direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw Schoonebeek, Koelveenweg sectie X
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.3792352023-V501

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Provincie Drenthe is eigenaar van enkele percelen grasland nabij de Koelveenweg te Nieuw-Schoonebeek (totaal ca. 7,9 ha) die zijn verworven voor de uitruil en realisatie van NNN doelstellingen rondom het Bargerveen. Er is gebleken dat er geen belangstelling vanuit agrariërs is voor deze gronden vanwege de matige bodemkwaliteit, waarmee een definitieve invulling nog niet is gevonden. Daarom wordt voorgesteld om deze percelen met bos te beplanten.

Aan het aanplanten van een bos van ca. 7,9 ha wordt medewerking verleend door middel van uitgebreide omgevingsvergunning met afwijken van het bestemmingsplan/ tijdelijk omgevingsplan. Het plangebied heeft is beschreven als 'Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginngingen. Het aanplanten van een bos komt niet overeen met de beschrijving behorende bij deze functie.

De aanvraag is genoteerd onder zaaknummer: 3792352023. De bijbehorende verbeelding met de plancontour heeft het nummer NL.IMRO.0114.3792352023-V501.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.3792352023-V501_0001.png"

Figuur 1.1: Locatie plangebied in omgeving (rode vlak).

Aanvraag en concept-besluit

Als Bijlage 1 Aanvraag is de aanvraag toegevoegd. Deze ruimtelijke onderbouwing is samen met de ontwerpbeschikking zoals vermeld onder Bijlage 6 ter inzage gelegd.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie, beleid en planologische regeling

2.1 Ligging en huidige situatie

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de kadastrale percelen bekend als gemeente Emmen, sectie X nummer 1170, 1184, 1187 en 1553.

Het perceel is gelegen aan ten noorden van de Europaweg, ten zuiden van de Ellenbeek en ten oosten van de Koelveenweg in Nieuw-Schoonebeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.3792352023-V501_0002.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto met locatie (rood omkaderd).

2.2 Beleid en planologische regeling

2.2.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. In de omgeving waarin het voorliggend plan, wordt gerealiseerd is vooral het thema landschap van belang.

De percelen bevinden zich op een overgangszone van het hoogveenontginningslandschap (voormalige Oosteindsche veen) en het stroomdallandschap (beekdal van het Schoonebekerdiep). Kenmerkend aan beide landschapstypen zijn de lange, noord-zuid georiënteerde percelen. Het stroomdal van het Schoonebekerdiep is halverwege de 19e eeuw ontgonnen, terwijl het voormalige Oosteindsche veen is ontgonnen vanaf het begin van de 20e eeuw. Grootschalige landbouwpercelen met plaatselijk kleine bosjes of bossingels kenmerken momenteel het landschap rondom de betreffende percelen. Ten oosten van de percelen ligt het Bargerveen, ten westen is het Oosteindsche veen gesitueerd. Beide gebieden zijn restanten van het ooit enorme Boertangerveen. Tussen beide gebieden wordt een verbindingszone gecreëerd, waar de betreffende percelen onderdeel van uit gaan maken in de vorm van bos.

2.2.2 Bestemmingsplan

De percelen die binnen het plangebied van het voorliggende plan liggen zijn bestemd in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'. Vastgesteld door de gemeenteraad op 30-10-2024. In dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen (artikel 17 en 72) van de planregels).


Het aangevraagde is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. De aangewezen gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginngingen' zijn niet bestemd voor bosgebieden. Is een project in strijd met het bestemmingsplan, dan wordt op grond van artikel 2.10, lid 2 van de Wabo de aanvraag ook aangemerkt als een aanvraag voor de activiteit 'gebruik in strijd met het bestemmingsplan' Om die reden wordt middels dit ruimtelijke plan de ontwikkeling van het omzetten van het agrarische grond naar bos mogelijk gemaakt.

2.2.3 Algemene verklaring van geen bedenkingen

Op grond van artikel 2.27, lid 1 van de Wabo en artikel 6.5, lid 1 van het Bor moeten wij een aanvraag voor de activiteit 'gebruik in strijd met het bestemmingsplan', die uitsluitend vergunbaar is op grond van artikel 2.12, lid 1, onder 30 van de Wabo, voorleggen aan de gemeenteraad. De gemeenteraad geeft vervolgens aan of deze wel of geen bedenkingen heeft tegen het project. De gemeenteraad kan, op grond van artikel 6.5, lid 3 van het Bor, categorieën aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist. De gemeenteraad heeft op 28 april 2011 besloten tot het aanwijzen van categorieën van gevallen waarin een verklaring niet is vereist. Het onderhavige project behoort tot een aangewezen categorie, aangegeven onder punt 4, waardoor in dit geval een verklaring nodig wordt geacht.

