Barger-Oosterveld, hoek Oosterveldsestraat/Sint Gerardusstraat    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleidend hoofdstuk     

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan     

Verzocht is medewerking te verlenen aan de realisatie van een 7 tal vrijstaande woningen op het voormalige terrein van café Halfweg en de ijsbaan te Barger Oosterveld. Het café is inmiddels gestopt en de aanwezige bebouwing is aan verdergaande verpaupering onderhevig, hetgeen een ongewenste ontwikkeling is voor het ruimtelijke beeld van Barger Oosterveld.

Ook bevindt zich binnen het plangebied de plaatselijke ijsbaan van Barger Oosterveld. Deze is alleen in gebruik als er ijs ligt. De te bouwen woningen worden deels gebouwd op gronden van de ijsbaan. Als onderdeel van het plan zal de ijsbaan blijven bestaan maar anders worden gesitueerd.

In het bestemmingsplan 'Barger Oosterveld' zijn de gronden van het plangebied bestemd als 'Agrarisch’ en ‘Horeca’. Met het wijzigen van deze bestemmingen naar de bestemmingen ‘Agrarisch met Waarden – Kleinschalige Veenontginningen’, ’Groen’, ‘Tuin’, ‘Wonen – Vrijstaand’, ‘Waarde – Archeologie 4’ en ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding 2’ wordt de realisatie van de 7 woningen met bijbehorende inrichting van het openbaar groen, wegen en tuinen bij de woningen mogelijk gemaakt binnen het plangebied. Tevens zal binnen de agrarische bestemming een aanduiding ‘ijsbaan’ gelegd worden op de gronden waar de ijsbaan zal worden gerealiseerd.

1.2 Ligging plangebied     

Het plangebied is gelegen op gronden gelegen op de hoek van de Oosterveldsestraat en Sint Gerardusstraat te Barger Oosterveld. Aan de westkant en richting het noorden bevinden zich woningen. Aan de oostkant bevinden zich landerijen en aan de zuidkant bevindt zich ook nog een woning. Op de hierna weergegeven luchtfoto is de genoemde situering zichtbaar. Over het plangebied heen (over de bebouwing van de locatie Café Halfweg) bevindt zich een hoogspanningsverbinding. Café Halfweg is sinds enkele jaren gesloten en de bebouwing is aan verpaupering onderhevig.

verplicht

verplicht

1.3 Huidige planologische regelingen     

Het voorliggende bestemmingsplan 'Barger Oosterveld, hoek Oosterveldsestraat/Sint Gerardusstraat' vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan 'Barger Oosterveld’, vastgesteld op 18 december 2008. Het plangebied is daarin grotendeels bestemd als 'Agrarisch’ met een aanduiding ‘ijsbaan’ en Horeca met bijbehorend bouwvlak, maatvoeringsaanduidingen (voor de goot- en bouwhoogte) en een specifieke aanduiding voor de locatie van de bedrijfswoning. De bouw van 7 vrijstaande woningen past niet binnen het geldende bestemmingsplan.

verplicht

Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan 'Barger Oosterveld, hoek Oosterveldsestraat/Sint Gerardusstraat' verliest het genoemde bestemmingsplan ‘Barger Oosterveld’, voor zover zij vallen binnen het plangebied, zijn rechtskracht en wordt vervangen door het bestemmingsplan 'Barger Oosterveld, hoek Oosterveldsestraat/Sint Gerardusstraat'.

1.4 Opzet bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met een bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek     

Ten behoeve van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de verschillende onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting. Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

? Archeologisch onderzoek, opgenomen als bijlage 1;

? Archeologisch vervolgonderzoek (proefsleuvenonderzoek), opgenomen als bijlage 2;

? Aerius-berekening gebruiksfase, opgenomen als bijlage 3;

? Ecologisch onderzoek, opgenomen als bijlage 4;

? Onderzoek en juridsiche toelichting magneetveldzones, opgenomen als bijlage 5;

? Vormvrije m.e.r.-beoordelingsdocument, opgenomen als bijlage 6;

? Besluit geen m.e.r., opgenomen als bijlage 7;

? Verkennend bodemonderzoek, opgenomen als bijlage 8;

? Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, opgenomen als bijlage 9;

? Akoestisch onderzoek ijsbaan, opgenomen als bijlage 10;

? Uitgangspuntennotitie waterschap, opgenomen als bijlage 11;

? Erfinrichtingsplan, opgenomen als bijlage 12;

? Overlegreactie VRD, opgenomen als bijlage 13;

? Reactie vooroverleg provincie, opgenomen als bijlage 14;

? Nota van beantwoording, opgenomen als bijlage 15.

Hoofdstuk 2 Beleid     

2.1 Gemeentelijk beleid     

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef     

De Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het bestemmingsplan ‘Barger Oosterveld, hoek Oosterveldsestraat/Sint Gerardusstraat’ is vooral het thema Wonen van belang.

De Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid troef richt zich op een accentverschuiving van kwantiteit naar kwaliteit en differentiatie van woonmilieus: De opgave ligt er om de woningvoorraad in lijn te brengen en te houden met de woonwensen van huidige én toekomstige inwoners. Naast een kwaliteitsimpuls van de bestaande woningen wordt ingezet op wervende woonmilieus. Om ervoor te zorgen dat de woningmarkt op orde blijft, is een continue aanpassing aan de veranderende vraag geboden. Dit geldt niet alleen voor de kern van Emmen, maar ook voor de dorpen. Zo ontstaat op termijn een cyclische vernieuwing van de bestaande woongebieden.

2.1.2 Woonvisie 2018 – 2023     

De Woonvisie 2018-2023 richt zich op een nieuwbouwopgave passend bij de kwalitatieve behoefte en aanvullend op de bestaande voorraad. Daarbij moet de bestaande woningvoorraad beter benut worden. In de Woonvisie is een strategie opgenomen voor woningbouw:

  1. Woningbouwinitiatieven worden niet individueel, maar in samenhang bekeken.
  2. Prioriteit wordt gegeven aan plannen voor herstructurering en transformatie.
  3. Bij het maken van de woon- en leefbaarheidsvisies voor dorpen en wijken komen plekken naar voren waar inbreiding (verdichting) mogelijk en gewenst is.
  4. Bestaande uitbreidingslocaties worden afgerond.
  5. Woningbouwplannen dragen bij aan een gevarieerd woonmilieu (ruimte bieden aan plannen die een nichemarkt bedienen en aan kleinschalige experimentele, innovatieve en duurzame woonvormen).
  6. Woningbouwplannen dragen bij aan ruimtelijke kwaliteit.

Met het woningbouwprogramma wordt ruimte geboden voor goede woningbouwinitiatieven van particulieren, ontwikkelaars en corporaties. De Woonvisie geeft voor het deelgebied Emmen (waar Barger Oosterveld binnen valt) tussen 2016 en 2021 een netto groei met 365-495 woningen op de woningvoorraad. In Barger Oosterveld zijn er geen gemeentelijke kavels meer uitgeefbaar voor vrijstaande woningen, echter is er wel een dringende behoefte aan woningen ook voor Barger Oosterveld.

Het voorliggende plan betreft een particulier initiatief voor het wijzigen van een bestemming ‘Agrarisch’ en ‘Horeca’ naar een bestemming ‘Wonen – Vrijstaand’ voor de bouw van 7 woningen en de realisatie van een ijsbaan. Het verzoek past binnen de kaders van de Woonvisie die ruimte wil bieden aan een gevarieerd woonmilieu en een plan met ruimtelijke kwaliteit waarbij een verpauperde situatie wordt aangepakt en ook de ijsbaan een vaste plek in het bestemmingsplan krijgt.

2.1.3 Welstandsbeleid     

Bouwwerken moeten voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Een welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandscriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.

Het bestemmingsplan en de Welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden, ook voor dit gedeelte van Barger Oosterveld waar het plangebied gelegen is, geldt het welstandsniveau 'welstandsluw'.

2.1.4 Integrale parkeervisie Gemeente Emmen     

In oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de "Integrale parkeervisie gemeente Emmen" vastgesteld. Deze visie vervangt de parkeernota van 2010. De visie is het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip "voldoende parkeer- of stallingsruimte dan wel voldoende laad- of losruimte in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen. De visie bevat ten aanzien van de hoeveelheid parkvoorzieningen en het aantal los- en laadplaatsen het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en- of wijzigen gebruik.

In het nieuwe parkeerbeleid zijn, bij het invullen van de parkeerbehoefte bij ontwikkelingen, de kengetallen zoals deze zijn vervat in de landelijke kencijfers parkeren van het CROW leidraad, waarbij in principe wordt uitgegaan van parkeren op eigen terrein. Deze parkeerkencijfers hebben een bandbreedte: in overleg met de initiatiefnemer wordt de parkeernorm bepaald. Ook biedt het beleid ruimte om in bepaalde gevallen gemotiveerd af te wijken van de CROW-normen, om zo maatwerk te kunnen leveren, bijvoorbeeld in gevallen waarbij het autobezit lager ligt dan de norm. Voor woningbouw is daarbij aangegeven dat de parkeercapaciteit gebaseerd moet zijn op autobezit.

Met deze aanpak wil de gemeente voorkomen dat een te strak gehanteerde parkeernorm een belemmerende factor vormt bij nieuwbouw of de transformatieopgave van leegstaande winkelpanden. De gemeente doet hierbij een beroep op de initiatiefnemers van verbouw en nieuwbouwprojecten om het invullen van de parkeerbehoefte te zien als een gezamenlijke opgave.

In het nieuwe parkeerbeleid gelden bij het invullen van de parkeerbehoefte de kengetallen zoals deze zijn vervat in de landelijke kencijfers parkeren van het CROW.

In de parkeerberekening is uitgegaan van de bouw van 7 vrijstaande woningen in de gemeente Emmen in niet stedelijk gebied, rest bebouwde kom. Op basis van de berekening middels de CROW is dan een parkeerbehoefte aanwezig van 17 parkeerplaatsen. Het plangebied is voldoende groot voor het kunnen bieden van plaats aan de genoemde 17 parkeerplaatsen en zal daarmee voldoen aan de gemeentelijke parkeernota.

Ten aanzien van het parkeren voor de ijsbaan wordt deels voorzien in het realiseren van parkeerplaatsen bij de ijsbaan zelf en het eventuele tekort wordt opgelost in de bestaande woonomgeving. Bij de ijsbaan zelf is ruimte voor 50 parkeerplaatsen op eigen terrein. Dat is voldoende en er hoeven daarbij verder geen parkeerplaatsen gemaakt te worden in de omringende woonomgeving.

2.1.5 Cultuurhistorische waardenkaart     

Op de Cultuurhistorische waardenkaart is het gebied waar de woningen zelf worden gebouwd niet als waardevol aangeduid. Wel is de bestaande bomenstructuur langs de Sint Gerardusstraat als van een hoge cultuurhistorische waarde aangeduid. De aanwezige bomen langs de straat blijven staan. Met de gemeente is daarbij verder afgesproken dat mocht er toch een boom om moeten dit voor rekening en risico gaat voor de gemeente.

verplicht

2.2 Provinciaal beleid     

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe     

De Omgevingsvisie Drenthe is een strategisch plan: het geeft de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing weer voor de provincie Drenthe. Het geeft het wenselijke beeld van hoe de provincie er in 2030 uit moet zien.

In de Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen, te weten:

? De provinciale structuurvisie op grond van de Wro;

? Het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);

? Het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;

? Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna.

De missie van de omgevingsvisie is de volgende:

De kernkwaliteiten zijn:

? rust, ruimte, natuur en landschap;

? oorspronkelijkheid;

? naoberschap;

? menselijke maat;

? veiligheid;

? kleinschaligheid (Drentse schaal).

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Hieronder volgen de delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor het voorliggende ruimtelijk initiatief.

Omgevingsbeeld

De verschillen in bevolkingsontwikkeling tussen de stedelijke gebieden en ook in het landelijk gebied worden groter. Op basis van de huidige prognoses blijft de bevolking van Assen stabiel en profiteert de noordzijde van Drenthe van de groei van Groningen. De zuidelijke as laat in de prognoses een sterk verloop zien, van groei in de gemeente Meppel tot het doorzetten van de krimp in de gemeente Emmen die in 2014 is ingezet.

De regio Oost-Drenthe is door het Rijk aangewezen als één van de regio’s waar de bevolkingskrimp in Nederland het sterkst is. Lokaal laten, ook in Oost-Drenthe, sterke dorpen nog steeds bescheiden groeicijfers zien. Op de woningmarkt worden de verschillen tussen stad en platteland, zand en veen en gebieden met wel of geen krimp groter. Vraag en aanbod passen niet altijd goed meer bij elkaar, wat leidt tot een vraag naar nieuwe woningen. Dit terwijl een deel van de bestaande woningvoorraad leeg blijft staan of in kwaliteit afneemt en huishoudens niet kunnen doorstromen naar passende woningen.

