direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Zuid, deelplan Het Oosterveld 11, 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2016BP8000017-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het voorjaar van 2016 heeft Mol Bouwconsult een principeverzoek ingediend voor het vestigen van een opslagbedrijf op het perceel Het Oosterveld 11 te Hoogeveen. De beoogde bedrijfs- activiteiten bestaan hoofdzakelijk uit de opslag van inventaris van een fastfoodketen. Het gaat hierbij met name om seizoenartikelen (kerstdecoraties, reclame items, speelkussens, terrasmeubilair etc.) die nodig zijn voor de exploitatie van de fastfoodrestaurants. Verder wordt de locatie ook gebruikt voor de volgende bedrijfsactiviteiten:

  • showroom/verkoopruimte van door de fastfoodketen gebruikte horeca-artikelen en horecakeukens. Het betreft hier geen detailhandel aan consumenten, maar incidentele verkoop (via internet en op afspraak) van overgebleven inventaris, terrasmeubilair en overbodig geworden apparatuur aan andere horecabedrijven.
  • kantoorruimte (vier werkplekken)
  • vergaderruimte
  • instructieruimte ten behoeve van BHV trainingen van het restaurantpersoneel
  • kleine werkplaats ten behoeve van onderhoud van horeca-apparatuur en meubilair

Alle bovengenoemde activiteiten vinden inpandig plaats. Om de activiteiten mogelijk te maken aan Het Oosterveld 11 is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Opgave bestemmingsplan

De nieuwe ontwikkeling past niet binnen de vigerende bestemming 'Landelijk gebied 1, aanduiding tuincentrum' van het perceel. Dit plan voorziet in een wijziging naar de bestemming 'Bedrijf'.

1.3 Opbouw toelichting

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op Europees, landelijk en gemeentelijk niveau aan bod. In hoofdstuk 4 wordt de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 geeft de resultaten van de toets aan de verschillende milieuaspecten. De onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn bodem, archeologie en cultuurhistorie, water, natuur en ecologie, geluid, milieuzonering bedrijven, milieueffectrapportage (MER), luchtkwaliteit en externe veiligheid. In hoofdstuk 6 komt de juridische vormgeving van het plan aan bod. Hoofdstuk 7 gaat in op het onderwerp handhaving en tenslotte beschrijft hoofdstuk 8 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied ligt ten zuidenwesten van knooppunt Hoogeveen (A28/N48/A37) aan Het Oosterveld. Deze weg komt in het oosten uit op de doorgaande weg tussen Hoogeveen en Alteveer. Richting het westen ligt de N48, waar Het Oosterveld afbuigt naar het Zuiden en uiteindelijk via een tunnel onder de N48 door gaat. Het plangebied is aan de noord-, oost- en zuidzijde omringt met grasland. Aan de westzijde bevinden zich enkele woonfuncties. De na deze alinea volgende afbeelding geeft via een rode omlijning de ligging van het plangebied weer. Voor een exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8000017-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1: Ligging plangebied

2.2 Vigerend recht

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid, Herziening 2007' van kracht. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Hoogeveen vastgesteld op 22 november 2007 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Drenthe op 28 januari 2008. Het plangebied heeft de bestemming 'Landelijk gebied 1' en heeft de aanduiding 'Tuincentrum'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8000017-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied

Het plangebied ligt in een veenontginningsgebied met een grootschalig karakter. Dit wil zeggen dat het een zeer open en dun bebouwd gebied is met oost-west georiënteerde percelen. Deze verkaveling is goed herkenbaar door sloten en boomrijen langs de perceelsgrenzen. Het plangebied zelf bestaat uit een ruime kavel met aan de westzijde veel groen en aan de oostzijde bebouwing bestaande uit een vrijstaande woning en loods. Hieronder wordt doormiddel van een luchtfoto de bestaande situatie weergegeven. In Bijlage 1 Tekening bestaande situatie vindt u een tekening van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8000017-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 3: Luchtfoto Het Oosterveld 11, Hoogeveen

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

Het Europese Verdrag van Valletta uit 1992, ook wel het Verdrag van Malta genoemd, regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: de veroorzaker-betaalt. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. De definitieve implementatie van het verdrag is tot stand gekomen via een wijziging van de Monumentenwet 1988 (Wet op de archeologische monumentenzorg) die per 1 september 2007 van kracht is geworden.

