direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Erica, Beekweg 10, uitbreiding bedrijfsruimte
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.Zaak20231391-V701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidend Hoofdstuk

1.1 Aanleiding voor uitbreiding bedrijfsbebouwing

Verzocht is medewerking te verlenen aan de uitbreiding van een bedrijfsgebouw op het perceel gelegen aan de Beekweg 10 te Erica. Hier is het bedrijf Transpa Emmen gevestigd.

Ten behoeve van het verzoek is voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld onder zaaknummer 2023-1391.

Op onderstaande luchtfoto en ‘Street view’ foto is deze locatie van het bedrijf Transpa Emmen zichtbaar gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak20231391-V701_0001.jpg"

Op deze locatie heeft het bedrijf een magazijn waarin ze een voorraad lege rolcontainers beheren. Voor een groot gedeelte worden alle bloemen en planten vervoerd op rolcontainers. Dagelijks bestellen kwekers bij het bedrijf Transpa Emmen weer lege containers, die zij nodig zijn voor de verlading. In het bestaande magazijn houdt het bedrijf een buffervoorraad aan, zodat de kweker geen ‘nee’ hoeft te verkopen als er een grote bestelling binnenkomt. Deze rolcontainers vertegenwoordigen een behoorlijke waarde en zijn diefstalgevoelig. Daarom wil het bedrijf Transpa Emmen ze graag afgesloten ineen magazijn hebben staan. De huidige magazijnoppervlakte biedt hier niet voldoende ruimte voor, waardoor een uitbreiding van het magazijn gewenst is. Op onderstaande tekening is de gewenste uitbreiding van het bedrijf met een extra bedrijfsgebouw van circa 470 m2 zichtbaar gemaakt, deze zal worden gebouwd aan de noordkant van de bestaande bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak20231391-V701_0002.jpg"

In de bestaande situatie is het terrein daar ook reeds in gebruik als bedrijfsterrein en staan daar met name vrachtwagens gestald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak20231391-V701_0003.jpg"

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan het perceel Beekweg 10 te Erica in het glastuingebied van Erica. Aan de zuid- oost- en westkant bevinden zich glastuinbouwbedrijven. Het perceel van het plangebied zelf is kadastraal bekend als gemeente Emmen, sectie AG met de nummers 1502 en 1503. Op onderstaande luchtfoto is het plangebied aan de Beekweg 10 te Erica nogmaals weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak20231391-V701_0004.jpg"

1.3 Huidige planologische regelingen

Het perceel aan de Beekweg 10 te Erica heeft in de beheersverordening 'Glastuinbouwgebied Erica' de bestemming 'Bestaand gebied’ met een besluitsubvlak ‘agrarisch - glastuinbouw' en een aanduiding voor het maximum bebouwingspercentage in procenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak20231391-V701_0005.jpg"

De op de plankaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor bestaand gebruik:

3.1 Gebruik

  • a. Bestaand gebruik van in het verordening gebied gelegen gronden en bouwwerken, dat op het tijdstip van inwerking treden van deze verordening plaatsheeft op basis van een rechtsgeldig planologisch besluit, mag worden voortgezet.
  • b. Ter plaatse van de besluitsubvlakken met de aanduiding:
    • 1. ‘bedrijf-glastuinbouw’;
    • 2. ‘bedrijfswoning’;
    • 3. ‘bedrijf-covergisting’;
    • 4. ‘bedrijf-warmtekrachtcentrale’;
    • 5. ‘groen’;
    • 6. ‘leiding-gas’;
    • 7. mag bestaand gebruik, overeenkomstig deze aanduiding, dat op het tijdstip van inwerking treden van deze verordening plaatsheeft op basis van een rechtsgeldig planologisch besluit, worden voortgezet.

Ter plaatse is sprake van een transportbedrijf. Deze is verder niet als zodanig aangeduid in de geldende beheersverordening en mag in de bestaande vorm en omvang aanwezig zijn. Op basis van de beheersverordening is uitbreiding van bebouwing voor een transportbedrijf daarmee niet mogelijk, omdat er geen bouwregels zijn opgenomen voor een (bestaand) transportbedrijf met bijbehorende bouwregels die in een verdergaande uitbreiding zouden kunnen voorzien.

