direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Weiteveen, Schoonebeekerveld-West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2021004-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

Voor het behoud en ontwikkeling van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Bargerveen worden diverse herstelmaatregelen in het deelgebied Schoonebeekerveld-West (SBVW) uitgevoerd (figuur 1). Deze herstelmaatregelen zijn nodig om de kernopgaven en instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000-gebied Bargerveen te realiseren. De Natura 2000

kernopgaven voor het Natura 2000-gebied Bargerveen zijn opgenomen in Tabel 1. Eén van deze herstelmaatregelen is het aanleggen van een zand-leemrug langs de randen van het Schoonebeekerveld-West om wegzijging van water uit het hoger gelegen veengebied te verminderen, wat ten goede komt aan het herstellend hoogveen. Het aanleggen van een zand-leemrug heeft een lange levensduur in vergelijking met andere waterkerende objecten zoals bijvoorbeeld damwanden. Daarbij zal de nieuwe zand-leemrug in het westen aansluiten op een bestaande veenrug. De zand-leemrug is grotendeels gepland aan de rand van het Natura 2000-gebied, zodat de beste omstandigheden gecreëerd worden voor het kunnen halen van de gestelde natuurdoelen. Daartoe zijn enkele percelen aangekocht voor een zo optimaal mogelijk tracé.

De beoogde natuurontwikkeling is strijdig met twaalf percelen op de geldende bestemmingsplannen 'Buitengebied Emmen', vastgesteld op 30-10-2014 en 'Weiteveen', vastgesteld op 25-06-2009. De bestemmingsplannen bieden geen mogelijkheid om binnenplans af te wijken. Er is een herziening van het bestemmingsplan ex artikel 3.1 Wro nodig om het gewenste initiatief te kunnen realiseren.

Nr.   Kernopgaven   Omschrijving  
7.01   Uitbreiding actieve kern   Uitbreiding kernen van actieve hoogvenen (hoogveenlandschap) *H7110_A  
7.02   Initiëren hoogveenvorming   Op gang brengen of continueren van hoogveenvorming in herstellende hoogvenen H7120 in kansrijke situaties, met het oog op ontwikkeling van actieve hoogvenen (hoogveenlandschap) *H7110_A (waar nodig uitbreiding oppervlakte H7120). Instandhouding van huidige relicten als bronpopulaties fauna. Herstel van grote veengebieden met voldoende rust onder andere voor de niet-broedvogel kraanvogel+  
7.03   Overgangszones grote venen   Ontwikkeling van overgangszones van actieve hoogvenen (hoogveenlandschap) *H7110_A incl. laggzones (met o.a. hoogveenbossen *H91D0, zure vennen H3160 en porseleinhoen, paapje en watersnip)  
7.04   Bovenveengraslanden   Behoud en waar mogelijk herstel van heischrale graslanden *H6230, ook van belang voor paapje en grauwe klauwier  

Tabel 1: Kernopgaven (Bron: beheerplan N2000 Bargerveen, 2017) ( + = Kraanvogel is geen doelstelling voor het Bargerveen

1.2 Ligging plangebied

Het projectgebied (waaronder de betreffende percelen) is gelegen tussen zuidelijk de Boôvenen en noordelijk de Zuidersloot. Aan de west- en oostzijde wordt het projectgebied afgescheiden door de Dordseweg (N862) en de Kerkenweg, Weiteveen. Het projectgebied wordt globaal begrensd door infrastructuur en het natuurgebied Bargerveen. Het gebied bestaat overwegend uit de bestemming Natuur. De voor dit bestemmingsplan betreffende percelen (het plangebied) geldt op dit moment een agrarische- en woonbestemming. Het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021004-B701_0001.png"
Figuur 1 Plangebied Schoonebeekerveld-West

1.3 Huidige planologische regelingen

Dit bestemmingsplan is opgesteld voor twaalf percelen, vijf met in de huidige situatie een woonbestemming en zeven die voorzien in een agrarisch gebruik.

Onderstaand figuur 2 geeft de ligging van de twaalf percelen weer. De zand-leemrug is grotendeels gepland aan de rand van het Natura 2000-gebied Bargerveen. Voor uitoefening van deze meest optimale ligging van de zand-leemrug zijn er percelen aangekocht en worden deze ingericht ten behoeve van de herstelmaatregelen van het Schoonebeekerveld-West.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021004-B701_0002.png"

Figuur 2 Te wijzigen percelen in rood, beoogde zand-leemrug in zwart, woonpercelen in geel, agrarische percelen in lichtgroen en natuurgronden in donkergroen

In onderstaande Figuren 3 en 4 zijn uitsnedes van de geldende bestemmingsplannen 'Buitengebied Emmen', vastgesteld op 30-10-2014 en 'Weiteveen', vastgesteld op 25-06-2009 opgenomen. Het bestemmingsplan 'Weiteveen' is juridisch geldend voor het noordelijk deel met de percelen met de bestemming 'Wonen-Vrijstaand'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021004-B701_0003.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021004-B701_0004.png"  
Figuur 3 Bestemmingsplankaart 'Buitengebied Emmen'   Figuur 4 Bestemmingsplankaart 'Weiteveen'  

De bestemmingen 'Agrarisch met waarden – Kleinschalige Veenontginningen' en 'Wonen-Vrijstaand' geven een natuurbestemming niet als toegestane gebruik. Binnen deze bestemmingen en de bestemmingsplannen is geen afwijkingsmogelijkheid of wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Bij het van kracht worden van dit bestemmingsplan 'Schoonebeekerveld-West' verliezen de geldende bestemmingsplannen 'Buitengebied Emmen' en 'Weiteveen' voor zover het valt binnen het plangebied hun rechtskracht.

Dit bestemmingsplan geldt voor de volgende kadastrale percelen:

Bestemmingsplan   Kadastrale percelen - gemeente Emmen  
Buitengebied Emmen   X 467
X 416
X 415
X 1100
X 465
X 152
X 151
F 284
F 285
F 925  
Weiteveen   X 562
F 1674  

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

De voorgenomen ontwikkeling moet worden getoetst aan het geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleids- en toetsingskader.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving en opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed.

Met de NOVI brengt het Rijk in beeld waar kansen liggen. Kansen om de kwaliteit van onze leefomgeving te verbeteren. Kansen om sociale samenhang, gezondheid en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een circulaire samenleving, stevig te verankeren in onze manier van leven en werken.

Die keuzes in de fysieke leefomgeving maakt het Rijk niet alleen. Keuzes worden samen gemaakt n met medeoverheden, kennisinstellingen, maatschappelijke partijen en burgers. Dit vraagt een goed samenspel tussen al deze partijen; een integrale aanpak.

De toenemende druk op de fysieke leefomgeving vraagt om een actieve Rijksoverheid om richting te geven aan de toekomstige fysieke leefomgeving van Nederland. Regie vanuit het Rijk betekent echter niet het centraliseren van taken en verantwoordelijkheden; wel het geven van richting op grote opgaven en regie op goed samenspel, zowel publiek als publiek/privaat.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationaal belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:

  • Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden.
  • Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • Afwentelen wordt voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021004-B701_0005.png"

Figuur 5 Afwegen met NOVI

De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:

  • We werken als één overheid, samen met de samenleving.
  • We stellen de opgave(n) centraal.
  • We werken gebiedsgericht.
  • We werken permanent en adaptief aan de opgaven.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Barro, waarvan een gedeelte gelijktijdig met de SVIR in werking is getreden. In het Barro zijn regels opgenomen ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van onder meer bestemmingsplannen. Voor de projectlocatie is het volgende onderwerp van toepassing:

Natuurnetwerk Nederland

De voorgenomen projectlocatie Natura 2000-gebied Bargerveen bevindt zich binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Bij provinciale verordening worden de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden aangewezen. Hieruit volgen ook regels waaraan omgevingsvergunningen t.b.v. afwijken van het bestemmingsplan aan moeten voldoen, onder andere dat zij per saldo niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden. Hierop zijn een aantal uitzonderingen van toepassing. Omdat het Natuurnetwerk Nederland is verankerd in provinciale verordeningen, wordt hier verder op ingegaan onder paragraaf 2.2 Provinciaal beleid en paragraaf 4.2 Ecologie van dit bestemmingsplan.

Het Barro legt geen restricties op voor de locatie waar de ontwikkeling wordt voorzien.

2.1.3 Conclusie rijksbeleid

Voorliggend initiatief is niet strijdig met de beschreven nationale belangen. Er hoeven geen aanvullende maatregelen getroffen te worden.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018

Op 3 oktober 2018 zijn door Provinciale Staten de Omgevingsvisie Drenthe 2018 en de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld.

In de omgevingsvisie legt de provincie haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. In de Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • De provinciale structuurvisie op grond van de Wro;
  • Het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • Het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners zijn de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:

  • Rust, ruimte, natuur en landschap;
  • Oorspronkelijkheid;
  • Noaberschap;
  • Kleinschaligheid;
  • Menselijke maat;
  • Veiligheid.

Natuur neemt in deze Omgevingsvisie een meervoudige rol in. Natuur betreft zowel een aanwezige kwaliteit (biodiversiteit) als een te ontwikkelen functie (natuurontwikkeling) als een te waarderen gebied. De provincie Drenthe streeft naar beleefbare natuur en naar natuur met een economische waarde, de provincie streeft naar variatie in en tussen levensgemeenschappen en naar de voor Drenthe kenmerkende natuur. Daarvoor is bescherming van natuur essentieel.