Overheden hebben hun eigen rol bij de invoering van 'Malta' in de wetgeving (Monumentenwet 1988). Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe bestemmingsplannen. Provincies krijgen de taak om 'archeologische attentiegebieden' aan te wijzen. De provinciale uitwerking heeft plaatsgevonden in de Omgevingsvisie Drenthe waarin de Archeologische Monumentenkaart (AMK) is opgenomen. Het bestemmingsplan is getoetst aan de archeologische wet- en regelgeving.

3.2 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Daarin is aangegeven dat het Rijk streeft naar "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk kiest daarbij voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Een aantal van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De SVIR en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) omvatten tevens de ladder voor duurzame verstedelijking. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Bro. Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient ten aanzien van een nieuwe stedelijke ontwikkeling een afweging plaats te vinden in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Op deze kavel in het landelijke gebied gaat het om een functiewijziging van bestaande bebouwing. Daarmee kan gesteld worden dat er in dit geval geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie rijksbeleid:

Het plan treft door de beperkte omvang geen belangen van nationaal niveau.

3.3 Provinciaal beleid

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. Op 2 juli 2014 hebben Provinciale Staten ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De omgevingsvisie is het strategisch kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkelingen in Drenthe. De omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkelingen voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk voor de periode daarna. In aanvulling op de omgevingsvisie is de provinciale omgevingsverordening op 14 april 2011 in werking getreden.

In de omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het beoordelen van bestemmingsplannen. De provinciale belangen zijn verdeeld in Drentse kwaliteiten en ontwikkelingen. Binnen de Drentse kwaliteiten staat het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten, de dynamiek van bedrijvigheid, de biodiversiteit en de milieu- en leefomgevingskwaliteit centraal. De kernkwaliteiten zijn opgenomen op een kernkwaliteitenkaart. Op het gebied van ontwikkelingen zijn onder meer het regionale economische vestigingsklimaat, de landbouw, het toerisme, de demografische ontwikkeling, de mobiliteit en de ontwikkeling van natuur en landschap (ecologische hoofd structuur, diversiteit in landschapstypen) als provinciaal belang benoemt. De kernkwaliteiten vormen de belangrijkste basis voor het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Daarnaast zijn zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit van belang. In de visie is de ambitie aangegeven om in het landelijk gebied naast agrarische bedrijvigheid voldoende ontwikkelingsmogelijkheden te bieden voor recreatie en toerisme en andere niet-agrarische bedrijvigheid. Behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit is hierbij een voorwaarde.

Afweging provinciaal beleid

In de provinciale omgevingsverordening wordt aangegeven dat het aan de gemeente is uit een te zetten dat een ruimtelijke plan bijdraagt aan de kernwaarde bedrijvigheid met behoud van ruimtelijke kwaliteit. Voorliggend bestemmingsplan maakt een functiewijziging van het perceel Het Oosterveld 11 mogelijk van tuincentrum naar niet-agrarische bedrijvigheid in de vorm van een opslagbedrijf. De beoogde nieuwe activiteiten vinden volledig inpandig plaats, waardoor er aan de ruimtelijke uitstraling van het perceel ten opzichte van de huidige niets verandert. Verder zijn de activiteiten qua aard vergelijkbaar met de op dit moment toegestane activiteiten.

Conclusie provinciaal beleid

Het plan is niet in strijd met de provinciale beleidslijn.

3.4 Gemeentelijk beleid

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid, herziening 2007' is beleid uiteengezet voor vestiging van nieuwe niet-agrarische bedrijven in het buitengebied. Deze bedrijven kunnen zich uitsluitend vestigen in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en moeten aan te merken zijn als een bedrijf vallend binnen categorie 1 of 2 van de 'VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering' of hiermee wat betreft leefklimaat vergelijkbare bedrijven. Verder wordt er met het oog op kwaliteitsverbetering naar gestreefd landschappelijk verstorende bebouwing af te breken. In het bestemmingsplan is een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.6 Wro) opgenomen om de bestemming 'agrarisch bedrijf' te wijzigen naar 'bedrijf'.

