direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Emmen, Noordeind 19
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2022003-W701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot wijzigingsplan

Verzocht is medewerking te verlenen aan het omzetten van de bestemming aan de Noordeind 19 te Emmen van agrarisch naar wonen. Het betreft een kavel aan de Noordeind tussen de huisnummers 15 en 21. De locatie is momenteel bestemd als 'Agrarisch-Stoeterij' in het bestemmingsplan 'Emmen, Emmermeer' . Met het wijzigen van de bestemming naar 'Wonen - Voormalige Agrarische Bebouwing' wordt de herbouw van een vrijstaande woning mogelijk gemaakt binnen het plangebied.

Dit wijzigingsplan heeft als doel dat het perceel mag worden gebruikt ten behoeve van wonen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Emmen, Noordeind 19 ligt in Emmen aan de Noordeind. Het wordt globaal begrensd door de 50 kilometerweg (de Noordeind) in het Oosten, een perceel in het noorden met kavelnummer EMN00 sectie T nummer 535, een agrarisch perceel in het westen met kavelnummer EMN00 sectie T nummer 961 en een woonperceel in het zuiden met kavelnummer EMN00 sectie T numer 543 (zie figuur 1-1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2022003-W701_0001.png"

Figuur 1-1: De ligging van het plangebied Emmen, Noordeind 19   in de gemeente Emmen.

1.3 Huidige planologische regeling

1.3.1 Bestemmingsplan

Het voorliggend wijzigingsplan Emmen, Noordeind 19 brengt voor het perceel aan de Noordeind 19 een wijziging aan omtrent de bestemming van het bestemmingsplan 'Emmen, Emmermeer', vastgesteld op 27 september 2012

Het perceel in het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch-Stoeterij' met een bijbehorend bouwvlak. ook hebben de gronden een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie verwachtingswaarden' en de functieaanduiding 'bedrijfswoning'.

De voor 'Agrarisch - Stoeterij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het trainen, fokken en verhandelen van paarden;
  • b. bedrijfsgebouwen;
  • c. agrarische gronden;
  • d. een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'; met bijbehorende:
  • e. andere bouwwerken;
  • f. fiets- en voetpaden;
  • g. toegangswegen in- en uitritten;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Aangezien het de bedoeling is ter plaatse een woning, bijbehorende bouwwerken en de gronden te gebruiken voor woondoeleinden is er sprake van strijd met het geldende bestemmingsplan, immers de geldende bestemming voorziet in het gebruiken ten behoeve van de agrarische bestemming. Het wijzigingsplan voorziet in een planologisch-juridische bestemmingswijziging van agrarisch naar een woonbestemming. Medewerking is mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 5.7.1 van het vigerend bestemmingsplan 'Emmen, Emmermeer'.

Daarnaast is op het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeoligische verwachtingswaarde' van toepassing. Deze gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming mede bestemd voor terreinen van archeologische verwachting en bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2022003-W701_0002.png"

Figuur 1.2 geeft een overzicht, niet volledig, van plangebied in het bestemmingsplan.

1.4 Opzet wijzigingsplan

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. In de toelichting wordt een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes. Op de verbeelding worden de percelen in het plangebied aangegeven met de nieuwe bestemming. In de planregels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. Hiervoor zijn de bouwregels uit de bestemming "Wonen - Voormalige Agrarische Bebouwing" in het bestemmingsplan 'Emmer, Emmermeer' uit 2012 van toepassing.

1.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouder zijn volgens artikel 5.7.1 onder a van het bestemmingsplan 'Emmen, Emmermeer' bevoegd om de bestemming 'Agrarisch-Stoeterij' bij bedrijfsbeëindiging te wijzigen naar de functie 'Wonen-Voormalige Agrarische Bebouwing'. Hierbij dient te worden voldaan aan de gestelde voorwaarden van artikel 5.7.2. van het bestemmingsplan 'Emmen-Emmermeer'.

