direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stadscentrum, deelplan Weth. Robaardstraat 2014
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2014BP8017007-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer heeft besloten om op het terrein aan de Wethouder Robaardstraat 1 te Hoogeveen woningen te gaan realiseren. Op dit terrein was voorheen Houthandel Robaard & De Jonge gevestigd.

In de huidige situatie betreft de locatie een leegstaand voormalig bedrijfsterrein. Om verdergaande verpaupering tegen te gaan wil de initiatiefnemer de bestaande bebouwing (diverse gebouwen en loodsen) slopen en het terrein geschikt maken voor woningbouw. Het plan ziet toe op het bouwen van maximaal 25 woningen op deze locatie.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan dient goed aan te sluiten bij de ruimtelijk-functionele gewenste invulling voor dit plangebied.

1.3 Opbouw toelichting

Het bestemmingsplan 'Stadscentrum deelplan Weth. Robaardstraat 2014' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (NL.IMRO.0118.BP2014BP8017007-CO01 schaal 1:1.000) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding is de bestemming van het terrein aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de planuitgangspunten weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plan heeft betrekking op het gebied dat in het noorden begrensd wordt door een aantal maatschappelijke voorzieningen (fitnesscentrum, dierenkliniek en welzijnswerk) langs de Kortewijkstraat, in het oosten door rijenwoningen langs de Beukemastraat, in het zuiden door de Wethouder Robaardstraat en een kerkgebouw en in het westen door de Alteveerstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014BP8017007-VG01_0002.png"

figuuur 1: luchtfoto locatie

2.2 Vigerend recht

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Stadscentrum 2008, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Hoogeveen op 27 mei 2010. In dit bestemmingsplan is het perceel als volgt bestemd, daartoe hierna de relevante uitsnede van de bestemmingsplanverbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014BP8017007-VG01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014BP8017007-VG01_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014BP8017007-VG01_0005.png"

figuur 2: Uitsnede BP Stadscentrum 2008

Binnen het bestemmingsplan is het perceel bestemd als 'Bedrijf – Houthandel' en geldt een nadere aanduiding 'geluidzone – industrie 50 dB(A)'.

Gronden die als 'Bedrijf – Houthandel' zijn aangewezen zijn bestemd voor een houthandel en houtzagerij met daarbij behorende productiegebonden detailhandel.

In het bestemmingsplan Stadscentrum 2008 ligt over het plangebied tevens de aanduiding "geluidzone-industrie 50 dB(A)". Ter plaatste van de aanduiding "geluidzone- industrie 50 dB(A) zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het industrieterrein De Wieken op geluidsgevoelige objecten.

De bouw van 24 woningen is niet bij deze bestemming inbegrepen en is als zodanig in strijd met het bestemmingsplan. Een (gedeeltelijke) herziening van het bestemmingsplan Stadscentrum 2008 is noodzakelijk om uitvoering te kunnen geven aan het woningbouwplan.

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied

Het perceel aan de Wethouder Robaardstraat 1 bevindt zich aan het zuidelijke deel van het centrum van Hoogeveen. Het perceel bevindt zich op het hoekpunt van de Alteveerstraat en de Wethouder Robaardstraat en ligt in feite in zijn geheel langs de Wethouder Robaardstraat. Ten noorden van het perceel bevinden zich een dierenkliniek, een fitness-center en een gebouw van stichting welzijnswerk. Ten oosten van het perceel bevinden zich woningen die zijn gelegen aan de Beukemastraat. Ten zuiden van het perceel bevinden zich de gereformeerde kerk “De Opgang” en enkele woningen, en ten (noord)westen bevinden zich nog enkele woningen gesitueerd aan de Alteveerstraat. Verder is het nog noemenswaardig dat ten zuidwesten een zuivelfabriek (DOC Kaas) is gesitueerd. Hierna is de ligging van het perceel ten opzichte van de stad Hoogeveen inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014BP8017007-VG01_0006.png"

figuur 3: Overzicht ligging plangebied in Hoogeveen

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten. De gronden vallende binnen het bestemmingsplan Stadscentrum, deelplan Weth. Robaardstraat 2014 zijn getoetst aan de archeologische wet- en regelgeving. De doorwerking daarvan is opgenomen in hoofdstuk 5, paragraaf 5.2.

3.1.2 Vogel- en Habitatrichtlijn

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Hiervoor dient als basis de Flora- en faunawet van 1 april 2002; deze wet regelt de bescherming van soorten.

De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zijn in principe verboden. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een ontheffing of een vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economische zaken (EZ) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe.

Het 'Bestemmingsplan "Stadscentrum deelplan Weth.Robaardstraat 2014" is aan deze wet getoetst en hierop wordt verder ingegaan in hoofdstuk 5, paragraaf 5.4 .

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheidvan de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten;

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen.

Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat de herziening van het bestemmingplan Stadscentrum, deelplan Weth.Robaardstraat 2014 geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Tevens treden regels ten aanzien van radarverstoringsgebieden op een nader te bepalen tijdstip in werking.

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden ("ladder duurzame verstedelijking").

De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit genoemde ladder hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden (trede 2) en als dat niet mogelijk is op andere locaties (trede 3), die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Actuele regionale behoefte

Het gemeentelijk beleid omtrent het wonen is neergelegd in de Woonvisie 2011-2020. De Woonvisie, regionaal afgestemd en gebaseerd op onderzoek naar aspecten als woonwensen, migratiebewegingen en bevolkingsontwikkeling, laat zien dat de woonbehoefte steeds meer verschuift naar de stad: wonen in de stad met voorzieningen in de directe nabijheid. Hierbij is een grote behoefte waarneembaar naar kwalitatief goede grondgebonden woonmilieus. Het onderzoek laat zien dat met name binnen het stadscentrum een vraagoverschot is en dat er een groep mensen is die Hoogeveen verlaat, omdat zij niet de voor hen geschikte woning kunnen vinden. Het plan Weth. Robaardstraat tracht hierop in te spelen door een goed grondgebonden woonmilieu te bieden. Het is hiermee een direct uitvloeisel van de Visie op het Stadscentrum en de Structuurvisie Hoogeveen 2.0, waarin reeds gedurende lange tijd de keuze vastligt voor inbreiding in plaats van uitbreiding.

Inpassing in bestaand stedelijk gebied

De herontwikkeling van het plangebied aan de Weth. Robaardstraat is een voorbeeld van binnenstedelijke herstructurering. Een braakliggend terrein in de nabijheid van het hart van de stad wordt herontwikkeld naar woningbouw. De gemeente ziet het realiseren van een goed woonprogramma voor alle doelgroepen binnen het stadscentrum als de enig juiste strategie om in te spelen op de sterk veranderde behoefte in de woningmarkt.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening Drenthe

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inmiddels in werking getreden. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • De provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • Het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • Het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • Het provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten. Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.

Kernkwaliteiten   Indicatoren
 
Rust/stilte   Duisternis  
Ruimte   Openheid van het landschap  
Natuur   Biodiversiteit  
Landschap   Diversiteit
Gaafheid van landschappen  
Oorspronkelijkheid   Cultuurhistorische waarden
Archeologische waarden
Aardkundige waarden  
Veiligheid   Sociale veiligheid
Externe veiligheid
Verkeersveiligheid  
Naoberschap, Menselijke maat,
Kleinschaligheid (Drentse schaal)  
Leefbaarheid
Passend bij Drenthe  


Hieronder volgen de relevante delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor het voorliggende ruimtelijk initiatief.