2.2.4 Conclusie

De aanvraag voor de aanleg van een bos van ca. 7,9 ha is passend binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie "Gemeente Emmen, 2020"

De aanvraag is in strijd met het bestemmingsplan, omdat conform artikel 17, lid 1 de aangegeven gronden bestemd zijn voor behoud en herstel van natuurlijke en landschappelijke waarden. Door het op de aangegeven schaal bebossen van de gronden vindt wijziging van de (bestaande) de door veenontginning ontstane landschappelijke waarde plaats. Het gevraagde plan voor het bebossen van de 7,9 ha wordt daarom in strijd met het bestemmingsplan geacht.

Conform artikel 17, lid 1, sub f behoord het bebossen van meer dan 1 ha tot een vergunning plichtige werkzaamheid. Conform artikel 72, lid 3, sub 1 betreft de aanleg van het bos een vergunning plichtige werkzaamheid op de nevenbestemming “Waarde-Archeologie 4”.Wij hebben beoordeeld of wij een omgevingsvergunning voor de activiteit 'gebruik in strijd met het bestemmingsplan' op grond van artikel 2.12 van de Wabo kunnen en willen verlenen. De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' bieden geen “binnenplanse” afwijkingsmogelijkheid om medewerking te verlenen aan het project. Ook artikel 4 van Bijlage II van het Bor biedt daarvoor geen mogelijkheid. Het project kan worden gerealiseerd als het niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De motivering van ons besluit moet een goede ruimtelijke onderbouwing bevatten, als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 30 van de Wabo. Deze onderbouwing maakt deel uit van dit besluit. In deze ruimtelijke onderbouwing is aandacht besteed aan de relevante milieu- en omgevingsaspecten. De belangrijkste conclusie van de ruimtelijke onderbouwing is dat het aangevraagde project ruimtelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar is. De provincie Drenthe is eigenaar van 7,9 ha landbouwgrond in Koelveen, grenzend aan de ecologisch verbindingszone. In het ruilplan Nieuw-Schoonebeek was het niet mogelijk deze grond toe te delen aan een agrariër. Vanwege de matige bodemkwaliteit bestaat er vanuit de landbouw geen belangstelling voor deze kavels en is de grond moeilijk voor landbouwwaarde te verkopen. Daarom heeft de Bestuurscommissie in de vergadering van 14 februari 2024 ermee ingestemd om de betreffende percelen in te planten, waarmee invulling wordt gegeven aan de her plant verplichting vanuit infrastructurele werken. Door de Bosgroep is voor het perceel/ de percelen het bijgevoegde beplantingsplan opgesteld. Het beplantingsplan bestaat uit verschillende plantvakken met opgaand bos omgeven door een struweelrand van gemiddeld 10 m breed langs de randen. Zoals hierboven is aangegeven gaat het om het uitvoeren van omgevingsvergunningplichtige activiteiten. Deze activiteiten zijn getoetst aan de geldende waarden met betrekking tot de gevolgen voor en ten aanzien van archeologie, ecologie, stikstof. Uit deze onderzoeken is gebleken dat er voldoende rekening wordt en is gehouden met deze waarden.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

Het voorliggende plan betreft de aanleg van een bos van ca. 7,9 ha. Het bos zal worden aangelegd op de percelen, kadastraal bekend bij de gemeente Emmen als Schoonebeek X1170, X1184, X1187 en X1553. In het beplantingsplan worden de percelen opgedeeld in verschillende plantvakken op basis van de variatie in hoogte, bodem, GLG en GHG, waarbij vooral de grondwaterstanden leidend zijn in de keuze voor in boomsoorten. Daarnaast is het gewenste eindbeeld leidend in het opstellen van het beplantingsplan: opgaand bos en struweel. Op de afbeelding hieronder wordt de beplantingsplankaart weergegeven. In 3.2 Beplantingsplan zal verder op dit aspect worden ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.3792352023-V501_0003.png"

Figuur 3.1: Beplantingsplankaart.

3.2 Beplantingsplan

De afdelingen bestaan uit 1a, 1b, 1c, 1d, 1e en 1f. Rondom het aan te planten oppervlakte wordt een reewildwerend raster geplaatst om de jonge aanplant te beschermen tegen vraat- en veegschade.

