direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Elim, deelplan Zuid-west 3e fase, 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2015BP8018002-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De dorpskern Elim ligt ten zuidoosten van Hoogeveen. In het vroegere Provinciale OmgevingsPlan (POP) is Elim aangeduid als een hoofdkern. Op basis van het POP II, de Nota Wonen gemeente Hoogeveen 2005-2015 (verder: Nota Wonen) en de Structuurvisie 2015- 2030 bleek, dat er ruimte was voor nieuwe woningbouwmogelijkheden in Elim.

Het voorliggende uitbreidingsplan beoogd een invulling te geven aan deze ruimte, waarbij een gevarieerd woningaanbod voor diverse doelgroepen het uitgangspunt is. Daarom is bestemmingsplan Elim, Zuid-West 3e fase opgesteld, welke op 7 juni 2007 door de gemeenteraad is vastgesteld.

Per abuis is bestemmingsplan Elim, Zuid-West 3e fase overschreven door bestemmingsplan Buitengebied Zuid, herziening 2007. Dit plan is op 22 november 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. Door de overschrijving is bestemmingsplan Elim, Zuid-West 3e fase niet meer het vigerende plan voor het plangebied. Met het opstellen van dit bestemmingsplan wordt deze fout hersteld. Verder is het agrarisch bedrijf aan de Jan Slotswijk 14, aan de zuidzijde van het plangebied, gestopt. Dit perceel heeft inmiddels een woonbestemming, de agrarische hindercirkel is opgeheven.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan dient goed aan te sluiten bij de ruimtelijk-functionele gewenste invulling voor dit plangebied.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de planuitgangspunten weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Op de onderstaande figuur wordt de ligging van het plangebied, aan de zuidwest kant van Elim, aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2015BP8018002-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: ligging plangebied

2.2 Vigerend recht

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan Buitengebied zuid, herziening 2007, welke door de gemeenteraad van Hoogeveen is vastgesteld op 22 november 2007 en door Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe is goedgekeurd op 28 januari 2008. Het perceel is bestemd als Landelijk gebied II, zonder verdere aanduiding. Woningbouw is binnen deze bestemming niet toegestaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten. De gronden vallende binnen het bestemmingsplan "Elim, Zuid-West 3e fase" zijn getoetst aan de archeologische wet- en regelgeving. De doorwerking daarvan is opgenomen in hoofdstuk 5, paragraaf 5.2.

3.1.2 Vogel- en habitatrichtlijn

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Hiervoor dient als basis de Flora- en faunawet van 1 april 2002; deze wet regelt de bescherming van soorten.

De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zijn in principe verboden. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een ontheffing of een vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economische zaken (EZ) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe.

Het 'Bestemmingsplan "Elim, Zuid-West 3e fase" is aan deze wet getoetst en hierop wordt verder ingegaan in hoofdstuk 5, paragraaf 5.4

3.2 Rijksbeleid

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen.

Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat de herziening van het bestemmingplan Elim, deelplan zuidwest 3e fase geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.3 Provinciaal beleid

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inmiddels in werking getreden. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie is de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. Dit wordt gedaan door nieuwe ontwikkelingen te bezien in samenhang met de kernkwaliteiten: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, noaberschap, menselijke maat en veiligheid.

Voor wat betreft wonen heeft de provincie de ambitie om Drenthe als woonprovincie aantrekkelijker te maken met gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. De provincie verwacht dat gemeenten een gemeentelijke woonvisie opstellen en dat de lokale visies in een bovenlokale strategie, een regionale woonvisie wordt vervat. Hoogeveen maakt samen met De Wolden, Meppel en Westerveld deel uit van de woonregio Zuidwest Drenthe. Het proces om te komen tot een regionale woonvisie is doorlopen en vervolgens is op 30 oktober 2012 de Regionale Woonvisie door de diverse colleges van de betrokken gemeenten vastgesteld.

Bij de verdeling van de woningbehoefte streeft de provincie ernaar de groei van de bevolking en de arbeidsplaatsen te concentreren in de (sub)streekcentra en één derde in de overige kernen. De toedeling van de woonopgave aan de (sub)streekcentra en overige kernen is de verantwoordelijkheid van de gemeenten. De provincie verwacht van gemeenten dat de toedeling gebeurd op basis van de functie van de kern binnen de gemeente. De provincie vindt het van belang dat, waar mogelijk, de woonopgave van deze kernen wordt benut om de dorpsranden 'af te hechten'. Dit verbetert de ruimtelijke kwaliteit.