Drenthe kent veertien gebieden die van Europees belang zijn, de zogenaamde Natura 2000-gebieden. De provincie Drenthe vervult haar beschermende rol op een zodanige manier dat het zo weinig mogelijk belemmeringen voor het omliggende gebied oplevert en dat deze bijdraagt aan een goede leefwerkomgeving. Het vervullen van de beschermende rol gebeurt in afstemming met gebiedspartners waarvan de terreinbeherende organisaties en particulieren de herstelmaatregelen in het veld moeten uitvoeren. Maatregelen die de hydrologische situatie in het gebied verbeteren, spelen vaak een centrale rol bij het bereiken van de geformuleerde instandhoudingsdoelen voor een gebied. Het overgrote deel van de maatregelen ten behoeve van de gebieden wordt in natuurgebieden zelf uitgevoerd, zoals plaggen, maaien en begrazen. Het stabiliseren en verbeteren van de natuurkwaliteit biedt ruimte voor economische ontwikkeling. De precieze uitwerking van de wijze waarop wij de instandhoudingsdoelen voor een gebied willen bereiken, zijn verwoord in het beheerplan per gebied.

De werkzaamheden in het Schoonebeekerveld-West worden uitgevoerd in het kader van het Natura 2000-beheerplan Bargerveen.

Het plangebied is onderdeel van De Hondsrug UNESCO GLOBAL GEOPARK. De Hondsrug is een markant en dominerend onderdeel van het Drents Plateau. Het landschappelijk contrast met het naastgelegen Hunzedal is beeldbepalend. De bijzondere geologie van de Hondsrug is de inspiratie geweest voor het ontwikkelen van een geopark. De Hondsrug is het eerste gebied in Nederland dat is erkend als UNESCO Global Geopark. Dat is een gebied met bijzondere geologische kwaliteiten en, daarmee samenhangende, cultuurhistorische en ecologische waarden.

In dit gebied zijn de kernkwaliteiten archeologie, landschap en cultuurhistorie onlosmakelijk gekoppeld aan het (economische) vestigingsklimaat en de vrijetijdseconomie. De provincie zet deze gebiedskwaliteiten in voor een duurzame economische ontwikkeling van het gebied. De Hondsrug UNESCO Global Geopark draagt bij aan bewustwording, kennisverbreding en een inspirerend kader van kernkwaliteiten voor nieuwe initiatieven.


Voor delen van het plangebied geldt een hoog beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In gebieden met een hoog beschermingsniveau heeft de provincie de ambitie om de context en het referentiebeeld van de aardkundige eenheid te behouden of te herstellen. In deze gebieden staat de provincie ontwikkelingen alleen toe als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden. Het zorgvuldig en verantwoord omgaan met de aardkundige waarden vormt voor de provincie vertrekpunt bij planvorming. In paragraaf 5.1 wordt hier nader op ingegaan.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening

De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie worden verankerd in de nieuwe Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

De grote boswachterijen, de uitgestrekte heidevelden en de oude hoogveenkernen maken deel uit van het NNN. De 14 Drentse Natura 2000-gebieden vormen een belangrijk onderdeel van de bestaande natuur. Het behalen van Europese natuurdoelen voor deze gebieden vormen de belangrijkste natuuropgave voor het NNN. In artikel 2.28 van de Provinciale Omgevingsverordening (POV) wordt het volgende genoemd ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland:

  • De gronden aangeduid op kaart D3 van de POV vormen het Natuurnetwerk Nederland. Artikel 2.28 is relevant voor de vaststellingsprocedure van het NNN en de doorwerking daarvan in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nieuwe activiteiten zijn niet toegestaan voor zover deze de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN significant schaden. Op voorhand is niet uitputtend aan te geven wanneer sprake is van een 'significante' invloed. Dit is afhankelijk van het soort bedrijvigheid waar het om gaat, de plek in de NNN en de natuurwaarden ter plaatse.

2.2.3 Natuurbeheerplan Drenthe

Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe hebben het Natuurbeheerplan Drenthe (hierna: NBP) (2021) en de Natuurnetwerk Nederland kaart (2020) op 16 juni 2020 vastgesteld. In het NBP staat aangegeven waar en welke (agrarische) natuur aanwezig is of ontwikkeld kan worden, hoe deze natuur beheerd en gerealiseerd kan worden en welke mogelijkheden er geboden worden voor landschapsonderhoud. Jaarlijks wordt het NBP herzien.

Voor een deel van de natuurgebieden en agrarische gebieden met natuurwaarden bestaat een ambitie om het huidige gebruik of beheer te veranderen. Het verschil tussen de bijbehorende beheertypenkaart en de ambitiekaart laat zien waar een verbetering van de natuurkwaliteit mogelijk en wenselijk is.

Omvorming en inrichting van landbouwgrond naar natuur

Op de ambitiekaart van het Natuurbeheerplan staan gronden waar omvorming naar natuur van toepassing is aangegeven met het beheertype N00.01 (oranje). Gronden met deze aanduiding komen in aanmerking voor functieverandering en/of inrichtingssubsidie. Dit is van toepassing op zowel huidige woon- als agrarische percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021004-B701_0006.png"

Figuur 6 Ambitiekaart 2021 – Natuurbeheerplan Drenthe

2.2.4 Conclusie provinciaal beleid

Voorliggend initiatief is niet strijdig met de beschreven provinciale belangen, er is sprake van een impuls aan de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN. Daarnaast ligt de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de ambities van de provincie Drenthe tot het bereiken van de geformuleerde instandhoudingsdoelen voor het projectgebied. Er hoeven geen aanvullende maatregelen getroffen te worden.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Emmen 2020 ''Veelzijdigheid troef''

De Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van Emmen. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald.

De ruimtelijke hoofdstructuur in de structuurvisie is gestoeld op de 'lagenbenadering'. Deze benadering gaat uit van een logische opbouw van het landschap in drie lagen; de ondergrond, de netwerklaag en de occupatielaag. Het Bargeerveen vormt een gedeelte van de eerste laag; water, bodem, landschap en natuur.

Het Bargerveen is een uniek natuurgebied waar een gedeelte van het oorspronkelijke hoogveenlandschap behouden is. Het Bargerveen kenmerkt zich door onvergraven hoogveen met tamelijk volledige veenprofielen en veenmeertjes. Ook is er uitgestrekte hoogveenvegetatie met zeldzame fauna aanwezig. Het reservaat is vrij van bebouwing en mede daardoor zeer rustig. Vanuit natuur- en cultuurhistorisch perspectief ligt behoud voor de hand.

Essentiële open ruimten met bijzondere landschappelijke waarde dienen zoveel mogelijk in stand worden gehouden, nieuwe ontwikkelingen zijn in zeer beperkte mate mogelijk. Het Bargerveen wordt gezien als een essentiële open ruimte.

Door de waterhuishouding aan te passen probeert men levend hoogveen te ontwikkelen. Het contrast tussen het woeste en ledige hoogveen en de strakke verkaveling van de rationele landbouwgronden geven een extra kwaliteit. Het Bargerveen wordt niet ingezet voor het vasthouden of bergen van stedelijk water. Het is een op zichzelf staand systeem dat waterneutraal wordt gemaakt, en waar alleen gebiedseigen water vastgehouden wordt.

Het omliggend gebied kent vooral een agrarische functie. De landbouw is over het algemeen gebaat bij een ander waterpeil. Om het contrast in waterpeil te verkleinen zet de structuurvisie in op de realisatie van een ruimtelijke overgangszone (in noordelijke en westelijke richting). Deze zone vormt de overgang tussen de landbouw en natuur.

Hoewel het gebied Schoonebeekerveld-West niet specifiek in de Structuurvisie Emmen 2020 is benoemd, betreft het een onderdeel van Natura 2000-gebied Bargerveen.

2.3.2 Ruimtelijke Waardenkaart Emmen

In het uitvoeringsprogramma behorende bij de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef, is de Ruimtelijke waardenkaart (hierna: RWK) opgenomen. De RWK voorziet in de analyse van het landschap.

De Ruimtelijke waardenkaart belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de gemeente Emmen. Het geeft een beschrijving van het ontstaan van het landschap en stelt de belangrijkste karakteristieken van het landschap vast, geeft de knelpunten aan met betrekking tot hedendaagse ruimtelijke ontwikkelingen en stelt een strategie op voor behoud, versterking en ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie. Het document biedt concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie en geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden. De ruimtelijke waardenkaart hangt samen met regelingen op de gebieden als flora- en fauna, archeologie, monumenten. Vastgestelde waarden binnen deze gebieden vinden hun juridische bescherming binnen de specifieke wettelijke kaders. In de RWK zijn de waarden op deze gebieden dan ook niet “opnieuw” vastgesteld maar in woord en beeld met elkaar in verband gebracht.

In de Ruimtelijke waardenkaart wordt het landschap van de gemeente Emmen onderverdeeld in een drietal grote eenheden:

  • Het esdorpenlandschap op de zandgronden;
  • Het landschap van de hoogvenen (grootschalige verveningen);
  • Het landschap van de randverveningen (kleinschalige veenontginningen).

Het plangebied is aangeduid als 'landschap van de randverveningen'. Hierna wordt nader ingegaan op bovengenoemde aspecten.

2.3.3 De gemeente Emmen in het perspectief van het landschap

In het bestemmingsplan Buitengebied is de Ruimtelijke Waardenkaart verder uitgewerkt in het rapport “de Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap”. In dit rapport worden de algemene ruimtelijke en visuele aspecten zoals beschreven in de Ruimtelijke Waardenkaart verder uitgewerkt naar een lager (meso) schaalniveau (zie Bijlage 1 bij de regels).