Medewerking aan het verzoek tot het mogen uitbreiden van de bestaande bedrijfsbebouwing is mogelijk door middel van een uitgebreide Wabo-procedure.

1.4 Overzicht verricht onderzoek

Ten behoeve van het opstellen van voorliggende ruimtelijke onderbouwing zijn onderzoeken verricht en adviezen gegeven. De conclusies uit onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de ruimtelijke onderbouwing.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • 1. Watertoets.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie Erica, Glastuinbouwgebied

De wens van de gemeente Emmen is een kwaliteitsslag in het glastuinbouwgebied Erica te bewerkstelligen. Dit kan middels een herstructurering van bestaande bebouwing, het aantrekken van nieuwe glastuinbouwbedrijven, het verbeteren van de infrastructuur en een transformatie van functies van alleen tuinbouw naar meer tuinbouw gerelateerde functies.

Op basis van de Structuurvisie Erica, Glastuinbouwgebied hoort het gebied waar Transpa Emmen is gevestigd tot het zogeheten ‘transformatiegebied’.

In het transformatiegebied is de bestaande bedrijvigheid kleiner van schaal dan in het concentratiegebied. Hier is een opwaardering van het gebied gewenst. Hier wordt net als in het kerngebied ingezet op een herstructurering van glas door glas. Ook is transformatie mogelijk. Naast ontwikkeling van de glastuinbouwbedrijven is hier glastuinbouw gerelateerde bedrijvigheid gewenst.

De 'glastuinbouw gerelateerde bedrijvigheid' kan een positieve bijdrage leveren aan de herstructurering. Glastuinbouw gerelateerde bedrijven zijn bedrijven die producten of diensten leveren die een bijdrage leveren aan het product of het productieproces van een of meerdere glastuinbouwbedrijven of aan de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied Erica in zijn totaliteit. Onder het leveren van een product of proces wordt tevens verstaan activiteiten die een bijdrage leveren aan de verwerking of het verhandelen van glastuinbouwproducten.

Dit kunnen zelfstandige bedrijven zijn die aan de glastuinbouw gerelateerd zijn, maar ook ondergeschikte nevenactiviteiten van glastuinbouwbedrijven. Daarnaast andere bedrijvigheid, waarbij voor de bedrijfsvoering minimaal 1000 m2 glas noodzakelijk is, maar geen nadelige effecten voor de tuinbouw veroorzaakt, is passend in het transformatiegebied. Met ‘geen nadelige effecten’ worden zowel de milieu hygiënische

effecten als het fytosanitaire vraagstuk bedoeld.

In voorliggend geval is te stellen dat het bedrijf Transpa Emmen is te duiden als ‘glastuinbouw gerelateerde bedrijvigheid’. Het bedrijf is voor 80% van zijn werkzaamheden afhankelijk van het tuinbouwgebied. Op deze locatie heeft het bedrijf namelijk een magazijn waarin ze een voorraad lege rolcontainers beheren. Voor een groot gedeelte worden alle bloemen en planten vervoerd op rolcontainers. Dagelijks bestellen kwekers bij het bedrijf Transpa Emmen weer lege containers, die zij nodig zijn voor de verlading. In het bestaande magazijn houdt het bedrijf een buffervoorraad aan, zodat de kweker geen ‘nee’ hoeft te verkopen als er een grote bestelling binnenkomt. Deze rolcontainers vertegenwoordigen een behoorlijke waarde en zijn diefstalgevoelig. Daarom wil het bedrijf Transpa Emmen ze graag afgesloten ineen magazijn hebben staan. De huidige magazijnoppervlakte biedt hier niet voldoende ruimte voor, waardoor een uitbreiding van het magazijn gewenst is. Op deze wijze kan nog beter worden ingespeeld op de vraag van de telers naar rolcontainers, hetgeen de bedrijfsvoering van de telers ten goede komt. Het verzoek past daarmee binnen de genoemde Structuurvisie.

2.1.2 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Een welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandscriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de

redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.

Het bestemmingsplan en de Welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden, ook voor dit gedeelte van Erica waar het plangebied gelegen is, geldt het welstandsniveau 'welstandvrij'.