De woningbouwopgave in Drenthe krijgt tot 2030 te maken met een daling van circa 1.100 huishoudens. Daarnaast bestaat er onder de huidige huishoudens, ongeveer 2500, een vraag naar nieuwe woningen. Hoewel het aantal huishoudens afneemt, blijven mensen in nieuwe woningen willen wonen (vervangingsvraag). Op lange termijn (2040) verwachten we een geschatte daling van 5.000 huishoudens. De geschatte vervangingsvraag in 2040 bedraagt ook ongeveer 5.000 woningen.

Geografisch gezien speelt deze opgave met name in Zuidoost-Drenthe en in gebieden waar bevolkingsdaling speelt. Daarnaast daalt de woningvoorraad naar verwachting licht in kleine kernen, met name in de veenkoloniale lintdorpen, vergrijzende zanddorpen en in de oudere buitenwijken, doordat de vervangingsvraag wordt gerealiseerd in de grotere kernen en rondom de bestaande voorzieningen. Deze gebieden worden daarmee intensiever bebouwd, met herbestemming van bedrijfs- en winkelpanden en/of gestapelde woningbouw.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik en verwijst naar de Ladder voor Duurzame verstedelijking zoals opgenomen in art. 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening.

Voorliggend plan betreft de bouw van woningen in bestaand stedelijk gebied. Het verzoek voldoet aan het provinciaal beleid. Voor de beschrijving van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 2.2.3.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening     

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. In de omgevingsverordening is het perceel gelegen binnen een gebied aangeduid als 'Bestaand Stedelijk Gebied'. Binnen Bestaand Stedelijk Gebied ligt de verantwoordelijkheid ten aanzien van woningbouw primair bij de gemeente. De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor percelen met deze aanduiding.

verplicht

2.2.3 Kernkwaliteiten     

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschap ‘wegdorpenlandschap van de veenrandontginning’. Van provinciaal belang is de typische langgerekte en slingerende ontsluitingsstructuur. Veelal is deze aan weerszijden beplant. Het is de hierop dwarsliggende, onregelmatige verkavelingsstructuur die de maat en schaal van de omliggende openheid bepaalt. Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de kavelstructuur met de omringende kenmerkende open ruimtes en de ontsluitingsstructuur. Dit gebeurt mede door het behouden van de wegbeplanting langs de hoofdontsluiting.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de bestaande cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen.

Archeologie

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een ‘middelhoog’ tot ‘hoog’ beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren.

2.3 Rijksbeleid     

2.3.1 Ruimtelijk - Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Voor Barger Oosterveld zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

2.3.2 Ladder duurzame verstedelijking     

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio’s.

De Ladder is onder andere van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling
  2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw
  3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied
  4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling
  5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied

Achtereenvolgens zal hierna de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking worden gemotiveerd.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor woonfuncties geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Voorliggend bestemmingsplan gaat uit van de bouw/realisatie van maximaal 7 woningen en is daarmee niet ladderplichtig.

Verder kan over het plan nog worden aangegeven dat het ruimtelijk verzorgingsgebied vooral lokaal en regionaal zal zijn. Ook is vanuit de gemeentelijke Woonvisie 2018-2023 reeds gebleken dat er voor het cluster Emmen waar Barger Oosterveld toe behoort nog voldoende vraag is naar woningen. Anno 2021 is nog verder duidelijk geworden dat er een zeer nijpend tekort is aan woningen in het hele land. Er is behoefte aanwezig aan nieuwe woningen. In paragraaf 2.2.2 is ook duidelijk geworden dat het plangebied zich bevindt binnen het bestaand stedelijk gebied. Het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

2.4 Conclusie     

De conclusie van de in dit bestemmingsplan ‘Barger Oosterveld, hoek Oosterveldsestraat/Sint Gerardusstraat’ beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct doorwerkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan geconcludeerd worden dat hieraan wordt voldaan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving     

3.1 Ontstaansgeschiedenis     

Het plangebied is al sinds lange tijd voorzien van bebouwing (waar in de tekeningen Halfweg staat) en de ijsbaan. De ijsbaan is voor het eerst zichtbaar op een topografische kaart van 1964, op kaarten daarvoor nog niet. Op de locatie Halfweg is zelf al bebouwing aanwezig in 1910. Of dat toen ook al een café was is daar niet uit af te leiden. Hierna is deze kaart weergegeven van 1964. Zichtbaar is ook dat er tussen de toen aanwezige ijsbaan en café Halfweg een weg was gelegen richting het oosten.

verplicht

Medio jaren ’80 van de vorige eeuw was de ijsbaan omzoomd met een robuuste groene rand. Verder valt op dat er toen nog geen sprake was van de woningen aan de westkant van de Sint Gerardusstraat. Die zijn grotendeels allemaal gebouwd tussen 1980 en 1990 want op de weergave van 1990 zijn de woningen wel zichtbaar.

verplicht

Anno 2021 is zichtbaar dat ten behoeve van de ijsbaan er enkele gebouwtjes zijn geplaatst en de robuuste groene omzoming aan de westkant van de ijsbaan grotendeels verdwenen is. Verder is ook zichtbaar dat aan de noordkant van de Sint Gerardusstraat als ook langs de Oosterveldsestraat het aantal woningen is toegenomen.

verplicht

3.2 Huidige situatie     

Het plangebied bevindt zich in het zuidoostelijke gedeelte van Barger-Oostervel. Het plangebied grenst in het oosten en zuiden aan landerijen. Aan de westzijde van het perceel bevinden zich de Sint Gerardusstraat met de daarbij behorende vrijstaande woningen. Op de hierna weergegeven luchtfoto is het plangebied zichtbaar gemaakt ten opzichte van zijn omgeving. De zwarte lijn onderin het plangebied vormt de centrale lijn van de aanwezige 110 kV hoogspanningsverbinding.

verplicht

3.3 Beschrijving plangebied     

Het plangebied is gelegen aan de Oosterveldsestraat 151 te Barger Oosterveld en directe omgeving. Het plangebied is circa 2,67 hectare groot. Op het terrein is een voormalige horecagelegenheid (café) aanwezig. Het gebouw is opgetrokken uit baksteen, bestaat uit enkel een begane grond zonder verdiepingen en heeft een plat dak. Naast dit gebouw is er ook sprake van een bijgebouw met garage-units en toiletten. Dit gebouw is deels opgetrokken uit baksteen, deels betimmerd met damwandprofiel-platen en heeft eveneens een plat dak.

De bestaande bebouwing van het voormalige café verpaupert momenteel en wacht op de sloop ervan. Op het omliggende terrein staat een hoogspanningsmast. Het overige deel van het plangebied bestaat deels uit grasland en deels uit een plaatselijke ijsbaan die alleen maar wordt gebruikt in perioden bij (langdurige) vorst. Rond de ijsbaan is een houtsingel aanwezig bestaand uit inheemse boom- en struiksoorten.

Hierna volgen enkele foto’s van de bestaande situatie binnen het plangebied.

verplicht

3.4 Ontwikkeling woningbouw     

Het is wenselijk dat het voormalige cafépand wordt verwijderd. Naast de slechte bouwkundige staat bevindt het gebouw ook onder het hoogspanningstracé wat niet wenselijk is volgens het beleidsadvies van het Ministerie van VROM uit 2005 met betrekking tot hoogspanningslijnen aan gemeenten, netbeheerders en provincies. Naast deze ontwikkeling wil men ook zeven vrijstaande woningen bouwen langs de St. Gerardusstraat in het plangebied. Deze woningen zullen individueel vanuit particulier opdrachtgeverschap gerealiseerd worden op royale kavels. In de planvorming is bewust rekening gehouden dat de woonkavels buiten de magneetveldzone vallen van het hoogspanningstracé. Voor de woningen heeft de Gemeente onderstaande stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld. Deze vormen samen met de gemeentelijke welstandsnota het toetsingskader bij een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

De woningbouw zal gedeeltelijk op het huidige terrein van de ijsbaan plaatsvinden. Hiervoor wordt de ijsbaan gedeeltelijk verplaatst zodat het achter de woningbouw komt. De bijhorende bebouwing zal hiervoor ook op een nieuwe plek gesitueerd worden. Verder komt een nieuwe entree en een ruimte dat plek kan bieden als parkeergelegenheid. Voor de landschappelijke inpassing wordt getracht om de bestaande omzoming van het plangebied te handhaven zodat dit ook met gering mogelijke middelen gerealiseerd kan worden. Aan de zuidkant van het plangebied wordt een groenstrook van 10 meter breed aangeplant. De bestaande groenstrook ten oosten van het plangebied wordt hiermee uitgebreid. De structuur van het omliggende land is hiermee in lijn. De bestaande bomenrij aan de oostzijde van het plangebied wordt ter hoogte van de inrit van de ijsbaan verwijderd om hiervoor ruimte te maken.

Onderstaand een weergave van de beoogde verkaveling binnen het plangebied en de verdere terreininrichting qua wegen, openbaar groen en landschappelijke inpassing. Het landschappelijk inpassingsplan is tevens als bijlage 12 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

verplicht

Er zijn nog geen concrete bouwplannen aanwezig. Wel zijn vanuit de gemeente stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld voor zowel de woningen, de bijgebouwen bij de woningen als ook randvoorwaarden voor de ijsbaan waar rekening mee gehouden moet worden. Onderstaand weergegeven stedenbouwkundige randvoorwaarden vormen samen met de gemeentelijke welstandsnota bij de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen het toetskader.

De onderstaand genoemde stedenbouwkundige randvoorwaarden hebben betrekking op de zeven woningen van het plan. In paragraaf 3.6 volgen de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van de ijsbaan.

3.5 Stedenbouwkundige randvoorwaarden bouw woningen     

Het bestaande straatprofiel met de bomenlaan dient behouden te worden en desnoods versterkt te worden. De bestaande laanstructuur is dominant in de situering van de opritten naar de woonpercelen en de verdere indeling van de percelen. Indien er bomen gekapt moeten worden dan zullen deze herplant worden.

Rooilijn

Om de rust en samenhangend straatbeeld van de St. Gerardusstraat te waarborgen is er een éénduidige voorgevelrooilijn waar de voorgevels in gesitueerd dienen te worden. De rooilijn loopt evenwijdig van de straat op 10 m binnen de percelen. Hierdoor blijft de bomenlaan dominant in het straatbeeld.

Bouwmassa en vormgeven

Voor de uitstraling van een ruimtelijke eenheid dient een ritme te ontstaan tussen de voorgevels en de open tussenruimtes. De individuele vrijstaande woningen vormen hierdoor gezamenlijk een stedenbouwkundige wand die de laan op deze plek een vorm van geborgenheid geeft.

Verdere randvoorwaarden m.b.t. de woningen:

  • Het hoofdgebouw heeft 2 bouwlagen met een kap;
  • Het betreffen uitsluitend vrijstaande woningen;
  • De voorgevel staat in de rooilijn;
  • Afstand tussen de hoofdgebouwen en de zijdelingse perceelgrenzen is minimaal 3 meter;
  • De noklijn van het hoofdgebouw staat haaks op de rooilijn;
  • De bouwhoogte van het hoofdgebouw is maximaal 9 meter hoog;
  • De minimale goothoogte is 3 meter en maximaal 6 meter;
  • De dakhelling is minimaal 25° en maximaal 60°.

Bijgebouwen

Om de gewenste ruimtelijke eenheid te waarborgen dienen de aan- en bijgebouwen van de woningen direct uniform te worden meegenomen in het ontwerp door de architect en te worden gebouwd.

Materiaal- en kleurgebruik

Het materiaal- en kleurgebruik dient afgestemd te worden. Er wordt gedacht aan materiaal- en kleurtoepassing met natuurlijke tinten met een hedendaagse detaillering. De architectuur is geprononceerd en mengt zich in de bestaande omgeving. Het gebruik van riet is niet toegestaan.

Erfinrichting

Op alle percelen dienen voldoende voorziening te worden gereserveerd dat voorzien in de eigen parkeerbehoefte conform de huidige CROW norm. Minimaal twee parkeerplaatsen voor motorvoertuigen per woning in de vorm van een oprit. Ook dient er een opstelplaats voor afvalcontainers te zijn.