In de kernenhiërarchie behoort Hoogeveen bij de streekcentra.

De gelaagde kernenstructuur van een regio is de basis voor het invullen van de woningbehoefte. Verder is het belangrijk dat regio's overeenkomstige uitgangspunten hanteren bij locatiekeuzes. Vanuit de doelstelling zorgvuldig en doelmatig omgaan met ruimtegebruik, wordt het uitgangspunt 'inbreiding voor uitbreiding' gehanteerd. Eerst moet worden ingezet op het gebruik van ruimte binnen bestaand bebouwd gebied (bijvoorbeeld door herstructurering, verdichting, inbreiding of functieverandering). Pas daarna wordt gekozen voor nieuwe uitleglocaties.

Ook moet aandacht worden besteed aan de kwalitatieve afstemming van het woningaanbod. De huidige bevolking binnen een regio moet voldoende huisvestingsmogelijkheden worden geboden voor haar wooncarrière. Dit betekent dat binnen een regio voldoende aanbod moet zijn voor verschillende doelgroepen, zoals woningen voor starters en senioren. Ook is het van belang doorstroming in de woningmarkt te stimuleren. Het plan voor Elim 3e fase past binnen deze beleidsuitgangspunten.

Ten aanzien van de in de Omgevingsvisie genoemde milieuaspecten als water, bodem, luchtkwaliteit, geluid- en geurhinder en externe veiligheid zijn onderzoeken uitgevoerd. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar hoofdstuk vijf.

In dat hoofdstuk is eveneens nader uitgewerkt hoe de gemeente toepassing geeft aan het aspect duurzame woon- en leefomgevingkwaliteit. In de paragraaf gemeentelijk beleid gaan wij nader in op de gelaagde kernenstructuur in Hoogeveen. De gekozen toedeling past binnen de Omgevingvisie Drenthe. Geconstateerd wordt dat onderliggend bestemmingsplan geen provinciale belangen schaadt.

3.4 Regionaal beleid

In het kader van de regionale afstemming wordt met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie Zuidwest Drenthe 2012. Bij het opstellen van deze visie zijn alle harde plannen in Zuid-West Drenthe geinventariseerd. Met de inventarisatie zijn alle plannen met elkaar gedeeld en is geconcludeerd dat zowel kwantitatief als kwalitatief geen concurrentie aanwezig is door harde plancapaciteit. Het plan Elim Zuid-West 3e fase (bestemmingsplan vastgesteld 7 juni 2007) maakt onderdeel uit van deze harde plancapaciteit. Dit herstelplan heeft de insteek de planologische mogelijkheden die per abuis zijn overschreven door bestemmingsplan Buitengebied Zuid, herziening 2007, te herstellen.

3.5 Gemeentelijk beleid

Het actuele gemeentelijk beleid omtrent het wonen is neergelegd in de Woonvisie 2011-2020. De Woonvisie, regionaal afgestemd en gebaseerd op onderzoek naar aspecten als woonwensen, migratiebewegingen en bevolkingsontwikkeling, geeft aan dat de uitbreidingslocatie Elim, deelplan Zuid-West 3e fase, waarvoor dit herstelplan wordt opgesteld, wordt afgerond en dat er daarnaast nog ruimte is voor beperkte groei.

In het te herstellen bestemmingsplan Elim Zuid-West 3e fase (vastgesteld 7 juni 2007) is een volkshuisvestelijke afweging gemaakt op basis van het op dat moment geldende beleid zoals de Structuurvisie "Hoogeveen Ruim Gezien 2015-2030" en het Woonplan 2005. Hierin formuleert de gemeente een groeiambitie voorkomend uit een krappe woningmarkt en de verwachte huishoudens- en bevolkingsgroei tot 2015. Dit bestemmingsplan Elim, deelplan Zuid-West 3e fase 2015 hersteld de planologische mogelijkheden voor woningbouw die per abuis zijn vervallen, doordat het bestemmingsplan Buitengebied Zuid, herziening 2007 deze door een foutieve plangrens heeft overschreven.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Inleiding