Afdeling 1a ligt landschappelijk iets hoger ten opzichte van afdeling 1b, waardoor de grondwaterstanden verschillen. Het te beplanten areaal kan worden verdeeld in 6 percelen: het kletsnatte zuidwesten, het droge zuidoosten en het redelijk droge noorden van het te beplanten areaal, aangevuld met aan 3 zijdes een struweelrand. Voor 3 afdelingen bestaat het gewensteindbeeld uit een gemengd, opgaand bos. Om dat te realiseren worden verschillende mengingen van boomvormers aangeplant die passen bij de aanwezige hydrologie en grondsoort. Er wordt op een plantafstand van 1,5 x 1,5 meter geplant, waarmee het aantal te planten bomen op 4500 stuks per hectare komt. Voor afdeling 1d, 1e en 1f geldt dat een struweelrand wordt aangeplant van gemiddeld 10 meter breed (zal variëren van 2 tot 20 meter om meer gradiënt aan te brengen), waarbij enkel struweelvormende soorten worden aangeplant. Op deze wijze ontstaat er een verzachtende overgang van korte vegetatie naar opgaande bos (kern-mantel-zoom). Struweel wordt aangeplant op een plantafstand van 2 x 2 meter wat resulteert in een plantaantal van 2500stuks per hectare. Op basis van de groeiplaats (bodemtype en hydrologie) is een beplantingsplan opgesteld. Eveneens sluiten de aan te planten soorten aan op de bomen en struiken die voorkomen of van oudsher voorkomen in landschappelijke elementen in de directe omgeving. Berk is een soort die in de directe omgeving veel voorkomt. Omdat de berk in de jeugdfase een snelle groei heeft, concurreren berken snel andere soorten weg. Daarom is gekozen om een laag percentage aan te houden van deze soort. Om het bos gevarieerd en toekomstbestendig in te richten, worden naast de in de directe omgeving aanwezige soorten ook extra soorten in de menging bij geplant vanwege de strooiselverbeterende kwaliteiten en klimaatrobuustheid. Het gehele beplantingsplan met bijgevoegde beplantingsplankaart is bijgevoegd als Bijlage 2 Beplantingsplan.

Er is een historische analyse gemaakt van welke soorten passen bij het type ontginningslandschap waarin het zich bevindt. Het droogste gedeelte krijgt soorten als zomereik en winterlinde, terwijl op de nattere delen meer els en zachte berk wordt geplant. Deze zogenaamde boomvormers worden afgewisseld met diverse struiken zoals Europese vogelkers en hazelaar. De provincie streeft er naar zoveel mogelijk autochtoon inheems plantmateriaal te gebruiken. Dit betekent dat er soorten worden gebruikt die altijd voorkwamen in Nederland (inheems).

Langs de randen wordt een struweel vegetatie aangeplant. Hierin zitten geen grote boomvormers, maar worden soorten als wilde appel, sleedoorn, hondsroos en kardinaalsmuts gebruikt. Dit zorgt voor veel bes- en vruchtdragende planten, die erg aantrekkelijk zijn voor veel vogels en andere dieren.

Om het perceel komt een reeënraster te staan. Dit is noodzakelijk om schade aan de kleine bomen, door een grote hoeveelheden reeën in het gebied, te voorkomen. Als de bomen en struiken groot genoeg zijn, wordt het raster weer verwijderd.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Archeologie

De aanleiding voor het opnemen van de archeologische waarden en verwachtingen in ruimtelijke plannen vloeit voort uit het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2010. In de Monumentenwet is vastgelegd dat bij het opstellen van een ruimtelijke plan rekening gehouden moet worden met de archeologische waarden in de bodem en dat deze beschermd moeten worden. Daarbij gaat het zowel om aanwezige als mogelijk te verwachten archeologische waarden.

Het plangebied is volgens de archeologische beleidsadvieskaart gelegen in een gebied met deels hoge en middelhoge archeologische waarden op de beleidsadvieskaart van de gemeente Emmen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.3792352023-V501_0004.png"

figuur 4.1: Waarde - archeologie4: Gebieden met hoge of middelhoge archeologische waarden

Dit zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden. In Emmen zijn dit globaal het gedeelte op de Hondsrug, de beekdalen en de delen van het veengebied dat niet tot in de ondergrond zijn ontgonnen.

Voor deze categorieën is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 1000 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld.