De locatie Het Oosterveld 11 heeft de bestemming 'Landelijk gebied 1' met de aanduiding 'Tuincentrum'. De locatie heeft in het verleden wel een agrarische bestemming gehad, maar de huidige bebouwing is opgericht ten behoeve van het tuincentrumbedrijf. Omdat de wijzigingsbevoegdheid heel specifiek betrekking heeft op (voormalig) agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven is ervoor gekozen hiervan geen gebruik te maken en dit plan planologisch-juridisch te regelen met een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro). Het voorliggende plan past namelijk goed in het gedachtegoed voor het vinden van passende nieuwe functies voor leegstaande erven in het buitengebied en daarmee het voorkomen van langdurige leegstand en verpaupering van erven.

Welstand

Het plangebied bevindt zich in een welstandsvrij gebied.

Conclusie gemeentelijk beleid

Het plan is niet in strijd met de gemeentelijke beleidslijn.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het bestemmingsplan regelt dat zich een andere bedrijfsfunctie op het perceel kan vestigen. De erfinrichting en bouwmogelijkheden veranderen hierbij niet. Het plan heeft daarom geen invloed op de ruimtelijke en functionele structuur van het gebied.

4.2 Beeldkwaliteit/inrichtingsplan

In de huidige situatie heeft het perceel een goede ruimtelijke uitstraling. Omdat de erfinrichting met de toekomstige functie niet veranderd is een landschappelijke inpassing niet noodzakelijk. Wel wordt de loods inwendig verbouwd en uiterlijk aangepast naar voor de nieuwe functie. In Bijlage 2 Tekening nieuwe situatie is een ontwerptekening weergegeven.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de relevante omgevingsaspecten voor het voorliggende plan. Per aspect wordt de invloed op het plan toegelicht.

5.1 Bodem

In het plan wordt de bestemming gewijzigd van 'tuincentrum' naar een bedrijfsbestemming. De huidige bebouwing in het plangebied wordt gehandhaafd en er is geen sprake van nieuwbouw. In de nieuwe situatie wordt de bestaande schuur in het plangebied gebruikt voor opslag van materialen. Op basis van de bodemkwaliteitskaart komt de verwachte bodemkwaliteit overeen met 'landbouw/natuur'.

Conclusie
Op basis van de huidige situatie en het gebruik kan geconcludeerd worden dat er geen bodemverontreinigingen te verwachten zijn, die een belemmering vormen voor het wijzigen van de bestemming.

Grondverzet
Bij grondverzet dient men te streven naar een gesloten grondbalans. In situaties, waar grond vrij gaat komen, wordt sterk aanbevolen om de kwaliteit van de vrijkomende bodem chemisch analytisch vast te stellen. Uiteraard dient het onderzoek representatief te zijn voor de hele vrijkomende partij. Voor het toepassen van grond gelden de spelregels voor grondverzet die zijn vastgesteld in het Besluit bodemkwaliteit. Informatie over het toepassen van grond kan worden verkregen bij afdeling Economie en Leefomgeving van de samenwerkingsorganisatie De Wolden Hoogeveen, RUD Drenthe en Rijkswaterstaat Leefomgeving.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten.

Op grond van de Indicatieve kaart archeologische verwachting heeft de locatie een lage archeologische verwachtingswaarde op het aantreffen van archeologische vondsten of indicatoren.
Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten ligt het perceel in een gebied met Waarde Archeologie 5. Dit betekent dat voor het gebied een vrijstelling geldt van archeologisch onderzoek.

Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft voor bodemverstoringen wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit in eerste instantie gemeld worden bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

5.3 Water

Het waterschap heeft het beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt het beleid op hoofdlijnen voor de wijze waarop het waterschap in stedelijk gebied invulling geeft aan het waterbeheer. Daarnaast zijn in het waterbeheer in grote lijnen drie beleidsthema's waar het waterschap zich mee bezighoudt.

Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld.

Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken, kennen we Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert.
Het plan ligt niet in een beekdal of in de lagere delen van het beheergebied van waterschap Drents Overijsselse Delta. In het beekdal kunnen extreme omstandigheden nadrukkelijk leiden tot wateroverlast en schade. Wel komen natuurlijke laagtes in het gebied voor waar plaatslijk wateroverlast een rol kan spelen.

Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in Flora- en Faunawet en Natuurbeschermingswet). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich vanaf 2015 in een goede ecologische en chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Het voorliggend plan wijzigt de bestemming van het perceel Het Oosterveld 11 van tuincentrum naar een bedrijvenbestemming. In het plangebied is geen sprake van het oprichten van nieuwe bebouwing. De bestaande loods gaat gebruikt worden voor opslag van materialen.

Conclusie
Er is in dit geval geen sprake van een waterschapsbelang.

5.4 Natuur en Ecologie

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europese en nationale wetgeving en beleid ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
Het perceel ligt niet binnen een gebied dat is aangemerkt als ecologische hoofdstructuur (EHS) dat onderdeel uitmaakt van het Nationaal Natuurnetwerk. De dichtstbijzijnde gebiedjes die aangemerkt worden als EHS liggen op ruim 900 meter afstand van het plangebied. Ook ligt het gebied niet in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied, deze gebieden liggen op meer dan 3 km van het plangebied.

Soortenbescherming
Op basis van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) zijn er in het plangebied – met uitzondering van broedvogels - geen waarnemingen bekend van beschermde soorten uit de Flora- en faunawet. In de nieuwe planologische situatie is er geen sprake van nieuwbouw of sloop.

Conclusie
Het bestemmingsplan wordt op het punt van vigerende natuurwet- en regelgeving uitvoerbaar geacht.

5.5 Geluid

Op het perceel wordt de bestaande bebouwing, een bedrijfswoning en een loods voor opslag van materialen gehandhaafd. Er worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt in het plangebied. Een toetsing aan de geluidnormen uit de Wet geluidhinder is niet aan de orde. Geluid vormt geen beperking voor de wijziging van de bestemming.

5.6 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang te bezien hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).

De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven waardoor berekening van deze waarden niet relevant is.

De wijziging leidt niet tot een verandering die een significant negatieve bijdrage levert aan de luchtkwaliteit. De wijziging van de bestemming kan worden aangemerkt als een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Een verdere toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit hoeft niet plaats te vinden.

Conclusie
Er vindt geen significante verslechtering van de luchtkwaliteit plaats als gevolg van de wijziging van de bestemming.

5.7 Externe veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.

Stationaire bronnen
Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig. Er hoeft niet getoetst te worden aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor en het water is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanaf 1 april 2015 van kracht geworden. De ruimtelijke ontwikkeling ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour (PR10-6) of binnen het aandachtsgebied van 200 meter van de rijkssnelweg A37, waar nader onderzoek naar het groepsrisico dient plaats te vinden. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Bevt is dan ook niet nodig.

Buisleidingen
Voor buisleidingen dient de veiligheidssituatie getoetst te worden aan het besluit externe veiligheid buisleidingen. Ten zuiden van het plangebied ligt een tweetal hoge druk aardgasleidingen. Het plangebied ligt niet binnen plaatsgebonden risicocontouren (PR10-6) van deze buisleidingen en ook niet binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico.

Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

5.8 Duurzaamheid

De gemeente Hoogeveen heeft haar ambitie op het gebied van duurzaamheid verwoord in het klimaatbeleid en de Milieuvisie. In het klimaatbeleid is de ambitie uitgesproken om in 2040 als gehele gemeente CO2-neutraal te willen zijn. Door bij nieuwe ontwikkelingen duurzaamheid reeds in de ontwerp- en bouwfase mee te nemen kan optimaal invulling worden gegeven aan de duurzaamheidsdoelstelling. In het plan zijn geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voorzien.