Binnen de afstand van 3 meter vanaf de perceelsgrens met het ijsbaanterrein is het niet toegestaan om aan- of bijgebouwen te realiseren.

Erfafscheidingen

Alle erfscheidingen worden hoogwaardig aangebracht. Deze bepalen mede de uitstraling en beleving van zowel de laanstructuur aan de voorzijde. Alle erfscheidingen aan de voorzijde worden mee ontworpen door de architect.

De erfafscheiding aan de voorzijde dient laag te worden, maximaal 1 meter hoog t.o.v. het maaiveld. Het gewenst effect is dat er een open karakter is tussen de laanstructuur en zgn. stedenbouwkundige wand.

De erfafscheiding aan de achterzijde alsook aan de zijdelingse perceelgrenzen mag maximaal 2 meter hoog zijn en ook hoogwaardig aangebracht. Bijvoorbeeld vormgegeven door een haag(je) of een laag muurtje voorzien van een begroeid hekwerk.

Hoogspanningstracé

In het algemeen dienen de richtlijnen inzake bouwen en verblijven in de magneetveldzone nabij hoogspanningsleidingen in acht te worden genomen.

3.6 Stedenbouwkundige randvoorwaarden voor de ijsbaan     

Voor de terreininrichting van de ijsbaan zijn de volgende stedenbouwkundige randvoorwaarden van toepassing om hetgeen een goede landschappelijke inpassing te geven als dorpsrand van Barger-Oosterveld en het zuidelijke buitengebied met een kleinschalige veenontginning landschap.

De toegang van de ijsbaan bevindt zich in de noordelijke hoek van het plangebied. Deze komt t.p.v. de huidige bomenwal tot dat het afbuigt op het terrein van de ijsbaan. De afscherming van de aangrenzende perceelsgrens dient landschappelijk ingepast te worden.

Parkeergelegenheid voor auto’s en fietsen dient op het eigen terrein van de ijsbaan gesitueerd te worden. Dit terrein mag niet verhard worden met een gesloten verharding. De omvang van het parkeerterrein dient nader overeen te komen met de verkeerskundige van de Gemeente.

Op het terrein voor de ijsbaan is een bouwvlak aangegeven waar bouwwerken gerealiseerd kunnen worden dat uitsluitend wordt gebruikt ten dienste van de exploitatie van de ijsbaan. Er kan ook gebruik worden gemaakt van een tijdelijk bouwwerk op de betreffende opstelplaats die uitsluitend aanwezig is wanneer de kans reëel is dat de ijsbaan open kan.

De ijsbaan is landschappelijk ingepast zodat het zich mengt in de landschappelijke omgeving waarin het zich bevindt. De afscheidingen en zomerse situatie is afgestemd en is niet storend binnen het maaiveldvegetatie van de aangrenzende landbouwgronden. Verdere opstallen ten dienste van de ijsbaan zijn eenvoudig en sober aangebracht.

Hierbij dient rekening gehouden te worden met de aspecten voor de stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie van ‘Kleinschalige Veenontginningen’ zoals die worden beschreven in "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap", bijlage 1 van de planregels.

Voor het ijsbaanperceel dienen de richtlijnen inzake bouwen en verblijven in de magneetveldzone nabij hoogspanningsleidingen in acht te worden genomen.

Voor een goede landsschappelijke inpassing van het plangebied is het van belang de huidige, resterende, bomenwallen zo veel mogelijk te handhaven. Hiermee kan met de herinrichting van het terrein zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van de huidige situatie. Er dient wel aandacht worden geschonken aan de afscheiding tussen de toegangsweg en het naastliggende landbouwperceel.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken     

4.1 Archeologie en monumenten     

4.1.1 Algemeen     

De gemeente Emmen heeft archeologiebeleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologiebeleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan.

Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Onderstaande tabel geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

verplicht

Deze beleidskeuzes zijn vertaald in dubbelbestemmingen. Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

4.1.2 Archeologische waarden in het plangebied     

Het plangebied ‘Barger Oosterveld, hoek Oosterveldsestraat/Sint Gerardusstraat’ is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied met ‘Waarde - 4’ aanduiding.

Gebieden gecategoriseerd als ‘Waarde – 4’ zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw, landschappelijke kenmerken en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Delen van dit landschap kunnen bovendien zijn afgedekt door esdekken. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden

Voor gebieden aangeduid met ‘Waarde - Archeologie 4’ is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). De Waarde - Archeologie 4 is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen geen drainageverbod geldt.

verplicht

4.1.2.1 Bureauonderzoek en IVO     

Aangezien de verwachte verstoring groter zal zijn dan de genoemde 1000 m2 is door onderzoeksbureau Laagland Archeologie een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport, bekend onder de gegevens ‘Bureauonderzoek en IVO verkennende fase Sint Gerardusstraat, Barger Oosterveld, gemeente Emmen (Dr.)’ is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Hierna volgt een uiteenzetting van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek.

Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat in het plangebied de archeologische verwachting hoog is voor de periode ijzertijd/Romeinse tijd en middelhoog voor resten uit de periode bronstijd – Neolithicum. Door het ontbreken van aanwijzingen voor open water of scherpe landschappelijke overgangen in de directe omgeving wordt de verwachting voor resten van jagers en verzamelaars voor de periode laat-Paleolithicum, Mesolithicum en vroeg-Neolithicum laag ingeschat. Deze worden meer naar het oosten verwacht richting het Hunzedal.

Uit het verkennend booronderzoek is gebleken dat de bodem in het centrale deel van het plangebied nog grotendeels intact is. Er komen Bh-horizonten voor die plaatselijk bedekt worden door een als oude akkerlang geïnterpreteerde bodem of door een E-horizont. Dit deel van het plangebied krijgt een hoge archeologische verwachting. Voor dit deel van het plangebied wordt aanbevolen om de graafwerkzaamheden tot in de archeologisch kansrijke lagen zoveel mogelijk te voorkomen. Indien dit niet mogelijk is wordt aangeraden om een karterend proefsleufonderzoek te doen naar de aan- of afwezigheid van archeologische grondsporen, die een aanwijzing kunnen vormen voor archeologische nederzetting ter plaatse.

Voor een eventueel proefsleufonderzoek dient een door de overheid goedgekeurd PvE aanwezig te zijn.

De implementatie van dit advies is in handen van de bevoegde overheid, de gemeente Emmen.

Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, of resten waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat het om archeologische resten gaat, dan geldt op grond van de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE, www.cultureelerfgoed) of bij de gemeente Emmen.

Een groot deel van het plangebied heeft een redelijk intacte bodem en heeft daardoor een hoge kans op het aantreffen van archeologische vindplaatsen. Door Laagland Archeologie zijn twee zones daaruit geselecteerd die in aanmerking komen voor vervolgonderzoek (blauwe zones). Dit is waarschijnlijk afgestemd op de verstoring die plaats gaat vinden door de woningen en de nieuwe ijsbaan. Hierbij moeten de uitgangspunten anders verwoord/ beter uitgelegd worden als het om een bestemmingsplan gaat. In principe komt namelijk de hele zone met hoge verwachting in aanmerking voor vervolgonderzoek. De vraag is alleen of in het kader van het huidige plan de hele zone ook daadwerkelijk onderzocht moet worden, maar het advies moet wel voor het hele gebied zo zijn. Dit ook in het kader van eventuele toekomstige ontwikkelingen.

Dan is bij de praktische uitvoering van dit project de vraag waar de bodem daadwerkelijk verstoord gaat worden. Die delen moeten in ieder geval verder onderzocht worden. Hierbij dient niet alleen uit te worden gegaan van de contouren van de woningen en de ijsbaan. Want wat gaat er nog meer gebeuren daartussen? Is er sprake van infra, kabels en leidingen, groen? Dat moet wel even goed bekeken worden.

Verder ontbreekt natuurlijk onderzoek ter plaatse van de huidige ijsbaan terwijl de kans reëel is dat hier ook (deels) sprake is van een hoge kans op het aantreffen van een vindplaats. De huidige ijsbaan gaat wel voor een deel ontwikkeld worden. Dit gedeelte dient ook zeker nog onderzocht te worden.

Zolang de nog te onderzoeken gronden niet zijn onderzocht geldt het beschermingsregiem vanuit de aanwezige archeologische dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4’.

4.1.2.2 Inventariserend veldonderzoek proefsleuven     

Het aanbevolen vervolgonderzoek is uitgevoerd door Laagland Archeologie en de resultaten ervan zijn verwerkt in het onderzoeksrapport, bekend onder de gegevens ‘Laagland Archeologie Rapport 904, Inventariserend veldonderzoek - proefsleuven Plangebied Halfweg Barger-Oosterveld, gemeente Emmen (DR)’. Hierna volgt een uiteenzetting van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek. Het onderzoeksrapport is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd,

Het proefsleuvenonderzoek had tot doel gegevens te verkrijgen om de archeologische verwachting te toetsen en eventueel aanwezige vindplaatsen op te sporen en te waarderen. Op basis van de waardering kan de behoudenswaardigheid van de vindplaats binnen het plangebied worden vastgesteld.

Samengevat is tijdens het onderzoek een intacte podzolbodem aangetroffen, in het zuidoosten bevatte de bodem ook nog een dunne laag restveen onder de bouwvoor. Verder is één spoor aangetroffen, een recente paalkuil. De vulling van het spoor bestaat uit zwak siltig, matig fijn, matig humeus, donker grijs zand met licht grijze vlekken. Tijdens het onderzoek zijn geen vondsten geworven.

Op basis van het ontbreken van verdere archeologische sporen en vondsten is dan ook geadviseerd om het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling. De implementatie van dit advies is in handen van de gemeente Emmen.

4.1.2.3 Beoordeling bevoegd gezag op vervolgonderzoek     

Het vervolgonderzoek is beoordeeld door Het Oversticht. Vanuit Het Oversticht is aangegeven dat het aanvullende onderzoek goed is uitgevoerd, er ingestemd kan worden met de resultaten van het uitgevoerde onderzoek en het plangebied vrijgegeven kan worden voor verdere ontwikkeling. Op basis hiervan is ook de archeologische dubbelbestemming niet meer aanwezig in voorliggend bestemmingsplan.

4.1.3 Archeologische monumenten     

Binnen het plangebied liggen geen (beschermde) archeologische monumenten.

4.1.4 Cultuurhistorie     

4.1.4.1 Monumenten     

Beschermde monumenten worden gekenmerkt door een samenhangend en gaaf geheel van architectonische stijlkenmerken. Een monument kan representatief zijn voor een bepaalde bouwstijl, maar kan ook een rijke bouwgeschiedenis hebben met verwijzingen naar verschillende bouwstijlen. Voor zover de bouwgeschiedenis niet duidelijk afleesbaar is, kan zij door bouwhistorisch onderzoek aan het licht komen. Monumenten worden in hoge mate gewaardeerd om hun architectuurhistorische kwaliteit, waardoor zij belangrijk bijdragen aan de kwaliteit en de identiteit van hun omgeving. Een bouwplan voor een monument wordt getoetst aan het monumentenbeleid.

Richtinggevend is hiervoor de redengevende omschrijving van het monument. Naast de toetsing aan het monumentenbeleid dat gericht is op het behouden van de historische kenmerken van het monument wordt het bouwplan voor wat betreft de welstandsaspecten getoetst aan de onderstaande criteria:

  • toevoegingen aan, op of bij monumenten worden op herkenbare wijze vormgegeven. Hierbij vormen de historische stijlkenmerken van het monument de inspiratiebron;
  • er is aandacht voor zorgvuldige detaillering en materiaalkeuze.

Het plangebied kent geen monumenten.

4.1.5 Conclusie     

Vanuit archeologie gezien is er vervolgonderzoek noodzakelijk. Dit zal in werking worden gezet en de resultaten worden toegevoegd aan het bestemmingsplan.

4.2 Ecologie     

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.

4.2.1 Gebiedsbescherming     

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunning plichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor

soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

4.2.2 Soortenbescherming     

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten.

Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, danwel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

Houtopstanden

In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.

Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.

4.2.3 Natuurwaarden in het terrein     

4.2.3.1 Gebiedsbescherming     

Natuur Netwerk Nederland (NNN) en Natura 2000 (N2000)

Het plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebied, het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op een afstand van circa 7,7 kilometer. In het kader van het voornemen is ondanks de relatief grote afstand inzicht in de te verwachten effecten van stikstof op nabijgelegen Natura 2000-gebieden nodig. Bureau Biota heeft door middel van AERIUS berekeningen de te verwachten stikstofemissie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling en de eventuele gevolgen daarvan inzichtelijk gemaakt (zie bijlage 3 bij deze toelichting). Zie verder paragraaf 4.2.4 voor een nadere uiteenzetting over het aspect stikstof.

