direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuideropgaande, Zuideropgaande 93
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2014PB8023001-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

De heer Dekker heeft als eigenaar van de woonboerderij aan Zuideropgaande 93 te Hollandscheveld, verzocht om zijn woning te mogen slopen twee meter verderop te mogen herbouwen en te splitsen in twee separate woningen. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheid om medewerking te verlenen aan het verzoek van de heer Dekker. Om toch mee te kunnen werken aan het verzoek wordt een procedure gevoerd voor een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel kadastraal bekend gemeente Hoogeveen sectie M, nummer 2436 plaatselijk bekend Zuideropgaande 93 te Hollandscheveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014PB8023001-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: Zuideropgaande 93 en directe omgeving (bron: google maps)

2.2 Vigerend bestemmingsplan

Het perceel is gelegen in bestemmingsplan Zuideropgaande. Het perceel heeft de bestemming 'Wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014PB8023001-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: uitsnede bestemmingsplankaart Buitengebied Noord

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied

Het perceel ligt ten oosten van de Zuideropgaande. Op het perceel is een woonboerderij gesitueerd met huisnummer 93. Deze boerderij heeft geen agrarische functie meer en wordt gebruikt als woning. Op het perceel zijn eveneens enkele schuren aanwezig.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld met een horizon tot het jaar 2040. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande dertien rijksbelangen:

  • een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuur-historische en natuurlijke kwaliteiten;
  • ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.


In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze dertien rijksbelangen. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.


Het onderhavig planvoornemen is niet strijdig met de rijksbelangen die hierboven zijn genoemd.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd, in het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 3.1.6 de wettelijke basis gelegd voor de ladder. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

De ladder is als volgt opgebouwd. Allereerst moet bepaald worden of er sprake is van een regionale behoefte. Wanneer aangetoond is dat er sprake is van een regionale behoefte, wordt de vraag gesteld of deze regionale behoefte op te vangen is binnen bestaand stedelijk gebied. Wanneer op beide vragen positief geantwoord kan worden is er sprake van een duurzame vorm van verstedelijking. Wanneer op de tweede vraag geen positief antwoord gegeven kan worden, moet bekeken worden de regionale behoefte opgevangen kan worden op een locatie welke multimodaal ontsloten is of kan worden.

Het voorliggende plan is gelegen in stedelijk gebied en voorziet niet in de uitbreiding van woonoppervlakte. Wel voorziet het plan in de mogelijkheid een vervallen woning te slopen en er een nieuwe (dubbele) woning voor terug te bouwen. Er is dus sprake van effectief ruimtegebruik. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het het plan niet strijdig is met de duurzame ladder.

De voorliggende herontwikkeling is van een dusdanig kleine omvang dat dit niet in strijd is met de beleidslijnen beschreven in de SVIR, Barro en Rarro.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inmiddels in werking getreden. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • De provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • Het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • Het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • Het provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten. Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.

Kernkwaliteiten   Indicatoren
 
Rust/stilte   Duisternis  
Ruimte   Openheid van het landschap  
Natuur   Biodiversiteit  
Landschap   Diversiteit
Gaafheid van landschappen  
Oorspronkelijkheid   Cultuurhistorische waarden
Archeologische waarden
Aardkundige waarden  
Veiligheid   Sociale veiligheid
Externe veiligheid
Verkeersveiligheid  
Naoberschap, Menselijke maat,
Kleinschaligheid (Drentse schaal)  
Leefbaarheid
Passend bij Drenthe  

De provincie Drenthe ziet het als provinciaal belang om werkgelegenheid te behouden en nieuwe te creëren waardoor het streven ligt in de ontwikkeling van een dynamische, vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie. Om het platteland vitaal te houden, zet de provincie Drenthe, naast de focus op een robuuste landbouw, in op het versterken en verbreden van niet-agrarische economische activiteiten.

Op basis van de Provinciale Omgevingsverordening is het plangebied voornamelijk aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied'. De achterliggende percelen zijn aangeduid als 'landbouwgebieden'. Binnen het plangebied zijn geen kernkwaliteiten van toepassing. In deze gebieden wordt gestreefd naar een menging van functies. Naast de agrarische functie lenen deze gebieden zich ook voor onder meer een woonfunctie.

De gewenste ontwikkeling past binnen het beleid van de provincie.

3.3 Regionaal beleid

Op het onderhavig planvoornemen en plangebied is geen specifiek regionaal beleid van toepassing.