Het plangebied maakt deel uit van het landelijk gebied aansluitend aan de laatste zuidwestelijke uitbreiding van Elim. Het gaat om een kleinschalig veenontginningslandschap. De wijkenstructuur is nog goed zichtbaar in het landschap. De wijken lopen van west naar oost en liggen ca. 160 meter uitelkaar. De wijken zijn in de 18e eeuw gegraven vanaf het Zuideropgaande in oostelijke richting. Vanuit de wijken werd de turf afgegraven en afgevoerd. In het begin van de 18e eeuw is het Dwarsgat gegraven. Het Dwarsgat maakte het mogelijk de turf uit een aantal oostelijker gelegen wijken via één hoofdwijk af te voeren richting het Zuideropgaande. Rond het Dwarsgat, nu de Dorpsstraat, is Elim ontstaan. (bron Albert Metselaar)

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de laatste uitbreiding van Elim rond Het Hoosvat. Het Hoosvat is tevens de noordgrens van het plangebied en vanaf deze straat wordt het plangebied ontsloten. De laatste uitbreiding van Elim (Elim zuidwest 2e fase) kent geen orthogonale structuur en is van het landelijk gebied “afgekeerd”. Rekening houdend met het aanwezige landschap worden de volgende planuitgangspunten gehanteerd.

  • Het bestaande landschap zichtbaar maken in het plan
  • De verkaveling volgt de wijkenstructuur (oost-west gericht)
  • Vanuit het plan zicht op het landschap
  • Aan de buitenrand het wonen (voorkant) richten op het landeli0jk gebied
  • Benodigd open water relateren aan de wijkenstructuur

4.2 Locatiestudie

Om in beeld te brengen welke locatie de voorkeur zou moeten krijgen voor een uitbreiding van het dorp, is een integrale bestudering en afweging gemaakt om zodoende de meest geschikte uitbreidingslocatie in beeld te brengen. Hieronder wordt een korte weergave van de bevindingen van de bestudering van mogelijke locaties gegeven.

Uit verkennend overleg met het Waterschap Velt en Vecht is gebleken dat niet onder meer alle locaties rondom Elim geschikt zijn voor woningbouw. Bepaalde locaties rondom Elim zijn dermate nat, dat bebouwing op deze plaatsen niet de voorkeur geniet, zeker niet aangezien er alternatieven voorhanden zijn die een droger karakter kennen. Zo zijn de gronden ten zuid-oosten van het dorp relatief nat van karakter, en is het gebied ten noord-westen van het dorpeen hydrologisch aandachtsgebied, hetgeen ingrepen kan bemoeilijken. Bovendien zijn de nabij gelegen bosgebieden onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur.

Uit het bovenstaande volgt, dat het gebied ten zuidwesten van Elim en ten noord-oosten van Elim het meest geschikt zijn voor een ruimtelijke ingreep in de vorm van een uitbreiding. Het gebied ten noord-oosten van het dorp is landschappelijk echter van een hogere waarde dan de locatie ten zuid-westen van Elim, omdat hier de landschappelijke openheid duidelijk wordt ervaren. Het gebied ten zuid-westen is kleinschaliger en kent minder doorzichten. Verder verzet de Structuurvisie 2015 - 2030 zich eveneens niet tegen een ontwikkeling op deze plaats; het gebied is in dit document aangeduid als mogelijke uibtreidingslocatie voor woningbouw.

In de toelichting van het vigerend bestemmingsplan voor de uitbreiding van Elim Zuidwest 2e fase is het gebied aan de zuidwest-kant van het dorp in 1994 daarnaast reeds aangeduid als zijnde de volgende locatie voor dorpsuitbreiding. Omdat de dorpsbevolking hier derhalve reeds lange tijd rekening mee houdt, is het voor de hand liggend nu te kiezen voor deze hoek.

4.3 Ruimtelijke structuur

Voor de verkaveling wordt aangehaakt bij de oost-west lopende wijkenstructuur in het landschap. Daarnaast willen we aan de buitenrand het wonen richten op het landelijk gebied. De consequentie van deze planuitgangspunten is, dat gekozen is voor oost-west lopende bebouwingsstroken waarbij de zuidelijke bebouwingsstrook evenwijdig loopt aan- en wordt gericht op de Jan Slotswijk. De noordelijke bebouwingsstrook wordt gericht op en ontsloten vanaf Het Hoosvat. Dit is de hoofdstructuur van het plan.