Het plangebied valt verder ook niet binnen de aangewezen natuurgebieden van het Natuurnetwerk Nederland in de provincie Drenthe. Het NNN kent (in tegenstelling tot Natura 2000) geen externe werking. Als de locatie niet (deels) in het NNN of bijbehorende natuurverbindingen ligt, kan de activiteit - voor wat de bescherming van het NNN betreft – doorgang vinden zonder nader onderzoek hier naar te hoeven doen. Zoals gezegd bevindt het plangebied zich niet binnen het NNN.

De kernwaarden van het NNN en N2000 zullen niet worden aangetast.

4.2.3.2 Soortenbescherming     

Het deel van het plangebied waar de woningen gaan worden gebouwd was sprake van bebouwing van een clubhuis behorende bij de ijsbaan. Verder staat op het terrein nog de te slopen bebouwing van café Halfweg. Vanwege deze te slopen gebouwen is een ecologische quickscan noodzakelijk.

Door onderzoeksbureau Alcedo Natuurprojecten is vervolgens een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het bij het onderzoek behorende rapport, bekend onder de gegevens ‘Quickscan Flora & Fauna Oosterveldsestraat 151 7826 HD, Barger Oosterveld’ is als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Op basis van deze quickscan kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Er zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogels aangetroffen en het kan worden uitgesloten dat ze aanwezig zijn;
  • Ten aanzien van de voorgenomen plannen is het niet noodzakelijk vervolgonderzoek uit te voeren volgens kennisdocument huismus;
  • Ten aanzien van de voorgenomen plannen is het niet noodzakelijk vervolgonderzoek uit te laten voeren volgens het vleermuisprotocol 2021, omdat kan worden uitgesloten dat er ter plaatse vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn;
  • De onderzochte locatie ligt op 1,19 kilometer van het Natuurnetwerk Drenthe, maar de aard van de geplande werkzaamheden is van dien aard dat de kernwaarden van het NNN niet zullen worden aangetast;
  • De onderzochte locatie ligt op 7,63 kilometer afstand van N2000 gebied het Bargerveen. Een stikstofberekening (Aerius) is inmiddels uitgevoerd.

Omdat is geconstateerd dat de onderzochte locatie zeer arm is aan dier- en vogelsoorten is geadviseerd om bij de inrichting van de woningen en de omgeving deze zo in te richten dat de biodiversiteit ter plaatse toeneemt. De volgende maatregelen/adviezen zijn daarbij genoemd:

? Neem enkele huismussen- en vleermuizenkasten op in de nieuwbouw, dat kan door middel van inbouwkasten die opgenomen zijn in de spouwmuur;

? Richt de omgeving van de nieuwbouw in op een streekeigen manier door middel van het gebruik van houtwallen, erfafscheidingen of hagen met streekeigen plantgoed zoals sleedoorn, meidoorn, Gelderse roos, taxus, hulst, liguster en hazelaar.

4.2.4 Stikstofdepositie     

Op 1 juli 2021 is de Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering in werking getreden.

Onderdeel van deze wet is de zogenaamde bouwvrijstelling. Dit houdt in dat voor eenmalige aanlegactiviteiten, en bouw- en sloopactiviteiten het niet langer nodig is om is om voor deze eenmalige activiteiten de uitstoot van stikstof te toetsen op effecten op een Natura 2000 gebied. Voor dit project geldt dan ook dat een berekening van stikstofuitstoot voor de aanlegfase niet nodig is. Blijft over de gebruiksfase.

Voor de woningbouw zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.

? Gasloos (conform het bouwbesluit) en haardloos wonen;

? Ammoniakemissies als gevolg van menselijk gebruik, huisdieren e.d. worden niet aan woningbouw toegerekend en blijven conform het document "Instructie gegevensinvoer voor AERIUS Calculator" buiten beschouwing.

Ondanks de grote afstand tot het Natur-2000 gebied is door onderzoeksbureau Biota een Aerius-berekening uitgevoerd voor het project. De volledige berekening is als bijlage 3 bij het bestemmingsplan gevoegd. Bij de gebruiksfase wordt onder de genoemde aannames geen depositie van stikstof boven de 0,00 mol/ha/jr verwacht op stikstofgevoelige delen van omliggende Natura 2000 terreinen. Er is dan ook geen vergunning van de Wet natuurbescherming voor het onderdeel Gebiedsbescherming nodig voor eventuele effecten van stikstof.

4.3 Fysieke veiligheid     

De Rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt.

In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

4.3.1 Externe veiligheid     

4.3.1.1 Bevi-inrichtingen binnen het plangebied     

Het plangebied is geïnventariseerd op de zogenoemde Bevi-bedrijven (vergunde situatie en feitelijke situatie). Hieruit blijkt dat in het plangebied geen Bevi-bedrijven gelegen zijn. Ook is het realiseren van nieuwe bevi-inrichtingen binnen het plangebied niet toegestaan. Op de kaart hierna is dit visueel verduidelijkt. Het plangebied bevindt zich bij de blauwe ster.

verplicht

4.3.1.2 Bevi-inrichtingen buiten het plangebied     

Nabij het plangebied bevinden zich geen Bevi-bedrijven die invloed hebben op de planlocatie.

4.3.1.3 Buisleidingen, route gevaarlijke stoffen en hoogspanningsleidingen     

Er bevinden zich in de nabijheid van het plangebied geen ondergrondse buisleidingen en ook geen transportroutes van gevaarlijke stoffen.

Wel is er sprake van de aanwezigheid van een hoogspanningsmast. De bebouwing van café Halfweg bevindt zich onder deze hoogspanningsverbinding. Dat betreft een ongewenste situatie en met behulp van de uitkoopregeling van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) wordt deze bebouwing gesaneerd.

Wel worden er 7 nieuwe woningen gebouwd in de buurt van de hoogspanningsmast. Deze hoogspanningsmast heeft een spanning van 110 kV. Bij het transport van elektriciteit ontstaan magnetische velden. De sterkte van het magnetische veld in de buurt van een hoogspanningsverbinding (bovengrondse lijnen en ondergrondse kabels) hangt af van de stroom door de verbinding, de afstand tot de verbindingen en de fasevolgorde in de verbinding. Het voorzorgbeleid van het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) zoals dat is vastgelegd in twee beleidsadviezen uit 2005 respectievelijk 2008, adviseert gemeenten en netbeheerders nieuwe situaties waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan een veldsterkte die (jaargemiddeld) hoger is dan 0,4 microtesla, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te voorkomen. Hierbij wordt uitgegaan van hoogspanningsverbindingen met een spanning van 50 kV of hoger.

Door onderzoeksbureau Witteveen & Bos is een juridische beschouwing gegeven op de specifieke magneetveldzone in en nabij het plangebied (Sint Gerardusstraat/ Oosterveldsestraat te Emmen). Daarbij wordt onder meer de mogelijke milieukundige/volksgezondheidsgevolgen van elektromagnetische straling bekeken. Dit in relatie tot het voorzorgsbeginsel en de juridische gevolgen hiervan voor de realisatie van het project. Dit onderzoeksrapport is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.

De specifieke magneetveldzone rondom deze hoogspanningslijn voor de te realiseren woningen aan de Sint Gerardusstraat/Oosterveldsestraat te Emmen is berekend conform de Handreiking van het RIVM voor het berekenen van de specifieke magneetveldzone bij bovengrondse hoogspanningslijnen. Uit deze berekening is gebleken dat na aanpassing van het ontwikkelingsplan blijkt dat alleen nog één tuin in de specifieke magneetveldzone ligt. De magneetveldzone komt daarbij over een afstand van maximaal 7,60 meter over de tuin te liggen.

Dit betekent dat door de uitvoering van het bouwproject één gevoelige bestemming deels komt te liggen binnen een magneetveldzone. Omwille hiervan is het gedeelte op de verbeelding van deze tuin dat binnen de magneetveldzone ligt bestemd als Groen zodat deze niet bebouwd kan worden met bijgebouwen voor de woning. Er zijn verder geen aanknopingspunten dat op de beoogde locatie sprake kan zijn van een ‘bestaande situatie’ in de zin dat er door het bouwproject geen toename is van gevoelige bestemmingen binnen de magneetveldzone.

In deze notitie is het juridisch kader en de achtergrond geschetst van het voorzorgbeleid met betrekking tot magnetische velden en een blik geworpen op toekomstig beleid. Ook is gekeken naar de gevolgen van het voorzorgbeleid voor het beoogde bouwproject. Hieronder volgen de belangrijkste conclusies.

Effecten gezondheid

  • er is geen duidelijk wetenschappelijk bewijs dat er een causale relatie is tussen de blootstelling aan extreemlaagfrequente magnetische velden en een verhoogd risico op leukemie en/of de ziekte van Alzheimer;
  • de Gezondheidsraad acht niet bewezen dat magnetische velden de oorzaak zijn, maar wel dat er aanwijzingen zijn voor een oorzakelijke verband. Er is echter tot nu toe nooit een oorzakelijk verband tussen kinderleukemie en (magneetvelden van) hoogspanningslijnen aangetoond;
  • hoewel er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een oorzakelijk verband tussen blootstelling aan magnetische velden en het ontstaan van leukemie bij kinderen is met betrekking tot de langetermijneffecten van magnetische velden op rijksniveau beleid ontwikkeld.

Het voorzorgbeleid

  • het voorzorgbeleid adviseert om bij de vaststelling van bestemmings- en streekplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, dan wel bij wijzigingen in bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan, waarbij kinderen langdurig in een gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen verblijven, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 µT (de magneetveldzone);
  • woningen en tuinen bij een woning worden als ‘gevoelige bestemming’ aangemerkt in het kader van het voorzorgbeleid.

Gevolgen bouwproject

  • het bouwproject is in strijd met het bestemmingsplan, daarom zal het bevoegd gezag het bestemmingsplan moeten wijzigen of een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan moeten verlenen;
  • het onderhavige bouwproject valt voor een klein deel (één tuin bij een woning) binnen een magneetveldzone;
  • het bevoegd gezag dient het voorzorgbeleid te betrekken bij haar beoordeling, omdat het hier gaat om een gevoelige bestemming;
  • gemeenten en netbeheerders voeren het voorzorgbeleid vaak zo uit dat voorkomen wordt dat woningen of scholen binnen de magneetveldzone (van 0,4 microtesla) komen te liggen;
  • het beleidsadvies strekt er niet toe dat geen enkele ‘gevoelige bestemming’ binnen een magneetveldzone mag liggen;
  • het voorzorgbeleid zelf biedt ruimte voor het maken van een afweging of in het specifieke geval een gevoelige bestemming binnen de magneetveldzone mag liggen. Uit de zinsnede ‘zoveel als redelijkerwijs mogelijk is’ volgt dit. Dat geldt ook voor dit bouwproject;
  • overheden kunnen ook ervoor kiezen het voorzorgbeleid niet toe te passen. Dit moet wel goed gemotiveerd zijn;
  • bij aanvragen om een omgevingsvergunning ligt de verantwoordelijkheid bij de aanvrager om met een goede ruimtelijke onderbouwing te komen. Daarbij moet ook Rijksbeleid worden betrokken. Het is dus aan de aanvrager om te onderbouwen waarom in dit geval het waarom het vasthouden aan het voorzorgbeleid niet proportioneel en redelijk is.

De woning zelf komt niet binnen de magneetveldzone te liggen, alleen een klein gedeelte van de achtertuin. Op onderstaande afbeelding is weergegeven om welk gedeelte van de tuin het daarbij gaat. De magneetveldzone komt daarbij over een afstand van maximaal 7,60 meter over de tuin te liggen. Omwille hiervan is het gedeelte op de verbeelding van deze tuin dat binnen de magneetveldzone ligt bestemd als Groen zodat deze niet bebouwd kan worden met bijgebouwen voor de woning.

verplicht

4.3.1.4 Inrichting en ontwikkeling     

Verder is vanuit de VRD aangegeven dat er een paragraaf Inrichting en ontwikkeling in het plan opgenomen dient te worden. Deze is onderstaand opgenomen specifiek voor het plan.

Ten aanzien van de ontwikkeling van de woningen, ijsbaan met klein bouwwerk en het tot agrarisch gebied zonder bouwmogelijkheden bestemmen, zijn er geen aanvullende bluswatervoorzieningen noodzakelijk.

Het is conform de handleiding voor het WAS systeem (HAVOS) dat het plangebied buiten de dekking valt. Daarnaast zijn door nieuwe technieken en ict-ontwikkelingen ook andere methoden bruikbaar om bewoners te alarmeren. Denk hierbij aan cell-broad casting, multi-media en alarmering middels voertuigen over de weg.