3.4 Gemeentelijk beleid

Het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011 biedt de mogelijkheid om middels een wijzigingsprocedure de bestemming van het perceel te wijzigen in de bestemming '"Water', 'Wonen', en/of 'Tuin'. Daarnaast biedt het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011 de mogelijkheid om middels omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan en een hoofdgebouw te splitsen in 2 wooneenheden met dien verstande dat het hoofdgebouw voor 1 januari 2005 opgericht dient te zijn. Hieraan zijn een aantal voorwaarden verbonden. Eén van de voorwaarden is dat sprake moet zijn van een voormalig agrarische bedrijfswoning waarvan het hoofdgebouw een oppervlakte heeft van minimaal 180 m2. Met deze regeling wordt beoogd om de hoofdvorm van de boerderijen te behouden.

Op basis van de bovenstaande voorwaarden kan medewerking verleend worden aan het verzoek van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling

De woonboerderij aan de Zuideropgaande 93 te Hollandscheveld wordt gesloopt om vervolgens twee meter verderop mogen als 2 onder 1 kapper herbouwt en gesplitst te worden in twee separate woningen. De te realiseren 2 onder 1 kap woning wordt enkele meters in noordelijke richting opgeschoven om zodoende het perceel in twee gelijke helften te verdelen.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

Bij een nieuwe ontwikkeling dienen mogelijk verontreinigde plekken in het plangebied te worden gesignaleerd. Bij nieuwbouw waarborgt de Wet bodembescherming dat er geen risico's voor de volksgezondheid zijn. In dit bestemmingsplan is sprake van een woningsplitsing, waarbij het een interne verbouwing betreft.

Het adviesbureau Sigma Bouw en Milieu heeft voor het perceel Zuideropgaande 93 een bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport 'Verkennend milieukundig bodemonderzoek volgens NEN-5740 Zuideropgaande nr. 93 te Hollandscheveld', rapportnr: 14-M7081 van 11 november 2014 (Bijlage 1: Bodemonderzoek).
Uit de resultaten is gebleken dat in de bovengrond een lichte verontreiniging met lood, zink, PAK en PCB's is aangetroffen. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen vastgesteld.
Het grondwater bevat een lichte verontreiniging met barium.

Naast het bodemonderzoek heeft Bestvision een asbestinventarisatie (rapportnr. 14BV13513, d.d. 27-10-2014) (Bijlage 2: Asbestinventarisatie) uitgevoerd in verband met de sloop van de bestaande woning. Daarbij zijn asbesthoudende materialen aangetroffen in de woning. Het gaat om onder andere enkele gevelkachels, het dakbeschot en vensterbank in de keuken.

Conclusie
De aangetroffen lichte verontreinigingen in de bovengrond vormen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering voor de voorgenomen realisatie van een dubbele woning op de locatie. Voor de sloop van de bestaande woning dienen de aangetroffen asbesthoudende materialen door een erkend bedrijf (SC 530) te worden verwijderd.

Grondverzet
Indien bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de bouwlocatie afwijkingen worden geconstateerd of het vermoeden van een bodemverontreiniging bestaat, dient contact te worden opgenomen met afdeling Economie en Leefomgeving van de gemeente Hoogeveen. Indien sprake is vrijkomende grond van de bouwlocatie en deze kan niet op de eigen locatie worden verwerkt, dan kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Hoogeveen. Indien dit niet mogelijk is, dient in dat geval de hergebruiksmogelijkheid, ten behoeve van toepassing elders, vastgesteld te worden.

Vanaf 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht waarbij alle toepassingen van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing moeten worden gemeld (hierop zijn enkele uitzonderingen) via het landelijk meldpunt bodemkwaliteit.

5.2 Archeologie en cultuurhistorie


In het verdrag van Malta wordt de veiligstelling van het Europese erfgoed geregeld. De uitgangspunten van dit verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). De regionale uitwerking heeft plaatsgevonden in de Omgevingsvisie Drenthe. Hierin is ten eerste de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. Hierop zijn monumenten en bekende archeologische vindplaatsen weergegeven. Ten tweede is in de Omgevingsvisie Drenthe de Indicatieve Kaart Archeologische verwachtingswaarden (IKAW) opgenomen. Op de kaart staat voor de gehele provincie de verwachtingswaarde voor archeologische vindplaatsen. Hier dient in het planvormingsproces rekening mee gehouden te worden.

Het perceel ligt volgens de IKAW in een gebied met een lage archeologische verwachting op archeologische vindplaatsen en archeologische indicatoren. Het totaal te verstoren bodemoppervlak is tevens kleiner dan 500 m2 en voldoet daarmee tevens aan het vrijstellingsbeleid van de provincie Drenthe. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in dit geval niet noodzakelijk.

5.3 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. In dit bestemmingsplan wordt de bestemming 'wonen' niet gewijzigd. De huidige woning wordt gesloopt en er wordt een twee-onder-een-kapwoning mogelijk gemaakt.

Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte-waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden, alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem.
Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel, waarbij het huishoudelijk afvalwater op het riool wordt geloosd en het hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater.

Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

5.4 Natuur en ecologie

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europese en nationale wetgeving en beleid ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Het adviesbureau Jansen&Jansen heeft een ecologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Ecologische quickscan, Zuideropgaande 93, Hollandscheveld' van 23 oktober 2014 (Bijlage 3: Ecologisch onderzoek).

Gebiedsbescherming
Voor wat betreft de gebiedsbescherming geldt dat in en in de nabijheid van het plangebied geen sprake is van gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebieden. Deze gebieden liggen op meer dan 10 kilometer van het plangebied. Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als ecologische hoofdstructuur (EHS) ligt op ruim 800 meter ten noordoosten van het plangebied. Gezien de afstand tot de Natura 200 gebieden en de EHS zal de sloop van de huidige woning en de nieuwbouw naar verwachting geen effecten hebben op deze gebieden. Een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming
Bij de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (Ff-wet) van belang en eventueel het
provinciaal soortenbeleid. In de Ff-wet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn of worden aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden. De planten mogen niet geplukt of verzameld worden en het is niet toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

Uit het ecologisch onderzoek is gebleken dat er broedvogels voorkomen in het plangebied en dat de bestaande woning voldoende invliegopeningen voor vleermuizen aanwezig zijn. Ook zijn er rondom het huis vleermuizen waargenomen. Als gevolg hiervan heeft het bureau Jansen&Jansen een nader vleermuizenonderzoek uitgevoerd (Bijlage 4: Vervolgonderzoek vleermuizen). Op basis van dit onderzoek is gebleken dat het plangebied wordt gebruikt als foerageergebied door vleermuizen. Door de ruimtelijke ontwikkeling verliest het plangebied deze functie niet. Verder heeft het plangebied ook geen functie als essentiële vliegroute. Winterverblijfplaatsen, kraamverblijfplaatsen en zomerverblijfplaatsen kunnen worden uitgesloten.

De sloopwerkzaamheden dienen bij voorkeur buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden tenzij is aangetoond dat op het moment van werken geen broedende vogels aanwezig zijn. Voor de meeste broedvogels kan de periode tussen half maart en half juli worden aangehouden als broedseizoen.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek worden bij de uitvoering van de ruimtelijke ontwikkeling op voorhand geen onoverkomelijkheden verwacht voor wat betreft de Flora- en faunawet en gebiedsgerichte natuurbescherming.
Het plan wordt op het punt van vigerende natuurwet- en regelgeving uitvoerbaar geacht.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt een inventarisatie gemaakt van de geluidsbelasting in het plangebied op grond van de Wet geluidhinder (Wgh). Daarbij kan het gaan om geluid afkomstig van lucht-, rail- of wegverkeer en/of van bedrijven. Het bouwblok wordt ca. 2 meter naar het noorden verschoven. Het bouwblok wordt niet dichter naar de weg Zuideropgaande geplaatst. De akoestische gevolgen zijn door de Regionale uitvoeringsdienst (RUD) Drenthe inzichtelijk gemaakt (Bijlage 5: Akoestische notitie)

Wegverkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de zone van de weg Zuideropgaande die ten westen van het plangebied ligt. Het bouwblok wordt niet dichter naar de weg geprojecteerd. Uit de akoestische berekening is gebleken dat de geluidbelasting veroorzaakt door het wegverkeer op de Zuideropgaande op de rooilijn van het bouwblok voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai uit de Wgh.

Industrielawaai
Ten westen en noorden van het plangebied ligt het bedrijf 'Bunkerbeton'. Naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan, heeft het bedrijf op 20 mei 2015 een overleg gehad met de gemeente. De uitkomst van het overleg is dat de akoestische notitie die is opgenomen in bijlage 4 is aangepast.
Sinds 1 januari 2013 valt het bedrijf onder het Activiteitenbesluit en is de milieuvergunning van rechtswege komen te vervallen. In het Activiteitenbesluit zijn geluidvoorschriften opgenomen, waarbij op de gevels van de omliggende geluidgevoelige objecten een geluidniveau van 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode is toegestaan.
Het bedrijf produceert tegels en betonpalen en is kleinschalig van aard. De productie vindt voornamelijk plaats in de dagperiode. Op basis van het akoestisch onderzoek dat in het verleden ten grondslag heeft gelegen aan de inmiddels vervallen milieuvergunning, gegevens uit het meetarchief van de gemeente Hoogeveen en informatie die het bedrijf mondeling heeft verstrekt tijdens het overleg van 20 mei 2015 is een inschatting gemaakt van de geluidsuitstraling van het bedrijf.

