direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw-Weerdinge, Herenlandweg 28
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.Zaak20181-V701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Mts. J. & H. Deuring, Herenlandweg 28 te Nieuw Weerdinge, exploiteert op de gelijknamige locatie een akkerbouwbedrijf. Agrifirm Plant, de initiatiefnemer, is van plan om aldaar een nieuwe graan ontvangstlocatie te realiseren.

Het bestemmingsplan “Buitengebied Emmen”, vastgesteld op 3 mei 2013 door de gemeenteraad van Emmen, biedt onvoldoende mogelijkheden voor de gewenste ontwikkeling. Het is noodzakelijk om met de uitgebreide omgevingsvergunningprocedure af te wijken van de planregels om uitvoering te kunnen geven aan de gewenste ontwikkeling.

De omgevingsvergunningaanvraag heeft betrekking op de volgende onderdelen:

  • Strijdig met regels ruimtelijke ordening: dienstverlening landbouw, opslag van graan
  • Bouwen: Bouwen van een overig bouwwerk: de bouw van een weegbrug
  • Bouwen: Uitvoeren van een werk: de aanleg van erfverharding
  • Bouwen: Uitvoeren van een werk: de aanleg van keerwanden
  • Bouwen: Uitvoeren van een werk: graafwerkzaamheden sloot t.b.v. waterberging
  • Milieu: er wordt melding gedaan voor de activiteit 'opslag van graan'

De aanvraag is genoteerd onder zaaknummer 20181. De bijbehorende verbeelding met het besluitvlak heeft nummer NL.IMRO.0114.Zaak20181-V701.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak20181-V701_0001.png"

Figuur 1.1: Locatie plangebied in omgeving (rode vlak).

De gewenste activiteiten leveren extra vervoersbewegingen en zodoende hogere fijn stof concentraties en meer geluidsbelasting op. Derhalve is bijgaand deze ruimtelijke onderbouwing een akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Onderhavige rapportage zal aantonen in hoeverre het initiatief ruimtelijk aanvaardbaar is in de omgeving.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie, beleid en planologische regeling

2.1 Ligging en huidige situatie

De plannen van de initiatiefnemer vinden plaats aan de Herenlandweg 28 te Nieuw Weerdinge (hierna: plangebied). Mts. J. & H. Deuring heeft een groot akkerbouwbedrijf. Het bedrijf beschikt over 400 hectare grond. Op deze grond worden hoofdzakelijk aardappelen en lelies verbouwd. De aardappelen worden inpandig opgeslagen in schuren. Het bedrijf verbouwt zelf geen granen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak20181-V701_0002.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto met locatie (rode vlak).

2.2 Beleid en planologische regeling

2.2.1 Rijksbeleid

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is het hoofdthema van de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte welke op 13 maart 2012 is vastgesteld. Door decentralisatie en selectievere inzet van rijksbeleid wordt bestuursdrukte voorkomen en ontstaat ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk noemt onder andere het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland, het verbeteren van de bereikbaarheid en het creëren van een leefbare en veilige omgeving als belangrijkste ruimtelijke doelstellingen.

Van de dertien nationale belangen die het Rijk benoemt raken enkele het plangebied, zoals bijvoorbeeld behoud van cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. In het provinciale - en met name het gemeentelijke beleid worden deze nationale belangen concreet uitgewerkt.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening en omgevingsvisie

Het provinciale beleid van Drenthe wordt vormgegeven in twee documenten. Allereerst de geconsolideerde Provinciale Omgevingsverordening Drenthe, geldend vanaf 01 oktober 2014 door Gedeputeerde Staten. Daarnaast is de Omgevingsvisie Drenthe 2014 een geldende richtlijn. De omgevingsvisie is vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 02 juli 2014.

Omgevingsverordening

De provinciale omgevingsverordening Drenthe heeft ruimtelijke regels opgesteld die het gemeentelijke bestuur in acht dient te nemen bij ruimtelijke plannen inzake grondgebonden bedrijven.

In artikel 3.21 staat vermeldt dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op locaties die op de bij de Omgevingsvisie Drenthe behorende kaart 1 (Visiekaart 2020) zijn aangeduid als landbouwgebieden, niet mag voorzien in ontwikkelingen die een structureel negatief effect op het functioneren van de agrarische sector in het gebied hebben. Een randvoorwaarde blijft wel dat waar op de bij de Omgevingsvisie Drenthe behorende kaart 9 (Oppervlaktewater) een locatie als 'Beekdal' is aangeduid, ruimte voor water behouden moet blijven, de waterhuishoudkundige inrichting niet mag leiden tot wateroverlast benedenstrooms en tot een vermindering van de grondwatervoorraad. De planlocatie ligt in een landbouwgebied. Daarbinnen worden agrarische ontwikkelingen gestimuleerd. De planlocatie ligt niet in het beekdal.