De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten voor een goede bereikbaarheid, zijnde van minimaal 2 onafhankelijke wegen te benaderen.

4. Opkomsttijd

De VRD adviseert om de initiatiefnemer te informeren over brandveiligheidsmaatregelen. Denk hierbij aan de BIObiz factoren:

  • bouwkundige voorzieningen, bijv. conform bouwregelgeving. Voldoende afstand tot erfgrens m.b.t. brandoverslag;
  • installatietechnische voorzieningen, bijv. woningsprinklers;
  • organisatorische voorzieningen, bijv. vluchtplan voor de bewoners;
  • brandweeropkomsttijd, vrij houden van wegen / zo min mogelijk verkeersbelemmerende maatregelen;
  • inventaris, toepassen van moeilijk brandbaar materiaal;
  • zelfredzaamheid van de aanwezigen, toepassen veilige

Niet van toepassing

4.3.2 Conclusie     

Het aspect externe en fysieke veiligheid staat de planontwikkeling niet in de weg.

4.4 Milieu     

In deze paragraaf worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Aangegeven wordt wat de beperkingen en mogelijkheden in het plangebied zijn, bezien vanuit verschillende milieudisciplines.

4.4.1 Vormvrije M.E.R.-beoordeling     

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  1. Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  2. Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen);
  3. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
4.4.1.1 Situatie plangebied     

Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 7,7 kilometer van het plangebied. Zoals in paragraaf 4.2.1 van deze toelichting is vermeld is geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden.

Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake is van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.'

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden (2.000 woningen of meer) wordt geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling van een significant kleiner schaalniveau is. Van een directe m.e.r.-plicht is in dit geval geen sprake.

Echter dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Hiertoe is een vormvrije m.e.r-beoordeling opgesteld, deze is opgenomen als bijlage 6 bij deze toelichting. Uit deze notitie blijkt dat het voornemen geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maakt.

Op 20 september 2022 is dan ook door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen besloten dat in het kader van voorliggend voornemen het doorlopen van een m.e.r.-procedure niet noodzakelijk is. Voor het besluit wordt verwezen naar bijlage 7 bij deze toelichting.

4.4.1.2 Conclusie     

Voorliggend bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.4.2 Bedrijven en milieuzonering     

Vanuit milieu hygiënisch oogpunt vergt het inpassen van nieuwe functies in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Binnen het plangebied is sprake van een nieuw te realiseren woning. Van belang is na te gaan welke functies/bedrijven zich in de nabijheid van het plangebied bevinden.

Aan de zuid- zuidwest- en noordkant bevinden zich reguliere woningen. Aan de oostkant bevinden zich landerijen. Vanuit de nieuwe woningen naar de bestaande woningen is er geen sprake van milieuhinder.

De ijsbaan

In de VNG-Brochure worden openlucht ijsbanen gelijk met stadions (SBI-code 926D) gelijkgesteld als een milieucategorie 4.2 inrichting met een richtafstand van 300 meter voor het aspect geluid. Voor het milieuaspect gevaar geldt een richtafstand van 50 meter en voor de milieuaspecten geur en stof geldt geen richtafstand. Aan de afstand voor geluid kan niet worden voldaan. Het aspect geluid afkomstig van de ijsbaan is nader onderzocht door onderzoeksbureau Geluidmeesters. Zie daartoe ook paragraaf 4.4.4.4. Het geluidsonderzoek daarvan is als bijlage 8 bij het bestemmingsplan gevoegd.

4.4.3 Bodem     

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld. Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld bij het landelijk meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld.

Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen. Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet ‘nuttig’, dan is er sprake van het zich ontdoen van ‘nuttig’ gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

4.4.3.1 Bodemonderzoek     

Aangezien op de locatie binnen het plangebied sprake is van de bouw van 7 nieuwe woningen, waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (kunnen) verblijven is onderzoek naar bodem noodzakelijk. Een verkennend bodemonderzoek is daarom noodzakelijk.

Door onderzoeksbureau Sigma Bouw en Milieu is vervolgens een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoek rapportage daarvan is als bijlage 8 bij het bestemmingsplan gevoegd. Hierna volgen de resultaten van het uitgevoerde onderzoek.

  • Tijdens het veldwerk zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen op of in de bodem;
  • In de bodem zijn geen (andere) bodemvreemde afwijkingen waargenomen welke duiden op een vorm van bodemverontreiniging.
  • De bovengrond en de ondergrond bevat geen tot boven de achtergrondwaarde (AW) verhoogde gehalten van de geanalyseerde parameters uit het standaardpakket grond;
  • Het grondwater is niet onderzocht.

Conclusie van het onderzoek

Er is voor het onderzochte terrein geen belemmering voor de beoogde nieuwbouw.

Aanbevelingen/aandachtpunten

? Bij afvoer van grond is vrijkomende grond niet zonder meer overal toepasbaar vanwege het type onderzoek dat is uitgevoerd;

? De grond is niet onderzocht op PFAS en asbest;

? Het grondwater is niet onderzocht. Omdat het een onverdachte locatie is, het grondwater dieper staat dan 5 m en er zintuiglijk geen waarnemingen zijn gedaan die doen vermoeden dat de locatie verontreinig is, is dit toegestaan, conform de onderzoeksprotocollen.

Vanuit het bevoegd gezag is geoordeeld dat het onderzoek is opgezet conform NEN 5740-VO-ONV-NL (verkennend onderzoek, strategie onverdacht voor niet lijnvormige locatie). Het onderzoek is akkoord bevonden.

4.4.4 Geluid     

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

4.4.4.1 Wegverkeerslawaai     

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Uitzondering hierop zijn wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied. Een nieuwe woning is aan te merken als een nieuw geluidsgevoelig object zodat er een akoestisch onderzoek nodig is.

Door onderzoeksbureau Geluidmeesters BV is vervolgens een akoestische berekening uitgevoerd. Het onderzoeksrapport, bekend onder de gegevens ‘ Akoestisch onderzoek verkeerslawaai nieuwbouw 7 woningen aan de Sint Gerardusstraat te Barger Oosterveld’ is als bijlage 9 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Hierna volgt een uiteenzetting van het resultaat van het uitgevoerde onderzoek.

De woningen worden gerealiseerd binnen de wettelijke geluidzone van de wegen "Oosterveldsestraat" en de "Sint Gerardusstraat". Onderzoek is gedaan naar de geluidbelasting als gevolg van het verkeer op voornoemde wegen.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de "Oosterveldsestraat" voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden. Voor dit wegvak zijn er vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen. De geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de "Sint Gerardusstraat" overschrijdt op de zeven te realiseren woningen, op twee gevels per woning, de voorkeursgrenswaarde. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB Lden wordt niet overschreden. Redelijkerwijs zijn er geen doelmatige en/of effectieve maatregelen in de vorm van bron en overdracht mogelijk om de geluidbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde. Het bevoegd gezag dient dan ook verzocht te worden een hogere waarden vast te stellen.

De vast te stellen hogere waarde bedraagt 52 dB Lden voor de zeven te realiseren woningen. Het ontwerpbesluit voor de hogere waarde is te vinden in Bijlage 14.

4.4.4.2 Industrielawaai     

Er is geen sprake van industrielawaai.

4.4.4.3 Railverkeerlawaai     

Er is geen sprake van een spoorlijn in de nabijheid, zodat hier geen akoestisch onderzoek voor hoeft te worden uitgevoerd.

4.4.4.4 Geluid ijsbaan op woningen     

De bestaande natuurijsbaan zal deels verplaatst worden, in het zuidoostelijke richting, en komt achter de te realiseren nieuwe woningen te liggen. De afstand tot de woningen bedraagt circa 30 meter. Onderdeel daarbij is dat aangetoond moet worden dat met betrekking tot de geluidafstraling van de ijsbaan bij de omliggende woningen sprake is van een akoestisch goed woon- en leefklimaat.

Door onderzoeksbureau Geluidmeesters BV is vervolgens een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport daarvan is als bijlage 10 bij het bestemmingsplan gevoegd. Hierna volgen de resultaten van het uitgevoerde onderzoek.

Directe hinder

Bij de natuurijsbaan is alleen sprake van akoestisch relevante geluidafstraling als er natuurijs ligt. Buiten deze openingstijden is sprake van een weiland wat al dan niet onder water gezet. Er is dan geen sprake van relevante geluidemissie. Door de voorzitter van de natuurijsbaan is aangegeven dat de laatste jaren de natuurijsbaan circa één week per jaar geopend is. Dit is niet als "representatieve" bedrijfssituatie aan te merken maar betreft een "incidentele" bedrijfssituatie waarvoor ruimere normen kunnen worden gesteld dan conform de VNG-publicatie.

Uit de resultaten blijkt dat aan het gestelde toetsingskader voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 60 dB(A) voor zowel de dag- als avondperiode wordt voldaan. Deze norm komt overeen met de normen voor kleine evenementen uit de "Beleidsregel voor evenementen tot 2024 (een nieuwe aanpak)" van de gemeente Emmen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat uitgegaan is van een worst-case benadering waarbij in tegenstelling tot de "Beleidsregel" hier wel rekening is gehouden met een toeslag van 10 dB voor muziekgeluid.

De optredende maximale geluidniveaus zijn niet hoger dan de standaard normen uit de VN publicatie bedrijven en milieuzonering voor inrichtingen onder representatieve omstandigheden.

Verkeer aantrekkende werking

De geluidimmissie als gevolg van de verkeer aantrekkende werking bij de omliggende woningen is niet hoger dan de standaard normen uit de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering.

4.4.5 Luchtkwaliteit     

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
4.4.5.1 Luchtkwaliteit plangebied     

Projecten die ‘niet in betekende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de AMvB-nibm zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm. Zo is een project waarbij in totaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg worden gebouwd nog aangemerkt als een Nibm-project. De realisatie van maximaal 7 woningen blijft daarmee ruimschoots onder de drempelnorm. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet nodig.

Omdat ook verder geen significante ontwikkelingen rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. Hierdoor betekent de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.5 Waterparagraaf     

4.5.1 Ligging plangebied     

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. In het kader van de ontwikkelingen van dit plan dient overleg gevoerd te worden met waterschap Hunze en Aa's. De wijze waarop de aanvrager het waterschap informeert over ruimtelijke plannen en om advies vraagt, hangt sterk af van de aard van het plan. In de waterparagraaf dienen de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd worden beschreven. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen.

4.5.2 Waterhuishouding     

Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is gericht op afkoppelen van hemelwater van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Om bodemvervuiling te voorkomen is het wenselijk om geen gebruik te maken van uitlogende materialen. Om wateroverlast in gebouwen te voorkomen wordt voorgeschreven dat een vloerpeil tenminste 30 centimeter boven de weg ligt.

4.5.2.1 Riolering     

Ten aanzien van de riolering geldt ter plaatse van het plangebied het volgende.

De riolering binnen het plangebied is van het gemengde type, hier is het bestaande clubhuis van de ijsbaanvereniging qua ‘afvalwater’ ook op aangesloten en dat zal in de nieuwe situatie ook weer gaan gebeuren.

Het gemeentelijke beleid is om de gemengde rioolstelsels niet zwaarder te belasten met hemelwater. De afvoer van het bouwplan zal gescheiden moeten worden aangelegd. Het vuilwater van de nieuwe woningen gaat afvoeren op de gemengde riolering in de Sint Gerardusstraat. Het hemelwater moet op andere wijze worden vastgehouden en afgevoerd. Dit kan niet aansluiten op de gemengde riolering in de St. Gerardusstraat.

In voorliggend bestemmingsplan zal schoon hemelwater worden afgevoerd richting het terrein van de ijsbaan en daar kunnen infiltreren in de bodem. Indien de ijsbaan in gebruik is zal er een afvoervoorziening aanwezig zijn die het schone hemelwater dan 'langs' de ijsbaan leidt.

Voor de woningen moet worden uitgegaan van een vloerpeil van ca. 30 cm boven het peil van de wegas van de St Gerardusstraat.