Volgens deze voorwaarden is de genoemde wijziging alleen mogelijk als, voor zover relevant:

  • geen wezenlijke verandering aan de karakteristieke bebouwing van een gebouw plaatsvindt indien de wijziging betrekking heeft op karakteristieke bebouwing;
  • landschappelijk verstorende bebouwing wordt afgebroken;
  • de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

Op de kavel van Noordeind 19 is er nog sprake van één grote (kap)schuur welke gekoppeld was aan de voormalige stoeterij. Deze kapschuur is nog in goede staat. Het slopen van de kapschuur zal niet leiden tot een verhoogde ensemblewaarde of belevingswaarde van het landschap. De kapschuur wordt daarom niet beschouwd als landschappelijk verstorende bebouwing.

Verder wordt middels dit wijzigingsplan geen verandering aangebracht aan de bebouwing en zal de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger worden dan de daarvoor vastgestelde hogere grenswaarde. Dit laatste zal verder worden toegelicht in Hoofdstuk 4 Onderzoeken onder artikel 4.3.3.2 Wegverkeerslawaai

Het initiatief voldoet aan de bovengenoemde voorwaarden.

Het perceel ligt binnen de Erfgoednota Emmen 2017-2022, vastgesteld in de raad van 28 september 2017, in een gebied waarbij de ruimtelijke structuur en samenhang herkenbaar dient te worden gehouden. Hierop wordt verder ingegaan in hoofdstuk 2. Bij herbouw of nieuwbouw dient hier rekening mee gehouden te worden.

In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de aspecten archeologie, ecologie, milieu, externe veiligheid en water.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het wijzigingplan Emmen, Noordeind 19 is vooral het thema wonen van belang.

De Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef richt zich op een accentverschuiving van kwantiteit naar kwaliteit en differentiatie van woonmilieu. De opgave ligt er om de woningvoorraad in lijn te brengen en te houden met de woonwensen van huidige én toekomstige inwoners. Dit betekent meer levensloopbestendige woningen en meer ruimte voor bouwkavels. Om ervoor te zorgen dat de woningmarkt op orde blijft, is een continue aanpassing aan de veranderende vraag geboden. Dit geldt niet alleen voor de kern van Emmen, maar ook voor de dorpen. Zo ontstaat op termijn een cyclische vernieuwing van de bestaande woongebieden.

2.1.2 Woonvisie 2018-2023

De Woonvisie 2018-2023 richt zich op een nieuwbouwopgave passend bij de kwalitatieve behoefte en aanvullend op de bestaande voorraad. Daarbij moet de bestaande woningvoorraad beter benut worden. In de Woonvisie is een strategie opgenomen voor woningbouw:

  • 1. Woningbouwinitiatieven worden niet individueel, maar in samenhang bekeken.
  • 2. Prioriteit wordt gegeven aan plannen voor herstructurering en transformatie.
  • 3. Bij het maken van de woon- en leefbaarheidsvisies voor dorpen en wijken komen plekken naar voren waar inbreiding (verdichting) mogelijk en gewenst is.
  • 4. Bestaande uitbreidingslocaties worden afgerond.
  • 5. Woningbouwplannen dragen bij aan een gevarieerd woonmilieu (ruimte bieden aan plannen die een nichemarkt bedienen en aan kleinschalige experimentele, innovatieve en duurzame woonvormen).
  • 6. Woningbouwplannen dragen bij aan ruimtelijke kwaliteit.

Met het woningbouwprogramma wordt ruimte geboden voor goede woningbouwinitiatieven van particulieren, ontwikkelaars en corporaties. De Woonvisie geeft voor per deelgebied aan hoeveel netto groei aan woningen op de woningvoorraad mogelijk is. Het voorliggend plan betreft een functiewijziging van een voormalig grondgebonden agrarische bedrijf met bedrijfswoning naar een reguliere woning. Er worden geen woningen toegevoegd aan het aantal bestaande woningen en het plan is daarom niet in strijd met de woonvisie.

2.1.3 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Een welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandscriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.