In artikel 3.22 wordt gesproken over ruimtelijke plannen die betrekking hebben op een gebied dat op de bij de Omgevingsvisie Drenthe behorende kaart 1 (Visiekaart 2020) als 'multifunctioneel gebied' is aangeduid. Een grondgebonden agrarische bedrijf mag dan een bouwvlak van maximaal 1,5 toegekend krijgen, waaronder mede begrepen alle voor de bedrijfsvoering noodzakelijke voorzieningen en de landschappelijke inpassing ervan.

In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan in een ruimer bouwvlak voorzien, mits:

  • Een dergelijke ontwikkeling landschappelijk acceptabel wordt ingepast blijkens een landschappelijk inpassingsplan;
  • Wanneer blijkens het desbetreffende ruimtelijk plan met de ontwikkeling een aantoonbaar ander provinciaal beleidsdoel is gediend.
  • Het plangebied ligt niet binnen een 'multifunctioneel gebied', maar binnen het Werkgebied Drenths-Groningse Veenkoloniën.

Omgevingsvisie Drenthe

Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen, hebben vaak behoefte aan uitbreiding of nieuwbouw van bedrijfsgebouwen. Bij uitbreidingen van het bouwvlak moet de SER-ladder worden toegepast en de uitbreiding moet ruimtelijk worden ingepast, verplicht de provincie Drenthe. Hierbij moeten de kernkwaliteiten (kaarten 2a t/m 2f, Kernkwaliteiten) in acht worden genomen. Voor de gebieden met de functie Landbouw (kaart 1, Visie 2020) is het vaststellen van een maximale oppervlaktemaat de verantwoordelijkheid van de gemeente. Voor de multifunctionele gebieden geldt dat de maximale grootte van het bouwblok 1,5 ha is.

Het plangebied ligt binnen het 'landbouwgebied plus (artikel 6.1.2 omgevingsvisie). In deze gebieden heeft de landbouw nog verdere mogelijkheden, zoals schaalvergroting en meer geïndustrialiseerde vormen van landbouw. De besproken kernkwaliteiten zijn van ondergeschikt belang aan het belang van de landbouw. Dat neemt niet weg dat de Provincie eist dat met een zorgvuldige onderbouwing wordt aangetoond dat het initiatief past binnen het landbouwgebied plus.

2.2.3 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. In de omgeving waarin het voorliggend plan Nieuw-Weerdinge, Herenlandweg 28, NL.IMRO.0114.Zaak20181-V701 wordt gerealiseerd zijn vooral de thema's landschap en werken van belang.
Voor het thema Landschap is aangegeven dat de landschapsstructuur versterkt dient te worden. Het versterken van de herkenbaarheid van de kanalenstructuur en het waarborgen van de openheid is hierbij van belang.

Voor het thema Werken is meer en andere werkgelegenheid van belang. Ten behoeve van de landbouw wordt schaalvergroting en bouwblokvergroting binnen de structuur van het landschap gestimuleerd.

2.2.4 Bestemmingsplan

Voor het plangebied gelden de regels uit het bestemmingsplan “Buitengebied Emmen” van de gemeente Emmen. De locatie heeft de bestemming “Agrarisch – Grondgebonden 2”. Dit bouwvlak ligt binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – Grootschalige Veenontginningen'. Er is een agrarisch bouwperceel van ongeveer 1,0 hectare aanwezig waarbinnen agrarische bebouwing mag worden gerealiseerd. In figuur 2 is een uitsnede van de verbeelding uit het bestemmingsplan toegevoegd.

Het plangebied ligt op ongeveer 100 meter van een gevoelige bestemming. Dit betreft een woonbestemming ten oosten ervan. Ten zuidoosten van het plangebied ligt een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4'.

De activiteit 'opslag van graan' is een activiteit die niet past binnen de agrarische bestemming. Opslag van eigen producten is toegestaan binnen de bestemming. Opslag van goederen van derden, wordt als agrarische dienstverlening beschouwd en is daarmee strijdig met de regels in het bestemmingsplan.

Voor de planlocatie geldt de bestemming 'Agrarisch – Grondgebonden 2'. Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, de bouw van bedrijfsgebouwen en één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken (artikel 6.1, 'Buitengebied Emmen').