Wonen

De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de Gemeentelijke structuurvisie of het Woonplan. Zij houden daarbij rekening met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus.

Vanuit de doelstelling om zorgvuldig en doelmatig om te gaan met de ruimte in Drenthe, hanteert de provincie het uitgangspunt 'inbreiding gaat voor uitbreiding'. Dit houdt in dat de provincie Drenthe prioriteit geeft aan herstructurering (inclusief verduurzaming) van de woningvoorraad en aan het herontwikkelen en herbestemmen van gronden en panden. Daarnaast ligt er een beperkte opgave om de woningvoorraad uit te breiden.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in de provincie. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen:

Trede 1: is er een regionale behoefte

Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied

Trede 3:Bouwen buiten bestaand stedelijke gebied.

De herontwikkeling van de locatie aan de Wethouder Robaardstraat maakt onderdeel uit van de regionale woningbouwafspraken in de woningmarktregio Zuidwest Drenthe. Het voorliggende plan is afgestemd binnen de regio op basis van de Regionale Woonvisie. De locatie betreft een transformatieopgave binnen het stedelijk gebied van de kern

Conclusie ten aanzien van provinciaal beleid.

Het bouwen van 24 woningen op de voorliggende locatie past binnen de uitgangspunten van het provinciaal beleid, er wordt gebouwd op een bestaande, bebouwde locatie in de bebouwde kom, er is dus sprake van verdichting voor uitbreiding en er wordt gebouwd in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied.

3.3.2 Kernkwaliteiten-analyse

Tevens is geoordeeld of er sprake is van zogeheten provinciale kernkwaliteiten waarmee rekening gehouden dient te worden. Daartoe is gebruik gemaakt van de kaartenviewer zoals deze onderdeel uitmaakt van de provinciale omgevingsvisie. Dit levert de volgende kernkwaliteiten-analyse op.

Kernkwaliteit Aardkundige waarden

Er is sprake van een kernkwaliteit Aardkundige waarden, te weten 'generiek – respecteren'. Wat betekent de aanwezigheid van deze kernkwaliteit?

Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog gewaardeerd wordt. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend. Het provinciaal aardkundig erfgoed is de enige informatiebron over de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van Drenthe. Net als archeologische waarden zijn aardkundige waarden voor het merendeel onzichtbaar, onvervangbaar en niet te compenseren. Ze zijn per definitie kwetsbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen die met bodemingrepen gepaard gaan. Maar wat zijn precies aardkundige waarden? De provincie omschrijft aardkundige waarden als volgt:

“Drenthe staat bekend om zijn rijke bodemarchief, om zijn aardkundige waarden (AW). De aardkorst geeft belangrijke informatie over de ontstaansgeschiedenis van de wereld, die u kunt aflezen aan hoogveengebieden, stuwwallen en stuifzandgebieden. Niet alleen de natuur, maar ook de mens heeft zijn sporen achtergelaten op en in de Drentse bodem. Dan kunt u denken aan essen, veenterpen en grafheuvels. De zichtbare en onzichtbare rijkdom van onze aardkorst zijn onvervangbare bronnen van kennis van een ver verleden. Dit wordt daarom ook wel aardkundig erfgoed of aardkundige waarden genoemd.”

De provincie wil aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren.

Voor aardkundige waarden onderscheidt de provincie drie beschermingsniveaus die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De twee hoogste beschermingsniveaus (voorwaarden stellen en eisen stellen) zijn van provinciaal belang en aangegeven op kaart 2.D van de Omgevingsvisie. Het gebied ligt in een gebied 'respecteren'. Er is geen sprake van een directe doorwerking van deze provinciale kernkwaliteit op het plan.

Kernkwaliteit Landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014BP8017007-VG01_0007.png"

Er is sprake van een kernkwaliteit Landschap, te weten 'Veenkoloniën”. Wat betekent de aanwezigheid van deze kernkwaliteit.

Kenmerken van het landschap

Het meest voorkomende landschapstype is het hoogveenontginningslandschap. Dit landschapstype beslaat in totaal ongeveer een kwart van het gehele grondgebied van de provincie. Behalve de Drents-Groningse Veenkoloniën behoren ook het Odoornerveen, Hoogeveen-Hollandsche veld, Smilde en enkele kleinere gebieden bij Dalen en Roden tot dit landschapstype. De meeste veenontginningen in Drenthe zijn door kanalenstelsels onderling verbonden. Kenmerkend voor deze hoogveengebieden is de strakke verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden, de grote weidse ruimtes met wijken. Elke ontginning heeft bovendien zijn eigen specifieke kenmerken, waaraan de tijd en de manier van ontginning is af te lezen. Zo heeft het gebied rond Hollandsche veld een kleinschalig besloten karakter met veel verspreid voorkomende bebouwing en bosstroken, vormt in Smilde de Drentse Hoofdvaart de ruggengraat van de ontginning, en zijn de Oude Veenkoloniën kleinschaliger dan de Veenkoloniën in de omgeving van Emmen.

Kenmerken van de nederzetting

Afhankelijk van het type, enkel- of dubbellint, en de dichtheid van de bebouwing dringt het landelijk gebied diep of minder diep door in het dorp. Vanaf de hoofdontsluiting is het landelijk gebied in veel gevallen waarneembaar. Regelmaat is kenmerkend. Het dorpssilhouet is een langgerekte strook waar de massa wordt gevormd door een aaneenschakeling van grote boerderijen en woningen met erfbeplantingen. Dominerend is de langgerekte wegbegeleidende beplanting van opgaande bomen in een open vlak landschap.

Provinciaal belang

Van provinciaal is de samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.

Beleid

Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken.

3.3.3 Provinciale Omgevingsverordening

In de provinciale omgevingsverordening staat het volgende genoemd over woning.

Artikel 3.25, Woningbouw

  • a. Een ruimtelijk plan laat geen nieuwe woningbouw toe die buiten de afspraken vallen die de woonregio en de provincie hebben gemaakt over de woningbouwprogrammering en het gestelde in de woonvisie;
  • b. Het eerste lid is niet van toepassing op bedrijfswoningen, een tweede woning bij een agrarisch bedrijf, recreatiewoningen, het splitsten van boerderijen in twee of meer woningen en nieuwbouw die past binnen de kaders van de provinciale Rood-voor-groen dan wel de Ruimte-voor-ruimte regeling.

De ontwikkellocatie maakt onderdeel uit van de Regionale Woonvisie. Het project is in overeenstemming met de omgevingsverordening.

3.4 Regionaal beleid

In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie. Een dergelijke afstemming heeft, in dit kader, ook plaatsgevonden voorafgaand aan een op te starten bestemmingsplanprocedure die betrekking heeft op deze transformatielocatie. Het op te stellen bestemmingsplan Stadscentrum, deelplan Weth Robaardstraat 2014 is op 23 september 2014 behandeld in het regionale overleg.