Het wijzigingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden, ook voor dit gedeelte van Emmermeer waar het plangebied gelegen is, geldt het welstandsniveau 'welstandsluw'.

2.1.4 Erfgoedbeleidskaart Emmen

Het plangebied heeft de aanduiding 'landschappelijke gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde'. De belangrijkste kwaliteit hierbij is de historische en ruimtelijke structuur en samenhang binnen een gebied. Het erfgoed dat valt onder de beleidskeuze ‘herkenbaar houden’ betreft grotere landschappelijke en stedenbouwkundige eenheden; de benadering is gebiedsgericht en beoogt dus geen kleine losse objecten te beschermen. De landschappelijke en stedenbouwkundige gebieden zijn gewaardeerd volgens de criteria kenmerkendheid / representativiteit, samenhang / ensemblewaarde, gaafheid, zeldzaamheid en zichtbaarheid.

2.1.5 Parkeervisie

In oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de "Integrale parkeervisie gemeente Emmen" vastgesteld. Deze visie vervangt de parkeernota van 2010.

De visie is het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip “voldoende parkeer- of stallingsruimte dan wel voldoende laad- of losruimte in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen. De visie bevat ten aanzien van de hoeveelheid parkvoorzieningen en het aantal los- en laadplaatsen het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en- of wijzigen gebruik.

Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen is in de parkeervisie de landelijke richtlijnen van het CROW leidraad. Uitgangspunt blijft in beginsel voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald.

Op het perceel Noordeind 19 te Emmen is voldoende ruimte om te parkeren op eigen terrein.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030.

De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd :

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Kaarten en doelstellingen

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het esdorpenlandschap. Van provinciaal belang zijn de essen en beekdalen. De essen zijn voor het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes veelal omgeven met esrandbeplanting. De beekdalen is onbebouwd gebied met kleinschalige beplantingstructuren en beekdal(rand) beplanting. Het provinciaal beleid voor de essen is gericht op het behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting, Voor de beekdalen is het beleid gericht op behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand) beplanting.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het deelgebied Hondsrug en Hunzedal. Bepalend voor dit deelgebied zijn drie zones, die parallel aan elkaar liggen en die samenvallen met de ondergrond: de hoge Hondsrug, het lage Hunzedal (beiden ontstaan in de voorlaatste ijstijd) en een reeks randveenontginningen. Weerdinge behoort tot de zone Hondsrug

Binnen de drie structuren wil de provincie onder andere specifiek sturen het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. Deze opzet wordt getypeerd door een vrije ordening van bebouwing en boerderijen, afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied.

Als sturingsniveau binnen het gebied De Hondsrug geldt de categorie 'eisen stellen': de provincie stuurt de ontwikkelingen in de (vanuit de cultuurhistorie bezien) gewenste richting. Van de initiatiefnemer wordt verwacht dat de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen op deze samenhang voort. Vanaf het begin wil de provincie hiervoor een plek bedingen in het planvormingsproces.

Archeologie

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een hoog beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In gebieden met een hoog beschermingsniveau heeft de provincie de ambitie om de context en het referentiebeeld van de aardkundige eenheid te behouden of te herstellen. Ontwikkelingen worden in deze gebieden alleen toegelaten als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening (POV) Drenthe vastgesteld. In de omgevingsverordening is het perceel gelegen binnen een gebied aangeduid als 'Bestaand Stedelijk Gebied'. De provincie moet algemene regels formuleren gericht op zorgvuldig ruimtegebruik. Deze algemene regels richten zich op de inhoud van of toelichting bij bestemmingsplannen die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe bebouwing kan toestaan binnen het bestaand stedelijk gebied, aansluitend op het bestaand stedelijk gebied, of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De in dit artikel vastgelegde begrenzing dient primair als geografische referentie voor de uitvoering van regels met betrekking tot bouwen in landelijk gebied. Daarnaast ligt binnen bestaand stedelijk gebied de verantwoordelijkheid voor kernkwaliteiten in principe bij de gemeente. Het provinciaal belang voor archeologie, aardkundige waarden en cultuurhistorie kent hierop een uitzondering: het provinciaal belang is ook van toepassing binnen bestaand stedelijk gebied als deze opgenomen zijn op de desbetreffende kaarten van de POV.