Daarbij behorende andere bouwwerken, erven, tuinen, toegangswegen in- en uitritten, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn tevens toegestaan.

De activiteit 'opslag van graan' is een activiteit die niet past binnen de agrarische bestemming. Opslag van eigen producten is toegestaan binnen de bestemming. Opslag van goederen van derden, wordt als agrarische dienstverlening beschouwd en is daarmee strijdig met de regels in het bestemmingsplan.

De activiteit betreft de 'opslag van granen'. Met de activiteit is extra transport te verwachten. De activiteit valt binnen milieucategorie 3.1. De activiteit is ondergeschikt aan de agrarische hoofdactiviteiten.

2.2.5 Algemene verklaring van geen bedenkingen

Deze uitbreiding heeft invloed op de vergroting van het agrarisch bouwperceel van 1 hectare naar meer. Dat is ingegeven door de ruimte die de graanopslag zal innemen. De Algemene verklaring van geen bedenking vastgesteld op 28 april 2011,en later aangevuld, voorziet in de verruiming van agrarische bouwpercelen, vanwege de veranderingen in de landbouwsector.

2.2.6 Conclusie

De aanvraag voor de uitbreiding van het agrarisch bedrijf met een agrarisch dienstverlenend bedrijf voor de opslag van graan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie "Gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef", het provinciaal beleid en het rijksbeleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie

De aanleiding voor het opnemen van de archeologische waarden en verwachtingen in ruimtelijke plannen vloeit voort uit het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2010. In de Monumentenwet is vastgelegd dat bij het opstellen van een ruimtelijke plan rekening gehouden moet worden met de archeologische waarden in de bodem en dat deze beschermd moeten worden. Daarbij gaat het zowel om aanwezige als mogelijk te verwachten archeologische waarden.

Het plangebied heeft een lage verwachting op de op 30 mei 2013 door de raad vastgestelde archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Emmen. Gezien de lage verwachtingswaarde hoeft geen archeologisch inventariserend onderzoek uitgevoerd te worden.

Cultuurhistorie

Het oostelijke gedeelte van de gemeente wordt gevormd door de monumentale, grootschalige hoogveenontginningen. Het landschap van de grootschalige hoogveenontginningen is een ontworpen landschap waarbij vooraf is bepaald wat waar wordt aangelegd. Afhankelijk van het uiteindelijke doel, de aardkundige ondergrond en de tijdsperiode is het hoogveen volgens verschillende systemen ontgonnen. Hoewel al deze ontginningen grootschalig zijn, verschillen zij in bijvoorbeeld de bebouwing-, water- en groenstructuur.

Voor het aspect cultuurhistorie is het rapport 'De gemeente Emmen in het perspectief van het landschap' van belang. Het plangebied ligt binnen 'Roswinkel noordoost'. In de loop der tijd en dan vooral als gevolg van ruilverkaveling heeft het gebied de visuele karakteristieken van een grootschalige ontginning gekregen met grote open ruimtes en lange zichtlijnen. Visueel maakt het dan ook deel uit van het grootschalige gebied ten zuiden van Nieuw-Weerdinge. Hoewel het gebied in visueel opzicht deel uitmaakt van het grootschalige agrarische landschap van Nieuw-Weerdinge, zijn er nog enkele kleinschalige karakteristieken zoals het microreliëf, de verkaveling en bebouwing deels aanwezig.

Met het initiatief worden deze kleinschalige karakteristieken niet aangetast. De verkaveling en bebouwing wordt namelijk niet veranderd. Om het grootschalige agrarische landschap van Nieuw-Weerdinge te behouden, wordt gekozen voor een landschappelijke inpassing zonder extra beplanting.

3.2 Ecologie

De Flora- en Faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Flora & fauna wordt beschermd via de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Bij nieuwe ruimtelijke plannen moet onderbouwd worden in hoeverre de ontwikkeling mogelijk negatieve effecten heeft op beschermde (en veelvoorkomende) soorten.

De bodem ter plaatse van de planontwikkeling wordt meerdere malen per jaar bewerkt. Het is daarmee uitgesloten dat er beschermde flora groeien. Deze eventueel voorkomende soorten worden vernietigd bij de bodembewerkende activiteiten. Omwille dezelfde reden zullen er geen broed- of leefgebieden van fauna worden verstoord. Een veldonderzoek naar beschermde flora & fauna wordt niet noodzakelijk geacht. Wél van belang is dat de aanlegwerkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Vrijwaring van het broedseizoen is verplicht.