In het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de lagenbenadering die in de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef wordt gehanteerd. De onderste lagen van landschap, natuur en bodem zijn in de Structuurvisie bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden in de netwerk- en occupatie laag. Landschap is ook in de Structuurvisie de onderlegger voor het ruimtelijke, economische beleid. Het bestemmingsplan kiest landschap als randvoorwaarde voor ontwikkelingsmogelijkheden van de aanwezige functies. Begrip en inzicht in de landschappelijke opbouw kan als inspiratiebron werken bij landschappelijke ingrepen. Het rapport “De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap", als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan Buitengebied, biedt een handvat voor het uitwerken van nieuwe ontwikkelingen. De opgave is ontwikkelingen zodanig te geleiden dat kwaliteiten behouden blijven, knelpunten tot een oplossing worden gebracht, nieuwe kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd en dat alles zodanig dat het landschap 'zijn verhaal' kan blijven vertellen.

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de kleinschalige veenontginningen. Het wordt gerekend tot het gebied Schoonebeek en omgeving. In dit gebied liggen de oudste (bij Schoonebeek), jongere (bij Nieuw Schoonebeek) en jongste (bij Weiteveen) kleinschalige veenontginningen dicht bij elkaar. Het is vooral de optelsom van de nog herkenbare cultuurhistorische karakteristieken die dit gebied zo bijzonder maakt. De gaafheid van de landschappelijke en ruimtelijke karakteristieken van Schoonebeek/Weiteveen als (zeer) hoog beoordeeld, de elementen zijn goed tot zeer goed aanwezig.

2.3.4 Cultuurhistorische waardenkaart Emmen

De Cultuurhistorische waardenkaart Emmen is op 17 november 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Emmen. De cultuurhistorische waardenkaart is een instrument dat in werking en uitstraling in de eerste plaats gericht is op het ruimtelijke beleidsveld. Daarnaast draagt het bij aan de meer strategische doelen van de gemeente. Een van de strategische doelen voor de regio Emmen voor 2030 (commissie Vollebregt 2016) is: 'De regio staat bekend als een aansprekende vestigingsregio met woonkwaliteit in een mooi landschap en een aangename leefomgeving. Dit onderdeel is een cruciale randvoorwaarde voor het aantrekken en vasthouden van (kennisintensieve) bedrijven en talent.' Met de cultuurhistorische waardenkaart krijgt het erfgoed van Emmen een 'zichtbare' plek in afstemming met andere beleidsvelden.

Het veenkoloniale landschap van Emmen is rijk aan veenresten; gebieden die uiteindelijk niet in cultuur zijn gebracht. Oosterbos, Berkenrode en het Bargerveen zijn hiervan voorbeelden. Het Bargerveen is het laatste overgebleven gedeelte van formaat, dat deel uitmaakte van het Bourtangerveen. Het Bargerveen bestaat uit drie delen; in het noorden het Meerstalblok, in het midden het Amsterdamscheveld en in het zuiden het Schoonebeekerveld. Bij een Cultuurhistorische Waardenkaart is in principe alles van waarde, maar niet alles is even waardevol. Binnen het veenkoloniale landschap hebben de kanalen, wijken, wegen en grenspalen een zeer hoge historisch-geografische eindwaardering. Het plangebied Schoonebeekerveld-West (onderdeel van Bargerveen) wordt daarmee als 'zeer hoog' beoordeeld op een gecombineerde historisch-geografische en historisch stedenbouwkundige waarde.

2.3.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Het Schoonebeekerveld-West maakt onderdeel uit van het Natura-2000 gebied Bargerveen. Behoud en versterking van het plangebied is doel van deze ontwikkeling. Er wordt zorggedragen voor behoud van de cultuurhistorische- en landschappelijk waarden.

De voorliggende plannen voor de realisatie van een zand-leemkade op betreffende percelen is strijdig met de regels in het vigerende bestemmingsplan. De plannen staan een goede ruimtelijke ordening echter niet in de weg. In deze paragraaf wordt dat aangetoond. Op alle andere punten passen de plannen binnen de hierboven beschreven beleidsuitgangspunten.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving en uitgangspunten

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Het Bargerveen is het grootste hoogveenrestant van Nederland en onderdeel van het ooit zeer uitgestrekte Bourtangerveen op de grens van Nederland en Duitsland. Er komen verlande meerstallen en hoogveenherstelvlakten voor, de laatste op door boekweitbrandcultuur aangetaste hoogveen. Waar het veen tot dicht aan de minerale ondergrond is verwijderd, zijn na vernatting grote open wateren ontstaan. Een groot deel van het Bargerveen is door grootschalige industriële vervening en vervolgens vernatting omgevormd tot een water-, insecten- en vogelrijk landschap. Voor het herstel van hoogveen is, om de hoogveengroei weer op gang te brengen, gebruik gemaakt van compartimentering met veendammen. Vrij grote gebiedsdelen zijn door langdurig gebruik met lichte drainage omgevormd tot schraal grasland (bovenveengraslanden, uniek in Nederland)..In dit bestemmingsplan zijn de ruimtelijke ontstaanswaarden verder beschreven in paragraaf 2.3.3 ''de Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap", waarbij aansluiting is gezocht bij de lagenbenadering die in paragraaf 2.3.1 ''de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef'' wordt gehanteerd.

3.2 Huidige situatie

Het plangebied ligt ten zuiden van Weiteveen en ten noorden van de weg Boôvenen in Nieuw-Schoonebeek. Aan de westkant wordt het gebied begrensd door de N862, de Dordseweg en aan de oostkant door de Kerkenweg. Het plangebied is gelegen ten zuiden van Weiteveen. De totale oppervlakte van de beoogde perceelswijzigingen is ca. 8 hectare. Deze 8 hectare is nog in gebruik als landbouwgrond en/of als woonperceel. Dit gebruik zal na realisatie van de herstelmaatregelen gestopt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021004-B701_0007.png"

Figuur 7 Te wijzigen percelen in rood, beoogde zand-leemrug in zwart, woonpercelen in geel, agrarische percelen in lichtgroen en natuurgronden in donkergroen

3.3 Toekomstige situatie

Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied Bargerveen is vastgesteld in februari 2017. In het beheerplan staan de maatregelen die genomen dienen te worden om de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Bargerveen te behalen. In het Natura 2000-beheerplan zijn effecten tijdens de uitvoeringsfase en gebruiksfase van een aantal maatregelen reeds beoordeeld.


Het Schoonebeekerveld-West bestaat voor het grootste deel uit madeveengrond met veenmosveen. Het veen heeft hier, net als in andere delen van het Bargerveen, sterk te leiden van ontwatering, veraarding en inklinking. In het Natura 2000-beheerplan zijn diverse maatregelen opgenomen om deze negatieve ontwikkeling te stoppen en natuurherstel mogelijk te maken. Voor het SBVW gaat het om de volgende maatregelen (zie ook figuur 8):

  • Herstel van het hoogveen en het bestrijden van de verdroging in het Schoonebeekerveld door het aanleggen van zand-leemruggen.


Voor het herstel en de ontwikkeling van herstellend hoogveen is het van belang dat er zo min mogelijk ontwaterde veenbodems aanwezig zijn. Specifiek speelt in het Schoonebeekerveld dat de structuur van de veenbodem door uitdroging verandert en het veenpakket scheurt, waardoor de verticale doorlatendheid sterk toeneemt. Door verlies/wegzijging van water heeft dit geleid tot een aanzienlijke klink van het veen (meer dan een meter in de afgelopen 20 jaar) in het Schoonebeekerveld. Daarnaast zijn, met name in het Schoonebeekerveld de waterstanden nu nog te laag voor een duurzame instandhouding van herstellend hoogveen. Dit treedt met name op door te veel verdroging met in de zomer te diep wegzakkende waterstanden. De aan te leggen zand-leemruggen worden daarbij zoveel mogelijk aan de rand van het gebied aangelegd om de doelen in het beheerplan te maximaliseren.

  • Behoud en herstel van heischrale graslanden.


Het behoud en de ontwikkeling van heischrale graslanden vergt een speciaal beheer en extra aandacht (Van Duinen et al., 2013). Belangrijk hierbij is dat de gevolgen van de verzuring worden bestreden door de toevoer van bufferende stoffen of enige mest. Ook branden en intensivering van het hooilandbeheer worden als mogelijke maatregelen genoemd. Met een uitgekiend pakket maatregelen zal het mogelijk zijn om het areaal heischrale graslanden op peil te houden of zelfs uit te breiden. De beste gebieden hiervoor liggen in het Schoonebeekerveld en op een enkel perceel langs de Duitse grens, namelijk daar waar sprake is van kleinschalige hoogteverschillen in de natte en vochtige veenheiden. Daar staat tegenover dat de bovenveengraslanden in het Meerstalblok-West door de vernatting ten behoeve van het hoogveen waarschijnlijk zullen verdwijnen. Voor behoud van het habitattype is het daarom noodzakelijk dat de lokale achteruitgang wordt gecompenseerd met de ontwikkeling ervan elders in het gebied. Dit lijkt mogelijk door aanpassing van het beheer. De beste mogelijkheden hiervoor liggen in het Schoonebeekerveld.