2.2.3 Conclusie provinciaal beleid

Dit wijzigingsplan voorziet in een functiewijziging van een voormalig grondgebonden agrarische bedrijf met bedrijfswoning naar een reguliere woning. De functiewijziging leidt niet tot een aantasting van de beschreven kernkwaliteiten. Geconcludeerd wordt dat de functiewijziging van agrarische bebouwing naar wonen in overeenstemming is met het provinciale beleid.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Ruimtelijk beleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

2.3.2 Ladder duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio’s.

De Ladder is onder andere van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Momenteel is in jurisprudentie bepaald dat een woningbouwproject vanaf 12 woningen wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Voorliggend wijzigingsplan gaat uit van het herbestemmen van een voormalige bedrijfswoning naar een reguliere woning zonder uitbreiding van het aantal woningen en is daarmee niet Ladderplichtig.

2.4 Conclusie

De conclusie van de in dit wijzigingsplan Emmen, Noordeind 19 beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende wijzigingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Huidige situatie en beschrijving ontwikkelingen

3.1 Huidige situatie en beschrijving ontwikkeling

Het plangebied is gelegen aan de Noordeind 19 te Emmen. Voorheen is de locatie gebruikt ten behoeve van de uitoefening van een agrarische stoeterij met een bijbehorende bedrijfswoning. Op de locatie wordt echter geen agrarische stoeterij meer uitgeoefend.

Een woonfunctie is een passend hergebruik van de vrijgekomen agrarische bedrijfslocaties. Het biedt de mogelijkheid leegstand van bebouwing tegen te gaan en verpaupering van de gebouwen te voorkomen.

In de direct omgeving zijn geen (agrarische) bedrijven gelegen die door een functie wijziging naar wonen zouden kunnen worden belemmerd in de bedrijfsexploitatie. Direct ten oosten en ten zuiden van de locatie zijn meerdere percelen bestemd voor wonen. Voor het overige verbetert bij de voorgestelde functiewijziging het woon- en leefklimaat voor de directe omgeving. Bedrijfsmatige agrarische activiteiten worden planologisch beëindigd. Bij een woonfunctie wordt het aantal verkeersbewegingen vergeleken met agrarische bedrijfsfunctie aanzienlijk minder. Op het erf is voldoende parkeerruimte.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Archeologie

4.1.1 Algemeen

De gemeente Emmen heeft archeologie beleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzen zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan, tabel 1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

Categorie   Archeologische waarden   Oppervlakte   Diepte   Drainage  
Rijksmonument   Beschermd   -   -   Verbod  
Waarde - Archeologie 1   Zeer hoge archeologische waarde   0 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 2   (zeer) (hoge) archeologische waarde   100 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 3   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 4   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m2   30 cm + 10 cm   Toegestaan  

Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden.

Deze beleidskeuzen zijn vertaald in een dubbelbestemmingen.

Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

4.1.2 Archeologische waarden in het plangebied

Het plangebied Emmen, Noordeind 19 is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied met archeologische verwachtingswaarde. figuur 3.1 is uitsnede uit de beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2022003-W701_0003.png"

figuur 3.1: Uitsnede archeologische beleidskaart, plangebied gelegen in waarde - archeologie 2 attentiegebied: Gebieden met hoge archeologische waarden

Onder 'Waarde - Archeologie 2' vallen terreinen van (hoge) archeologische waarde, door het Rijk en de provincie aangewezen. Deze terreinen bestrijken veelal een groot oppervlak. Te denken valt aan grafvelden, nederzettingsterreinen, celtic fields, bundels karrensporen schansen,de historische kernen van Emmen, Noordbarge, Zuidbarge, Westenesch, Schoonebeek, Weerdinge en Roswinkel, de buffers van 50 meter rondom de AMK-terreinen,etc. Gelet op de omvang van deze sporen en structuren, hebben beperkte bodemingrepen een aanvaardbare invloed op het bodemarchief. Voor Waarde - archeologie 2 is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 100 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld.