Aan de noordzijde van de Jan Slotswijk ligt een regionale gastransportleiding van de Gasunie. De bebouwingsafstanden t.o.v. de gasleiding tesamen met de diepte van de agrarische kavel hebben tot gevolg dat er ruimte is voor twee bebouwingsstroken. Bovenstaand gegeven heeft tot de keus geleid om het benodigde openbare groen te concentreren aan de zuidrand van het plan, langs de Jan Slotswijk.

Dit biedt de gelegenheid om de zuidrand van Elim met een bomenstructuur op een transparante manier aan te sluiten op de Jan Slotswijk en het landschap.

In de zuidelijke ontsluitingsweg is een knik aangebracht. Hierdoor wordt de grote lengte visueel onderbroken en ontstaat tevens de mogelijkheid om een speelplek van voldoende omvang te maken.

4.4 Functionele structuur

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats door aan de west- en de oostzijde aan te sluiten op Het Hoosvat. In het midden van het plangebied in het verlengde van De Splitting wordt een fiets-en voetgangersverbinding richting de Jan Slotswijk en de hier gedachte groenstrook aangelegd. Op deze manier ontstaat een uitstekende uitloopmogelijkheid vanuit de zuidwestkant van Elim richting het landelijk gebied.

Het benodigde parkeren wordt gedeeltelijk op eigen perceel en gedeeltelijk in het openbaar gebied opgelost. De volgende parkeernormen zijn gehanteerd.

  • Rijenwoning: 1,8 parkeerplaats in het openbare gebied.
  • Dubbele woningen: 1 parkeerplaats op eigen perceel en 0,8 parkeerplaats in het openbare gebied.
  • Vrijstaande woning: 1,8 parkeerplaats op eigen perceel


Voor de ontsluitingsweg wordt uitgegaan van een 5 meter brede weg in elementenverharding. Voor de fiets- en wandelroute wordt uitgegaan van een breedte van 2,5 meter in rood asfalt. Als accentuering van de oost-west lopende verkaveling wordt langs de randen van het plan gekozen voor een bomenstructuur met bomen van de 1e orde. Haaks op de verkavelingsrichting wordt gekozen voor een bomenstructuur met bomen van de 2e orde. Dit uitgangspunt leidt tot een laanbeplanting aan de zuidkant van Het Hoosvat en langs de noordkant van de Jan Slotswijk. In het verlengde van de Splitting wordt een groene zichtlijn richting het landelijk gebied gemaakt. Hierin kunnen losse boomgroepen met bomen van de 2e orde worden geplant.

Voor de stedenbouwkundige structuur is aansluiting gezocht bij de structuur van het landschap. De ontsluiting en verkaveling zijn daarom oost-west gericht. Omdat het om een dorpsuitbreiding gaat zal de dichtheid niet heel hoog zijn. In overleg met en mede op verzoek van de projectontwikkelaar/eigenaar is gelet op kavels van voldoende omvang en diepte. Op die manier is het ook mogelijk een dorpse woonsfeer te creeeren.

De nieuwe woonbebouwing heeft de grootste dichtheid nabij het bestaande dorp. Naar de rand toe wordt de bebouwing meer open. Concreet zijn de de meeste rijen- en dubbele woningen in de noord-oosthoek geprojecteerd. Langs de zuid-west rand zijn de meeste kavels voor vrijstaande woningen geprojecteerd.

4.5 Beeldkwaliteitscriteria

Het welstandsbeleid in de gemeente Hoogeveen (Welstandsnota 2007) is in 2014 aangepast door middel van een "Oplegnotitie Welstandsnota 2007". Aanleiding voor deze aanpassing is dat Hoogeveen op een andere manier wil omgaan met welstand, meer vrijheid, vertrouwen en verantwoordelijkheid voor inwoners en bedrijven waar dat kan. Welstand is in bepaalde gebieden afgeschaft, in andere "kwetsbare" gebieden is welstandstoezicht behouden of wordt door middel van beeldkwaliteitsplannen de kwaliteit van een gebied gestimuleerd.