Het plan heeft geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstelling van Natura-2000 gebieden.


3.3 Milieu

3.3.1 Vormvrije m.e.r.

In voorliggend bouwplan komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen (vormvrije) m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.

3.3.2 Bodem

Bij het opstellen van een bestemmingsplan, een wijziging daarvan of een ontheffing moet, ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening, worden onderzocht of bodemverontreiniging de voorgenomen bestemming niet onmogelijk maakt of belemmert. Als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening moet tenminste middels een historisch onderzoek (HO) worden onderzocht of eventuele bodemverontreiniging een belemmering vormt. In sommige gevallen kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken. Indien een vermoeden van verontreiniging bestaat of het HO hiertoe aanleiding geeft dient een daadwerkelijk bodemonderzoek NEN 5740 te worden uitgevoerd. Een bodemonderzoek wordt tevens noodzakelijk geacht bij een eventueel aan te vragen bouwvergunning. Hiervan kan worden afgeweken als het gewenste bouwwerk niet bestemd is als verblijfsgebied (> 2h/dag).

Een opslagplaats is geen verblijfsgebied. Bovendien is de grond altijd in gebruik geweest als landbouwgrond. Er zijn in het verleden nooit giftige of overige vervuilende vloeibare stoffen opgeslagen.

De locatie is bij de gemeente niet bekend als vervuild danwel verdacht. Er is geen sprake van de bouw van een woning. Om deze redenen is nader onderzoek niet noodzakelijk.

3.3.3 Geluid

Bestemmingen die als geluidsbron c.q. hinderbron kunnen functioneren, kunnen onderverdeeld worden in geluidsbronnen in het kader van de Wgh en geluidsbronnen in meer algemeen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In de Wro wordt geen lijst van geluidsbronnen gegeven, het leidmotief is "een goede ruimtelijke ordening". Naast de geluidsbronnen uit de Wgh zullen onder de Wro meer bestemmingen in het voorkomende geval als geluidsbron beschouwd dienen te worden.

De VNG-brochure “bedrijven en milieuzonering” is hierbij een belangrijk hulpmiddel. Wordt aan de richtwaarden van deze brochure voldaan dan kan worden aangenomen dat het akoestisch klimaat bij de bestaande geluidsgevoelige bestemming(en) voldoende is en dat het bedrijf zich daar kan vestigen zonder vergaande voorschriften in het milieuspoor. Er moet in de akoestische beschouwing worden uitgegaan van wat binnen de nieuwe bestemming redelijkerwijs akoestisch mogelijk is en niet van een eventuele vergunningsaanvraag.

De activiteiten vallen onder de categorie 'Dienstverlening t.b.v. de landbouw'. Voor deze categorie geldt een richtafstand van 50 meter voor het milieuaspect 'geluid' (VNG uitgave Bedrijven en Milieuzonering). De afstand vanaf de geplande opslagplaats tot de meest nabij gelegen gevoelige bestemming bedraagt ongeveer 90 meter (van bouwblok op bouwblok). Er wordt, gezien vanuit de grens van het bestemmingsvlak, voldaan aan de richtafstand van 50 meter. De bestemmingsgrenzen liggen ver genoeg uit elkaar.

Echter, op basis van de te verwachten piekbelastingen is een nader onderzoek naar de geluidsbelasting van de activiteiten op omliggende woonbestemmingen uitgevoerd. In het bijzonder moet aandacht geschonken worden aan de belasting op woonbestemming nabij het plangebied is.

Met een akoestisch onderzoek, opgenomen in bijlage 1, heeft Agrifirm Exlan aangetoond dat het langtijdgemiddelde geluidsniveau, het maximale geluidsniveau en de indirecte hinder voldoen aan de grenswaarden die gesteld worden voor de maximale geluidsbelasting op de omliggende geluidgevoelige objecten: Herenlandweg 24, 25 en 30. Kijkend naar de resultaten komend uit dat onderzoek, kan geconcludeerd worden dat aan de gestelde normen in het akoestisch onderzoek wordt voldaan. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het akoestisch onderzoek is toegevoegd als bijlage bij de omgevingsvergunning.

3.3.4 Lucht

In het kader van ruimtelijke inpassing bij bestemmingsplanprocedures dient rekening gehouden te worden met fijn stof. De VNG-uitgave “bedrijven en milieuzonering” is hierbij een belangrijk hulpmiddel.