4.1.3 Monumenten

Beschermde monumenten worden gekenmerkt door een samenhangend en gaaf geheel van architectonische stijlkenmerken. Een monument kan representatief zijn voor een bepaalde bouwstijl, maar kan ook een rijke bouwgeschiedenis hebben met verwijzingen naar verschillende bouwstijlen. Voor zover de bouwgeschiedenis niet duidelijk afleesbaar is, kan zij door bouwhistorisch onderzoek aan het licht komen. Monumenten worden in hoge mate gewaardeerd om hun architectuurhistorische kwaliteit, waardoor zij belangrijk bijdragen aan de kwaliteit en de identiteit van hun omgeving. Een bouwplan voor een monument wordt getoetst aan het monumentenbeleid.

Richtinggevend is hiervoor de redengevende omschrijving van het monument. Naast de toetsing aan het monumentenbeleid dat gericht is op het behouden van de historische kenmerken van het monument wordt het bouwplan voor wat betreft de welstandsaspecten getoetst aan de onderstaande criteria:

  • 1. toevoegingen aan, op of bij monumenten worden op herkenbare wijze vormgegeven. Hierbij vormen de historische stijlkenmerken van het monument de inspiratiebron;
  • 2. er is aandacht voor zorgvuldige detaillering en materiaalkeuze.

Het plangebied kent geen monumenten.

4.1.4 Conclusie

Het wijzigingsplan voorziet in een planologisch-juridische bestemmingswijziging van agrarisch naar een woonbestemming. Vanuit archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het wijzingsplan. De wettelijke meldingsplicht conform de Erfgoedwet blijft van kracht. Dit houdt in dat mochten er tijdens (toekomstige) graafwerkzaamheden archeologische resten worden gevonden, de initiatiefnemer dit onmiddellijk dient te melden bij de gemeentelijke archeoloog.

4.2 Ecologie

4.2.1 Algemeen

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.

Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

Het plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebied, het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Bargerveen' ligt op een afstand van circa 13 kilometer. In het kader van het voornemen is gezien het voornemen geen inzicht nodig in de te verwachten effecten van stikstof op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Er wordt verwacht, gelet op de aard en omvang van het voornemen, het wegvallen van de agrarische functie en de afstand tot het dichtsbijzijnde natura 2000-gebied, dat er voor de toekomstige gebruiksfase geen sprake is van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

Het plangebied ligt daarnaast niet binnen het concreet begrensde NNN. De dichtstbijzijnde gronden van het NNN liggen op circa 0,8 kilometer ten oosten van het plangebied. Gezien de afstand tot het NNN en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, dan wel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

Houtopstanden

In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.
Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.

4.2.2 Ecologische waarden in het plangebied

Het perceel is in het geldende bestemmingsplan reeds bestemd voor agrarische doeleinden. Gelet op het huidige gebruik van het perceel en de toekomstige geldende woonbestemming is het uitvoeren van een flora- en fauna onderzoek noodzakelijk geacht.

4.2.3 Conclusie

Ten behoeve van de uitvoering van het plan is door het bureau BJZ en Natuurbank Overijssel een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd.

Uit het onderzoek, dat als Bijlage 6 is toegevoegd bij dit wijzigingsplan, blijkt dat de ‘soortenbescherming’ van de Wet natuurbescherming de wijziging van de bestemming niet in de weg staat. In het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen.Ook nestelen er geen huismussen of boerenzwaluwen in het onderzoeksgebied. Wel nestelt er een paartje kerkuilen in de nestkast in de kapschuur. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat steenmarters een verblijfplaats in het plangebied bezetten.