Op 30 oktober 2012 is de Regionale Woonvisie Zuidwest Drente, Groeimodel, deel I door het college van de gemeente Hoogeveen en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. Voor deze woonvisie is de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe, maart 2012, een belangrijke onderlegger. De Regionale Woonvisie scherpt de indicatieve aantallen uit de Woonvisie 2011-2020 aan. Gelet op de aanwezige harde plancapaciteit in Zuidwest Drenthe, is de mogelijkheid aanwezig de woningbouwuitbreiding aan de Wethouder Robaardstraat daaraan toe te voegen. Het mogelijk te maken aantal woningen, leidt niet tot verdringing of ongewenste concurrentie.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Toekomstvisie tot 2030

In juni 2000 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.

3.5.2 Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2004 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

De Structuurvisie gaat in op verschillende onderdelen van de stad. Daarbij is een volgorde van binnen naar buiten aangehouden, vanuit het hart naar de stadsranden. De doelstelling is primair om het aantrekkelijke winkelbestand voor de toekomst te waarborgen door een prettiger verblijfsklimaat te scheppen.

In de Structuurvisie wordt niet expliciet ingegaan op de verschillende woonwijken die rondom het centrum liggen. De herstructurering van de oudere wijken wordt beschouwd als een autonoom proces, dat zich geleidelijk en over vele jaren zal voltrekken. Het woonprogramma wordt hierin uiteindelijk uitgewerkt, vanuit een onderbouwing in de Woonvisie 2011 – 2020. De Structuurvisie beschrijft hiervoor de ruimtelijke kaders en de uitgangspunten voor het proces van herstructurering, die neerkomen op het toepassen van maatwerk. Dit komt neer op geleidelijke, kleinschalige en organische transformatie van de woonwijken en een gelijktijdige kwalitatieve herontwikkeling van in dit geval de Wethouder Robaardstraat en omgeving.

De visie op het wonen vanuit de Structuurvisie 2004, is daarentegen gericht op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en op het aanbieden van nieuwe woonmilieus in de stad, de dorpen en in het landelijk gebied. De aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit.

De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied. De marktvraag bepaalt uiteindelijk welke woningen op welke beschikbare locatie, hoeveel en in welk tempo gebouwd gaat worden.

3.5.3 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

De oude plannen van havens in de kanalenzone en grote landschapsinvesteringen worden losgelaten. Er wordt ingezet op kleinschaliger initiatieven. Het bebouwen van het Hollandsche Veld, Nijstad en Alteveer nabij de snelweg vervalt. Voor verdichting van de linten aan het Hollandscheveldse Opgaande en Zuideropgaande blijven we ruimte bieden. De nieuwbouwplannen binnen dit bestemmingsplan passen goed bij de doelstelling zoals benoemd in de structuurvisie.

De woningbouw op de Wethouder Robaardstraat past binnen de geactualiseerde structuurvisie.

3.5.4 Woonvisie 2011-2020 - Focus op een aantrekkelijke stad

Ook in de Woonvisie 2011-2020 (vastgesteld op 1 december 2011) wordt een groeiambitie van de beheerste groei geformuleerd. In de Structuurvisie is de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030, neergelegd ten aanzien van veel beleidsterreinen, waaronder het wonen.

De Woonvisie blikt vooruit tot en met het jaar 2020. Daarvan zijn de eerste vijf jaren concreet en de laatste vijf jaren gelden als een doorkijk.

De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast kiezen we voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag. Uitgangspunt is dat tot en met 2020 netto 1.650 nieuwbouw woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. De regionale woonvisie heeft de indicatieve aantallen uit de Woonvisie aangescherpt. Op basis van de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe van maart 2012 wordt een woningbouwruimte van ongeveer 1.400 woningen aangegeven voor de gemeente Hoogeveen tot 2020. Inmiddels zijn tot 1 januari 2014 385 reguliere woningen aan de woningvoorraad toegevoegd. Daarnaast is binnen de gemeente Hoogeveen nog ruimte voor ongeveer 500 woningen aan plancapaciteit waarvoor nog bouw-/bestemmingsplannen kunnen worden ontwikkeld. Het deelplan Wethouder Robaardstraat 2014 kan binnen deze nog beschikbare capaciteit ontwikkeld worden. Voor ongeveer nog eens 500 woningen is al harde plancapaciteit aanwezig in zowel de kern Hoogeveen als in de dorpen binnen de gemeente Hoogeveen.

De Woonvisie laat zien dat door een stevige verdichting en herstructurering van delen van Hoogeveen veel woningen binnen de huidige grenzen gebouwd kunnen worden. Diverse locaties in de stad bieden de mogelijkheid om de waardering voor de stad te verhogen en de kwaliteit van het openbaar gebied te vergroten.

De kern Hoogeveen is in de Woonvisie in verschillende woonmilieus opgedeeld. Niet alleen de woning zelf is bepalend voor de woonkeuze van de mensen, maar ook de woonomgeving met zijn voorzieningen. De Wethouder van Robaardstraat is gelegen in het centrum van de kern Hoogeveen, en maakt vanuit de Woonvisie onderdeel uit van de Verruimde Ruit. In de Woonvisie wordt gesteld dat het centrum van Hoogeveen een gewild woonmilieu is. De vraag naar wonen in het centrum komt vooral van senioren die hun gezinswoning willen verlaten en een nultrede woning wensen, nabij de voorzieningen. Maar ook onder jongere huishoudens zonder kinderen is het centrum gewild. We hebben het hier bovendien over de groeigroepen binnen Hoogeveen.

Binnen de Verruimde Ruit verschilt de aard van de locaties sterk; per locatie is een passende invulling nodig, afgestemd op omliggende buurten en bestaande ruimtelijke structuren.

Zoals eerder genoemd ligt het plangebied van de Wethouder van Robaardstraat in de Verruimde Ruit. Het voornemen van de initiatiefnemer om 24 woningen te bouwen past binnen de doelstellingen van de woonvisie.

3.5.5 Ontwikkelingsvisie Stadscentrum

In de ontwikkelingsvisie Stadscentrum (mei 2008) zet de gemeente Hoogeveen in op een algehele kwaliteitsimpuls voor het centrumgebied van de kern Hoogeveen. Uitgangspunt hierbij is: behouden wat goed is, investeren in kwaliteit en repareren wat stuk is. Gemeente Hoogeveen wil dat de Hoofdstraat betere relaties aangaat met de omliggende parken, de woningen, de entrees, de parkeervoorzieningen, het station en de cultuurhistorie.

De huidige, zeer goede winkelpositie van het stadscentrum in de regio moet door deze algehele kwaliteitsimpuls behouden blijven en worden versterkt. De inrichting, de activiteiten en de voorzieningen samen maken het centrum tot een regionale trekker. Zo is het centrum volgens de visie gebaat bij hoogwaardige stedelijke verblijfsruimten, zoals stadsgroen en water, ter ondersteuning van het aantrekkelijke winkelaanbod. Dit met behoud van de zeer goede parkeermogelijkheden. Duurzaamheid speelt bij de ontwikkeling van het stadscentrum een belangrijke rol.

Behalve als winkel- en verblijfsgebied moet het centrum ook aantrekkelijker worden als woongebied. Huishoudens die zich aangetrokken voelen tot de stad moeten hier met plezier kunnen wonen. De openbare ruimte moet het mogelijk maken dat winkelen, wonen, werken en ontspannen elkaar onderling versterken.