Fijn stof vormt meestal geen issue bij uitbreidingen van akkerbouwers en fruittelers. De VNG-uitgave noemt een richtafstand van 10 meter voor het aspect fijn stof. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Wet Luchtkwaliteit

De Wet Luchtkwaliteit 2007 (Wlk 2007) vormt het toetsingskader voor stofconcentraties in de lucht bij de omgevingsvergunning. In de Wet Luchtkwaliteit worden wettelijke luchtkwaliteitsnormen genoemd van de luchtverontreinigende stoffen: stikstofdioxiden (NO2 en Nox (als NO2)), koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2) en lood (Pb). Volgens het besluit dient rekening gehouden te worden met de grenswaarden voor deze stoffen.

Besluit Niet In Betekende Mate (NIBM)

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het Besluit NIBM, legt vast wanneer de onderzoekslocatie niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat de onderzoekslocatie een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak20181-V701_0003.png"

Figuur 3.1: bijdrage extra verkeer aan luchtkwaliteit

Verkeersaantrekkende werking onderzoekslocatie

De emissie van PM10 door transportbewegingen van- en naar de inrichting is berekend a.d.h.v. rekeninstrument NIBM-tool. Door het gebruik van deze tool is aannemelijk te maken dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Extra transportbewegingen van- en naar de inrichting vinden plaats t.b.v. aanvoer en afvoer van granen. In de NIBM-tool wordt voor licht wegverkeer (personen- en bestelauto) als extra weekdaggemiddelde 0 voertuig meegenomen. Voor zwaar wegverkeer (vrachtwagen ± 20 ton en trekkers) wordt als maximale piekbelasting uitgegaan van 65 extra voertuigbewegingen, want de maximale extra vrachtbewegingen bedraagt 65 op een piekdag (aanvoer van tractoren met kippers).

Uit figuur 5 blijkt dat de PM10 en NO2 emissie, afkomstig van de extra verkeersbewegingen van- en naar de inrichting, in de beoogde situatie met een maximale bijdrage van 0,10 µg/m3 fijn stof en 0,92 µg/m3 stikstofdioxide niet in betekende mate bijdraagt aan de totale emissiewaarden. Nader onderzoek is niet nodig.

3.3.5 Geur

Sinds 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van kracht. De Wgv is het toetsingskader voor de omgevingsvergunning als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Met het initiatief gaat het om een grondgebonden akkerbouwbedrijf. Er wordt geen vee gehouden op de locatie. Met het initiatief wordt geen vee aangevraagd binnen het plangebied. Graan is bovendien een geurloos product.

Bij ruimtelijke plannen biedt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een handvat voor de inpassing van bedrijfsgebouwen voor akkerbouwbedrijven. Voor dienstverlening t.b.v. de landbouw (SBI-code 014) geldt een te respecteren afstand tot omliggende bestemmingen van 30 meter voor het aspect geur. Aan deze afstand wordt voldaan. De afstand tot de dichtstbijzijnde, naastgelegen bestemming is ongeveer 90 meter.

3.3.6 Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid is gericht op de beperking en/of beheersing van de risico's voor de omgeving vanwege gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet de kans op een groot ongeluk met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicobron.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak20181-V701_0004.png"

Figuur 3.2: uitsnede risicokaart plangebied

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi) van belang. Aanvullend zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Verder geeft de Externe Veiligheidsvisie (EV-visie) van Neerijnen richtinggevende uitspraken over: de invulling van de beleidsvrije ruimte bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) rondom de meest risicovolle bedrijven (Bevi-bedrijven), en langs relevante transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, de gebieden waar nieuwe risicorelevante bedrijven wel of niet kunnen worden toegestaan.

Risicovolle inrichtingen

Uit de risicokaart van Nederland blijkt dat het plangebied niet is gelegen in de omgeving van een Bevi-bedrijf. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van Bevi-bedrijven. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig.

Het plangebied ligt ook niet binnen de veiligheidsafstanden van een bestaande stationaire risicobron, waarop het Bevi niet van toepassing is.

Leidingen

Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.

3.4 Waterparagraaf

3.4.1 Inleiding

Uitgangspunt bij een watertoets is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.
In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling aan de Boslaan is ingericht en of fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen. Zie overigens bijlage 2.

3.4.2 Ligging plangebied

Het perceel Herenlandweg 28 is gelegen in het buitengebied van Nieuw-Weerdinge. Het terrein is in gebruik als agrarisch bedrijf. Het bouwplan betreft het uitbreiden van de verharding ten behoeve van de opslag van graan en het aanleggen van een sloot. Het bouwplan is voorgelegd aan het waterschap.