Ondanks dat geen verblijfplaats van steenmarters in het onderzoeksgebied is vastgesteld, zegt het onderzoek niets over het voorkomen van deze soort in het onderzoeksgebied. Het onderzoeksgebied kan benut worden als foerageergebied. Deze functie wordt echter niet aangetast door uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

Als gevolg van de voorgenomen sloop van de woning, wordt geen vleermuis verstoord of gedood, wordt geen verblijfplaats verstoord, beschadigd of vernield, wordt geen nestplaats van huismussen of boerenzwaluwen verstoord, beschadigd of vernield en wordt geen vaste rust- of voortplantingsplaats van steenmarters beschadigd of vernield.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt geen nestplaats van kerkuilen beschadigd of vernield. Kerkuilen zijn vrij verstoringsgevoelig. Geadviseerd wordt geen sloop- of bouwwerkzaamheden uit te voeren tijdens de broedtijd van kerkuilen. Dit om te voorkomen dat een bezet nest in de kapschuur verstoord wordt.

4.3 Milieu

4.3.1 Vormvrije M.E.R. en stikstofdepositie

In het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen voor wanneer er een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde. Onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van woningbouw, stedelijke ontwikkeling of industrieterrein indien het oppervlakte groter is dan 100 hectare of meer als 2000 woningen omvat.

In voorliggend wijzigingsplan Emmen, Noordeind 19 komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.

Er is geen Aerius-berekening uitgevoerd aangaande stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden omdat dit een wijzigingsplan betreft waarin de bestaande situatie planologisch wordt vastgelegd. Het gebruik van het perceel en de intensiteit van dit gebruik wordt verminderd, voor wat betreft significante effecten op de omgeving en omliggende Natura 2000 gebieden.

4.3.2 Bodem

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld. Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld bij het landelijke meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld.

Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen. Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

4.3.2.1 Bodemonderzoek

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen.

Voor de ontwikkeling van het wijzigingsplan is een verkennend bodemonderzoek gedaan. Het bodemonderzoek is opgenomen in de bijlage van het wijzigingsplan.

Uit het verkennend bodemonderzoek zijn de volgende resultaten naar voren gekomen:

Enkele boringen zijn zwak baksteenhoudend. Met name ter plaatse van het noordelijke deel van het

woonperceel.

  • Ter plaatse van een ingezakt schuurtje is asbestverdacht materiaal op het maaiveld aanwezig.
  • De deels gedempte vijver bevat zintuiglijk geen bijzonderheden.
  • In de bovengrond zijn ter plaatse van zowel het ‘overige’ terrein als de deels gedempte vijver geen verontreinigingen aangetroffen.
  • In de ondergrond zijn ter plaatse van zowel het terrein als de gedempte vijver eveneens geen verontreinigingen aangetroffen.
  • In de bodem is geen asbest aangetroffen, zowel zintuiglijk als analytisch.
  • Het grondwater is dieper dan 5 m-mv aanwezig en daarom niet onderzocht.

Er is gezien dat de resultaten van de analyses van de grond geen aanleiding geeft het grondwater alsnog te onderzoeken. Uit het bodemonderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkeling.

Indien grond van het eigen terrein moet worden afgevoerd, zal deze verwerkt dienen te worden conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit (melding grondverzet via het landelijk meldpunt: www.meldpuntbodemkwaliteit.nl). Voor hergebruik van de grond zijn mogelijk aanvullende gegevens nodig om te kunnen bepalen van welke bodemkwaliteitsklasse (wonen, industrie e.d.) de af te voeren grond is. Vooralsnog is in het verkennend onderzoek geen onderzoek uitgevoerd naar PFAS stoffen in de bodem. Onderzoek naar deze verbindingen is bij definitieve beoordeling van hergebruiksmogelijkheden van eventueel af te voeren grond alsnog nodig.