Voor bestaande bouw kunnen er ook duurzaamheidsmaatregelen getroffen worden. De gemeente stimuleert het duurzaam verbouwen van bestaande woningen door middel van het verstrekken van een duurzaamheidslening. In de verordening 'Duurzaamheidslening gemeente Hoogeveen 2016' staan de voorwaarden vermeld om in aanmerking te kunnen komen voor een dergelijke lening. Tot de duurzaamheidsmaatregelen waarvoor een duurzaamheidslening kan worden toegekend, behoren energiebesparende en waterbesparende maatregelen, duurzame opwekking van energie en de stimulering van de biodiversiteit, zoals het aanbrengen van een vegetatiedak of vogelvides.

Ook kunnen de particulieren, die hun woning energiezuiniger willen maken, gratis een energiescan laten opstellen. Hierbij wordt voornamelijk gekeken naar de 'schil' van de woning, de verwarmingsinstallatie, verlichting, ventilatie en het gebruik van elektrische apparatuur. De mogelijk te treffen haalbare maatregelen worden opgenomen in de energiescan.
Zo is er dus een scala aan mogelijkheden en maatregelen aanwezig om ook bestaande bouw te verduurzamen. Voor meer informatie over te treffen duurzaamheidsmaatregelen bij nieuwbouw en bestaande bouw kan contact opgenomen worden met de afdeling Economie en Leefomgeving (team Milieu-Duurzaamheid) van de Samenwerkingsorganisatie De Wolden Hoogeveen.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit houdt in dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Het plan staat uit een toelichting, gebruiks- en bouwregels, met bijlagen en een verbeelding. Het plan is beschikbaar als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl.

6.2 Regels

De regels van dit bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven mede in relatie tot andere plannen binnen de gemeente Hoogeveen. In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruik- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemeen geldende afwijkingsregels. De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen van de bestemming zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

Bedrijf

Onder deze bestemming valt het bedrijfsperceel Het Oosterveld 11 met bijbehorende bestaande bedrijfsgebouwen, bedrijfswoning, bouwwerken geen gebouw zijnde en tuin en erf. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaand welke zijn genoemd in de Staat van bedrijven onder de categorieen 1 en 2, dan wel bedrijven die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met of van minder invloed zij dan de hier bedoelde bedrijven, niet zijnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen, m.e.r.-plichtige bedrijven en/of vuurwerkbedrijven.

Groen

Onder deze bestemming valt het gedeelte van het plangebied dat op dit moment al niet in gebruik is voor bedrijfsdoeleinden, maar als tuin/erf bij de bedrijfswoning een groene uitstraling heeft. Met de bestemming groen wordt beoogde deze groene uitstraling te consolideren. Binnen deze bestemming is tevens de inrit naar de bedrijfswoning gelegen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Een bestemmingsplan is het sturend instrument voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in dit plan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst. Middels het stelsel van vergunningsverlening van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning activiteiten plaatsvinden, is handhaving aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen. Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de kadernota Integrale handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.

De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die op de afdeling spelen inzichtelijk gemaakt.

De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluaties zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1x10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's (1x4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks). Er wordt een analyse gemaakt van de ontwikkeling van het naleefgedrag en in hoeverre de doelen zijn behaald.

Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhaving strategieën nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het conceptbestemmingsplan is ingevolge artikel 3.1.1. Bro aan diverse overleginstanties toegezonden. De provincie Drenthe, Het Waterschap Drenths Overijsselse Delta en leidingbeheerder Tennet hebben reageerd op het bestemmingsplan, waarbij alleen de provincie Drenthe opmerkingen op het plan heeft aangegeven. Deze opmerkingen zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 30 maart tot en met 10 mei 2017 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat om een particulier initiatief waarbij de initiatiefnemers garant staan voor de economische uitvoerbaarheid van het plan. De initiatiefnemer en gemeente hebben een planschade-afwentelingsovereenkomst ondertekend, zodat eventuele planschadekosten als gevolg van de functiewijziging voor rekening van de initiatiefnemer komen. Ook de leges die gepaard gaan met de uitvoering van dit bestemmingsplan zullen door de initiatiefnemer gedragen worden.