  • Het beter toegankelijk maken/ophogen van beheerpaden van het Schoonebeekerveld voor beheermachines.
  • Verwijderen boom/berkenopslag.
  • Dempen van watergang W8 (uitvoering in fase 2).
  • Het aankopen van enkele woningen die diep in het veen liggen (uitgevoerd).
  • Beëindiging van het pluimveebedrijf aan de Dordseweg met een piekbelasting op het Schoonebeekerveld-West (uitgevoerd).
  • Bosaanplant ter compensatie van gekapt bos bij de ingreep.


afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021004-B701_0008.png"

Figuur 8 Toekomstige situatie

Vergunningen

Voor de activiteiten waar een omgevingsvergunning werk- werkzaamheden nodig is zal deze procedure worden gekoppeld met de bestemmingsplanprocedure, daarmee is het na vaststelling van het bestemmingsplan niet nodig om een separate procedure te doorlopen. Daarmee ziet het bestemmingsplan niet alleen toe op de juiste toekomstige bestemming maar ook op de realisatie hiervan. Naast het herzien van het bestemmingsplan worden er ook een omgevingsvergunning, onderdeel werk en werkzaamheden uitvoeren, alsook een watervergunning ten behoeve gebruik van een waterstaatswerk aangevraagd.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten besproken die van toepassing zijn op het plangebied. De aspecten waar mogelijk effecten zouden kunnen optreden door de herstelmaatregelen ten behoeve van het Natura-2000 gebied Bargerveen zijn nader uitgewerkt. Daarbij wordt ingegaan op de ruimtelijke effecten van de ingreep en de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan. De overige aspecten worden kort benoemd waarbij wordt aangegeven waarom deze in dit geval niet relevant zijn.

4.1 Archeologie

De gemeente Emmen heeft in 2017 een Erfgoednota opgesteld. In 2013 is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld. Hierop wordt aangegeven of bij bodemingrepen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor het deelgebied Schoonebeekerveld-West geldt een hoge archeologische verwachting. Dit is vertaald naar een archeologische dubbelbestemming in het bestemmingsplan, waarbij een Waarde – Archeologie 4 is toegekend voor het merendeel van het plangebied. Dit betekent voor gebieden met een middelhoge of hoge verwachting dat er bij ingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld archeologisch onderzoek vereist is. Sweco heeft een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, opgenomen als Bijlage 1 (21-10-2020).

4.1.1 Archeologie

Op basis van het bureauonderzoek kan worden vastgesteld dat in het gebied mogelijk archeologische resten aanwezig zijn uit de Steentijd, met name de periode Laat Paleolithicum-vroeg Neolithicum. Door vervening en ruilverkaveling is het aannemelijk dat het archeologische niveau uit de Steentijd in sommige delen van het plangebied verstoord is. Op basis van de bodemopbouw is het echter waarschijnlijk dat ter plekke van de geplande ingrepen in het veen het steentijdniveau (de top van het dekzand onder het veen) intact zal zijn.


Het plangebied is voldoende onderzocht omdat in het kader van de onderhavige werkzaamheden nergens de pleistocene zandlaag wordt doorsneden. In de top van het dekzand kunnen mogelijk archeologische resten aanwezig zijn.

4.1.2 Cultuurhistorie

Op de kadastrale kaarten uit de eerste helft van de 19e eeuw is te zien dat het plangebied in deze periode kadastraal is verdeeld in grote blokken, maar nog niet in ontginning is gebracht. In de tweede helft van de 19e eeuw, alsmede rond 1900 lag het plangebied te midden in het Oosteindsche Veen, maar nog niet ontgonnen. De eerste ontginningsloten vanuit Nieuw-Schoonebeek richting de Zuidersloot waren al wel getrokken. Vanaf dat moment wordt het gebied in gebruik genomen. De eerste erven en huizen langs de Zuidersloot en ook in het plangebied ontstaan, welke echter ook in relatief korte periode weer verdwijnen. Rond 1950 is een bebouwde omgeving goed zichtbaar, met name ter plekke van percelen die ook daadwerkelijk verveend zijn. De turfwinning in het Schoonebeekerveld eindigt rond die periode, waardoor er tegenwoordig nog percelen met (rest)veen aanwezig zijn. De kenmerkende langwerpige strokenverkaveling is ook tegenwoordig min of meer gehandhaafd en zeker in oriëntatie nog duidelijk zichtbaar in het landschap.


Aanvullend op bovenstaande is in paragraaf 2.3 al beschreven hoe er rekening gehouden is met het cultuurhistorisch waardevolle gebied.

4.1.3 Aardkundige waarden

De basis van de afzettingen in de ondergrond bestaat uit dekzand uit de laatste ijstijd, het Weichselien, en keileem uit de voorlaatste ijstijd, het Saalien. Het plangebied ligt ten zuidoosten van de Hondsrug, de grootste van een aantal nno-zzw georiënteerde keileemruggen in de provincie Drenthe. Het relatief lager gelegen dal ten oosten van de Hondsrug is in het Holoceen opgevuld met veen, het latere Bourtangermoeras of Bourtangermoor. Het Bargerveen is het enig overgebleven restant van het Bourtangermoeras, een groot veenmoeras dat zich ver uitspreidde over noordoost Nederland en het aangrenzende gebied in Duitsland.


In de Nieuwe Tijd is het hoogveen in het Bourtangermoeras grotendeels ontgonnen. Hierdoor is het dekzand in het gebied deels aan of dicht onder het huidige maaiveld komente liggen. Het maaiveld is over het algemeen zeer vlak, maar in het onderliggende dekzandpakket is in het Weichselien een (micro) reliëf gevormd. Deze dekzandkoppen en - ruggen, die relatief hoger lagen in het landschap, waren geschikte bewoningslocaties in de Steentijd, met name tijdens het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum. Wanneer het in het gebied precies te nat werd voor bewoning is onbekend, maar vermoedelijk is de vernatting en veengroei begonnen in het einde van het Mesolithicum of in de loop van het Neolithicum.


De bodems in het plangebied zijn gekarteerd als veengronden, deels met humuspodzolbodems beginnend binnen de 1,20 m -mv. Uit het booronderzoek dat in het kader van de bepaling van de veendiktes is uitgevoerd is gebleken dat nagenoeg overal in het plangebied inderdaad een dik veenpakket aanwezig is. Met name in de noordelijke helft van het plangebied is minstens een meter en vaak meer dan 2 meter veen aanwezig, op een dekzandpakket (soms keizand of -leem). Geconcludeerd en afgestemd met de gemeente Emmen is dat er gestopt moet worden met de ontgraving tot 30 cm boven de zandlaag. Voor betreft de graafwerkzaamheden is daarom ook het uitgangpunt dat de pleistocene zandlaag niet doorsneden wordt.


Conclusie

Intacte archeologische vindplaatsen worden alleen verwacht ter plaatse van gebieden met een intact bodemprofiel in het dekzand (podzol). Daar waar de bodem tot in het dekzand vergraven of anderszins verstoord is, worden geen intacte vindplaatsen meer verwacht. In het kader van de onderhavige werkzaamheden wordt de pleistocene zandondergrond niet bereikt. Derhalve is in het kader van deze werkzaamheden geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk.

Op de locaties waar de ingrepen in het veenpakket plaatsvinden, maar niet het dekzandniveau raken, is in afstemming met de gemeente Emmen (zie bijlage 2 in het archeologisch bureauonderzoek) geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Het uitgangspunt van de werkzaamheden is dat alle bodemroerende ingrepen in het veenpakket zullen plaatsvinden. Mochten de werkzaamheden wel reiken tot in het dekzand, zal verkennend booronderzoek worden uitgevoerd om de intactheid van de bodem te toetsen. De aanleg van de zand-leemruggen hebben als positief effect dat bestaande aardkundige waarden behouden blijven. Zonder deze zand-leemruggen zal het veen op termijn verdwijnen.

4.2 Ecologie

Aan de delen van de Wet natuurbescherming die gaan over de gebiedsbescherming (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) is de bepaling verbonden dat voor activiteiten die voortvloeien uit een beheerplan geen vergunning nodig is (artikelen 2.7, 2.8 en 2.9). Dat betekent echter niet dat deze maatregelen zonder oog voor instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied uitgevoerd mogen worden. Effecten op de andere instandhoudingsdoelstellingen dienen zoveel als redelijkerwijs mogelijk te worden voorkomen.

Aan de delen van de Wet natuurbescherming die gaan over de soortenbescherming (vogels, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten) is de bepaling verbonden dat voor activiteiten die voortvloeien uit een beheerplan geen ontheffing nodig is. Aan die bepaling zijn voorwaarden verbonden, zoals bescheren in artikelen 3.3 lid 7 en 3.8 lid 7. Dat betekent echter niet dat deze maatregelen zonder oog voor de aanwezige beschermde soorten uitgevoerd mogen worden. Effecten op deze soorten moeten zo veel als redelijkerwijs mogelijk worden voorkomen.

Arcadis heeft een natuurtoets ''Natura 2000-maatregelen'' uitgevoerd (zie Bijlage 2 (30-10-2020)).

Effecten soortenbescherming

In het plangebied komen diverse beschermde soorten voor, waarvan het leefgebied door de werkzaamheden tijdelijk of permanent wordt verstoord. Door het treffen van de juiste mitigerende maatregelen wordt dit effect zo klein mogelijk gehouden en wordt het doden van individuen voorkomen. Omdat de werkzaamheden worden uitgevoerd in het kader van het Natura 2000-beheerplan, is het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming niet nodig (artikel 2.7 t/m 2.9 Wet natuurbescherming, zie paragraaf 2.1). De te treffen mitigerende maatregelen zijn voorgelegd aan het bevoegde gezag (zie bijlage 1 in de Natuurtoets). De voorgenomen werkzaamheden mogen starten mits de mitigerende maatregelen uitgevoerd worden. Voor de mitigerende maatregelen en overige aanvullende informatie wordt verwezen naar bijgevoegde natuurtoets (zie Bijlage 2).