Het plangebied bevindt zich in welstandsvrij gebied. In dit gebied geldt dat bouwen welstandvrij is onder de volgende voorwaarden:

  • bouwwerk moet passen in het bestemmingsplan, inclusief binnenplanse afwijking;
  • In welstandsvrije gebieden is bijlage G van de Welstandsnota beleidsregels voor reclame-uitingen wel van toepassing;

4.6 Bouwprogramma

Uitgaande van een capaciteit van om en nabij de 40 woningen in het plangebied wordt vanuit volkshuisvestelijk oogpunt de volgende woningbouwprogrammering voorgesteld.

  • 7 woningen voor starters op de woningmarkt die van een onzelfstandige naar een zelfstandige woonsituatie gaan. Prijs maximaal €150.000,--von, te realiseren grondgebonden in een rij.
  • 10-20 levensloopbestendige/flexibele woningen. Vorm; vrij, grondgebonden. De te realiseren woningen moeten zodanig worden ontworpen dat op de begane grond de ADL-voorzieningen gerealiseerd worden dan wel kunnen worden. Dit zijn woningen die bij uitstek geschikt zijn voor senioren. Om dze doelgroep gaat het met name. De woningen moeten in de prijsklasse middelduur/betaalbaar worden gerealiseerd; maximaal €214.500,-- per prijspeil 1-1-2002.
  • 8-20 woningen in de vorm van 2 onder 1 kap in de vrije sector.
  • 8-10 vrijstaande woningen in de vrije sector.

Als toelichting kan nog vermeld worden dat de levensloopbestendige woningen ook als 2 onder 1 kap zijn te realiseren. De prijs van de woning is dan bepalend. De levensloopbestendige woningen en de starterswoningen zullen in projectvorm moeten worden gerealiseerd. Voor de andere typen woningen is kaveluitgifte ook een optie.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

Bij een nieuwe ontwikkeling dienen mogelijk verontreinigde plekken in het plangebied te worden gesignaleerd. Het plangebied ligt tussen de straat het Hoosvat en De Splitting aan de noordkant en in het zuiden de straat Jan Slotswijk en de sloot Jan Slotwijk. De sloot Jan Slotwijk is op een aantal plekken gedempt. Het gebied was voorheen in gebruik als agrarisch perceel. In het plangebied is op dit moment al een aantal woningen aanwezig. Het overige terrein is als groen ingericht.

In het verleden heeft Arcadis een bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport 'Verkennend bodemonderzoek Hoosvat III Elim', (kenmerk:110312/NA5/149/000126/001) van 1 juli 2005 Bijlage 1 Bodemonderzoek. In de bovengrond zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten organische componenten aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten metalen en aromaten aangetoond.

Conclusie
Op basis van de huidige situatie, gebruik en historische informatie kan geconcludeerd worden dat er vermoedelijk geen bodemverontreinigingen te verwachten zijn, die een belemmering kunnen vormen voor de geplande herontwikkeling van het plangebied.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de woonbestemming van het terrein wordt geconcludeerd dat er geen verhoogde risico's voor de volksgezondheid of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische
bodemkwaliteit zijn te verwachten.

Grondverzet
Bij grondverzet dient men te streven naar een gesloten grondbalans. In situaties, waar grond vrij gaat komen, wordt sterk aanbevolen om de kwaliteit van de vrijkomende bodem chemisch analytisch vast te stellen. Uiteraard dient het onderzoek representatief te zijn voor de hele vrijkomende partij.
Voor het toepassen van grond gelden de spelregels voor grondverzet die zijn vastgesteld in het Besluit bodemkwaliteit. Informatie over het toepassen van grond kan worden verkregen bij afdeling Economie en Leefomgeving van de samenwerkingsorganisatie De Wolden Hoogeveen, RUD Drenthe en Rijkswaterstaat Leefomgeving.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007 die een onderdeel vormt van de Monumentenwet. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten.

In 2005 heeft Arcadis een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 110312/NA5/0X4/000126/001 Bijlage 2 Archeologisch onderzoek. In het verwachtingsmodel werd er vanuit gegaan dat er in het onderzoeksgebied archeologische waarden uit met name de Steentijd (Laat paleolithicum, Mesolithicum en Neolithicum), alsmede de Nieuw Tijd aanwezig konden zijn. De aanwezigheid van archeologische waarden uit de periode van na de Steentijd tot de Nieuwe Tijd werd laag ingeschat.

Het grootste deel van de boringen vertoonde grotendeels een verstoord bodemprofiel. De moerige (veen)tussenlaag, dat het onderliggende dekzand heeft kunnen beschermen, was met uitzondering van één enkele boring niet (meer) aanwezig. Er zijn geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen.