Daarom moet een ordening aangebracht worden waarin de verschillende functies elkaar zo veel mogelijk versterken. Hierbij mag volgens de visie niet voorbij worden gegaan aan het feit dat de functies hun eigen tijd en ruimte hebben (dag / nacht / seizoen / etc.). Ordening en inrichting zijn op dit besef gebaseerd; oplossingen worden als logisch en passend ervaren.

Kort samengevat zijn de belangrijkste ruimtelijke uitdagingen voor het stadscentrum:

  • c. versterken van de historische structuur;
  • d. behouden van het uitstekende voorzieningenniveau;
  • e. intensiveren van de clustering op basis van functies en doelgroepen;
  • f. versterken van de verblijfskwaliteit;
  • g. verbeteren van de toegankelijkheid van het centrum en het winkelgebied;
  • h. bij de herontwikkeling van het stadscentrum dient duurzaamheid, kindvriendelijkheid en
  • i. sociale veiligheid centraal te staan;
  • j. behouden van de zeer goede bereikbaarheid;
  • k. versterken van de woonfunctie.

Eén en ander heeft geresulteerd in een aantal thematische uitwerkingen (detailhandel, groen, verkeer, etc.) en zogenaamde gebiedsgebonden locatiepaspoorten (ruimtelijke uitwerkingen per deelgebied). De Wethouder Robaardstraat valt binnen het gebied Beukemaplein en omgeving in de ontwikkelingsvisie stadscentrum. Voor het terrein van de houthandel aan de Wethouder Robaardstraat staat de gemeentelijke intentie precies omschreven, namelijk;

Het uitgangspunt van de vernieuwing van het stadscentrum is te komen tot een levendig gebied waar ook het ook goed wonen is. Woningbouw op de locatie van de huidige houthandel aan de Wethouder Robaardstraat kan bijdragen aan het vernieuwde centrummilieu. Bovendien wordt de leefbaarheid van het centrum verbeterd wanneer dit gebied naar woningbouw wordt getransformeerd. De gemeentelijke intentie is dat op den duur de houthandel plaats maakt voor woningbouw.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Functionele en ruimtelijke structuur van het plan

Verkaveling

Als gewenste verkavelingsopzet voor de Wethouder Robaardstraat 1 is gekozen voor een woningbouwplan waarbij in totaal 24 woningen gebouwd worden. Hieronder is nog eens de gewenste verkavelingsopzet weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014BP8017007-VG01_0008.png"

In het lichtgeel gekleurde gebied worden 24 woningen gebouwd. In het centrale deel van het plangebied worden de woningen in 4 clusters van 4 aanéén gebouwd. In het noordelijke deel worden twee vrijstaande woningen gebouwd en worden 6 woningen gebouwd in de vorm van 2-aanéén te bouwen woningen. In het zuidwestelijke deel van het plangebied is een mogelijk toekomstige woning geprojecteerd, hiertoe kent het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid en de bouw van deze woning is pas aan de orde als de geluidbelastende activiteiten van DOC Kaas zijn beëindigd of zodanig zijn gewijzigd dat de geluidbelasting als gevolg van het industrielawaai lager is dan 55 dB(A).

Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten via de Wethouder Robaardstraat. Hiertoe worden twee aansluitingen gemaakt op de Wethouder Robaardstraat. Hieronder zijn deze ontsluitingen zichtbaar gemaakt. Parkeren vindt plaats in parkeerstroken langs de infrastructuur als ook bij de woningen zelf. In totaal zijn 36 parkeerplaatsen geprojecteerd binnen het bouwplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014BP8017007-VG01_0009.png"

Voorzieningen

Centraal in het woningbouwplan wordt een groenvoorziening aangelegd.

4.2 Stedenbouwkundige opzet woningbouwplan

De verkaveling van het plan is ingegeven door de vorm van het te ontwikkelen perceel en door het type woning welke gebouwd gaat worden.

Het type woning is ontstaan door een analyse van de vraag vanuit de huidige markt. Er is een grote groep potentiële kopers die hun huidige woning en tuin te groot vinden en graag hun woon- en slaapruimte gelijkvloers willen hebben maar die, om hun motiverende reden(en), absoluut niet in een appartement willen gaan wonen. De woningen die op dit perceel ontwikkeld worden, kunnen in deze behoefte voorzien: een grondgebonden woning met de woon- en slaapruimte gelijkvloers.

Voor diegenen die de ruimte op de begane grond onvoldoende vinden, wordt de mogelijkheid geboden om een deel van de woning te voorzien van een tweede laag, waarin een “werkhoek” en een extra slaapkamer en badkamer gecreëerd kunnen worden. De koper beschikt dan over een woning met 3 slaapkamers of kiest er voor om een slaapkamer op de begane grond te laten vervallen en deze bij de leefruimte te betrekken.

Door clustervorming en de keus voor platte daken kan er goedkoper gebouwd worden en ook de kavels zijn niet te groot: zo ontstaat er een verkoopprijs die interessant is en voldoet aan de behoefte vanuit de markt: niet te duur, comfortabel en op loopafstand van het centrum.

Er is een “groen hart” in het midden van het plan gecreëerd. Als afscheiding van de kavelgrensen in de bestemming 'tuin' en als groene wand langs de huidige Wethouder Robaardstraat wordt een beukenhaag geplaatst. Het zal voor de toekomst onmogelijk gemaakt worden om ter plaatse andersoortige tuinafscheidingen te plaatsen, zodat het “groene hart” tezamen met de beukenhagen er voor zorgen dat er een groen, fraai en interessant woongebied ontstaat. Dit groen is ook noodzakelijk ter compensatie van de stenen parkeerplaats tegenover het plan aan de andere kant van de Wethouder Robaardstraat.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de relevante omgevingsaspecten voor het voorliggende plan. Per aspect wordt de invloed op het plan toegelicht.

5.1 Bodem

Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moet bij een woningbouwproject worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande woonfunctie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.

Onderzoeksbureau Klijn Bodemonderzoek B.V. uit Oostwold heeft een bodemonderzoek uitgevoerd voor in het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport 'Verkennend bodemonderzoek, Wethouder Robaardstraat 1 te Hoogeveen', (rapportnr. 13KL235) van 4 september 2013 (Bijlage 1 Bodemonderzoek Klijn).

Resultaten

Onverdachte terreindeel

  • Analytisch zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan kobalt, kwik, lood, zink, PAK, PCB en minerale olie geconstateerd;
  • plaatselijk (bovengrond boring 4, bodemlaag 0,3 tot 1,0 m-mv) zijn analytisch sterk verhoogde gehalten aan PAK en/of minerale olie geconstateerd; De sterk verhoogde gehalten aan PAK en minerale olie in de bovengrond ter plaatse van boring 4 is door middel van nader onderzoek in horizontale en verticale richting afgeperkt (in kaart gebracht). De omvang van de sterke verontreiniging in grond met PAK en/of minerale olie wordt geschat op maximaal 20 m³.
  • analytisch zijn in de ondergrond licht verhoogde gehalten aan PAK en minerale olie geconstateerd;
  • analytisch zijn in het grondwater licht verhoogde gehalten aan kwik en zink geconstateerd. Tevens zijn matig verhoogde gehalten aan borium aangetoond.

Voormalige bovengrondse dieseltank

  • analytisch zijn in de boven- en ondergrond geen verhoogde gehalten aan vluchtige aromaten en minerale olie geconstateerd;
  • analytisch zijn in het grondwater geen verhoogde gehalten aan vluchtige aromaten en minerale olie geconstateerd.