De gemeente heeft welstandsvrije gebieden aangewezen waar voor bouwactiviteiten geen redelijke eisen van welstand meer gelden. Om uiteenlopende redenen zijn voor deze gebieden geen specifieke welstandscriteria opgenomen. Zo kan de zelfsturende werking om te zorgen voor een kwalitatief en aantrekkelijke omgeving reden zijn om deze gebieden welstandsvrij te maken, maar ook gebieden die een zeer privaat karakter hebben (bedrijventerreinen) of een experimenteel karakter hebben en in gebieden waar weinig gebouwd wordt, is gekozen om niet te sturen op het uiterlijk van de bebouwing.

2.1.3 Cultuurhistorische waardenkaart

Op de Cultuurhistorische waardenkaart is het gebied niet nader aangeduid als een waardevol gebied (zie voor de kaart paragraaf 4.1.4).

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030.

De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd. De kernkwaliteiten zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid;
  • naoberschap;
  • menselijke maat;
  • veiligheid;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal).

Ruimtelijke ontwikkelingen

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Hieronder volgen de delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor het voorliggende ruimtelijk initiatief.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik en verwijst naar de Ladder voor Duurzame verstedelijking zoals opgenomen in art. 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening.

Voorliggend plan betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf op een bestaand bedrijfsterrein. Het verzoek voldoet aan het provinciaal beleid. Het plan is ook niet ladder plichtig omdat er geen sprake is van een situatie waarbij er meer dan 500 m2 aan nieuwe bedrijfsbebouwing wordt gerealiseerd.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. In de omgevingsverordening is het perceel niet gelegen binnen een gebied aangeduid als 'Bestaand Stedelijk Gebied'. Voor de uitbreiding van dit bedrijf geldt hetgeen is verwoord in artikel 3.19 lid 1 van de Omgevingsverordening Drenthe 2022.

Artikel 3.19 Bedrijfsvestiging buiten een werklocatie

Lid 1

In afwijking van Artikel 3.18 Lokale werklocaties - Lid 1, kan een omgevingsplan alleen voorzien in de vestiging of significante uitbreiding van een bestaand solitair in Landelijk Gebied gelegen bedrijf binnen categorie 1, 2 of 3 van de VNG-publicatie Handreiking Bedrijven en Milieuzonering, indien:

  • a. het solitaire bedrijf op grond van een evenwichtige toedeling van functies niet op een bedrijventerrein gevestigd kan worden;
  • b. er sprake is van een gegroeide ontwikkeling waarbij er geen mogelijkheden zijn om een eind te maken aan de ontstane ruimtelijke situatie;
  • c. over de vestiging of uitbreiding van het bedrijf in het verleden bestuurlijke uitspraken zijn gedaan of intenties zijn vastgelegd, of;
  • d. de vestiging of uitbreiding aansluit op de grens van het werkingsgebied Bestaand stedelijk gebied en het omgevingsplan gepaard gaat met een landschappelijke inpassing die gericht is op een plus op de landschapskenmerken of ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Over het plan kan worden aangegeven dat het transportbedrijf al sinds 1982 gevestigd is in de gemeente Emmen en vanaf het begin af aan gespecialiseerd is in het vervoer van bloemen en planten. In de beginjaren ’90 van de vorige eeuw is op verzoek van de gemeente Emmen de kavel aan de Beekweg 10 te Erica betrokken. In relatie tot de bedrijfsvoering van het bedrijf geldt dat 90% van de activiteiten van Transpa Emmen bestaan uit het vervoeren van bloemen en planten van het tuinbouwgebied. Gezien de korte lijnen tussen het tuindersgebied en het bedrijf Transpa Emmen is een eventuele verplaatsing naar een bedrijventerrein zonder directe binding met het tuindersgebied ongewenst. Er is voor het bedrijf sprake van een gegroeide ontwikkeling die op deze locatie tot stand is gekomen ook met de vaag vanuit de gemeente Emmen om op deze kavel aan de Beekweg 10 het bedrijf verder voort te zetten medio 1991. Hoewel er volgens de Verordening geen sprake is van ‘bestaand bebouwd gebied’ is het tuindersgebied van Erica wel een gebied dat intensief bebouwd is. In de nabijheid is wel ‘bestaand bebouwd gebied’ aanwezig. Er wordt voldaan aan de Omgevingsverordening.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voorbeelden hiervan zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte;
  • Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  • Zorgdragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten;
  • Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater;
  • Verbeteren en beschermen van biodiversiteit
  • Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten.