Effecten gebiedsbescherming

In het plangebied is H7120 'herstellend hoogveen' gekarteerd en komen verscheidene doelsoorten (broedvogels) voor. Doordat buiten het broedseizoen wordt gewerkt, is directe verstoring van broedvogels uitgesloten. Daarnaast geldt dat doordat de werkzaamheden in één seizoen plaatsvinden, er in de directe omgeving voldoende alternatieven zijn én het gebied kwalitatief verbeterd er bij de werkzaamheden geen impact is op het langjarige gemiddelde van de populatie broedvogels. Als gevolg van de verscheidene werkzaamheden is op papier wel sprake van oppervlakteaantasting van het gekarteerde H7120. Uit de nadere beoordeling blijkt echter dat de kwaliteit van het daadwerkelijke gebied laag is en zich niet kenmerkt als kwalitatief hoogstaand Herstellend hoogveen. Dit komt door zowel het kleine oppervlak ten opzichte van het hele Natura 2000-gebied, de ligging aan de rand van het natuurgebied en de bestaande inrichting die nog weinig aansluiting heeft bij de gewenste hoogveenvegetatie. Doordat de maatregelen worden genomen in het kader van herstel van het hoogveen en zullen leiden tot een vernatting van het gebied, kan gesteld worden dat de werkzaamheden gunstig zijn voor de natuurlijke kenmerken van het gebied en het habitattype H7120 ten goede komen.


Stikstofdepositie

De maatregelen zijn opgenomen in het Natura 2000-beheerplan Bargerveen. Voor het uitvoeren van de maatregelen in het kader van het Natura 2000 beheerplan is een beoordeling van de effecten van stikstofdepositie niet noodzakelijk. Dit volgt uit het volgende:

Wanneer een project dat verband houdt met het beheer van een Natura 2000-gebied gezien moet worden als een andere handeling en dus valt onder de bepaling van Wnb artikel 2.9, is voor het uitvoeren van beheermaatregelen, herstelmaatregelen, inrichtingsprojecten en dergelijke ten behoeve van de Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen geen vergunning nodig. Omdat beschreven maatregelen als een noodzakelijke herstel- of beheermaatregel is beschreven in het Natura 2000-beheerplan, betekent het voorgaande dat de werkzaamheden in het Schoonebeekerveld-West niet vergunningsplichtig is in het kader van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Samengevat kan worden gesteld dat, doordat de ingreep de natuurkwaliteit van het Natura 2000-gebied verbeterd, bij een gecontroleerde uitvoering in voldoende mate rekening kan worden gehouden met de effecten op habitattypen, aangewezen vogelsoorten en beschermde flora en fauna.

4.3 Bodem

Antea Group heeft een milieukundig vooronderzoek uitgevoerd, opgenomen als Bijlage 3 (10-07-2020). Het vooronderzoek is gebaseerd op de NEN 5725:2017 – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek. Voor waterbodem is het vooronderzoek uitgevoerd op basis van de NEN 5717: 2017 – Waterbodem – Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek.

Het vooronderzoek is uitgebreid met indicatieve boringen op potentieel verdachte locaties. Met het resultaat van de indicatieve boringen kan de onderzoeksstrategie voor verkennend bodemonderzoek worden ingevuld of kan, indien in de grond geen bijzonderheden worden waargenomen, in overleg met Prolander, een dergelijke deellocatie beschouwd worden als niet verdacht van bodemverontreiniging.

Effecten

Met betrekking tot de verschillende dempingen binnen het plangebied kan worden aangenomen dat deze zijn gedempt met gebiedseigen grond. De kans op het aantreffen van een verontreinigde demping wordt zeer klein geacht. Verharde puinpaden binnen het Schoonebeekerveld-West zijn echter wel verdachte locaties. De puinpaden bevinden zich buiten voorgenomen nieuwe percelen. Daarnaast zal ter plaatse geen ontgrondingswerkzaamheden worden uitgevoerd. Verder zijn er op basis van onderhavig vooronderzoek geen verdachte locaties en/of bekende bodemverontreinigingen naar voren gekomen.

Conclusie

Voor de betreffende percelen is sprake van een onverdacht terrein. Er is geen noodzaak tot het uitvoeren van nader onderzoek. Grondverzet kan geschieden op basis van de vigerende bodemkwaliteitskaarten (inclusief PFAS), waarbij kan worden uitgegaan van schone grond.

4.4 Water

4.4.1 Wettelijk en beleidsmatig kader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. Daarnaast is sinds 2003 de Watertoets wettelijk verplicht om op te nemen in ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel om negatieve effecten (zoals bijvoorbeeld wateroverlast, achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, e.d.) te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten. Deze waterparagraaf is de watertoets voor onderhavig bestemmingsplan.


Bestuurscommissie Bargerveen-Schoonebeek

Voor het Bargerveen zijn verschillende natuurdoelen gesteld vanuit Natura 2000. Daarnaast zijn er doelen voor het Bargerveen en de omgeving vanuit de Kader Richtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water. In opdracht van de provincie Drenthe voeren Staatsbosbeheer, gemeente Emmen, waterschap Vechtstromen, de Land- en Tuinbouw Organisatie Noord (LTO-Noord) en de Nederlandse Aardolie Maatschap (NAM) hier werkzaamheden uit om het natuurgebied te beschermen en toegankelijker te maken voor recreatie. Bij de ontwikkeling van het Bargerveen is ook het Duitse Natuurpark Moor-Veenland betrokken. Het project wordt uitgevoerd door de Bestuurscommissie van Bargerveen-Schoonebeek. Die heeft de taak om de opzet, de voortgang en de resultaten van het project aan te sturen, te bewaken en te controleren. De Bestuurscommissie is in september 2013 geïnstalleerd door de toenmalig gedeputeerde. De provincie Drenthe heeft de Bestuurscommissie de opdracht verstrekt om vanuit een integrale aanpak de opgaven voor natuur, recreatie, landbouw én de samenwerking met Duitsland te verzorgen. Niet alleen het natuurgebied Bargerveen, maar ook de omliggende gebieden. Evenals de maatregelen die voortkomen uit de Natura 2000. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Provincie heeft de bestuurlijke verplichting, met het Rijk, om de maatregelen voortvloeiend uit het beheerplan te realiseren.


Het Schoonebeekerveld West is een deelgebied binnen het Bargerveen. De maatregelen vloeien voort het uit vastgestelde Natura2000 beheerplan.

4.4.2 Watertoetsproces

In 2020 zijn de plannen en de uitwerking hiervan gecommuniceerd met de omgeving, het bufferoverleg (ambtelijke vertegenwoordigers van provincie, gemeente, waterschap, etc.) en in de Bestuurscommissie. Dit heeft plaatsgevonden met informerende brieven en nieuwsberichten, keukentafelgesprekken, maar ook digitale presentaties over de effecten van de maatregelen met betrekking tot de hydrologie. Op 21 januari 2021 is de digitale watertoets ingediend.


Omdat de plannen niet passen in het geldende bestemmingsplan omdat er nog geen natuurfunctie is toegekend aan een aantal percelen is een aanpassing daarvan nodig om de plannen te kunnen realiseren. In het kader van de diverse omgevingsonderzoeken is door middel van de watertoets onderzocht in hoeverre de plannen gevolgen kunnen hebben voor de waterhuishouding in het gebied. Via de digitale watertoets is een eerste toetsing gedaan. Daaruit is naar voren gekomen dat de normale watertoets doorlopen moet worden.

4.4.3 Wateraspecten plangebied

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling dient gekeken te worden naar de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie om eventuele knelpunten in beeld te brengen. In het plangebied vindt geen wijziging plaats in de vastgestelde streefpeilen. Na realisatie van de maatregelen gaat meer regenwater in veenpakket van het Natura2000 gebied worden vastgehouden dan nu het geval is. Dit is essentieel voor het tegengaan van verdroging van het veenpakket. Het doel van het project is behoud en ontwikkeling van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Bargerveen, hiervoor worden diverse herstelmaatregelen in het deelgebied Schoonebeekerveld-West (SBVW) uitgevoerd. Deze herstelmaatregelen zijn nodig om de kernopgaven en instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000-gebied Bargerveen te realiseren. Deze bestaan in hoofdzaak uit:

  • Herstel van het hoogveen en het bestrijden van de verdroging in het Schoonebeekerveld door het aanleggen van zand-leemruggen.
  • Behoud en herstel van heischrale graslanden.
  • Het kunnen beheren (instandhouden) door het beter toegankelijk maken en ophogen van beheerpaden voor beheermachines.
  • Verwijderen boom/berkenopslag.
  • Dempen van watergang W8 (uitvoering in fase 2).
  • Bosaanplant ter compensatie van gekapt bos bij de ingreep.


Hieronder is een overzichtstekening (Figuur 9) opgenomen inclusief principeprofiel van de zand-leemrug.


afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021004-B701_0009.png"

Figuur 9 Overzichtstekening inclusief principeprofiel van de zand-leemrug

Vanaf het begin van de vervening en bewoning in de omgeving van het Schoonebeekerveld hebben mensen ingrepen gepleegd in de waterhuishouding om te kunnen vervenen en om bewoning mogelijk te maken. Het Dommerskanaal en alle sloten zorgen voor afvoer van het overtollig water uit het veen. Een neveneffect hiervan is dat de oxidatie en klink van het veen daarmee in gang is gezet.