Er wordt deels gebouwd in de bestaande ijsbaan. Dit terrein zou opgehoogd moeten worden i.v.m. mogelijke wateroverlast vanuit de omgeving. Zie onderstaande wateroverlastkaart uit de stresstest. Hierover heeft de initiatiefnemer ook van aangegeven dat er ophoging van het terrein gaat plaatsvinden om geen wateroverlast te verkrijgen van het water uit de omgeving.

verplicht

Het lozingspunt (afvoer) van de ijsbaan, voor het laten leeglopen na de vorstperiode, dient eveneens in afstemming met het waterschap plaats te vinden. De ontvangende sloot en het achterliggende stelsel moet wel zijn berekend op een in een korte periode grote afvoer van water van de ijsbaan. Hierover kan worden aangegeven dat deze locatie niet anders dan is dan dat reeds in de bestaande situatie het geval is en daarmee voldoet. Ook het overleg tussen de ijsbaanvereniging en het waterschap over het laten leeglopen van de ijsbaan zal gaan plaatsvinden.

4.5.3 Watertoets     

Op 15 april 2021 is de watertoets uitgevoerd voor het project. Het plangebied bevindt zich binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa’s. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de korte procedure wordt doorlopen. Dit houdt in dat via de digitale watertoets de standaard waterparagraaf wordt verstrekt, met voor het plan relevante adviezen.

Op 23 juni 2021 is vanuit het waterschap de definitieve uitgangspuntennotitie ontvangen. Deze is als bijlage 11 bij het bestemmingsplan gevoegd. Hierna wordt nader ingegaan op de ontvangen uitgangspuntennotitie en is verwoord op welke wijze omgegaan wordt in het plan met de ontvangen uitgangspuntennotitie.

Specifieke en aanvullende uitgangspunten

Langs de zuidzijde van het plangebied ligt een rioolpersleiding van het waterschap (paarse lijn). Hiervoor geldt een keurzonering met betrekking tot de veiligheid en afstand vanaf de persleiding. Het plangebied bevindt zich op voldoende afstand van deze rioolpersleiding.

verplicht

Voor het bepalen van de toename aan verhard oppervlakte is uitgegaan van een toename verharding (bebouwing + erfverharding) van 500 m2 per woning. Aangezien er in totaliteit 7 woningen worden gebouwd is er sprake van een toename verhard oppervlak met 7 keer ca. 500 m2 per bouwkavel (3500 m2). Daarvoor is ca. 280 m3 aan extra ruimte in het watersysteem nodig.

In voorliggend bestemmingsplan zal schoon hemelwater in tijden dat er geen ijs ligt worden afgevoerd richting het terrein van de ijsbaan en daar kunnen infiltreren in de bodem. Indien de ijsbaan in gebruik is in winters die streng genoeg zijn om natuurlijk ijs te realiseren op het gebied van de ijsbaan zal er een afvoervoorziening aanwezig zijn die het schone hemelwater dan 'langs' de ijsbaan leidt. Deze afvoervoorziening zal in goed overleg tussen de ijsbaanvereniging en de ontwikkelende partij worden aangebracht.

Dan is er de vraag of het terrein van de ijsbaan voldoende van omvang is om water te kunnen bergen. De ijsbaan heeft een oppervlakte van circa 13.245 m2. Als daar 280 m3 aan vrijkomend hemelwater moet worden geborgen bij extreme regenval zal dat betekenen dat daar een laagje water van circa 2,11 centimeter komt te staan (280 m3 gedeeld door 13.245 m2). In omstandigheden dat er ijs ligt is er sprake van een laag water die hoger zal zijn dan 2,11 centimeter om een goede ijslaag te kunnen vormen.

Als er dus geen ijs ligt is het terrein van de ijsbaan qua inhoud voldoende groot om die 280 m2 aan water te kunnen bergen en laten infiltreren. Het terrein van de ijsbaan is daarmee dus voldoende groot qua waterbergend vermogen om hierin te kunnen voorzien en is verdere compensatie door toename verhard oppervlak niet noodzakelijk.

Bij ijsgang en er sprake is van het gebruik van de gronden die daarvoor zijn bestemd als ijsbaan zal er sprake zijn van een voorziening die het vrijkomende hemelwater dan ‘langs’ de ijsbaan leidt.

Drooglegging en ontwateringsdiepten voldoen aan de normen en zijn geen belemmering voor het grondgebruik. Vanuit het waterschap is aangegeven dat de droogleggingsnorm waar het maaiveld op +1,20 meter t.o.v. het open water peil van ZP/WP +13,50 mNAP moet liggen (nieuwe maaiveld dus rond +14,70 mNAP). Het terrein zal qua maaiveldniveau tot op deze hoogte worden opgehoogd. De ontwateringsdiepte (norm woningen met kruipruimte) is 0,7 m-mv.

De ligging in de bodem van aanwezige keileem (slecht doorlatend) kan hier van grote invloed op zijn als deze al ondieper of rond de 0,70 m-mv ligt. Vanuit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat op zijn ‘ondiepst’ er een keileemlaag ligt op circa 80 cm onder maaiveld en dat het elders in het plangebied ‘dieper’ ligt. Daarbij komt ook dat het terrein waar de woningen gaan komen worden opgehoogd om aan de drooglegging te voldoen. Daarmee komt de keileemlaag nog ‘dieper’ te liggen dan op zijn ondiepst op 80 centimeter onder maaiveld. Daarmee vormt ook deze keileemlaag geen belemmering.

Op de hierna volgende weergaven is de kaart te zien van de grondboringen en daarna het boorprofiel 3 en 4, waarbij in profiel 4 de keileemlaag op circa 80 cm onder maaiveld zit en in de andere profielen (zie ook alle profielen in de bijlage ‘verkennend bodemonderzoek’) aanzienlijk dieper zit.

verplicht

Wel kunnen bij langdurige en grote neerslag de percelen (tuinen) nattere omstandigheden verwachten door de slecht doorlatende keileem in de directe ondergrond.

Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG)

De hoge grondwaterstanden die in het plangebied (deels) voorkomen, kunnen de toepasbaarheid van infiltratiemaatregelen beperken. Onderstaand is (bij benadering) de GHG weergegeven ter plaatse van het plangebied. Er zijn delen bij waar de GHG waar de GHG op 20 – 40 centimeter onder maaiveld zit. Om te voorkomen dat dit tot overlast gaat leiden zullen gronden opgehoogd gaan worden daar waar de woningen gebouwd gaan worden.

verplicht

Slecht doorlatende lagen

Vanuit het waterschap is aangegeven dat onder het plangebied een slecht doorlatende bodemlaag aanwezig is.

De diepte en dikte waarop deze lagen onder het maaiveld aanwezig zijn en beginnen kunnen verschillend zijn. Voor het plangebied (zie kaartje) is een keileempakket aanwezig van 1,0 tot 2,5 meter dikte, beginnende ca. vanaf 0,5 tot 2,0 meter minus maaiveld. Dit beperkt de mogelijkheden voor het toepassen van infiltratiemaatregelen, vandaar ook dat het afvoeren van overtollig hemelwater richting de ijsbaan een gedegen oplossing biedt.

verplicht

Waterveiligheid

Waterveiligheid betreft het voorkomen, zo mogelijk uitsluiten, van levensbedreigende overstromingsrisico's voor mens en dier en het voorkomen van schade aan have en goed. Risico's die met name zullen optreden bij het doorbreken van een zeekering (primaire kering) of boezemkade (secundaire kering). Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, alle waterschap belangen beschreven die vanwege de waterveiligheid extra bescherming genieten of anderzijds van belang zijn voor de waterveiligheid.

Bij voorliggend plan is geen sprake van de aanwezigheid van zeekeringen of boezemkades en is daarmee niet van belang bij voorliggend bestemmingsplan.

Waterkwantiteit

Het waterschap heeft als taak de zorg voor voldoende water in droge perioden als de afvoer in perioden van overvloed. Een vergrote kans op wateroverlast of watertekort dient dus voorkomen te worden. Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, de voor dit plan gerelateerde belangen beschreven die in meer of mindere mate de waterkwantiteit beïnvloeden. Wateroverlast vanuit het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Overtollig grond- en hemelwater dat tot afvoer komt volgt de trits ; ''vasthouden, bergen, afvoeren''.

In voorliggend bestemmingsplan zal schoon hemelwater worden afgevoerd richting het terrein van de ijsbaan en daar kunnen infiltreren in de bodem. Indien de ijsbaan in gebruik is zal er een afvoervoorziening aanwezig zijn die het schone hemelwater dan ‘langs’ de ijsbaan leidt naar achterliggende sloten.

Grondwaterstand en ontwateringsdiepte

Om grondwateroverlast te voorkomen is een minimale ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en de grondwaterstand) nodig. In het plangebied is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) (plaatselijk) relatief hoog, waardoor de kans op overlast toeneemt. De voor het plan noodzakelijke ontwateringsnorm wordt mogelijk niet in het hele plangebied gehaald. Voor primaire wegen is de ontwateringsnorm 1,0 m-mv, voor woningen met kruipruimtes, industrieterreinen en secundaire wegen is dit 0,7 m-mv, voor tuinen en plantsoenen is dit 0,5 m-mv, en voor woningen zonder kruipruimte is de norm 0,3 m-mv. Mocht de beoogde functie van het ingediende plan overlast kunnen ondervinden door onvoldoende ontwateringsdiepte, is het te adviseren om hier rekening mee te houden in het ontwerp en bij de inrichting. Hier zal rekening mee worden gehouden door gronden op te gaan hogen om zodoende aan de droogleggingsnorm te voldoen.

Met deze gegeven adviezen zal rekening worden gehouden, gronden worden opgehoogd.

Waterkwaliteit

Vervuiling van het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Om deze reden vraagt het waterschap op de toepassing van uitlogende materialen zoveel mogelijk te beperken en om vervuiling door bedrijfsmatige activiteiten te voorkomen. Afstromend hemelwater dat vervuild is geraakt moet zo veel mogelijk gescheiden worden afgevoerd, of moet worden gezuiverd. Dit volgt de trits ; ''schoonhouden, scheiden, zuiveren''.

Het gebruik van uitlogende materialen zal zo minimaal mogelijk worden toegepast. Er wordt niet voorzien in het afstomen van vervuild hemelwater.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding     

5.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan ‘Barger Oosterveld, hoek Oosterveldsestraat/Sint Gerardusstraat’ dient rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker. Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" van het ministerie van VROM.

5.2 Toelichting op de verbeelding     

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart BGT gehanteerd. Deze ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting op de regels     

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische en ruimtelijk beleid van de gemeente, de provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen over de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarmee de bouwmogelijkheden worden gereguleerd. Hoofdgebouwen moeten altijd worden gebouwd binnen een daarvoor aangeduid bouwvlak. Uitgangspunt voor de bebouwing is de bestaande voorgevel. Dit betekent dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Waar het wenselijk is om het huidige bebouwingsbeeld in stand te houden zijn tevens aanduidingen opgenomen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken of de kapvorm van daken.

Flexibiliteit

Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitsbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitsregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan zijn diverse flexibiliteitsregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro.

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het in werking treden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en/of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:

Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:
1. Woonsituatie:
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:

i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;

ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;

iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;

iv. het uitzicht;

v. de aanwezigheid van voldoende privacy.
2. Straat- en bebouwingsbeeld:
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:

i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);

ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;

iii. gevelbeelden;

iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;

v. de hoogtedifferentiatie;

vi. de situering van gebouwen op het perceel;

vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.
3. Culthuurhistorie
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;
4. Verkeersveiligheid
Ter waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:

i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;

ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;

iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;

iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;

v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;

vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.
5. Sociale veiligheid
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:

i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;

ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:

i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;

ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;

iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;

de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
7. Milieusituatie:
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:

i. de mate van hinder voor de omliggende functies;

ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;

iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;

iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;

v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;

vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;

vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.

De bevoegdheid ex. Artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 : Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 : Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

In hoofdstuk 2 van de regels worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden.

Artikel 3 : Agrarisch met Waarden – Kleinschalige Veenontginningen

Het betreffen hier gronden die in hoofzaak onbebouwd zijn. Binnen deze gebiedsbestemming kunnen belangrijke landschappelijke waarden voorkomen, zoals houtwallen, die moeten worden beschermd. Hiervoor is in deze bestemmingen voorzien in een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken.

De ijsbaan van Barger Oosterveld is binnen deze bestemming geregeld middels een aanduiding op de verbeelding en een bijbehorend bouwvlak voor het kunnen bouwen van bij de ijsbaan behorende gebouwen.

Artikel 4 : Groen

De op de verbeelding voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor openbare groenvoorziening, (erf)toegangswegen, fietsstroken, voetpaden, voorziening ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen. Voorzieningen ten behoeve van sport- en speelgelegenheden en andere bouwwerken mogen binnen deze bestemming opgericht worden. Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht.

Artikel 5 : Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd. Voor erfafscheidingen gelden specifieke hoogtematen. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 3,0 meter hoog zijn op basis van het bestemmingsplan. Vlaggenmasten mogen maximaal 5,0 meter hoog zijn.