De hoofdonderwerpen die in het beleid van de NOVI zullen worden gestimuleerd, zijn de volgende:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Sterke en gezonde steden en regio’s
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Bij dit plan wil een bestaand bedrijf met een directe binding aan het aanwezige glastuinbouwgebied zich graag verder en duurzaam kunnen door ontwikkelen. De te bouwen extra bedrijfsbebouwing voorziet in een duidelijke aanwezige behoefte voor de verdergaande opslag van (lege) rolcontainers. Het plan sluit aan bij de uitgangspunten van de NOVI waarbij het bestaande bedrijf zich op duurzame wijze verder kan door ontwikkelen.

2.3.2 Ladder duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister ervoor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van over programmering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio’s.

In relatie tot de ladder voor duurzame verstedelijking is het volgende bepaald ten aanzien van de uitbreiding van bedrijven. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorziet het plan in de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Voor ontwikkelingen in de vorm van een terrein is 'in beginsel' geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat geen sprake is van ‘harde’ ondergrenzen.

In dit geval vindt de uitbreiding plaats op gronden die reeds worden gebruikt voor het bedrijf Transpa Emmen en is het gebied ook al in zijn geheel verhard. Wordt gekeken naar de oppervlakte van de uitbreiding dan geldt dat deze circa 470 m2 gaat bedragen en daarmee kleiner is dan de genoemde 500 m2. De gewenste uitbreiding van het bedrijf Transpa Emmen is daarmee niet als een ladder plichtige ontwikkeling te beschouwen.

2.4 Conclusie

De conclusie van de in deze ruimtelijke onderbouwing beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct doorwerkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende plan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan geconcludeerd worden dat hieraan wordt voldaan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Planbeschrijving

Verzocht is medewerking te verlenen aan de uitbreiding van een bedrijfsgebouw op het perceel gelegen aan de Beekweg 10 te Erica. Hier is het bedrijf Transpa Emmen gevestigd.

Op deze locatie heeft het bedrijf een magazijn waarin ze een voorraad lege rolcontainers beheren. Voor een groot gedeelte worden alle bloemen en planten vervoerd op rolcontainers. Dagelijks bestellen kwekers bij het bedrijf Transpa Emmen weer lege containers, die zij nodig zijn voor de verlading. In het bestaande magazijn houdt het bedrijf een buffervoorraad aan, zodat de kweker geen ‘nee’ hoeft te verkopen als er een grote bestelling binnenkomt. Deze rolcontainers vertegenwoordigen een behoorlijke waarde en zijn diefstalgevoelig. Daarom wil het bedrijf Transpa Emmen ze graag afgesloten ineen magazijn hebben staan. De huidige magazijnoppervlakte biedt hier niet voldoende ruimte voor, waardoor een uitbreiding van het magazijn gewenst is. Op onderstaande tekening is de gewenste uitbreiding van het bedrijf met een extra bedrijfsgebouw van circa 470 m2 zichtbaar gemaakt. Deze uitbreiding wordt gebouwd aan de noordzijde van de bestaande bedrijfsbebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak20231391-V701_0006.jpg"

Op onderstaande tekening is de bestaande en nieuwe achtergevel zichtbaar gemaakt, zodoende is goed te zien dat de uitbreiding qua bouwhoogte minder hoog is dan de bestaande bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak20231391-V701_0007.jpg"

De goot- en bouwhoogte van het extra bedrijfsgebouw gaan respectievelijk 5,45 meter en 7,56 meter bedragen. Het extra bedrijfsgebouw zal vanaf de straat de Beekweg niet zichtbaar zijn.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Archeologie en monumenten

4.1.1 Algemeen

De gemeente Emmen heeft archeologiebeleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologiebeleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan.

Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Onderstaande tabel geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak20231391-V701_0008.jpg"

Deze beleidskeuzes zijn vertaald in dubbelbestemmingen. Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

4.1.2 Archeologische waarden in het plangebied

Het plangebied ‘Beekweg 10 Erica’ is volgens de beleidskaart (zie daartoe de volgende bladzijde) gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Onderzoek naar archeologie is hier niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak20231391-V701_0009.jpg"

4.1.3 Archeologische monumenten

Binnen het plangebied liggen geen (beschermde) archeologische monumenten.