Voormalige ondergrondse dieseltank

  • analytisch zijn in de ondergrond geen verhoogde gehalten aan vluchtige aromaten en minerale olie geconstateerd;
  • analytisch zijn in het grondwater geen verhoogde gehalten aan vluchtige aromaten en minerale olie geconstateerd.

De conclusies uit dit rapport zijn dat er in het plangebied enkele lichte tot plaatselijk sterk verhoogde concentraties aan verontreinigingen zijn aangetroffen. Gezien het feit dat ter plaatse sterk verhoogde gehalten aan PAK en minerale olie zijn aangetroffen in een hoeveelheid die kleiner is dan 25 m³ grond en/of 100 m³ grondwater, is op onderhavig perceel geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging zoals gedefinieerd in de Wet Bodembescherming. Voor de op het perceel aanwezige verontreiniging bestaat derhalve, bij het huidige gebruik, dan ook geen saneringsverplichting. Bij de realisatie van de woningbouw dient echer wel rekening te worden gehouden met het treffen van sanerende maatregelen.

Naar aanleiding van deze conclusies is er een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit aanvullende bodemonderzoek is uitgevoerd door Eco Reest B.V. uit Zuidwolde. De resultaten zijn weergegeven in het rapport 'Verkennend Bodemonderzoek ter plaatse van: Weth. Robaardstraat 1 te Hoogeveen', (projectnr. 140425) van 24 juni 2014 (Bijlage 2 Bodemonderzoek Ecoreest).

Doel van dit onderzoek was vast te stellen of ter plaatse van de bebouwing sprake is van bodemverontreiniging die een belemmering kan vormen voor de ontwikkeling tot woningbouwterrein.

Vooronderzoek

Op de locatie is tussen circa 1875 en 1890 een scheepshelling gevestigd geweest. Voor zover bekend hebben ter plaatse destijds geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. In de zeventiger jaren hebben (mogelijk) houtverduurzamende werkzaamheden plaatsgevonden in het plangebied, waarbij borium (Bo) is toegepast. In de dossiers zijn hiervoor echter geen aanwijzingen gevonden. De locatie is daarna in gebruik geweest bij houthandel Robaard en De Jonge. In de huidige situatie betreft de locatie een leegstaand bedrijfsterrein. In oktober 1989 is een ondergrondse dieseltank van 2.000 liter verwijderd en verschroot. In 2005 is een bovengrondse dieseltank van de locatie verwijderd.

De asbestverdachte dakplaten van de daken van de loodsen op de locatie zijn recent verwijderd door een daartoe gecertificeerd bedrijf. Het buitenterrein is grotendeels verhard met asfalt, en deels met klinkers. Inpandig zijn betonvloeren aanwezig. Tijdens de terreininspectie is het maaiveld onderworpen aan een visuele inspectie met betrekking tot asbest verdacht materiaal. Dergelijk materiaal is visueel niet waargenomen.

Veldwerkzaamheden

Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn zand tot circa 2.0 m-mv. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 0.7 m-mv. Tijdens het veldwerk zijn ter plaatse van de gedempte insteekhaven plaatselijk puinsporen, een matige puinbijmenging en een bijmenging met kooldeeltjes en teerdelen waargenomen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.

Uit de chemische analyses van de grond en het grondwater is het volgende naar voren gekomen:

Inpandige terreindelen Weth. Robaardstraat 1, Circa 3125 m2 
In de bovengrond van de bebouwde delen van de locatie zijn geen verhoogde gehalten aan borium gemeten boven de detectiegrens. In de bovengrond van de bebouwde delen van de locatie zijn geen, of alleen licht verhoogde gehalten aan kwik, lood en PAK aangetoond.

Gedempte insteekhaven, circa 1.500 m2 
In het dempingsmateriaal ter plaatse van de gedempte insteekhaven zijn geen verhoogde gehalten aan borium gemeten boven de detectiegrens. In de matig puinhoudende bovengrond (mp. 122) overschrijden de gehalten aan PCB's en PAK de achtergrondwaarden. In de kooldeeltjes en teerdelen houdende ondergrond (mp. 123), overschrijden de gehalten aan cadmium, kwik, lood, zink, minerale olie en PCB's de achtergrondwaarden, en overschrijdt het gehalte aan PAK de interventiewaarde. In de sporen puin houdende bovengrond (mp. 123, 124, 125, 128) overschrijden de gehalten aan loper, kwik, lood, zink en PAK de achtergrondwaarden.

In het grondwater uit peilbuis 2 overschrijdt alleen het gehalte aan barium de streefwaarde. Het gehalte aan borium overschrijdt de ad hoc interventiewaarde.

De conclusies uit dit rapport zijn dat in de bovengrond van de bebouwde terreindelen en het dempingsmateriaal in de gedempte insteekhaven overschrijdingen van de achtergrondwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. Het PAK-gehalte in de ondergrond ter plaatse van de demping overschrijdt plaatselijk (in de teer- en kooldeeltjes houdende bodemlaag) de interventiewaarde.

In de bovengrond van zowel de bebouwde terreindelen als het dempingsmateriaal in de gedempte insteekhaven zijn bij het huidige onderzoek geen verhoogde boriumgehalten gemeten. Het boriumgehalte in het grondwater aan de westzijde van de locatie fluctueert; het thans gemeten gehalte is gelijk aan het in 2006 gemeten gehalte (100 ìg/l>ad hoc I-waarde).

Conclusie
Uit de resultaten van het bodemonderzoek van Klijn Bodemonderzoek BV blijkt een kleine verontreiniging PAK (ca. 20 m3) te zijn aangetroffen nabij de demping van de voormalige insteekhaven. Ook Ecoreest heeft een verontreiniging met PAK aangetroffen ter plaatse van de voormalige insteekhaven. Deze verontreiniging is niet nader afgeperkt.

In het rapport van Klijn en Ecoreest wordt aangegeven dat de ad hoc interventiewaarden voor borium worden overschreden in het grondwater. Uit navraag bij de het RIVM blijkt dat de gemeten gehalten aan borium in het grond en grondwater de voorgestelde nieuwe interventiewaarden op basis van het document "Proposal for intervention values soil and grondwater for the 2nd, 3rd, and 4th series of compounds" (RIVM report 607711006/2012, E. Brand et al.) niet overschrijden (Bijlage 3 Notitie Ecoreest).

Om het terrein geschikt te maken voor de beoogde woonbestemming dienen dan ook mogelijk sanerende maatregelen in relatie tot de verontreiniging met PAK getroffen te worden.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

Met het Verdrag van Malta wordt de veiligstelling van het Europese erfgoed geregeld. De uitgangspunten van dit verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). De regionale uitwerking heeft plaatsgevonden in de Omgevingsvisie Drenthe. Hierin is ten eerste de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. Hierop zijn monumenten en bekende archeologische vindplaatsen weergegeven. Ten tweede is in de Omgevingsvisie Drenthe de Indicatieve Kaart Archeologische verwachtingswaarden (IKAW) opgenomen. Op de kaart staat voor de gehele provincie de verwachtingswaarde voor archeologische vindplaatsen. Hier dient in het planvormingsproces rekening mee gehouden te worden.