4.3.3 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

4.3.3.1 Geluidsbronnen in en nabij het plangebied

Voor het plangebied Emmen, Noordeind 19 geldt dat het plangebied gelegen is binnen de van rechtswege aanwezige geluidszones van

- de Noordeind (50km/u weg)

Deze geluidsbronnen hebben effect op eventuele uitbreidingsplannen bij woningen of nieuwbouwplannen. Er is een geluidsonderzoek uitgevoerd dat is bijgevoegd in de bijlage van het wijzigingsplan.

4.3.3.2 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Conform de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn de onderstaande wegen hiervan uitgezonderd:

  • Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. De wegen in het plangebied Emmen, Centrum zijn gelegen in stedelijk gebied. Hiervoor gelden de volgende zonebreedtes (conform art. 74 lid 1 Wgh)
a. in stedelijk gebied:
1. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken : 350 meter;
2. voor een weg, bestaande uit één of twee rijstroken : 200 meter.

De afstanden zoals weergegeven worden aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook.

Bij de realisatie van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen moeten de wettelijke grenswaarden in acht worden genomen. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moet er onderzoek worden gedaan naar mogelijke bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Zijn maatregelen niet mogelijk dan kunnen Burgemeester en Wethouders ontheffing van de voorkeursgrenswaarde verlenen.
Indien met maatregelen niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan voor woningen in binnenstedelijk gebied een hogere waarde worden vastgesteld van ten hoogste 63 dB.

De gemeente dient het vaststellen van de hogere waarde met eigen argumenten te motiveren en de vastgestelde hogere waardes zo snel mogelijk inschrijven in het kadaster.

Gelet op de goede ruimtelijke onderbouwing bij ontwikkelingen moet ook langs de 30km wegen worden aangeven hoe met uitbreidingsmogelijkheden van met name geluidgevoelige ruimten als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt omgegaan (algemene afwijking hogere waarden of alleen uitbreiden met Wro-afwijking en dan voor iedere situatie apart hogere waarde vaststellen)en of daadwerkelijk voldaan wordt aan de wettelijke geluidsnormen ongeacht wat art. 74 lid 2 Wgh hierover aangeeft.Binnen het wijzigingsplan liggen diverse 30 km/h wegen. Deze wegen hebben van rechtswege geen zone.

De geluidsbelasting ten gevolge van de Noordeind bedraagt op de maatgevende gevel Lden = 53 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, maar er kan worden voldaan aan de grenswaarde van 63 dB. Omdat de geluidsbelasting ten gevolge van de Noordeind meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde zijn bron- en/of overdrachtsmaatregelen overwogen. Vanwege de beperkte omvang van het plan kunnen bron- en overdrachtsmaatregelen redelijkerwijs niet doelmatig en efficiënt worden uitgevoerd. Indien het bevoegd gezag bron- en overdrachtsmaatregelen als niet doelmatig aanmerkt, dient het college van B&W van de gemeente Emmen te worden verzocht voor de nieuw te realiseren woning een hogere waarde vast te stellen van:

Lden = 53 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh) ten gevolge van de Noordeind.

4.3.4 Lucht

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

4.3.4.1 Algemeen beeld luchtkwaliteit plangebied

Omdat er geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. Hierdoor betekent de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het wijzigingsplan.

4.4 Externe veiligheid

De Rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt.
In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

4.4.1 Fysieke veiligheidssituatie

Ten aanzien van externe veiligheid zijn er geen inrichtingen of infrastructuur die beperkend op het plan zouden werken.

4.3.1.1 Bevi-inrichtingen binnen en buiten het plangebied

Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van zogenoemde Bevi-bedrijven. Er zijn binnen en in de nabijheid van het plangebied geen Bevi-bedrijven gelegen.

4.3.1.2 Buisleidingen

Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van buisleidingen. Er zijn binnen en in de nabijheid van het plangebied geen buisleidingen gelegen die van invloed kunnen zijn op de realisatie van woningen binnen het plangebied.

4.3.1.3 Route gevaarlijke stoffen

Er bevinden zich binnen of in de nabijheid van het plangebied geen transportroutes van gevaarlijke stoffen.

4.3.1.4 Hoogspanningslijnen Binnen en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen gesitueerd die nadelig op het plangebied kunnen werken.