4.1.4 Cultuurhistorie


4.1.4.1 Monumenten

Beschermde monumenten worden gekenmerkt door een samenhangend en gaaf geheel van architectonische stijlkenmerken. Een monument kan representatief zijn voor een bepaalde bouwstijl, maar kan ook een rijke bouwgeschiedenis hebben met verwijzingen naar verschillende bouwstijlen. Voor zover de bouwgeschiedenis niet duidelijk afleesbaar is, kan zij door bouwhistorisch onderzoek aan het licht komen. Monumenten worden in hoge mate gewaardeerd om hun architectuurhistorische kwaliteit, waardoor zij belangrijk bijdragen aan de kwaliteit en de identiteit van hun omgeving. Een bouwplan voor een monument wordt getoetst aan het monumentenbeleid.

Richtinggevend is hiervoor de redengevende omschrijving van het monument. Naast de toetsing aan het monumentenbeleid dat gericht is op het behouden van de historische kenmerken van het monument wordt het bouwplan voor wat betreft de welstandsaspecten getoetst aan de onderstaande criteria:

  • toevoegingen aan, op of bij monumenten worden op herkenbare wijze vormgegeven. Hierbij vormen de historische stijlkenmerken van het monument de inspiratiebron;
  • er is aandacht voor zorgvuldige detaillering en materiaalkeuze.

Het plangebied waar de uitbreiding gaat worden gebouwd kent geen monumenten. Ook is het gebied verder niet aangeduid als een gebied met een hoge cultuurhistorische waarde waar rekening mee geho0uden moet worden. Er zal geen sprake zijn van aantasting van cultuurhistorische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak20231391-V701_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak20231391-V701_0011.jpg"

4.1.5 Conclusie

Vanuit archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het gewenste bouwplan. Wel blijft de meldingsplicht conform de Erfgoedwet 2016 van kracht. Dit houdt in dat mochten er tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden gevonden, de initiatiefnemer dit onmiddellijk dient te melden bij de gemeentelijke archeoloog.

4.2 Ecologie

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.

4.2.1 Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunning plichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

4.2.2 Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten.

Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, danwel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

Houtopstanden

In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.

Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.

4.2.3 Natuurwaarden in het terrein

4.2.3.1 Gebiedsbescherming

Natuur Netwerk Nederland (NNN) en Natura 2000 (N2000)

De onderzochte locatie ligt niet binnen het NNN of Natura 2000. De dichtstbijzijnde grens van NNN ligt op circa 1,8 kilometer afstand van de onderzocht locatie. De dichtstbijzijnde grens van Natura 2000 gebied ligt op circa 4,8 kilometer afstand van de onderzochte locatie. De voorgenomen werkzaamheden zijn echter van dien aard dat het uitgesloten is de kernwaarden van het NNN en N2000 zullen worden aangetast.

4.2.3.2 Soortenbescherming

Het deel van het plangebied waar het nieuwe bedrijfsgebouw gaat worden gebouwd is reeds in gebruik als bedrijfsterrein en vanuit die hoedanigheid ook al geheel verhard en ingericht met stelcomplaten. Eventuele waardevolle soorten zullen zich hier daarom niet duurzaam kunnen huisvesten. Tevens hoeven er geen verouderde gebouwen te worden gesloopt, geen sloten te worden gedempt en zoals gezegd geen bomen te worden gekapt. Er is geen ecologisch onderzoek nodig. Onderstaand nog een weergave van de locatie waar de nieuwbouw is geprojecteerd en daarbij is zichtbaar dat daar geen waardevolle soorten zich duurzaam zullen hebben gevestigd. Alles is verhard en bestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak20231391-V701_0012.jpg"

4.2.4 Stikstofdepositie

Vanwege de geringe omvang van het project, de eenmalige uitvoering van het project en de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied Bargerveen (ca. 4,8 kilometer) zal de ontwikkeling niet leiden tot een toename van de stikstofbelasting op dit Natura 2000-gebied.

4.3 Fysieke veiligheid

De Rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt.

In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

4.3.1 Externe veiligheid

4.3.1.1 Bevi-inrichtingen binnen het plangebied

Het plangebied is geïnventariseerd op de zogenoemde Bevi-bedrijven (vergunde situatie en feitelijke situatie). Hieruit blijkt dat in het plangebied geen Bevi-bedrijven gelegen zijn. Ook is het realiseren van nieuwe bevi-inrichtingen binnen het plangebied niet toegestaan. Op de kaart hierna is dit visueel verduidelijkt. Het plangebied bevindt zich bij de oranje ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak20231391-V701_0013.jpg"

4.3.1.2 Bevi-inrichtingen buiten het plangebied

Nabij het plangebied bevinden zich geen Bevi-bedrijven die invloed hebben op de planlocatie.