3.4.3 Bergingsvoorziening

Er wordt extra verharding aangelegd, ongeveer 2.000 vierkante meter. Om hydrologisch neutraal te bouwen en versnelde afvoer te voorkomen, wordt ten zuiden van het bouwperceel een sloot aangelegd. De mogelijkheden voor infiltratie binnen het plangebied zijn redelijk. Er ligt al een waterbergingsvoorziening ten oosten van de bestaande gebouwen.

Op basis van de toename verharding adviseert het waterschap een uitbreiding van de waterbergingscapaciteit nabij het plangebied van 136 m³. De compensatieplicht wordt behaald: door de lengte van de sloot. De afvoercapaciteit- en de (tijdelijke) opslag van het hemelwater in de waterberging/sloot is daarmee voldoende geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak20181-V701_0005.jpg"

Figuur 3.3: Locatie binnen mate van drooglegging

3.4.4 Afvalwater

De locatie is voorzien van riolering, waar het huishoudelijk afvalwater op wordt geloosd. In de voorgenomen activiteit wordt geen afvalwater geloosd op het oppervlaktewater. Het niet verontreinigd erfafspoelwater stroomt af naar de omliggende sloten. De daken en het erf zijn schoon. Het afstromend hemelwater is zodoende niet verontreinigd.

Er is sprake van een gescheiden systeem. Het hemelwater wordt niet afgevoerd op de riolering, maar afgevoerd naar omliggende sloten.

Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen en waterbesparing te bereiken, wordt:

  • zoveel mogelijk maatregelen getroffen om het waterverbruik zo gering mogelijk te laten zijn en verontreiniging van het regenwater en oppervlaktewater te voorkomen;
  • duurzame, niet- uitloogbare bouwmaterialen toegepast;
  • het erf bezemschoon gehouden;
  • een bergingsvoorziening gerealiseerd.

3.4.5 Kwaliteit oppervlaktewater

Voor dit plan is het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij (LOTV) van toepassing. Het LOTV bepaalt dat het rechtstreeks afstromen van verontreinigd (hemel)water van het verharde erf naar het oppervlaktewater (=erfafspoelwater) voorkomen moet worden.

Het rechtstreeks afstromen van verontreinigd (hemel)water van het verharde erf naar het oppervlaktewater (=erfafspoelwater) moet voorkomen worden. Het erf dient veegschoon te zijn en het reinigingen van materialen, trailers, vee en dergelijke op een aparte spoelplaats dient plaats te vinden.

3.4.6 Wateradvies waterschap

Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding. Vooraf is contact geweest met het waterschap via het invullen van de watertoets. De zaken benoemd in de uitgangspuntennotitie zijn verwerkt in deze waterparagraaf. Het waterschap kan instemmen met de voorgenomen plannen.

3.5 Conclusie

Alle onderzoeksaspecten geven geen aanleiding tot aanpassing van het initiatief. Het initiatief is dan ook vanuit divese invalshoeken aanvaardbaar.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

Agrifirm Plant (hierna: initiatiefnemer) is voornemens om de bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied uit te breiden. Mts. J. & H. Deuring stelt grond beschikbaar aan Agrifirm Plant voor de dienstlevering. In de periode van juli tot en met augustus kunnen graanakkerbouwers binnen de regio Agrifirm Plant contacten voor de opslag van granen op het perceel Mts. J. & H. Deuring.

De graan ontvangstlocatie wordt binnen de geldende bestemmingsregels van het bestemmingsplan niet toegestaan. Om de uitbreiding mogelijk te maken is het nodig om de uitgebreide omgevingsprocedure te doorlopen. De gemeente Emmen heeft laten weten een positieve grondhouding aan te nemen jegens het initiatief.

4.2 Bedrijfsplan

Initiatiefnemer (Agrifirm Plant) wil een overslagplaats voor granen realiseren middels een verharding op het bouwvlak aan de Herenlandweg 28 te Nieuw Weerdinge. Dit ten behoeve van de overslag van in de regio geteelde granen van akkerbouwers (klanten/leveranciers van initiatiefnemer). Aanvoer zal plaatsvinden door landbouwtrekkers met kippers, afvoer middels vrachtwagens die voor verdere logistiek naar graansilo's zorgen.

4.3 Omgeving

De ruimtelijke structuur van het gebied van de omgeving hangt samen met de veenontginningen. Het plangebied behoort het gebied van de grootschalige veenkoloniale ontginningen. Zoals bij de meeste veenkoloniale ontginningen is met het afgraven van het veen, het egaliseren en geschikt maken van de dalgronden, de oorspronkelijke bodemkundige ondergrond niet meer herkenbaar.