Artikel 6 : Wonen - Vrijstaand

De te bouwen woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen - Vrijstaand gekregen. Binnen de bestemming wordt binnen het gezamenlijke bouwvlak de mogelijkheid geboden voor de realisatie van 7 vrijstaande woningen, bijbehorende bouwwerken en de daarbij behorende voorzieningen. Dit laatste is tevens bedoeld om ondergeschikte, aan de woonfunctie grenzende voorzieningen (bijvoorbeeld groenvoorzieningen of toegangswegen), waarvan de feitelijke begrenzing niet exact blijkt samen te vallen met de bestemmingsgrens, onder de woonbestemming te brengen. Er mogen maximaal zeven vrijstaande woningen worden gebouwd binnen het bouwvlak. De gezamenlijke oppervlakte van een woning inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 250 m2 per woning De voorgevel van de woning dient in de gevellijn te worden opgericht. De bouwhoogte van de woning mag maximaal 9 meter bedragen. De goothoogte van de woning mag minimaal 3,0 meter en maximaal 6,0 meter bedragen. De dakhelling mag niet minder dan 25 graden bedragen en niet meer dan 60 graden. In de bestemming zijn afwijkingen van de bouwregels opgenomen om het bestemmingsplan flexibeler te maken.

Artikel 7 : Leiding – Hoogspanningsverbinding 2

Op de verbeelding is deze bovengrondse hoogspanningsleiding aangeduid. Binnen een afstand van 45 meter ter weerszijden van de op de verbeelding aangeduide bovengrondse hoogspanningsleiding van 110 kV mag niet worden gebouwd.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 8 : Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerder bouwplan. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 9 : Algemene bouwregels

In artikel 9 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Artikel 10 : Algemene gebruiksregels

In dit artikel is in algemene zin het strijdige gebruik van gronden en gebouwen weergegeven.

Artikel 11 : Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10 %. De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepaling of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 12 : Algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

In hoofdstuk 4 van de regels zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 13 : Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling.

Artikel 14 : Slotregel

In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Barger Oosterveld, hoek Oosterveldsestraat/Sint Gerardusstraat".

5.4 Handhaving     

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor zowel gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.

Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico’s en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid     

6.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen     

Het college heeft het bestemmingsplan ‘Barger Oosterveld, hoek Oosterveldsestraat/Sint Gerardusstraat’ ‘vrijgegeven voor overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

6.1.1 Overleg en inspraak     

PM Volgt

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer. Hiervan is sprake.

De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval gedekt op grond van de Verordening op de heffing en invordering van leges 2021. Voor dit plan zijn (vooralsnog) door de gemeente geen aanvullende kosten voor onderzoek begroot en gemaakt. Tevens is een planschadeverhaalsovereenkomst aangegaan tussen de gemeente en de initiatiefnemers. De vaststelling van een exploitatieplan is zodoende niet nodig, aangezien het kostenverhaal nu anderszins verzekerd is.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Barger-Oosterveld, hoek Oosterveldsestraat/Sint Gerardusstraat met identificatienummer NL.IMRO.0114.2021017-B301 van de gemeente Emmen;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aan huisgebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten:     

een beroep,of het beroepsmatig verlenen van diensten of bedrijfvoering dat op administratief, lichaamsverzorgend , juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Achtererfgebied:     

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.7 Achtererfscheiding:     

een van de weg afgekeerde zijde van een bouwperceel, met dien verstande, dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als achtererfscheiding dient te worden aangemerkt;

1.8 Achtergevel:     

gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw;

1.9 Ander(e) bouwwerk(en):     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.10 Andere geluidsgevoelige gebouwen:     

andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.11 Andere werk(en):     

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.12 Archeologische verwachting:     

verwachting van middelhoge of hoge archeologische waarden, welke nader onderzocht dienen te worden;

1.13 Archeologische waarde:     

vastgestelde archeologische waarde zoals weergegeven op de Archeologisch Monumenten Kaart (AMK);

1.14 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.15 Bebouwingsgrens:     

een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan;

1.16 Begane grond:     

de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;

1.17 Bestaand:     

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.18 Bestaande bebouwing:     

bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;

1.19 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 Bijbehorend bouwwerk:     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.22 Bodemingreep:     

werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige (archeologische) bodemarchief;

1.23 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.24 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.25 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren en of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de onderbouw en zolder: voor de onderscheidenlijke bouwlagen geldt de volgende maximale bouwhoogte:

1 bouwlaag, 5 meter;

2 bouwlagen, 8 meter;

3 bouwlagen, 12 meter;

4 bouwlagen 15 meter;

5 bouwlagen 18 meter;

6 bouwlagen 21 meter;

1.26 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel;

1.28 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.29 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;

1.30 Dakopbouw:     

de bovenste bouwlaag van een hoofdgebouw waarbij de oppervlakte maximaal @% van het basisoppervlak van het hoofdgebouw bedraagt;

1.31 Erf:     

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.32 Erker:     

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben;

1.33 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 Gevel:     

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.35 Gevellijn:     

de fysieke, danwel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;

1.36 Hoofdgebouw:     

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst;

1.37 Ijsbaan:     

schaatsbaan met natuurlijk aangemaakt ijs;

1.38 Luifel:     

een ander bouwwerk, bevestigd aan een wand zonder in contact te komen met de grond, vaak boven een raam of deur;

1.39 Overkapping:     

een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes);

1.40 Overig bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.41 Overstek:     

bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel;

1.42 Perceelsgrens:     

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;

1.43 Straat- en bebouwingsbeeld:     

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.44 Voorerf:     

gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw gelegen is;

1.45 Voorerfgebied     

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.46 Waterhuishoudkundige voorzieningen:     

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;

1.47 Waterlopen:     

een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;

1.48 Woning:     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.49 Zijerf:     

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is;

1.50 Zijerfscheiding:     

een scheiding tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een daarop aansluitende bestemming, met dien verstande dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als zijerfscheiding dient te worden aangehouden;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:     

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 De bebouwing op de verbeelding:     

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 Bebouwingspercentage:     

een op de plankaart of in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 Het peil:     

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  2. agrarische doeleinden;
  3. extensief recreatief medegebruik;
  4. behoud en herstel van watergangen;
  5. recreatief medegebruik voor een ijsbaan voor zover de gronden zijn aangeduid met de aanduiding 'ijs'.

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. toegangswegen in- en uitritten;
  4. groenvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - bouwvlak gebouwen ijsbaan' mogen gebouwen uitsluitend binnen dit bouwvlak worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 180 m2;
  3. de bouwhoogte van gebouwen ten dienste van de ijsbaan bedraagt maximaal 4 meter;
  4. gebouwen inclusief bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend ten dienste van de ijsbaan.
3.2.2 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van verlichting ten behoeve van de ijsbaan mag maximaal 6 meter bedragen;
  4. mestopslagen en sleufsilo's zijn niet toegestaan;
  5. spoel- en wasinstallaties ten behoeve van de bollenteelt zijn niet toegestaan.

3.3 Afwijken van de bouwregels     

3.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 3.2.1 onder a en toestaan dat stallen en schuilgelegenheden t.b.v. het hobbymatig houden van dieren worden gerealiseerd, waarbij de volgende bepalingen gelden;
  2. er is minimaal 1 ha. aaneengesloten grond in gebruik ten behoeve van de activiteiten;
    1. de oppervlakte van de bebouwing bedraagt maximaal 50 m2
    2. de hoogte van de bebouwing bedraagt maximaal 3,5 m.
  3. artikel 3.2.1 onder a en toestaan dat niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve van de seizoensteelt worden gerealiseerd, waarbij de volgende bepalingen gelden;
    1. de voorzieningen worden niet langer gebruikt dan 6 maanden per jaar;
    2. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    3. de hoogte bedraagt maximaal 2 m;
  4. artikel 3.2.2 onder b en toestaan dat een mestopslag ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering worden gerealiseerd, waarbij de volgende bepalingen gelden;
  5. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    1. de inhoud bedraagt maximaal 2500 m3
    2. voor zover aangemerkt als bouwwerk (silo) bedraagt de hoogte maximaal 6 m;
    3. voor zover niet aangemerkt als bouwwerk (foliebassin) bedraagt de hoogte van de grondwal en bijbehorend hekwerk maximaal 2 m;
  6. artikel 3.2.2 onder b en toestaan dat sleufsilo's ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering worden gerealiseerd, waarbij de volgende bepalingen gelden;
    1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    2. de hoogte bedraagt maximaal 2 m;
  7. artikel 3.2.2 onder e en toestaan dat een spoel- en wasinstallatie ten behoeve van bollenteelt wordt gerealiseerd, waarbij de volgende bepalingen geden:
    1. de bedrijfseconcomische noodzaak is aangetoond;
    2. de hoogte van de aan te leggen grondwal en bijbehorend hekwerk bedraagt maximaal 2 meter.
3.3.2 Afweging     
  1. De toepassing van de in artikel 3.3.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast;
  2. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 2 van de planregels "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap". Deze bijlage wordt betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouw, landschap en cultuurhistorie;

  1. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend.
  2. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken;

3.4 Specifieke gebruiksregels     

3.4.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:

  1. het realiseren van permanente teeltondersteunende voorzieningen (gebruik langer dan 6 maanden per jaar);
  2. het aanleggen van paardenbakken;
  3. de aanleg van bufferzones ten behoeve van natuurontwikkeling.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels     

3.5.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 3.1 en toestaan dat een terrein wordt ingericht voor boomteelt, waarbij de volgende bepalingen gelden;

essen en beekdalen zijn uitgesloten (zie Kaart "Essen en beekdalen" (Fragment uit Bijlage 2 van de regels "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap");

  1. artikel 3.4 onder b en toestaan dat gronden gebruikt worden ten behoeve van een paardenbak, waarbij de volgende bepalingen gelden;
    1. de afmeting maximaal 20 x 40 m bedraagt;
    2. de paardenbak minimaal 50 m verwijderd is van woningen van derden;
    3. lichtmasten mogen worden opgericht tot een hoogte van 6 m;

essen en beekdalen zijn uitgesloten (zie Kaart "Essen en beekdalen" (Fragment uit Bijlage 2 van de regels "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap").

3.5.2 Afweging     
  1. De toepassing van de in artikel 3.5.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast;
  2. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  3. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in de toelichting "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap". Deze bijlage wordt betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouw, landschap en cultuurhistorie;
  4. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend.
  5. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken;

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

3.6.1 Verboden werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. Het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen van de bodem;
  2. Het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  3. Het aanbrengen van overige oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 100 m2;
  4. Het aanleggen, verbreden, verdiepen, en dempen van sloten, wijken en andere wateren;
  5. Het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  6. Het bebossen van gronden, met een oppervlakte van meer dan 1 hectare;
  7. Het realiseren van een terrein voor boomteelt, fruitteelt op verhoogde stellingen of fruit op laagstam of hoogstam;
  8. Het rooien van bos, bomen, boomgaard, houtwal of singel;
3.6.2 Toegestane werkzaamheden     

Het verbod als bedoeld in artikel 3.6.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  1. Noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  2. Al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. Mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning.
3.6.3 Combinaties     

Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

3.6.4 Toetsingscriteria     

Bij de afweging omtrent verlening van de vergunning wordt de landschappelijke waarde, zoals weergegeven in de toelichting "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap" betrokken.

3.6.5 Afweging     

De artikel 3.6.1 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien het werk of de werkzaamheid plaatsvindt met het oog op het ontwikkelen of versterken van natuurwaarden in een nieuw natuurgebied en door de uitvoering op directe of indirecte wijze aantoonbare afbreuk wordt of zou worden gedaan aan de agrarische bedrijfsvoering op aangrenzende of nabijgelegen percelen, dan wel aantoonbare schade of nadeel aan nabijgelegen agrarische bedrijven en/of de landbouwfunctie wordt of zou worden gedaan.