4.3.1.3 Buisleidingen, route gevaarlijke stoffen en hoogspanningsleidingen

Uit de inventarisatie is gebleken dat op circa 143 meter vanaf het plangebied waar wordt voorzien in de extra bedrijfsbebouwing een hogedruk aardgastransportleiding ligt. De bouw van de extra bedrijfsbebouwing die dient als opslagvoorziening voor goederen die nu ook reeds zijn opgeslagen op het terrein maar dan in de buitenlucht zorgt niet voor een toename van het groepsrisico binnen het plangebied. Nader onderzoek is niet nodig.

4.3.2 Conculusie

Ter plaatse van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen met een risicocontour waartoe een nadere verantwoording van het plaatsgebonden dan wel groepsrisico dient plaats te vinden. Een nader onderzoek of berekening naar het groepsrisico is dan ook niet nodig.

4.3.3 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen op de inrichting en ontwikkeling van het gebied.

Hiervoor zijn de volgende zaken van belang:

  • 1. Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio's moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer. Vanaf 1 januari 2014 maakt de brandweer gebruik van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening. Er hoeven ten behoeve van deze ontwikkeling geen vulpunten bijgeplaatst te worden.
  • 2. Op grond van de Wet op de veiligheidsregio's (okt. 2010) is de Veiligheidsregio Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. De sirenes die elke eerste maandag van de maand precies om 12:00 uur overal in het land loeien als test, is de verwachting dat deze op den duur verdwijnen. Dit vanwege het gegeven dat de minister van Justitie en Veiligheid voornemens is tot uitfasering van dit systeem. In de toekomst wordt bij grote rampen alarm geslagen via onder meer calamiteitenzenders, geluidswagens, NL-Alert en sociale media. Het voordeel van deze communicatiemiddelen is dat ze veel gerichter kunnen worden ingezet.
  • 3. Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. Het gebied voldoet aan deze vereisten.
  • 4. Het dekkingsplan van de Veiligheidsregio Drenthe, vastgesteld in december 2013, geeft in het kort het volgende weer: Het brandverloop verloopt tegenwoordig zo snel dat 3 zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen: het voorkomen van brand, het ontdekken van brand en het vluchten bij brand. Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op de BHV - organisatie. De brandweer heeft in beginsel als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreiding en het beschermen van (niet-zelfredzame) personen achter die scheiding. Geadviseerd wordt de initiatiefnemer te informeren over mogelijk te treffen aanvullende brandveiligheidsmaatregelen. Denk hierbij aan de BIObiz factoren:
    • a. bouwkundige voorzieningen, bijv. voldoende afstand t.o.v. de erfgrens i.v.m. brandoverslag naar ander perceel.
    • b. installatietechnische voorzieningen, bijv. woningsprinklers of watermistsysteem.
    • c. organisatorische voorzieningen, bijv. vluchtplan voor en door de bewoners.
    • d. brandweeropkomsttijd, vrijhouden van wegen/ zo min mogelijk verkeer belemmerende maatregelen.
    • e. inventaris, toepassen van moeilijk brandbaar materiaal.
    • f. zelfredzaamheid van de aanwezigen, toepassen veilige vluchtroutes.

4.4 Milieu

In deze paragraaf worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Aangegeven wordt wat de beperkingen en mogelijkheden in het plangebied zijn, bezien vanuit verschillende milieudisciplines

4.4.1 Vormvrije M.E.R.-beoordeling

In voorliggend plan komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van woningbouw, stedelijke ontwikkeling of industrieterrein indien het oppervlakte groter is dan 100 hectare of meer als 2000 woningen omvat.

Qua aard, omvang en ligging is voorliggend ruimtelijk plan niet gelijk te stellen aan de betreffende en omschreven activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r., immers hier is sprake van de bouw van een extra bedrijfsgebouw van 470 m2.