De gemeente Hoogeveen heeft geen eigen vastgesteld archeologiebeleid, daarom is gebruik gemaakt van de Indicatie Kaart Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) zoals die door de provincie Drenthe zijn opgesteld. De volgende kaartbeelden zijn derhalve van toepassing voor het gebied aan de Wethouder Robaardstraat.

Op basis van de IKAW blijkt voor het plangebied geen verwachtingswaarde te zijn vastgesteld, vanwege de ligging in de bebouwde kom van Hoogeveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014BP8017007-VG01_0010.png"

Op basis van de hierna weergegeven AMK-Kaart zijn er geen archeologisch waardevolle gebieden in de directe nabijheid van of in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014BP8017007-VG01_0011.png"

Aangezien het plangebied in de ongekarteerde delen van de bebouwde kom van Hoogeveen ligt, is het van belang bij bodemingrepen die dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld, de gaafheid van de bodem vast te stellen.

In de directe omgeving van het plangebied is in 2008 een archeologisch onderzoek uitgevoerd door de Steekproef (rapportnr. 2008-11/10). In dit onderzoek is onder meer een terrein ten westen van het plangebied (Alteveerstraat) en ten noorden van het plangebied (het Beukemaplein) onderzocht. Hieruit is naar voren gekomen dat het Beukemaplein vroeger als weiland in gebruik is geweest en voor zover bekend heeft hier geen bebouwing gestaan. De bodem is hier redelijk intact. Er werd nog een deel van het oorspronkelijke veenpakket aangetroffen gevolgd door zand waarin zich een podzolbodem heeft gevormd. Dit houdt in dat het hoogstwaarschijnlijk droog genoeg is geweest voor bewoning in de prehistorie en de aanwezigheid van archeologische grondsporen kan dan ook niet worden uitgesloten. Er zijn echter geen archeologische indicatoren aangetroffen.

Het terrein aan de Alteveerstraat.
Het terrein is grotendeels bebouwd (geweest), maar de bodem in het midden van het terrein is redelijk intact. De aanwezigheid van archeologische grondsporen kan op deze locatie niet worden uitgesloten. Er is een mogelijk artefact gevonden, maar er zijn geen verdere archeologisch indicatoren aangetroffen.

Op beide locaties is een verstoorde bovengrond aangetroffen van gemiddeld ongeveer een meter dikte. Kans op onverstoorde grondsporen uit het begin van de nieuwe tijd is daarom klein. Op basis van deze onderzoeksresultaten werd voor deze terreinen geconcludeerd dat beperkende of beschermende maatregelen niet wetenschappelijk te verdedigen waren.

Het plangebied is in de 19de en begin 20ste eeuw in gebruik geweest als agrarisch gebied met enige verspreid liggende bebouwing. Na het agrarisch gebruik is er halverwege de 20ste eeuw sprake van bebouwing ten behoeve van de houthandel. Dit gebruik zal de bodem van het plangebied al in enige mate verstoord hebben.

Conclusie
Uit de beschikbare informatie (IKAW, AMK en archeologisch onderzoek in directe omgeving van het plangebied) kan redelijkerwijs worden aangenomen dat het plangebied mogelijk een middelhoge verwachting heeft op het aantreffen van archeologische waarden. Het oppervlak dat herbouwd gaat worden, overschrijdt het vrijstellingsoppervlak van 500 m2 dat is opgenomen in het provinciaal beleid. Een groot deel van het plangebied is waarschijnlijk al verstoord door de huidige bebouwing en de sloop daarvan. Een archeologisch onderzoek wordt daarom niet zinvol geacht.

Wel blijft op grond van art. 53 van de Monumentenwet de meldplicht van kracht. Indien er tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische indicatoren aangetroffen worden dan dient het werk te worden stilgelegd en dient dit gemeld te worden bij de gemeente Hoogeveen en de provinciaal archeoloog

5.3 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Beleidskader
In het waterbeheer zijn drie grote beleidsthema's:
Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld.

Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert.

Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000- gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW.

Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. Deze Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheerplannen (waterbeheerder) en vergunningen.

Planbeschrijving
Het plan ligt in het stroomgebied van het Meppelerdiep. Nabij het plangebied ligt het Brandriool Alteveerstraat. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP 11,1 m (opgemerkt wordt dat dit peil de instelhoogte van het kunstwerk is en zodoende voor het laagste deel van het peilvak de drooglegging garandeert. Lokaal kunnen dus (grote) verschillen optreden). De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op ongeveer NAP 12 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014BP8017007-VG01_0012.png"

Afbeelding 1: Waterhuishouding rondom het plangebied

Riolering
Binnen het plangebied is nu nog een gemengd rioolstelsel aanwezig. Voor de inrichting van het plangebied zal echter rekening worden gehouden met het gescheiden aanbieden van het huishoudelijk afvalwater en het regenwater. Het regenwater wordt niet afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie, maar binnen het plangebied verwerkt. Bij het gescheiden afvoeren van regenwater wordt rekening gehouden met de drempelhoogte in relatie tot de fluctuatie van het ontvangende water.

Waterkwantiteit
Problemen met water moeten niet worden afgewenteld. Bij uitbreiding dient, als dat mogelijk is, de veerkracht van het watersysteem te worden vergroot. Bij een toename van verhard oppervlak zoals daken en verharding, zal meer regenwater worden afgevoerd in plaats van infiltreren. Waterschap Reest en Wieden hanteert daarom een compensatieregel. Deze compensatie geschiedt door nieuw oppervlaktewater aan te leggen binnen hetzelfde gebied of op een andere wijze het water in het plangebied te bergen. Binnen het plangebied moet minstens 25 mm water x het nieuw te realiseren verhard oppervlak geborgen worden. Dit betekent bijvoorbeeld dat als het totale oppervlak aan verharding in het plangebied 3000 m2 bedraagt er 3000 m2 x 0,025 m = 75 m3 water geborgen moet worden.

Dit kan gerealiseerd worden door een (bestaande) watergang zodanig in te richten dat het waterpeil voldoende kan stijgen om 75 m3 water te kunnen bergen. Ook kan gedacht worden aan de aanleg van waterbergende verharding, wadi's etc. die zorgen voor een vertraagde afvoer van hemelwater. Bij de aanleg van een sedumdak met een degelijke dikte (vanaf 7 à 10 cm) rekent het waterschap het dakoppervlak niet mee als verhard oppervlak. Hiervoor hoeft dan ook niet gecompenseerd te worden. Een combinatie van oplossingen is natuurlijk ook mogelijk. Bij nieuwbouw, die past binnen de kaders van dit bestemmingsplan, zal rekening gehouden worden met deze compensatieregeling.

Bij nieuwbouw, die past binnen de kaders van dit bestemmingsplan, zal rekening gehouden worden met deze compensatieregeling.

Proces
De gemeente heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Indien tijdens de uitvoering waterhuishoudkundige aspecten aan bod komen, wordt het waterschap daarover ingelicht.

Advies waterschap Reest en Wieden
De bestemming en grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure voor de standaard watertoets is gevolgd. Afwijkingen met betrekking tot het beleid zijn door de initiatiefnemer voldoende onderbouwd. Waterschap Reest en Wieden komt tot het advies dat met het bovenstaande de wateraspecten van waterschap Reest en Wieden voldoende zijn belicht. Het waterschap geeft voor dit plan dan ook een positief wateradvies.