Aangezien het bodemprofiel grotendeels is verstoord, kan geconcludeerd worden dat de kans dat zich in het bodemprofiel (intacte) archeologische waarden bevinden laag kan worden ingeschat.

Conclusie
Op basis van de resultaten kan geconcludeerd worden dat voor het gehele plan- en onderzoeksgebied wordt aanbevolen geen archeologische vervolgonderzoek uit te voeren.
Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet blijft wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

5.3 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen. In 2007 heeft overleg plaatsgevonden over het plangebied met het waterschap Vechtstromen (voorheen: waterschap Velt en Vecht).

Het plangebied ligt aan de zuidwestzijde van het dorp Elim. Het plangebied heeft een oppervlak van ca. 2,5 ha dat voorheen in gebruik was als landbouwgrond en in de huidige situatie al bouwrijp is gemaakt voor woningbouw. De gemiddelde maaiveldhoogte is 11.25+ N.A.P. Het terrein watert af op een watergang in het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen langs de westzijde van het plangebied. Deze watergang heeft een zomerpeil van 10.40+ N.A.P. en een winterpeil van 10.15+ N.A.P. De gemiddelde hoogste grondwaterstand bevindt zich op minder dan 0,40 m onder het maaiveld. De bodem is opgebouwd uit een laag teelaarde van ca. 0,45 m en daaronder een laag zand van 0,25 m op een leempakket.

Het gebied is inmiddels bouwrijp gemaakt, alle ondergrondse voorzieningen zijn aangelegd voor de woningbouw en de maatregelen voor retentie van de neerslag zijn getroffen. Ondanks voldoende mogelijkheden voor ontwatering zal de gemeente bij de bouwaanvragen adviseren om kruipruimtevrij te bouwen.

Het plangebied maakt de realisatie van 44 woningen mogelijk. De riolering is als gescheiden systeem aangelegd. Het hemelwater wordt voor een deel opgevangen in een wadi en voor het overige deel wordt het via een hemelwaterleiding afgevoerd naar het retentiewater. Het afvalwater wordt afgevoerd via het vuilwatersysteem.

Conclusie
In 2007 was de conclusie van het waterschap dat de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied waterneutraal is. Er hebben zich in de afgelopen periode geen veranderingen voorgedaan die leiden tot een ander oordeel.

5.4 Natuur en Ecologie

In verband met de op 1 april 2002 in werking getreden Flora- en faunawet en de thans geldende Natuurbeschermingswet 1998, is het noodzakelijk om vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. In het verleden heeft Ecogroen Advies een ecologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Natuurtoets, bestemmingsplanactualisatie Elim' van 18 mei 2009 Bijlage 3 Ecologisch onderzoek.

Gebiedsbescherming
Het bestemmingsplangebied ligt niet in of binnen de invloedssfeer van de EHS en Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming
Tijdens een veldbezoek van 2005 is in de watergang destijds een exemplaar van de poelkikker aangetroffen. Het betrof echter geen populatie van Poelkikker. Het exemplaar was waarschijnlijk ontstaan uit een kruising van Middelste groene kikkers of het was een zwervend exemplaar. Deze waarneming is ook terug te vinden in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Uit het onderzoek dat is uitgevoerd in 2009, waar het plangebied deel van uitmaakte, is gebleken dat - met uitzondering van broedvogels - geen juridisch zwaarder beschermde soorten van de Flora- en faunawet Tabel 2/3 of 'bedreigde' of 'ernstig bedreigde' soorten van Rode lijsten zijn aangetroffen. Het plangebied is inmiddels geheel bouwrijp gemaakt en voor circa de helft bebouwd met woningen. De vrije kavels bestaan uit intensief beheerd grasland.

Conclusie
Op basis van het uitgevoerde onderzoek van 2009 en de raadpleging van de NDFF worden bij de uitvoering van de ruimtelijke ontwikkeling op voorhand geen onoverkomelijkheden verwacht voor wat betreft de Flora- en faunawet en gebiedsgerichte natuurbescherming.