Op basis van de uitkomsten in dit hoofdstuk 4 – Omgevingsfactoren – is ook voldoende inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Verder hebben de locatie en de omgeving geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief. Gezien de aard van de ingrepen zijn verder geen negatieve effecten te verwachten, zodat op basis hiervan kan worden afgezien van het verrichten van een verdergaande (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling.

4.4.2 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit milieu hygiënisch oogpunt vergt het inpassen van nieuwe functies in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies.

Binnen het plangebied is sprake van een nieuw te realiseren bedrijfsgebouw dat gaat dienen voor opslagdoeleinden. Deze wordt ‘achter’ de bestaande bedrijfsgebouwen gebouwd en levert voor eventuele omwonenden geen hinder op.

4.4.3 Bodem

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld. Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld bij het landelijk meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld.

Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen. Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet ‘nuttig’, dan is er sprake van het zich ontdoen van ‘nuttig’ gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

4.4.3.1 Bodemonderzoek

Aangezien op de locatie aan de Beekweg 10 te Erica sprake is van de bouw van een opslagloods, waarin niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (kunnen) verblijven is onderzoek naar bodem niet noodzakelijk. Daarbij komt ook dat blijkens de kaart van het Bodemloket de locatie aan de Beekweg 10 te Erica reeds in voldoende mate is onderzocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak20231391-V701_0014.jpg"

4.5 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Het te bouwen bedrijfsgebouw is niet aan te merken als een nieuw geluidsgevoelig object, zodat akoestisch onderzoek vanuit de omgeving op het bedrijfsgebouw niet nodig is.

Een transportbedrijf wordt aangerekend als een milieucategorie 3.1 inrichting met een richtafstand voor het aspect geluid van 50 meter. Ten opzichte van het te bouwen bedrijfsgebouw bevinden er zich binnen een straal van 50 meter geen woningen van derden. Er is geen geluidhinder te verwachten.

4.5.1 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
4.5.1.1 Luchtkwaliteit plangebied

Projecten die ‘niet in betekende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de AMvB-nibm zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm. Zo is een project waarbij in totaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg worden gebouwd nog aangemerkt als een Nibm-project. De realisatie van één extra bedrijfsgebouw van circa 470 m2 blijft in vergelijking met het genoemde bouwproject ruimschoots onder de drempelnorm qua verkeer aantrekkende werking. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet nodig.

Omdat ook verder geen significante ontwikkelingen rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. Hierdoor betekent de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.6 Waterparagraaf

4.6.1 Ligging plangebied

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. In het kader van de ontwikkelingen van dit plan dient overleg gevoerd te worden met waterschap Hunze en Aa's. De wijze waarop de aanvrager het waterschap informeert over ruimtelijke plannen en om advies vraagt, hangt sterk af van de aard van het plan. In de waterparagraaf dienen de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd worden beschreven. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen.

4.6.2 Waterhuishouding

Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is gericht op afkoppelen van hemelwater van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Om bodemvervuiling te voorkomen is het wenselijk om geen gebruik te maken van uitlogende materialen. Om wateroverlast in gebouwen te voorkomen wordt voorgeschreven dat een vloerpeil tenminste 30 centimeter boven de weg ligt.

4.6.2.1 Riolering

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering.

Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riool overstorten naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden.

4.6.3 Watertoets

Op 30 juni 2022 is de watertoets uitgevoerd. Het plangebied bevindt zich in het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de korte procedure van toepassing is. Dit houdt in dat direct doorgegaan kan worden gaan met de planvorming onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf zoals onderstaand is opgenomen wordt toegepast.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe ‘eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren’ is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe ‘eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren’ een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Ten aanzien van dit aspect kan worden aangegeven dat hemelwater zal worden afgevoerd via het reeds bestaande en verharde terrein zoals dat in de bestaande situatie ook het geval is. Er hoeft niet te worden gecompenseerd doordat er minder dan 1.500 m2 aan extra verharding wordt toegevoegd.

Wateraspecten plangebied

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is erin of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuivering technisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd via het bestaande verharde terrein.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG).

Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt ernaar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. Het ontvangen watertoetsdocument is als bijlage bijgevoegd.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid

5.1 Ontwerp-omgevingsvergunning

PM Volgt

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.

In voorliggend plan is de ontwikkeling minder dan 1000 m2 groot. De vaststelling van een exploitatieplan is zodoende niet nodig. De kosten voor de ontwikkeling komen verder voor rekening van de initiatiefnemer.