Het effect van de verdroging van de afgelopen decennia is goed te zien in en nabij het Schoonebeekerveld. Waar vroeger tegen een veenwand werd aangekeken, ziet men nu een geleidelijk oplopend maaiveld. Dit is veroorzaakt door ontwatering en (veen)oxidatie, die vooral bij de randen van het veengebied heeft geleid tot een daling van het maaiveld. Het gevolg van het geleidelijk oplopen van het maaiveld, is dat bij hoge neerslag, sneller oppervlakkige afstroming richting Weiteveen plaatsvindt. Hierbij verzamelt de (oppervlakkig afstromende) neerslag zich op de laagste plekken, nabij de randen van het gebied. In 1998 en 2012 heeft dat toen geleid tot veel wateroverlast. Indien hier geen maatregelen worden getroffen kan de wateroverlast naar de omgeving (direct naastgelegen percelen) in de toekomst toenemen.


Het aanleggen van zand-leemruggen en het dempen van een watergang hebben effect op de waterhuishouding in het gebied. Het doel van alle maatregelen is om de verdroging in het Bargerveen te stoppen, zodat de doelen voor Natura2000 kunnen worden gehaald. Zonder maatregelen zal het veen verder indrogen en zal het stoppen van de achteruitgang niet lukken. Als gekeken wordt naar het grotere geheel - het hele N2000 gebied Bargerveen - leidt het niet uitvoeren van de maatregelen niet tot een verslechtering van de overige delen. In de overige delen zijn soortgelijke maatregelen uitgevoerd om te voldoen aan de gestelde instandhoudingsdoelstellingen van het N2000 gebied. Indien in het Schoonebeekerveld-West geen maatregelen worden genomen zal het veen hier op termijn verdwijnen en wordt niet voldaan aan de verplichting die er is om de achteruitgang te stoppen. Daarnaast zal de wateroverlast gaan toenemen als gevolg van autonome ontwikkeling.

4.4.4 Effecten van de waterhuishoudkundige maatregelen

Het aanleggen van een zand-leemrug heeft tot doel voor het Natura 2000-gebied dat regenwater langer wordt vastgehouden in het veenpakket en dat het niet direct wegzijgt naar omliggende percelen.


 

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021004-B701_0010.png" Figuur 10 Afwatering


De zand-leemruggen liggen grotendeels onder het huidige maaiveld en heeft als doel om de grondwaterstroming naar omliggende lager gelegen percelen te stoppen. De zand-leemrug is nadrukkelijk geen kerende constructie van oppervlaktewater met als doel om een bergingsfunctie te realiseren. De leemkern zorgt ervoor dat het water vanuit het hoger gelegen veen (links in Figuur 10) niet wegzijgt door de ondergrond naar de lagergelegen gebieden aan de rand van het N2000-gebied (rechts in de figuur). Het vasthouden en creeëren van een stabieler grondwaterpeil is het doel van de zand-leemrug. De zand-leemrug wordt ca. 30 cm hoger dan het huidige maaiveld om oppervlakkige afstroming te voorkomen. Bovenop de zand-leemrug wordt het ontgraven materiaal weer verwerkt zodat deze zand-leemruggen weer opgaan in het landschap.


Het effect van de maatregelen zijn doorgerekend met behulp van een hydrologisch model. Daarnaast is er over het hele tracé waar de zand-leemrug gepland is bodemonderzoek uitgevoerd (om de 25 meter een boring) waardoor de bodemopbouw gedetailleerd in beeld is gebracht. Voor de beoordeling van de effecten zijn de verschillen tussen de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) van de huidige situatie en toekomstige situatie bekeken. Daarbij is onderscheidt gemaakt in de twee fasen waarin de zand-leemrug wordt gerealiseerd. Onderstaand wordt enkel ingegaan op de algehele uitkomst. De geohydrologische analyse Schoonebeekerveld-West opgesteld door Arcadis, is opgenomen als Bijlage 4.


De aanleg van de zand-leemrug leidt tot een verhoging van zowel de GHG als de GLG in het Schoonebeekerveld-West. De grondwaterstanden in de (nabije) omgeving van de maatregelen nemen aan de natuurzijde toe, waardoor het gebied beter beschermd is tegen verdroging. Aan de buitenzijde van het Schoonebeekerveld-West leidt de aanleg van de zand-leemrug, met name aan de noord- en zuidzijde, tot een verlaging van zowel de GHG als de GLG (zie Figuur 11 en Figuur 12). Door de aanleg van de zand- leemruggen kan direct naast de rug op enkele plekken een versnelling van het oxidatie- en inklinkingsproces plaatsvinden. Het oxideren en klinken is een autonoom proces wat ook zonder maatregelen voor het Bargerveen zal plaatsvinden. De eindsituatie met zand-leemruggen is echter hetzelfde als de autonome situatie. In beide situaties betreft het een effect welke de komende decennia optreedt.


Uit de Leidraad Bodembescherming - Artikel 5510: Maaivelddaling, afbraak en CO2 -emissie van Nederlandse veenweidegebieden (Van den Akker et al., 2007) is te herleiden dat een verlaging van de GLG met 10 cm een maaivelddaling van ongeveer 2 mm per jaar zal geven op die locaties waar nog een pakket veen aanwezig is. Uit verschillende hoogtemetingen volgt dat de autonome maaivelddaling ca. 10-20 mm per jaar is op die locaties waar veen aanwezig is. Ten opzichte van de autonome situatie betekent dit dus een 10-20% toename van maaivelddaling. Ter illustratie: indien 50 cm veen aanwezig is, en ieder jaar 10 mm oxideert in de huidige situatie, zal het veen in 50 jaar verdwenen zijn. Bij een extra oxidatie van 2 mm per jaar (i.e. in totaal 12 mm per jaar) zal dit in ruim 40 jaar het geval zijn. Klimaatverandering zorgt naar verwachting voor 50-100% extra maaivelddaling, door een grotere daling van de GLG. Bovendien kan de hogere temperatuur het oxidatieproces versnellen met een factor 3 à 4. In de toekomst kan de autonome oxidatie snelheid dus oplopen tot wel 20-40 mm per jaar i.p.v. huidige 10-20 mm per jaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021004-B701_0011.png" Figuur 11 Verschil in GHG tussen de huidige en toekomstige situatie


afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021004-B701_0012.png" Figuur 12 Verschil in GLG tussen de huidige en toekomstige situatie


Hieronder is samengevat wat de autonome situatie is en wat er gebeurt na aanleg van de zand-leemruggen.


Oxidatie, inklinking en wateroverlast autonome situatie

  • Direct aanliggende percelen Bargerveen (deelgebied SBVW):


Het oxideren en inklinken is een autonoom proces welke al generaties lang plaatsvindt op de percelen die naast het Bargerveen liggen. Dit proces is niet te beëindigen zonder andere belangen te schaden.

  • De randen van het natuurgebied Bargerveen (SBVW) en naastliggende particuliere percelen:


Het oxideren en inklinken is een autonoom proces welke al generaties lang plaats vindt op deze randen en op de percelen. De randen van het SBVW raken hierdoor steeds meer geërodeerd. Dit proces kan leiden tot een toename (in mate en frequentie) van de wateroverlast in natte perioden.

  • Het natuurgebied Bargerveen (SBVW):


Het oxideren en inklinken is een autonoom proces dat al generaties lang plaatsvindt binnen het Bargerveen. De aanwezige en bijzondere waardevolle natuur is hierdoor aan het verdwijnen.


Oxidatie, inklinking en wateroverlast na aanleg van zand- leemruggen

  • Direct aanliggende percelen Bargerveen (deelgebied SBVW):


De aanleg van de zand- leemruggen kan zeer lokaal leiden tot een verlaging van de GLG, waardoor een versnelling van het (autonome) oxidatie proces optreedt. Het eindresultaat (over meerdere decennia) is echter hetzelfde als in de autonome situatie. Er worden geen effecten verwacht ter plaatse van de naastgelegen woningen gezien de autonome ontwikkelingen. Wel wordt als voorzorg een bouwkundige opname gedaan van een aantal locaties.

  • De randen van het natuurgebied Bargerveen (SBVW) en naastliggende particuliere percelen:


De aanleg van de zand- leemruggen voorkomt dat in natte perioden regenwater van het natuurgebied SBVW naar de lager gelegen particuliere percelen stroomt. Wateroverlast wegens afstromend water wordt dus voorkomen door de maatregelen. Met name de locaties waar lokaal het huidige oxidatie en inklinkingsproces plaatsvindt hebben hier profijt van.

  • Het natuurgebied Bargerveen (SBVW):


De aanleg van de zand- en leemruggen zorgt ervoor dat (een groter deel van de) bestaande natuur behouden wordt en zich kan ontwikkelen. Hiermee wordt de opgave van de BC behaald.


Watertoetscriteria

Het waterschap heeft een aantal criteria opgesteld waar zij inzicht in willen hebben en waaraan getoetst moet worden om te bepalen of er sprake is van nadelige gevolgen voor de waterhuishouding. Onderstaand wordt hierop ingegaan:

  • 1. Veiligheid


Er vindt in het gebied geen peilwijziging plaats. Er is dus geen aanleiding dat er onveilige situaties in het gebied op overstroming en of ruimte voor afvoer optreden. In het plangebied aan de natuurzijde van de zand-leemrug staat geen bebouwing en er wordt ook niet extra gebouwd waardoor de omgeving hinder kan krijgen van de inrichtingsmaatregelen.


In het gebied is geen waterkering aanwezig. Ten aanzien van de veiligheid zal de ontwikkeling niet zorgen voor een toe- en/of afname hiervan.

  • 2. Overlast


Door het dempen van sloten, het verlagen en verhogen van het maaiveld, het aanleggen van zand-leemruggen wordt beoogd verdroging nu en in de toekomst te beperken- en tegen te gaan. Daarnaast wordt hiermee regenwater langer vastgehouden in het gebied.