Het is belangrijk dat deze landschappelijke en natuurlijke waarden van het veenlandschap behouden blijven.

4.4 Plan en bouwkundige aspecten

Zoals in de inleiding al aangegeven, is de initiatiefnemer van plan om meerdere activiteiten in één uitgebreide omgevingsvergunningsprocedure vergund te krijgen. De aanvraag omgevingsvergunning heeft allereerst betrekking op het onderdeel 'strijdig met regels ruimtelijke ordening'. De strijdigheid is reeds in de inleiding gemotiveerd.

De rest van de aanvraag heeft betrekking op de onderdelen bouwen, het 'bouwen van een overig bouwwerk', te weten een weegbrug; het 'uitvoeren van werken of werkzaamheden', namelijk de aanleg van erfverharding, een tweetal keerwanden en het doen van graafwerkzaamheden en een 'milieumelding activiteitenbesluit' voor het opslaan van granen. In deze paragraaf worden al deze onderdelen van de aanvraag uitgebreider toegelicht, mede aan de hand van een situatieschets, toegevoegd als bijlage bij de aanvraag. De situatietekening is opgenomen in bijlage 3.

Bouwen overig bouwwerk, weegbrug

Voor het verlenen van de dienst is een weegbrug noodzakelijk. Met de weegbrug wordt het gewicht van de vrachtwagen bij aankomst gewogen. Bij vertrek wordt de geladen vrachtwagen opnieuw gewogen. Op deze wijze wordt het geladen gewicht en de bijbehorende prijs bepaald.

De weegbrug heeft een afmeting van 18 bij 3 meter. De brug wordt aangelegd op een afstand van 2 meter tot de bestaande aardappelloods, 10 meter achter de voorgevel van deze loods. Een situatietekening van de weegbrug is toegevoegd als bijlage.

Uitvoeren van werkzaamheden, aanleg erfverharding en keerwanden

Voor de opslag van granen zijn een harde ondergrond (klinkers) en keerwanden nodig (prefab mega betonblokken en platen). Er wordt in totaal ongeveer 2.000 m² aan nieuwe klinkers aangelegd, ongeveer 80 bij 25 meter. Deze oppervlakte is tevens nodig voor het manoeuvreren van vrachtwagens op het achtererf.

Achter de bestaande aardappelloods wordt een nieuwe keerwand van 1 meter in de breedte, 1,5 meter in de hoogte en 20 meter in de lengte geplaatst. Daar kan het graan tegenaan rusten.

De gewenste opslagplaats bestaat enkel uit gestort asfalt van ongeveer 80 bij 25 meter. Dit is te zien op de bijgevoegde situatietekening. Tot slot heeft de initiatiefnemer baat bij extra verharding voor transportbewegingen vanaf het erf tot aan de opslagloods.

Uitvoeren van werkzaamheden, graafwerkzaamheden

Met een toename van het verhard oppervlak is het belangrijk dat regenwater bij hevige neerslag snel kan afstromen naar omliggend oppervlaktewater. Derhalve wordt een nieuwe sloot gesitueerd ten zuiden van het plangebied. De sloot wordt gekoppeld aan omliggend oppervlaktewater. Voor het berekenen van de exacte grootte van de waterberging is contact opgenomen met het waterschap Hunze en Aa's.

Het waterschap stelt extra waterberging bij toenames van bebouwing en bestrating in het landelijke gebied vanaf 1.500 m² strikt noodzakelijk. Op basis van de toename verharding adviseert het waterschap een sloot ten zuiden van het plangebied met een bergingscapaciteit van 136 m³.

Onderdeel plan   Oppervlakte bebouwing  
Aanleg erfverharding (klinkers)
Compensatie per vierkante meter
Compensatieopgave plan  
+ 2.000 m²
68 mm/ m²
136 m³  

Figuur 4.1: Compensatieopgave waterberging

De graafwerkzaamheden wordt aangevraagd bij de omgevingsvergunning onder de noemer 'het uitvoeren van een werk'. In hoofdstuk 3 worden de waterberging en alle overige wateraspecten apart besproken in een waterparagraaf. Het wateradvies van waterschap Hunze en Aa's is bijgevoegd als bijlage.