Geconludeerd kan worden uit het archeologisch bureauonderzoek, bijgevoegd als Bijlage 4 Archeologisch bureauonderzoek Bosaanplant Koelveen, dat er binnen het plangebied geen podzolbodems worden verwacht. Concreet houdt dit in dat er voor het gehele gebied, dus ook de oostelijke rand, een lage archeologische verwachting wordt uitgesproken. Geadviseerd is dan ook om het projectgebied vrij te geven.

4.2 Ecologie

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden).

De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.

Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, danwel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

Houtopstanden

In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.

4.2.1 Natuurwaarden in of nabij het plangebied

Het plangebied bevindt zich op een afstand van 1650 meter van het natuurgebied Bargerveen.

4.2.2 Onderzoek en conclusie

Omdat het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een bos is het uitvoeren van een natuuronderzoek noodzakelijk geacht. Met het planvoornemen wordt de ecologische waarde van het gebied gestimuleerd. Namelijk, met het inplanten van het perceel wordt de ecologische verbindingszone tussen het Bargerveen en Oosteindscheveen verbeterd. Als gevolg van het planvoornemen zullen er dus geen negatieve effecten optreden maar eerder positieve effecten op de ecologische waarde van het overig natuurbeleid. Het gehele natuuronderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3 Natuurtoets bosaanplant Koelveen

Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:

  • de aanvang van de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot beginaugustus) dient plaats te vinden;
  • een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

Daarnaast is er ook een stikstofberekening gemaakt, te zien in Bijlage 5 Stikstofrapportage Bosaanplant Koelveen, waaruit geconcludeerd kan worden dat de realisatiefase van de bosaanplant in de omgeving van Koelveen niet leidt tot een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op enig stikstofgevoelig Natura 2000-gebied.

Ter controle zijn er rekenpunten geplaatst op Duitse Natura 2000-gebied welke zich binnen een straal van 25 km van het projectgebied bevinden. In het doorgerekende model is er geen sprake van stikstofdepositie op deze Natura 2000-gebieden. Significante effecten op Natura-2000 gebieden zijn daarmee uitgesloten. Voor wat betreft het aspect stikstof is er geen sprake van een vergunningplichtige Natura 2000-activiteit.

4.3 Milieu

4.3.1 Vormvrije m.e.r.

In voorliggend plan komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen (vormvrije) m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.

4.3.2 Bodem

Op vier diverse plekken binnen het plangebied zijn boringen verricht om te controleren of de aanwezige grond overeenkomt met de bodemtypen op de bodemkaart 1:50.000. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

Binnen de betreffende percelen bevinden zich, op basis van de bodemkaart 1:50.000, een aantal verschillende veengronden die te onderscheiden zijn als: Madeveengrond op veenmosveen, Meerveengrond op zand zonder humuspodzol beginnend ondieper dan 120cm, Veengronden op veenkoloniaal dek op veenmosveen en Veengronden met een veenkoloniaal dek op zand zonder humuspodzol beginnend ondieper dan 120 cm. Tijdens het veldbezoek zijn een viertal boringen uitgevoerd verspreid over de percelen om te controleren of de aanwezige bodem overeenkomt met de bodemtypen op de bodemkaart 1:50.000. In elke boring is een moerige of venige laag aangetroffen in de eerste 120 cm diepte. Eveneens is in 3 van de 4 boringen een lemige laag aangetroffen op circa 80-100cm diepte. Per boring is een omschrijving van de bodemopbouw, behorende bij de gemaakte foto in figuur 4-7. De bodemboringen zijn uitgevoerd tot een diepte van 120cm onder maaiveld.

4.3.3 Externe veiligheid

In het kader van regelgeving in relatie tot Externe Veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het aanleggen van een bos.

4.4 Waterparagraaf

4.4.1 Inleiding

Uitgangspunt bij een watertoets is dat bij eenn plan moet worden voorkomen dat grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.
In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling is ingericht en of fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen.

4.4.2 Wateradvies waterschap

Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding. Vooraf is geen contact geweest met het waterschap.
 

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid

Op de gevraagde vergunning is de uitgebreide procedure van toepassing.

De terinzagelegging van de ontwerpbesluiten is op 18 maart 2025 gepubliceerd.

Met ingang van 19 maart 2025 heeft het ontwerp van de vergunning met het ontwerp van de verklaring van geen bedenking voor zes weken voor een ieder ter inzage liggen. Gedurende deze termijn zijn <wel/geen> zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De planonwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de aanvrager van de omgevingsvergunning. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende geborgd.