5.4 Natuur en Ecologie

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europese en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming dient rekening gehouden te worden met de effecten van het plan op Natura 2000 gebieden, EHS etc. Bij soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid.

Gebiedsbescherming
Voor wat betreft de gebiedsbescherming geldt dat in en in de nabijheid van het plangebied geen sprake is van natuurgebieden (Natura 2000) (binnen een straal van 3 kilometer rondom het plangebied).

Buiten de stadsgrenzen van Hoogeveen zijn ten noorden, westen en zuiden een aantal onderdelen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gelegen. Het plangebied bevindt zich echter niet in een dergelijk EHS gebied. Daarnaast word geen milieuhinderlijke bebouwing of bedrijvigheid toegestaan, zodat vanuit het oogpunt van de Natuurbeschermingswet er geen belemmering is en ook geen nader onderzoek nodig is.

Soortenbescherming
Bij de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de Flora- en faunawet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden, dat planten niet geplukt of verzameld mogen worden en dat het niet is toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

De bebouwing op het perceel is afgebroken, met uitzondering van een karakteristieke houtloods. Deze loods heeft een geheel open constructie voorzien van alleen dakpannen zonder dakbeschot. Uit een veldbezoek op 30 september 2014 is door een ecoloog vastgesteld dat er geen sprake is van jaarrond beschermde verblijfplaatsen van de Huismus. Echter, in de spanten zijn wel resten van een verlaten vogelnest aangetroffen. De loods dient dan ook gesloopt te worden voorafgaand aan het broedseizoen (maart-juli) of nadat is gebleken dat er geen broedende vogels aanwezig zijn als de sloopwerkzaamheden aanvangen. In de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) zijn geen waarnemingen bekend van beschermde soorten uit de Flora- en faunawet. Op het punt van vigerende natuurwet- en regelgeving wordt het plan uitvoerbaar geacht.

5.5 Geluid

Het doel van het akoestisch onderzoek bij ruimtelijke plannen is het voorkomen van geluidshinder bij geluidsgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) door het aanhouden van voldoende afstand ten opzichte van geluidsproducenten (industrie, railverkeer etc.) of het treffen van andere maatregelen. De verplichting tot uitvoering van een akoestisch onderzoek is vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh bevat geluidnormen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai.

De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan geluidgevoelig objecten mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.

Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Het Noordelijk Akoestisch Adviesburo BV uit Assen heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan. De resultaten zijn weergegeven in het rapport 'Berekening geluidsbelasting op nieuwbouwplan Wethouder Robaardstraat in Hoogeveen', (kenmerk 4873/NAA/hw/fw/3) van 16 oktober 2014 (Akoestisch onderzoek).

Resultaten

Wegverkeer

In het plangebied worden kavels voor 24 clusterbungalows ontwikkeld. De woningen liggen binnen de wettelijke geluidszone van de Alteveerstraat. Op grond van de Wet geluidhinder moet in een dergelijke situatie onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze weg.

De overige wegen rondom het plan, te weten de Wethouder Robaardstraat, de Beukemastraat en de Kortewijkstraat kennen conform de Wet geluidhinder formeel geen geluidszone vanwege de wettelijke maximum rijsnelheid van 30 km/uur.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege wegverkeer op de Alteveerstraat bij alle nieuw te bouwen woningen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldoet.
De maximale geluidsbelasting bij de overige drie wegen waar een snelheidsregime van 30 kilometer per uur geldt bedraagt ten hoogste 50 dB. Deze geluidbelasting is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer, maar aan deze norm hoeft in dit geval niet te worden getoetst. Bij een moderne woning die voldoet aan het Bouwbesluit mag er vanuit worden gegaan dat bij een gevelbelasting van 55 dB (exclusief aftrek conform art. 110g Wgh) er voldaan kan worden aan een binnenniveau van 33 dB. Gesteld kan worden dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Voor het gebied met een wijzigingsbevoegdheid waar de bouw van één woning mogelijk gemaakt wordt, wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai met 8 dB overscheden. Ten tijde dat er gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid zal een hogere waardeprocedure gevolgd moeten worden om de woning op deze locatie mogelijk te maken.

Industrielawaai

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de 50 dB(A)-geluidzone rondom het bedrijf DOC Kaas aan de Alteveerstraat. Ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting van DOC Kaas aan de Alteveerstraat te Hoogeveen overschrijdt de geluidbelasting als gevolg van industrielawaai de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) op een aantal woningen in het westelijk deel van het plangied. De maximale geluidbelasting als gevolg van het industrielawaai bedraagt 54 dB(A). Het betreft 2 woningen waarvoor een hogere grenswaarde dient te worden vastgesteld. De ontwikkeling past in de beleidsregels Hogere waarden Wet geluidhinder van de gemeente Hoogeveen. Het betreft hier de opvulling van een open plaats in bestaande bebouwing.

De geluidbelasting als gevolg van het industrielawaai van de DOC is op het gebied met de wijzigingsbevoegdheid hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A) en bedraagt maximaal 57 dB(A). Hiervoor kan op dit moment dan ook geen hogere grenswaarde voor worden vastgesteld. Woningbouw op deze locatie is pas mogelijk na wijziging van de geluidproducerende activiteiten, waarbij de geluidbelasting lager wordt dan 55 dB(A) of na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van DOC Kaas.

Tot slot is de geluidbelasting als gevolg van het fitnesscentrum dat direct ten noorden van het plangebied ligt inzichtelijk gemaakt. Het fitnesscentrum valt onder de Wet milieubeheer en dient te voldoen aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit. De geluidbelasting bedraag op een aantal gevels van de noordelijke woningen meer dan 50 dB(A) etmaalwaarde. De maximale geluidbelasting bedraagt op een aantal woningen 52 dB(A). Deze geluidbelasting treedt op op zogenaamde dove gevels. Dat wil zeggen dat achter de te openen delen in deze gevels geen geluidgevoelige ruimten gesitueerd zijn, zoals een woonkamer of slaapkamer. De geluidbelasting op dove gevels hoeft niet getoetst te worden aan de geldende geluidnormen uit het Activiteitenbesluit. Ook hier geldt dat bij een moderne woning die voldoet aan het Bouwbesluit er vanuit mag worden gegaan dat bij een gevelbelasting van 52 dB(A) er voldaan kan worden aan een binnenniveau van 35 dB(A). Gesteld kan worden dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.6 Milieuzonering bedrijven

Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.

Het plangebied ligt in een gemengd gebied aan de rand van het centrum van Hoogeveen en wordt aan drie kanten omringd door woningbouw. Ten noorden ligt een aantal maatschappelijke bestemmingen en verder ten oosten ligt het bedrijf DOC Kaas, die overigens door een brede hoofdweg, de Alteveerstraat en bestaande bebouwing nog wordt gescheiden van het plangebied.

Hoewel niet geheel wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) voor geluid voor de DOC en het fitnesscentrum is uit het akoestisch onderzoek gebleken dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering asl gevolg van deze ruimtelijke ontwikkeling.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag nog moet beoordelen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de potentiële effecten.

In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is de ontwikkeling opgenomen onder categorie D 11.2, onder 2º: een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen.

Conclusie
Op basis van de uitkomsten in dit hoofdstuk is inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. De locatie en de omgeving hebben verder geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

5.8 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang om te beoordelen hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).

De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven waardoor berekening van deze waarden niet relevant is.