In de huidige situatie is sprake van wateroverlast als gevolg van piekafvoeren in extreme of langdurige neerslagsituatie. Daar waar nog geen zand-leemruggen zijn gerealiseerd stroomt water over het maaiveld naar de naastliggende particuliere percelen. In 1998 en 2012 heeft dit geleid tot veel wateroverlast bij de aanliggende percelen. Doordat het veen in het Schoonebeekerveld-West door verdroging aan het verdwijnen is kan dit toenemen de komende decennia. Door het uitvoeren van de maatregelen wordt dit voorkomen.


Ook overlast voor de omgeving zoals muggen zal niet aan de orde zijn. Muggen overbruggen geen grote afstanden. Lager gelegen percelen worden in het plan opgehoogd met gebiedseigen materiaal (veen) zodat er geen stilstaand open water ontstaat nabij de zand-leemrug. Rondom open water staat bos en/of wordt bos aangeplant hetgeen een barrière vormt voor de vliegen. Ten aanzien van het aspect overlast wordt geen effect verwacht.

  • 3. Watervoorziening


Het vasthouden van regenwater zal bijdragen aan het tegengaan van verdroging in drogere periodes hetgeen het gebied en de natuur ten goede komt. Er worden geen wijzigingen gedaan aan de oppervlaktewaterpeilen, de huidige streefpeilen blijven van kracht.


In fase 1 blijft de afvoer plaatsvinden via de watergang in het midden van het gebied (W8) en de watergang in het zuiden van het gebied langs de Boôvenen. Daar wijzigt niets aan ten opzichte van de huidige situatie. De hoeveelheid afvoer blijft daarmee ook gelijk als aan de huidige situatie.


In fase 2 is gepland om watergang W8 te dempen waarbij de exacte afwatering nader bepaald moet worden in combinatie met de water aan- en afvoer van overige delen in en aan de randen van het Bargerveen. De Bestuurscommissie is verantwoordelijk voor het uitwerken van deze maatregelen.

  • 4. Bodemdaling en veenoxidatie


Vanaf het begin van de vervening en bewoning in de omgeving van het Schoonebeekerveld hebben mensen ingrepen gepleegd in de waterhuishouding om te kunnen vervenen en om bewoning mogelijk te maken. Het Dommerskanaal en alle sloten zorgen voor afvoer van het overtollig water uit het veen. Een neveneffect hiervan is dat de oxidatie en klink van het veen daarmee in gang is gezet.


Het effect van de verdroging van de afgelopen decennia is goed te zien in en nabij het SBVW. Waar vroeger tegen een veenwand werd aangekeken, ziet men nu een geleidelijk oplopend maaiveld. Dit is veroorzaakt door ontwatering en (veen)oxidatie. Zowel in het Bargerveen als in de bebouwde kom vindt oxidatie en inklinking al generaties lang plaats. De abrupte overgang van natuur naar de naastgelegen percelen is door voorgaande ontwikkeling steeds flauwer geworden. Dit heeft als gevolg dat in natte perioden regenwater vanaf een groter deel van het Bargerveen naar de particuliere percelen stroomt. Wateroverlast zal, indien er niets gedaan wordt, mogelijk alleen maar toenemen in de percelen die naast het Schoonebeekerveld liggen. Het Bargerveen (SBVW) is ook aan het uitdrogen en in de autonome situatie zal de bestaande waardevolle natuur gaan verdwijnen.

  • 5. Waterkwaliteit


De maatregelen hebben geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit temeer omdat er geen grote waterhuishoudkundige wijzigingen plaatsvinden. De inrichtingsmaatregelen zullen alleen maar positief bijdragen aan de waterkwaliteit doordat er meer water in het gebied kan blijven staan. In het plangebied vinden in de huidige situatie geen activiteiten plaats die tot vervuiling van de bodem of het grondwater kunnen leiden.

  • 6. Verdroging


De maatregelen zijn er mede op gericht om regenwater langer vast te houden en hiermee verdroging (o.a. van het nog aanwezige veen) te beperken en tegen te gaan.

  • 7. Natte natuurgebieden


Het tegengaan van verdroging en de aanleg, het uitbreiden en versterken van de natuur is doelstelling van het project waarmee het positief bijdraagt aan dit aspect.

  • 8. Riolering


Er wordt in het gebied geen riolering aangelegd. Dit toetsingsaspect is niet van toepassing.

  • 9. Beheer- en onderhoud


Voor het waterschap wijzigt er ten aanzien van het beheer en onderhoud van de watergangen niets. De greppels binnen het Schoonebeekerveld-West worden op gronden van Staatsbosbeheer gerealiseerd en worden ook door Staatsbosbeheer beheert. In fase 1 van de planuitwerking blijven de leggerwatergangen afwateren zoals dit in de huidige situatie ook het geval is. In fase 2 is gepland om watergang W8 te dempen waarbij de exacte afwatering nader bepaald moet worden in combinatie met de water aan- en afvoer van overige delen in en aan de randen van het Bargerveen. De Bestuurscommisie is verantwoordelijk voor het uitwerken van deze maatregelen.


Conclusie

Het regenwater wordt in het natuurgebied vastgehouden en er treedt minder wegzijging op. Derhalve lekt er minder water naar de omgeving waarmee de instandhoudingsdoelstellingen voor het N2000-gebied behaald kunnen worden. De aanleg van de zand- leemruggen kan zeer lokaal leiden tot een verlaging van de GLG, waardoor een minimale versnelling van het (autonome) oxidatieproces optreedt. Het eindresultaat (over meerdere decennia) is echter hetzelfde als in de autonome situatie. Er worden geen effecten verwacht ter plaatse van de naastgelegen woningen gezien de autonome ontwikkelingen. Als voorzorg wordt een bouwkundige opname gedaan van een aantal locaties. Vanuit het aspect waterhuishouding zijn de uitstralingseffecten beperkt en vormt dus geen belemmering voor het realiseren van het plan. De Bestuurscommissie staat voor een zorgvuldige nazorgfase waar stakeholders terecht kunnen op het moment dat er situaties ontstaan die niet gewenst zijn en niet aansluiten bij de gestelde doelen. In de Bestuurscommissie wordt dit nader besproken.


Advies Waterschap Vechtstromen:

In deze waterparagraaf zijn de ruimtelijk relevante wateraspecten voldoende belicht en beschreven. De besproken aanvullingen zijn correct verwerkt. Ook is aangegeven welke zaken nog verder uitgewerkt moeten worden.

Het waterschap adviseert de Bestuurscommissie Bargerveen om in overleg een nazorgcommissie op te richten voor een in overleg nader te bepalen periode.

4.5 Verkeer

Tijdens de uitvoeringsfase is een tijdelijke toename aan verkeersbewegingen. De beoogde ontwikkeling en functiewijziging voorziet niet in een verkeer aantrekkende werking. Voor het uitvoeren van de herstelmaatregelen is geen wegstremming noodzakelijk, bereikbaarheid blijft gegarandeerd. Voor de ontwikkeling bestaan vanuit het oogpunt van verkeer geen verzwarende of belemmerende gevolgen.

4.6 Luchtkwaliteit

Het ruimtelijk initiatief draagt niet negatief bij aan de luchtkwaliteit van de omgeving, en is zelf niet gevoelig voor de bestaande luchtkwaliteit in het gebied. De herstelmaatregelen zijn er namelijk onder meer op gericht om de natuur bestendiger te maken tegen een overbelasting aan stikstof. Op langere termijn beoogt dit een positief effect op de luchtkwaliteit. In de uitvoeringsfase van de herstelmaatregelen waaronder de aanleg van de zand-leemkade vindt enkel tijdelijk een toename van stikstofuitstoot plaats als gevolg van enkele vervoersbewegingen. Vanuit het aspect luchtkwaliteit is er daarom een neutraal effect en vormt dus geen belemmering voor het realiseren van het plan.

4.7 Geluid

Tijdens de uitvoeringsfase is een tijdelijke toename van geluidsoverlast door de aanleg van de zand-leemkade. Tijdens de uitvoering is de aannemer verantwoordelijk voor de geluidsbelasting. Hij dient daarbij te voldoen aan het wettelijke kader met betrekking tot geluid, zoals vastgelegd in het Bouwbesluit. In de permanente fase heeft het voornemen geen invloed op de geluidemissie. Voor de ontwikkeling bestaan vanuit het oogpunt van geluidshinder geen verzwarende of belemmerende gevolgen.

4.8 Niet gesprongen conventionele explosieven

AVG Explosieven Opsporing Nederland heeft een vooronderzoek uitgevoerd, opgenomen als Bijlage 5 (01-05-2018). Dit onderzoek omvat projectlocatie Bargerveen; Zwartemeer, Weiteveen en Nieuw-Schoonebeek. Op basis van de beoordeelde feiten van het vooronderzoek is geconcludeerd dat er indicaties zijn voor de mogelijke aanwezigheid van CE. Voor de betreffende percelen op de locatie Schoonebeekerveld-West kan geconcludeerd worden dat deze locaties onverdacht zijn ten aanzien van niet gesprongen conventionele explosieven. Vanuit het aspect niet gesprongen conventionele explosieven is er daarom geen negatief effect en vormt dus geen belemmering voor het realiseren van het plan.