5.5 Geluid

Er is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai. Het gehele plangebied ligt in een zone waar een maximum snelheid van 30 km/h geldt. De wegen in dit gebied hoeven niet getoetst te worden aan de normen uit de Wet geluidhinder. Met een gemiddelde verkeersintensiteit van minder dan 100 motorvoertuigen per dag is geen berekening nodig om aan te tonen dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB LDEN uit de Wet geluidhinder.

5.6 Milieueffectrapportage (MER)

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag nog moet beoordelen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de potentiële effecten.

In het plangebied is sprake van woningbouw, waarbij maximaal 44 woningen worden gerealiseerd. In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is de ontwikkeling opgenomen onder categorie D 11.2, onder 2º: een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen.
Er is sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit indien er sprake is van meer dan 2000 woningen. Het planvoornemen met ca. 44 woningen ligt ver onder de drempelwaarde, waardoor kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt.

De onderzoekslocatie ligt op meer dan 3 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en op circa 980 meter tot de dichtstbijzijnde natuur dat onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het plangebied ligt binnen bestaande bebouwing in de kern van Hoogeveen. Gezien de afstand en de aard van de beoogde ingreep zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de natuurwaarden of de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en de EHS. Er is in voldoende mate rekening gehouden met milieu- en overige omgevingsaspecten.

Conclusie
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

5.7 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang om te beoordelen hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).

De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven waardoor berekening van deze waarden niet relevant is.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijbehorende Regeling NIBM dragen projecten met woningbouw waar minder dan 1500 woningen met 1 ontsluitingsweg of 3000 woningen met 2 ontsluitingswegen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Het woningaantal dat in dit plan mogelijk wordt gemaakt bedraagt ca. 44 woningen en ligt ruim beneden deze kwantitatieve grenzen. Op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet Luchtkwaliteit.

5.8 Externe veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied. Bijlage 4 EV-advies

Stationaire bronnen
Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig. Er hoeft niet getoetst te worden aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor en het water is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanaf 1 april 2015 van kracht geworden. De ruimtelijke ontwikkeling ligt niet binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Daarnaast ligt het plangebied ook buiten het invloedsgebied van 150 meter van de A28 en 110 meter van de A37, waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Bevt is dan ook niet nodig.

Buisleidingen
Direct ten zuiden van het plangebied ligt een hoge druk aardgasleiding (N-526-10, 40 bar,
Ø 212 mm) van de Gasunie. Het plangebied ligt buiten de belemmeringenstrook van 4 meter, gemeten vanuit het hart van de leiding, aan weerszijden van de leiding. In het bestemmingsplan hoeft dus geen rekening te worden gehouden met de beperkingen die gelden voor de belemmeringenstrook.
Het plangebied ligt ook niet binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour van de aardgasleiding, maar wel grotendeels binnen het invloedsgebied (1% letaliteitszone, 93 meter aan weerszijden van de leiding) waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden. Het plangebied ligt voor ongeveer de helft binnen de 100% letaliteitszone.

Uit de kwantitatieve berekening blijkt dat de hoogte van het groepsrisico laag is vanwege een geringe bevolkingsdichtheid. Het groepsrisico overschrijdt de oriëntatiewaarde niet. De toename van het groepsrisico bedraagt minder dan 10% in vergelijking met de bestaande situatie. Het maximale groepsrisico bedraagt 0,1% van de oriëntatiewaarde. Omdat het om een reeds eerder bestemde situatie gaat, zijn er geen alternatieve mogelijkheden aanwezig die tot een lager groepsrisico zullen leiden.

Naast de kwantitatieve beoordeling van het groepsrisico heeft de Veiligheidsregio Drenthe (VRD) een kwalitatieve beoordeling gegeven. Deze heeft betrekking op de aspecten zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid. De VRD heeft op 8 december 2015 advies (kenmerk: U151149) Bijlage 5 VRD_advies uitgebracht.
De VRD geeft aan dat er vanwege de korte afstand van de locatie tot de buisleiding in combinatie met de snelle ontwikkelingstijd van het maatgevend scenario (breuk in de buisleiding met ontbrandend gas), er geen effectieve maatregelen zijn te treffen, die een bijdrage kunnen leveren aan het beperken van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Er zijn om dezelfde redenen geen effectieve maatregelen te adviseren ten aanzien van de zelfredzaamheid van aanwezige personen.