Het plan maakt woningbouw mogelijk van in totaal 24 woningen. In het Besluit en de bijbehorende regeling 'niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen)' zijn kwantitatieve grenzen opgenomen die bepalen of een project wel of niet aangemerkt wordt als een project die een significante bijdrage levert aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van het Besluit en de Regeling dragen projecten met woningbouw waar minder dan 1500 woningen met 1 ontsluitingsweg worden gerealiseerd niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Het woningaantal dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt ligt ruim beneden deze kwantitatieve grenzen.

Conclusie
Luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkeling.

5.9 Externe veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014BP8017007-VG01_0013.png"

Afbeelding2: Plangebied ten opzichte van risicobronnen

Stationaire bronnen
In de directe nabijheid van het plangebied bevindt zich een bedrijf dat onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) valt. Dit betreft een zuivelfabriek waar een opslagvoorziening voor ammoniak aanwezig is. Er is geen sprake van een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour. Dit vormt dus geen belemmering voor de woningbouw in het plangebied.

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Er hoeft geen rekening te worden gehouden met het gestelde in de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Verder hoeft bij dit plan ook geen rekening gehouden te worden met de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NVGS).

Buisleidingen
Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van hoge druk aardgasleidingen of andere buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen. Een toetsing aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen is dan ook niet aan de orde.

Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

5.10 Verkeer en vervoer

Basisuitgangspunt is dat grondgebonden woningen en hun parkeervraag volgens de gemeentelijke parkeernorm volledig op eigen terrein faciliteren. In beginsel zal parkeerregulering zich beperken tot maatregelen die de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en het beoogde parkeergedrag bevorderen of maatregelen die structurele parkeeroverlast bestrijden.

Beleidsdoelen parkeren in wijken en dorpen

Nieuwe woonontwikkelingen:

  • voldoen op eigen terrein en / of in een centrale parkeervoorziening aan de gemeentelijke parkeernorm voor woonfuncties;
  • het beslag op de openbare ruimte voor bezoekersparkeren wordt beperkt om een aangenaam leefklimaat te creëren.

Parkeermodel

Wijken en dorpen

Het parkeermodel in de wijken en dorpen gaat uit van parkeren op eigen terrein met in tweede instantie aanvullende parkeergelegenheid in het openbare gebied binnen het bestaande wegprofiel of op daartoe aangelegde parkeervakken. In beginsel zijn restricties voor het parkeren gebaseerd op de wegen- en verkeerswet en neemt de gemeente alleen restrictieve maatregelen wanneer de verkeersveiligheid of de leefbaarheid in het geding zijn.

Parkeernormen
Voor wonen binnen het plangebied van het bestemmingsplan Stadscentrum 2008 hanteert de gemeente Hoogeveen een parkeernorm van 1,0 parkeerplaats per woning. In het stedenbouwkundig plan is uitgegaan van in totaal 36 parkeerplaatsen en daarmee wordt voldaan aan de gestelde parkeerbehoefte.

5.11 Duurzaamheid

De gemeente Hoogeveen heeft haar ambitie op het gebied van duurzaamheid verwoord in het klimaatbeleid en de Milieuvisie. In het klimaatbeleid is de ambitie uitgesproken om in 2040 als gehele gemeente CO2-neutraal te willen zijn. Door bij nieuwe ontwikkelingen duurzaamheid reeds in de ontwerp- en bouwfase mee te nemen kan optimaal invulling worden gegeven aan de gestelde ambitie.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd.

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduidingsregels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

De algemene aanduidingsregels geven de mogelijkheid voor algemene aanduidingen, die als een extra laag over meerdere bestemmingen kan liggen. In dit bestemmingsplan is 1 van deze algemene aanduidingen aanwezig, te weten:

Geluidzone - Industrie 50 dB(A): het betreft een zone die behoort bij het bedrijf DOC Kaas aan de Alteveerstraat. Binnen de zone moet men bij nieuwbouw rekening houden met grenswaarde van geluid vanwege de industrie of een hogere waarde aanvragen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

Groen

Binnen de bestemming Groen zijn de structureel aanwezige groenvoorzieningen opgenomen. Het zogenoemde snipper-groen valt binnen de bestemming Verkeer, waaraan het groen ondergeschikt is.

Tuin

De bestemming Tuin betreft de tuinen bij de (burger)woningen. Hierin mogen geen (bij)gebouwen worden gebouwd. Meestal liggen deze gronden tussen de voorgevel van de gebouwen en de openbare weg.

Verkeer

Onder de bestemming Verkeer vallen alle wegen, gedeelten van eventuele vrijliggende fietspaden en voetpaden binnen het plangebied.

Wonen

De bestemming Wonen heeft betrekking op de te realiseren woningen.

Aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf In het algemeen mogen woningen en de eventueel daarbij behorende bijgebouwen gedeeltelijk worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie. Dit betekent dat maximaal slechts 35% van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen tot niet meer dan 75 m² gebruikt mag worden voor het aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de kadernota Integrale handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.

De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die spelen inzichtelijk gemaakt.

De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluaties zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1x10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's (1x4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks).

Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhavingsstrategieën nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Met dit bestemmingsplan worden de ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied vastgelegd.

Er is een informatieavond gehouden om omwonenden en andere belanghebbenden en belangstellenden te informeren over de ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied.

Het bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg voorgelegd aan de overlegpartners. Het plan is vervolgens als ontwerp ter inzage gelegd, zodat een ieder de mogelijkheid heeft gekregen om op het bestemmingsplan te reageren. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Hiermee wordt het bestemmingsplan als maatschappelijk uitvoerbaar gezien.

8.1.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met verschillende instanties cq besturen.

Hierna zijn de instanties weergegeven die met betrekking tot onderliggend conceptbestemmingsplan hebben gereageerd alsmede hun reacties daarop. Vervolgens worden de reacties van commentaar voorzien.

  • 1. Provincie Drenthe
    De provincie heeft per brief van 26 november 2014 aangegeven, dat op basis van de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014 (vastgesteld op 2 juli 2014) de aspecten Zorgvuldig ruimtegebruik (ladder duurzame verstedelijking) en Wonen van provinciaal belang zijn. Het bestemmingsplan geeft voor de Provincie geen aanleiding tot op- en/of aanmerkingen.


Conclusie
Bovenstaande reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.

  • 2. Waterschap Reest en Wieden Waterschap Reest en Wieden heeft per email van 24 december 2014 aangegeven akkoord te gaan met voorliggend bestemmingsplan.

Conclusie

Bovenstaande reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.

8.1.2 Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan Stadscentrum, deelplan Weth. Robaardstraat 2014 heeft vanaf 29 januari t/m 11 maart 2015 ter inzage gelegen bij de Gemeentewinkel aan het Raadhuisplein 24 in Hoogeveen. Tevens was het plan digitaal te raadplegen via de website www.ruimtelijkeplannen.nl en www.hoogeveen.nl/inzage. De bekendmaking hiervan heeft plaatsgevonden in de Hoogeveensche Courant alsmede in de Staatscourant en via elektronische weg.

Een ieder is in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. Daarvan is geen gebruik gemaakt.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan. De gemeente Hoogeveen heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, zodat de economische uitvoerbaarheid 'anderszinds verzekerd' is.

De kosten voor de uitvoering van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de initiatiefnemer.

Gelet op bovenstaande wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.