3.6.6 Weigering     

De in artikel 3.6.1 bedoelde vergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid     

3.7.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en wethouder zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen:

  1. voor het uitbreiden van de bestemming Agrarisch - grondgebonden 1 en de vergroting van het bouwvlak tot maximaal 1,5 ha, waarbij de volgende bepalingen gelden;
    1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    2. de uitbreiding is passend binnen de stedenbouwkundige- en landschappelijke structuur;
    3. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    4. er is geen sprake van toename van depositie op Natura 2000 gebieden;
    5. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. voor het uitbreiden van de bestemming Agrarisch- Niet-grondgebonden 1 en de vergroting van het bouwvlak tot maximaal 1,5 ha, waarbij de volgende bepalingen gelden;
    1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    2. de uitbreiding is passend binnen de stedenbouwkundige- en landschappelijke structuur;
    3. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    4. er is geen sprake van toename van depositie op Natura 2000 gebieden;
    5. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  3. voor het wijzigen van de bestemming naar de bestemming Natuur - bos en Natuur veengebieden en Runde gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  4. voor de nieuwvestiging van gas- of oliewinlocaties met de bestemmingestemming Bedrijf- Mijnbouw 2 nam waarbij de volgende bepalingen gelden;
    1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    2. de uitbreiding is passend binnen de landschappelijke structuur;
    3. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    4. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  5. voor de vergroting van bestaande gas- of oliewinlocaties met de bestemming Bedrijf- Mijnbouw 2 nam met maximaal 25%, waarbij de volgende bepalingen gelden;
    1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    2. de uitbreiding is passend binnen de landschappelijke structuur;
    3. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    4. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  6. voor de realisatie van leidingen met de bestemming Leiding gas ( ondergronds) waarbij de volgende bepalingen gelden;
    1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    2. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    3. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden
  7. voor het verwijderen van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - erftoegangswegen NAM" of "specifieke vorm van agrarisch - mestopslag en weegbrug" bij beëindiging van de desbetreffende bedrijfsactiviteit;
3.7.2 Afwegingen     
  1. De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten.
  2. In de afweging omtrent toepassing van de in 3.7.1 opgenomen wijzigingsbevoegdheden worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken: de woonsituatie, de stedenbouwkundige structuur, het landschap, archeologie, cultuurhistorie, verkeersveiligheid, (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, natuur, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap". Deze bijlage wordt betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouw, landschap en cultuurhistorie;

  1. Voorzover voor meerdere activiteiten een wijziging benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken;
  2. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.

     

Artikel 4 Groen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen(voorziening);
  2. water;
  3. recreatief medegebruik voor een ijsbaan voor zover de gronden zijn aangeduid met de aanduiding 'ijs'.

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. sport- en speelgelegenheden;
  3. fiets- en voetpaden;
  4. toegangswegen in- en uitritten.
  5. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen langs de openbare weg mag maximaal 1 meter bedragen;

4.3 Nadere eisen     

4.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

4.4 Specifieke gebruiksregels     

4.4.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden voor (buiten)opslag;
  2. het gebruik van gronden voor parkeren.

Artikel 5 Tuin     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuin;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
5.2.2 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. binnen de bestemming Tuin mogen geen overkapping worden gerealiseerd;
  2. de bouwhoogte van een ander bouwwerk, anders dan een overkapping, mag voor de gevellijn maximaal 1 meter en achter de voorgevel maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    1. de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding voor de gevellijn maximaal 1 meter bedraagt en achter de gevellijn maximaal 2 meter;
    2. een luifel aan het hoofdgebouw maximaal 1,0 meter voor de gevellijn uit mag steken.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

5.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder a ten behoeve van het realiseren van een erker mits:

  1. de geluidbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en of ruimtes niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde;
  2. de erker ten hoogste 1 meter vanuit de aangrenzende bouwgrens mag worden gebouwd;
  3. de erker over maximaal 70% van de voorgevel wordt gebouwd.
5.3.2 Beperking     

De toepassing van de in artikel 5.3.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 6 Wonen - Vrijstaand     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Wonen-Vrijstaand aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. vrijstaande woningen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. tuin en erven;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. sport- en speelgelegenheden;
  3. toegangswegen in- en uitritten;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 250 m2;
  2. het achtererfgebied mag niet voor meer dan 50% worden bebouwd.
6.2.2 Hoofdgebouwen     
  1. als hoofdgebouw mag uitsluitend een vrijstaande woning worden gebouwd;
  2. het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  3. het aantal hoofdgebouwen per bouwvlak bedraagt niet meer dan het op de verbeelding aangegeven aantal ‘maximumaantal wooneenheden’;
  4. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht;
  5. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen;
  6. de bouwhoogte mag maximaal 9 meter bedragen;
  7. de goothoogte mag minimaal 3,0 meter en maximaal 6,0 meter bedragen;
  8. de dakhelling mag niet minder dan 25 graden bedragen en niet meer dan 60 graden;
  9. het hoofdgebouw mag minimaal 6,0 meter en maximaal 12,0 meter breed zijn;
  10. de nokrichting van het hoofdgebouw dient haaks op de straat gesitueerd te worden.
6.2.3 Bijbehorende bouwwerken     

  1. bijbehorende bouwwerken dienen ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet groter is dan het hoofdgebouw;
    2. een enkel vrijstaand bijbehorend bouwwerk niet groter is dan 100 m2;
  2. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden opgericht dan wel het verlengde daarvan;
  3. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen;
  5. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
6.2.4 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinscheidingen gelegen langs een openbare weg en/of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn, mag maximaal m1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen 1 meter achter de voorgevelrooilijn maximaal 2 meter mag bedragen;
  2. overkappingen, zoals carports, zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak vanaf 3 meter achter de voorgevel, waarbij de bouwhoogte van een overkapping maximaal 3 meter en de maximale oppervlakte maximaal 20 m2 mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken, mag maximaal 6 meter bedragen en maximaal 10 m2 vloeroppervlak beslaan.

6.3 Nadere eisen     

6.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

6.4 Afwijken van de bouwregels     

6.4.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 6.2.1 onder b en toestaan dat maximaal 30 m2 aan extra gebouwen mag worden opgericht voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) uitsluitend op grond van een medische indicatie;
  2. artikel 6.2.3 onder c en toestaan dat bijbehorende bouwwerken direct vanaf de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden opgericht;
  3. artikel 6.2.4 onder b en toestaan dat carports en overkappingen direct vanaf de voorgevel van de woning gerealiseerd mogen worden;
  4. artikel 6.2.2 onder h en toestaan dat de dakhelling van hoofdgebouwen minder mag bedragen dan het genoemde aantal graden;
  5. artikel 6.1 onder voor het gebruik van een deel van de woning voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
    2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
    3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    5. maximaal 40% van het te bebouwen vloeroppervlak mag gebruikt worden voor huisgebonden activiteiten met een maximum van 50 m2;
    6. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein en direct verband met het aan huis gebonden beroep en/of bedrijf;
    7. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 m2 bij of aan de woning worden geplaatst;
    8. er mag geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreden.
6.4.2 Beperking     
  1. De toepassing van de in artikel 6.4.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de in de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;
  2. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

6.5 Specifieke gebruiksregels     

6.5.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woning.
6.5.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing     

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 6.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in de bijlage 1 van de regels opgenomen ‘Erfinrichtingsplan’, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. de aanleg, het gebruiken en in stand houden van beheer van bovengrondse hoogspanningsverbindingen;
  2. een hoogspanningsverbinding van 110 kV;

met bijbehorende:

  1. gebouwen en andere bouwwerken;

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Gebouwen en andere bouwwerken     

Voor het bouwen van het gebouwen en andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. binnen een op de verbeelding aangegeven afstand van 25 meter ter weerszijden van de hoogspanningsverbinding van 110 kV mag, in afwijking van het bepaalde elders in deze regels, niet worden gebouwd, uitgezonderd gebouwen ten dienste van de leiding;
  2. de maximale hoogte van 110 kV masten bedraagt 33 meter;
  3. de maximale oppervlakte van bebouwing ten dienste van de leiding bedraagt 25 m² per gebouw;
  4. de maximale bouwhoogte van bebouwing ten dienste van de leiding bedraagt 3 meter.
  5. andere bouwwerken mogen alleen ten dienste van de bestemming gebouwd worden;
  6. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter bedragen;

7.3 Nadere eisen     

7.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

7.4 Afwijken van de bouwregels     

7.4.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 7.2.1 onder a waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de veiligheid van de betrokken leiding wordt niet geschaad;
    2. vooraf is schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant;
    3. er worden geen kwetsbare objecten toegelaten.
7.4.2 Afweging     
  1. De toepassing van de in artikel 7.4.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast;
  2. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  3. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 2 van de planregels "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap". Deze bijlage wordt betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouw, landschap en cultuurhistorie;
  4. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend.
  5. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.5.1 Verboden werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  2. het aanbrengen van overige oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verbreden, verdiepen, en dempen van sloten, wijken en andere wateren;
  4. het aanbrengen van beplanting en bomen;
  5. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  6. het permanent opslaan van goederen;
  7. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
7.5.2 Toegestane werkzaamheden     

Het verbod als bedoeld in artikel 7.5.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  2. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning.
  4. die verband houden met de aanleg van de betreffende leiding;
7.5.3 Combinaties     

Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

7.5.4 Toetsingscriteria     

Bij de afweging omtrent verlening van de vergunning wordt de landschappelijke waarde, zoals weergegeven in Bijlage 2 van de planregels "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap" betrokken.

7.5.5 Voorwaarden     
  1. De in artikel 7.5.1 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien het werk of de werkzaamheid plaatsvindt met het oog op het ontwikkelen of versterken van natuurwaarden in een nieuw natuurgebied en door de uitvoering op directe of indirecte wijze aantoonbare afbreuk wordt of zou worden gedaan aan de agrarische bedrijfsvoering op aangrenzende of nabijgelegen percelen, dan wel aantoonbare schade of nadeel aan nabijgelegen agrarische bedrijven en/of de landbouwfunctie wordt of zou worden gedaan;
  2. De in artikel 7.5.1 genoemde vergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de leiding.
  3. De in artikel 7.5.1 genoemde vergunning kan niet eerder worden verleend dan nadat de leidingbeheerder schriftelijk advies heeft uitgebracht.
7.5.6 Weigering     

De in artikel 7.5.1 bedoelde vergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid     

7.6.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en wethouder zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen:

  1. voor de verkleining of verwijdering van de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding 2 waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    2. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    3. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
7.6.2 Afwegingen     
  1. De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten.
  2. In de afweging omtrent toepassing van de in 7.6.1 opgenomen wijzigingsbevoegdheden worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken: de woonsituatie, de stedenbouwkundige structuur, het landschap, archeologie, cultuurhistorie, verkeersveiligheid, (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, natuur, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
  3. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 2 van de planregels "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap". Deze bijlage wordt betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouw, landschap en cultuurhistorie;
  4. Voorzover voor meerdere activiteiten een wijziging benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken;
  5. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels     

9.1 Ondergeschikte bouwonderdelen     

  1. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, mee ontworpen sierende elementen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
  2. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
  3. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;

Artikel 10 Algemene gebruiksregels     

10.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)     

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  1. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. als opslagplaats van materialen en voertuigen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf, seksinrichting en of tippelzone; voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie en of tippelzone.

10.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)     

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  1. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    1. goederen, waarvan de verkoop ondergeschikt deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  2. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
  3. het plaatsen van of geplaatst houden van onderkomens;
  4. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) (raam)prostitutie.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels     

11.1 Bevoegdheid     

Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 3 meter, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. de regels en het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
  4. de regels voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer, openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
    2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 m² mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen;
  5. de regels voor het overschrijden van de gevellijn door:
    1. erkers en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 70% van de breedte van de oorspronkelijke gevelbreedte,diepte aan voorzijde maximaal 1,00 m gemeten vanaf oorspronkelijke voorgevel;
    2. 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
    3. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen;
  6. het toestaan van erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg met een maximaal bouwhoogte tot 1,5 meter;
  7. het laten gebruiken van een deel van de woning voor bed en breakfast, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de activiteit is uitvoerbaar binnen de bestaande bebouwing;
    2. de activiteit is ruimtelijk ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    3. parkeren ten behoeve van de Bed en Breakfast moet op eigen terrein
  8. het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar per locatie en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen.

11.2 Afweging     

De toepassing van de in artikel 11.1 eerste lid genoemde afwijkingen is beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de in de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Tevens dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder, indien daartoe noodzaak is. Indien de genoemde waarden en/of belangen onevenredig worden geschaad of bij negatief advies van de leidingbeheerder kan de functiewijziging niet plaatsvinden. Indien de genoemde waarden en/of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels     

12.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 meter worden verschoven;
  2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

12.2 Afweging     

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen dienen in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding, milieusituatie, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, verkeer(sveiligheid), agrarische belangen, ruimtelijke en landschappelijke inpassing en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen te worden. Indien de genoemde waarden en/of belangen onevenredig worden geschaad, dan kan de wijziging niet plaatsvinden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 13 Overgangsrecht     

13.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Barger-Oosterveld, hoek Oosterveldsestraat/Sint Gerardusstraat.