Conclusie
Er worden geen kwetsbare objecten geprojecteerd binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour. Omdat de kans op een calamiteit met de gasleiding zeer klein is en er geen zeer kwetsbare groepen personen met geen tot een lage zelfredzaamheid in het plangebied aanwezig zijn en de hoogte van het groepsrisico erg laag is, wordt de ontwikkeling op deze locatie acceptabel geacht.

5.9 Duurzaamheid

De gemeente Hoogeveen heeft haar ambitie op het gebied van duurzaamheid verwoord in het klimaatbeleid en de Milieuvisie. In het klimaatbeleid is de ambitie uitgesproken om in 2040 als gehele gemeente CO2-neutraal te willen zijn. Door bij nieuwe ontwikkelingen duurzaamheid reeds in de ontwerp- en bouwfase mee te nemen kan optimaal invulling worden gegeven aan de duurzaamheidsdoelstelling.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

ls opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd.

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduidingsregels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

De algemene aanduidingsregels geven de mogelijkheid voor algemene aanduidingen, die als een extra laag over meerdere bestemmingen liggen. In dit bestemmingsplan zijn geen algemene aanduidingen aanwezig.


In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

6.3.1 Groen

Onder deze bestemming vallen groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, erfontsluitingswegen, water en speelvoorzieningen.

6.3.2 Tuin

Onder de bestemming vallen tuinen van woningen en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken. Verder regelt de bestemming toegangswegen naar woningen en kunnen binnen de bestemming erkers gerealiseerd worden.

6.3.3 Verkeer

Alle wegen binnen het plangebied die zowel gericht zijn op de ontsluiting van aanliggende bebouwing, als de wegen met een min of meer doorgaand karakter, van onder deze bestemming. Ook parkeervoorzieningen, ondergeschikte groenvoorzieningen kunnen onder deze bestemming zijn opgenomen.

6.3.4 Water

Al het water binnen het plangebied met bijbehorende bruggen, duikers en sluizen zijn onder deze bestemming geregeld. Gebouwen zijn niet toegestaan.

6.3.5 Wonen

De bestemming 'Wonen', welke de realisatie van woningen mogelijk maakt, is onderverdeeld in bouwklassen om onderscheid te kunnen maken tussen vrijstaande woningen, dubbele woningen en rijenbouw. Ook kunnen door deze verdeling gewenste accentverschillen worden vastgelegd, zoals bijvoorbeeld goothoogtes en kapvormen.

Het totale aantal woningen in het plangebied wordt bepaald door de bouwblokken op de verbeeldingrt, en bedraagt hierdoor maximaal 44 en minimaal 39. Deze flexibiliteit komt voort uit het feit, dat voor enkele bouwstroken de keus is vrijgelaten voor dubbele of vrijstaande woningen. Dit is wenselijk om gedurende de looptijd van het plan in te kunnen spelen op ontwikkelingen in de markt.

Daarnaast is een binnenplanse afwijking in het plan opgenomen, die het mogelijk maakt ook voor het overige bouwklassen te wijzigen in andere bouwklassen, mits het zo is dat (indien dit tot extra woningen in het plan leidt) het Woonplan van de gemeente dit toestaat.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de kadernota Integrale handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.

De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die spelen inzichtelijk gemaakt.

De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluaties zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1x10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's (1x4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks).

Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhavingsstrategieën nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Met dit bestemmingsplan worden de ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied vastgelegd. Het bestemmingsplan heeft in het kader van vooroverleg van 19 maart tot en met 21 april 2016 ter inzage gelegen voor de overlegpartners. Het plan heeft vervolgens van 6 mei tot en met 16 juni 2016 als ontwerp ter inzage gelegen, zodat een ieder de mogelijkheid heeft gekregen om op het bestemmingsplan te reageren. Hiervan is geen gebruik gemaakt. Hiermee wordt het bestemmingsplan als maatschappelijk uitvoerbaar gezien.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Het plangebied is/was in eigendom van een projectontwikkelaar. Inmiddels zijn er binnen het plangebied kavels verkocht en is er woonbebouwing gerealiseerd. De gemeente heeft een ontwikkelingsovereenkomst gesloten met de projectontwikkelaar om in gezamenlijkheid tot planvorming te komen. Hierbij is door de ontwikkelaar in voldoende mate aangetoond dat het plan economisch uitvoerbaar is. Daarnaast is de gemeente Hoogeveen geen risicodragende partij.