Uit de akoestische berekening is gebleken dat de geluidbelasting veroorzaakt door het bedrijf op de rooilijnen van het nieuwe bouwblok kan voldoen aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit. De belangen van de inrichting worden dan ook niet geschaad, door de geringe verplaatsing van het bouwblok in noordelijke richting.

Overige geluidbronnen
Overige geluidsbronnen als luchtverkeerslawaai of railverkeer vormen geen belemmering voor het plan.

Conclusie
Geluid vormt dan ook geen belemmering voor dit plan.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Het perceel ligt in lintbebouwing. Waarbij sprake is van een gemengd gebied. Rondom het plangebied liggen bestemmingen als detailhandel, dienstverlening en bedrijf. Het plangebied had voorheen een woonbestemming en dat blijft ook in de nieuwe situatie het geval. Het bouwblok wordt in geringe mate naar het noorden toe verruimd. Dit levert geen belemmeringen op ten aanzien van het naastgelegen bedrijf of ten opzichte van andere bedrijven. De ruimtelijke ontwikkeling leidt dan ook niet tot belemmeringen voor omliggende bedrijven. Ook omgekeerd vormen de omliggende bedrijven geen belemmering voor deze ontwikkeling.

5.7 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang te bezien hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).

In het Besluit Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) (hierna: Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft de functie 'wonen' zijn locaties die niet meer dan 1500 woningen omvatten met één ontsluitingsweg, aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

In dit plan wordt een bestaande woning gesloopt en vervangen door een twee-onder-een-kapwoning. Er is dus geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.8 Externe veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied.

Stationaire bronnen
Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig. Er hoeft niet getoetst te worden aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Er hoeft geen rekening te worden gehouden met het gestelde in de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Verder hoeft bij dit plan ook geen rekening gehouden te worden met de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NVGS).

Buisleidingen
Het plangebied wordt omringd door een aantal hoge druk aardgasleidingen van de Gasunie en de NAM. Het plangebied ligt echter niet binnen de plaatsgebonden risico (PR10-6)-contouren van deze aardgasleidingen. Tevens ligt het plangebied niet in de invloedsgebieden van deze leidingen waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (zie afbeelding 3). Een toetsing aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen is dan ook niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014PB8023001-VG01_0003.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014PB8023001-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 3: Hoge druk aardgasleidingen met invloedsgebieden

Conclusie
Externe veiligheid vormt geen beperking voor deze ruimtelijke ontwikkeling.

5.9 Duurzaamheid

De gemeente Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in het klimaatbeleid en de Milieuvisie. In het klimaatbeleid is de ambitie uitgesproken om in 2040 als gehele gemeente CO2-neutraal te willen zijn. Een van de speerpunten uit de Milieuvisie is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.

Nieuwbouw leent zich bij uitstek om de aspecten van duurzaamheid te integreren bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden en de landschappelijke inpassing. Er zijn in de praktijk verschillende mogelijkheden om energieneutraal te bouwen en rekening te houden met het gebruik van duurzame materialen.

5.10 MER

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag nog moet beoordelen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de potentiële effecten.

In het plangebied worden maximaal 2 woningen gerealiseerd. In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is de ontwikkeling opgenomen onder categorie D 11.2, onder 2º: een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen.

Er is sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit indien er sprake is van meer dan 2000 woningen. Het planvoornemen met 2 woningen ligt ver onder de drempelwaarde, waardoor kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt.

De onderzoekslocatie ligt op meer dan 10 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en op ruim 800 m tot het dichtstbijzijnde natuur dat onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Gezien de afstand en de aard van de beoogde ingreep zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de natuurwaarden of de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en de EHS. Er is in voldoende mate rekening gehouden met milieu- en overige omgevingsaspecten.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het plan is voorgelegd aan de betrokken partijen als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierop zijn geen reacties binnengekomen. Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegd, en zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze tegen de omgevingsvergunning in te dienen. In deze periode is één zienswijze ingediend. In Hoofdstuk 7 Inspraak en vooroverleg is beschreven hoe er is omgegaan met die zienswijze.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee zijn de gewenste afspraken opgenomen. Daarom hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld en wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 7 Inspraak en vooroverleg

Het plan is voorgelegd aan de betrokken partijen als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierop zijn geen reacties binnengekomen. Het ontwerpbesluit heeft vervolgens voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon door een ieder een zienswijze bij het college van burgemeester en wethouders worden ingediend. In deze periode is één zienswijze ingediend. De beantwoording van de zienswijze is te vinden in Bijlage 6: Beantwoording zienswijze. De zienswijze heeft niet geleid tot een aanpassing van het plan.