Milieumelding activiteitenbesluit, opslag van granen

Voor het opslaan van graan hoeft geen omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu te worden aangevraagd. Opslag van graan is een weinig milieubelastende activiteit. De inrichting verandert echter wel. Daarom is het noodzakelijk om hiervan een melding activiteitenbesluit te doen, deze melding is toegevoegd als bijlage bij de omgevingsvergunning.

4.5 Landschappelijke inpassing

Het landschap wordt gekenmerkt door openheid. Deze landschappelijke waarde dient behouden te worden. Er wordt geen hoge bebouwing gerealiseerd. Slechts een weegbrug en een betonnen wand voor de opslag van granen. Begeleiding van nieuwe bebouwing met beplanting is daarom niet strikt noodzakelijk.

4.6 Verkeer

Het plangebied is gelegen aan een goede ontsluitingsweg. Deze weg is geasfalteerd en heeft voldoende capaciteit voor de afwikkeling van de huidige hoeveelheid vervoersbewegingen. Dat valt uit onderstaande afbeelding te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak20181-V701_0006.png"

Figuur 4.2: Beeld ontsluitingsweg en erfverharding

Op het perceel vinden akkerbouwactiviteiten plaats. Deze activiteiten zorgen voor vervoersbewegingen van en naar het perceel. De vervoersbewegingen hebben betrekking op de aanvoer van met name aardappelen en lelies. Door de uitbreiding van de inrichting met de agrarische dienstverlening, de tijdelijke opslag van granen, zullen de transportbewegingen in het oogstseizoen toenemen (periode graanseizoen: 15 juli/ 15 september).

Wanneer de prijs gunstig ligt wordt de voorraad verkocht. De voorraad wordt dan in korte tijd naar de afnemers vervoerd. Verder zal er weinig extra transport plaatsvinden op het perceel.

Agrifirm Plant is van plan om circa 5.000 ton granen per oogstseizoen te ontvangen. Uitgaande van een gemiddeld aanvoerkwantum tussen de 10 en 15 ton per kipper zullen er 400 tractoren met kippers met graan op de locatie komen. Voor de afvoer zullen ca. 140 vrachtwagens op de locatie geladen worden met een shovel.

Op een piekdag zullen er 65 tractoren met kippers zijn die het graan óf 30 vrachtwagens die het graan afvoeren. Extra transport heeft gedurende het graanseizoen gevolgen voor de geluidsbelasting en geeft een geringe toename van fijn stof en stikstofdioxide.

Verkeersaantrekkende werking

Ten opzichte van de huidige situatie zal er hoofdzakelijk extra transport plaatsvinden in de zomerse (droge) periode. Er zijn onvoldoende redenen om als gevolg van de ontwikkeling aanpassingen van de weg te eisen. De Herenlandweg kan deze transportbewegingen aan.

Technische infrastructuur

Binnen het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een belemmering kunnen vormen voor de voorgestane ontwikkeling binnen het plangebied.

Conclusie met betrekking tot infrastructuur

Het initiatief is in relatie tot de aanwezige infrastructuur aanvaardbaar.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid

Het initiatief is slechts mogelijk wanneer een procedure voor het buitenplans afwijken van een bestemmingsplan ex artikel 2.1, lid 1, onder c juncto artikel 2.12, lid 1 onder a, onder 3° (een omgevingsvergunning bouw, met ruimtelijke onderbouwing en een melding activiteitenbesluit) doorlopen wordt. Dit besluit dient te worden vergezeld van een goede ruimtelijke onderbouwing. De stukken, bestaande uit de omgevingsvergunning voor bouwen, een melding activiteitenbesluit en ruimtelijke onderbouwing met daarop betrekking hebbende stukken worden 6 weken ter inzage gelegd.

Op de gevraagde vergunning is de uitgebreide procedure van toepassing.

De terinzagelegging van de ontwerpbesluiten is op 5 november gepubliceerd op de gemeentepagina InEmmen in de Emmen.nu en de Staatscourant.

Met ingang van 6 november 2015 heeft het ontwerp van de vergunning met het ontwerp van de verklaring van geen bedenking voor zes weken voor een ieder ter inzage liggen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend. De opmerking van het waterschap betreffende communicatie, is verwerkt in paragraaf 3.4.6.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend plan is een particulier initiatief. De kosten voor de realisatie van het plan alsmede de kosten voor de Wabo- procedure komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Bij afgifte van omgevingsvergunning, kan een verzoek om tegemoetkoming in schade worden ingediend door derden. Er wordt geen planschade verwacht, vanwege de (ruime) afstand tot naastliggende bedrijven. Derhalve wordt geen planschadeovereenkomst afgesloten.