4.9 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen in combinatie met kwetsbare functies dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken. Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen kwetsbare objecten gerealiseerd, waardoor toetsing aan het plaatsgebonden en groepsrisico niet van toepassing is. Bovendien zijn in de buurt van het besluitgebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Onder de weg de Boôvenen is een buisleiding van de NAM aanwezig. Dit heeft geen invloed op de algehele werkzaamheden voor het Schoonebeekerveld-West, ter plaatse vinden geen graafwerkzaamheden plaats en wordt ook geen opstal gerealiseerd op de openbare weg. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het realiseren van het plan.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling


Er is een m.e.r.-beoordeling opgesteld. In het rapport 'Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling' zijn de resultaten beschreven. Dit rapport is opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting, het besluit als Bijlage 7 bij deze toelichting.


De milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een plan en/of besluit (kolom 3 en/of 4), bijvoorbeeld een structuurvisie, vergunning of in dit geval herziening van het bestemminsplan. De wettelijke eisen ten aanzien van m.e.r. zijn vastgesteld in de Wet Milieubeheer en in het Besluit m.e.r.. In de Wet Milieubeheer en in het Besluit m.e.r. wordt een onderscheid gemaakt in activiteiten die m.e.r.-plichtig zijn (de zogenaamde bijlage C-activiteiten) en activiteiten die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D-activiteiten). De voorgenomen ontwikkeling voor het realiseren van een ecologische verbindingszone valt onder categorie D9 'Een landinrichtingsproject dan wel ene wijziging of uitbreiding daarvan.'


Voor deze categorie D9 (landinrichtingsprojecten) uit de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een ondergrens voor een m.e.r.-beoordelingsplicht. De activiteit die middels een wijziging in het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt blijft ruim onder deze drempelwaarde van D9 zie kolom 'gevallen'). De activiteit beperkt zich tot een functiewijziging met een oppervlakte van circa 8 hectare (minder dan 125 hectare). Dit betekent dat er in dit geval geen m.e.r.-beoordeling, maar een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd dient te worden. In deze beoordeling is geconstateerd dat door de maatregelen er geen sprake is van nadelige milieugevolgen die verder onderzoek moeten worden.


Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het gezien de aard van de herstelmaatregelen en de zorgvuldigheid waarmee dit ingepast en gerealiseerd wordt, is uitgesloten dat het project belangrijke nadelige gevolgen met zich meebrengt voor het milieu. De milieugevolgen zijn in de ruimtelijke onderbouwing voldoende in beeld gebracht. Aan de hand van deze uitkomst is er geen aanleiding de uitgebreide m.e.r.-procedure te doorlopen. Het bevoegd gezag, de gemeente Emmen, heeft het besluit genomen dat geen milieueffectrapport opgesteld hoeft te worden, omdat voldoende inzicht is verkregen in het feit dat met het plan geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan "Buitengebied, Weiteveen, Schoonebeekerveld-West" dient rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker. Met de indeling van het bestemmingsplan, zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

5.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart BGT gehanteerd. De ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.


Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.


Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.


Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.


In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • afwijken van de bouwregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • nadere eisen;
  • algemene afwijkingsregels;
  • wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro.


De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de omgevingsvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning.


Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.


Bij toepassing van een afwijking en/of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.


Bij toepassing van een afwijking en/of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
I de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
II. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
III. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden: i
IV. het uitzicht;
V. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
I. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
II. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
III. gevelbeelden;
IV. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
V. de hoogtedifferentiatie;
VI. de situering van gebouwen op het perceel;
VII. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1.000 meter² bedraagt.  
3. Culthuurhistorie
I. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
I. v erkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
II. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
III. benodigde uitzichthoeken van wegen;
IV. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
V. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
VI. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
I. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en
toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
II. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
I. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
II. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
III. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
IV. de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
I. de mate van hinder voor de omliggende functies;
II. de gevolgen voor de externe veiligheid;
III. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
IV. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
V. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
VI. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
VII. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.


Bescherming van waarden

Om bepaalde natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische en archeologische waarden te beschermen is in de volgende regels een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen: 'Natuur - Veengebieden en Beekdalen', 'Waarde - Archeologie 4' en 'milieuzone - hydrologisch aandachtsgebied'' . Daardoor wordt de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet altijd en overal in strijd met de onderkende waarden behoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden. Het stelsel biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst.


Normale onderhoudswerkzaamheden kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Daarom is bij alle omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en aangegeven dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningsplicht vallen. In de praktijk kan het lastig zijn om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. In ieder geval zal het bij "normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Incidentele ingrepen zoals bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen niet als "normaal" beschouwd kunnen worden.


Opzet regels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels.


De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.


Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.


Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.


Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven (dubbel)bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.


Artikel 3 Natuur - Veengebieden en Beekdalen

Deze gronden zijn onder meer bestemd voor natuurgebieden en het behoud en herstel van de landschappelijke waarden. Tevens is extensief recreatief medegebruik toegestaan.

Bestaande recreatieve functies zoals fiets- en voetpaden maken deel uit van de bestemming. In de bestemming is een regeling opgenomen voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde. Hiermee kunnen o.a. nieuwe fietspaden een dergelijke worden aangelegd, en kunnen nieuwe sloten worden gegraven. De voorwaarden waaraan getoetst moet worden zijn in de planregels aangegeven.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4

Dit betreft een dubbelbestemming. Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.


Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden beperkingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.

Voor gronden binnen categorie 4 geldt dat archeologisch onderzoek nodig is om vast te stellen of er waarden aanwezig zijn en of deze behoudenswaardig zijn. Om de archeologische waarden te beschermen is in de regels een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Daardoor wordt de uitvoering van bepaalde activiteiten aan bepaalde voorwaarden gebonden. Het stelsel biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst. Voor terreinen binnen "Waarde - Archeologie 4" is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1.000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe).


Binnen deze bestemming is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarin overeenkomstig artikel 3.6 van de Wro Burgemeester en Wethouders de dubbelbestemming kunnen laten vervallen of alsnog aan de gronden de dubbelbestemming kunnen toekennen.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.


Artikel 6 Algemene bouwregels

In dit zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.


Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Dit artikel bevat de parkeerregeling en laad- en losplaatsenregeling bij gebruik van gronden en bouwwerken. Deze regeling is overgenomen uit het Parapluplan Parkeernormen gemeente Emmen.

Op basis van de huidige wet- en regelgeving kan op relatief eenvoudige wiijze het gebruik van een bestaand pand worden gewijzigd. Wijziging van het gebruik van een pand of gronden kan van (grote) invloed hebben op de parkeersituatie. Deze regeling bepaalt dat ingeval van wijziging van het gebruik de gemeente eisen kan stellen aan de parkeernormen en laad- en losplaatsen. De regeling is flexibel zodat per concreet geval kan worden bekeken of er sprake is van voldoende parkeergelenheid. en laad- en losplaasten.

Bij de bepaling van het "voldoende parkeergelegenheid" en "voldoende laad- en losplaatsen" dient de normering van de meest recente pakeervisie c.q -parkeernota te worden gehanteerd. Wanneer daarin uitgegaan wordt van brandbreedtes, dient te worden uitgegaan van de gemiddelde parkeernorm van het betreffende gebruik. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken. Dit geldt ook voor het aantal los- en laadplaatsen.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
Binnen dit artikel zijn 2 gebiedsaanduidingen opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - hydrologisch aandachtsgebied' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de waterhuishouding van het natuurgebied Bargerveen.Binnen de milieuzone geldt een omgevingsvergunningenstelsel voor het wijzigen van het waterpeil, het aanleggen van drainage en/of het graven en/of dempen van sloten. Tevens is, met het oog op verdroging, het bebossen van gronden en boomteelt of fruitteelt gekoppeld aan een omgevingsvergunning. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijzigen of verwijderen van de gebiedsaanduiding van de verbeelding indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, regelgeving of vergunningverlening aanleiding toe bestaat.

Ter plaatse van de 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' bestaat de mogelijkheid om nieuwe NAM-leidingen en nieuwe NAM-wegen aan te leggen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte.

Artikel 10 Overige regels

In dit artikel is opgenomen dat ingeval van een bouwactiviteit de gemeente eisen kan stellen aan de parkeernormen en laad- en losplaatsen. De regeling is flexibel zodat per concreet geval kan worden bekeken of er sprake is van voldoende parkeergelenheid en/flaad- en losplaatsen.

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.


Artikel 11 Overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.


Artikel 12 Slotregel is de Slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, Weiteveen, Schoonebeekerveld-West".

5.4 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.

Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de onderhavige ontwikkeling zijn er (digitale) presentaties gegeven op bewonersavonden van Weiteveen en (Nieuw-)Schoonebeek. Verder hebben er keukentafelgesprekken plaatsgevonden met belanghebbenden en wordt op reguliere basis middels bewonersbrieven, flyers en via de website gecommuniceerd met de omgeving.

In het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de gebruikelijke partners, waaronder de provincie Drenthe, waterschap Vechtstromen en overige organisaties. EOP Nieuw-Schoonebeek heeft één reactie gestuurd, welke zonder inhoudelijke inpassing beantwoord kon worden. Het waterschap heeft tevens een reactie verzonden, waarna paragraaf 4.4 Water inhoudelijk is gewijzigd.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 12 mei 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan ingebracht. De zienswijze heeft niet geleidt tot aanpassing van het bestemmingsplan. De Nota van beantwoording zienswijze is als bijlage opgenomen in de toelichting. Bijlage 9 Nota van beantwoording zienswijze

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd. Dit exploitatieplan moet worden vastgesteld als er gronden worden betrokken waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening is voorzien. In afwijking hierop kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Het voorliggende plan betreft het initiatief van de provincie Drenthe. De kosten voor de uitvoering van het project, de aanschaf van de percelen en de treffen maatregelen ten behoeve van het beheer van het natuurgebied, zijn voor rekening van de initiatiefnemer en het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. Wel zullen de gebruikelijke leges in rekening worden gebracht.