4.3.1.5 Conclusie

Binnen en nabij het plangebied zijn geen bedrijven, transportroutes en buisleidingen gelegen waarbij rekening moet worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Deze conclusie is afgestemd met het RUD.

4.4.2 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen op de inrichting en ontwikkeling van het gebied. Hiervoor zijn de volgende zaken van belang:

Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio's moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer.

Vanaf 1 januari 2014 maakt de brandweer gebruik van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening. Er hoeven ten behoeve van deze ontwikkeling geen vulpunten bijgeplaatst te worden.

Op grond van de Wet op de veiligheidsregio, is de Veiligheidsregio Drenthe in geval van calamiteit verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Daarvoor zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Er kan gesteld worden dat het plangebied binnen de dekking van het WAS-stelsel gelegen is.

Het is de verwachting dat de huidige alarmeringssysteem met sirenes zal verdwijnen. In de toekomst wordt bij grote rampen alarm geslagen via onder meer calamiteitenzenders, geluidswagens, NL-Alert en sociale media. Het voordeel van deze communicatiemiddelen is dat ze veel gerichter kunnen worden ingezet. Voorlopig worden bij calamiteiten beide systemen ingezet. Het WAS wordt naar verwachting in 2022 uitgefaseerd.

Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. Het gebied voldoet aan deze vereisten.

Het dekkingsplan van Veiligheidsregio Drenthe is vastgesteld in december 2013. Hierin staat beschreven dat het brandverloop tegenwoordig zo snel verloopt, dat drie zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen: het voorkomen van brand, het ontdekken van brand en het vluchten bij brand. Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op de BHV-organisatie. De brandweer heeft in beginsel als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreiding en het beschermen van (niet-zelfredzame) personen achter die scheiding. Desondanks dat een woning bij een brand als verloren kan worden beschouwd, wordt geadviseerd de brandveiligheidsmaatregelen op elkaar af te stemmen:

- bouwkundige voorzieningen, bijv. een extra brandwerende scheiding tussen woning en garage;

- installatietechnische voorzieningen, bijv. woningrookmelders

- woningsprinklers;

- organisatorische voorzieningen, bijv. vluchtplan voor de bewoners;

- brandweeropkomsttijd, vrij houden van wegen / zo min mogelijk verkeersbelemmerende maatregelen;

- inventaris, toepassen van moeilijk brandbaar materiaal;

- zelfredzaamheid van de aanwezigen, toepassen veilige vluchtroutes.

4.5 Waterparagraaf

4.5.1 Inleiding

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets", die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.5.2 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

4.5.2.1 Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

4.5.2.2 Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

4.5.3 Waterschapsadvies
4.5.3.1 Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is nihil omdat sprake is van omzetting van het gebruik van bestaande panden. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

4.5.3.2 Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater.

4.5.3.3 Riolering

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riooloverstorten naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, regenwater wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd.

Het rioolstelsel aansluitend op het plangebied is uitgevoerd als een gescheiden rioolstelsel. De bestaande woning is aangesloten op zowel een vuilwaterriool als een hemelwaterriool welke langs het Oosterdiep ligt. Het riool voldoet aan de eisen. Er zijn geen hydraulische knelpunten bekend. Er vinden geen aanpassingen plaats de aansluitingen op het bestaande rioolstelsel.

4.5.4 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling van het plangebied

Het waterschap is vooraf geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het gaat immers over verandering van het gebruik van de bestaande percelen en er treedt geen vergroting van het oppervlak of intensivering van het gebruik van het riool plaats.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen met het resultaat: geen waterschapsbelang

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1 Ontwerp wijzigingsplan en zienswijzen

Het ontwerp wijzigingsplan heeft vanaf 25 januari gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tegen het ontwerp wijzigingsplan zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Voor het opstellen van een wijzigingsplan is een bedrag opgenomen in de legesverordening. De plankosten komen geheel voor rekening van de aanvrager. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende geborgd.