Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie)    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan     

Op 12 juli 2018 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties het Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid vastgesteld. In dit Beleidskader wordt aangegeven dat gemeenten primair verantwoordelijk zijn voor de huisvesting van woonwagenbewoners waarbij beleidsvrijheid bestaat om in te spelen op de lokale behoefte. Gemeentelijk beleid dat in strijd is met de Grondwet of met mensenrechten is ongeoorloofd. Een gemeente dient in haar woonwagenbeleid rekening te houden met de specifieke woonbehoefte van woonwagenbewoners en te voorzien in voldoende standplaatsen, zodat woonwagenbewoners binnen een redelijke termijn een standplaats kunnen krijgen.

In het Woonbehoefteonderzoek Woonwagenstandplaatsen in Emmen najaar 2019 werd geconcludeerd dat in de gemeente Emmen behoefte is aan extra standplaatsen. De gemeente Emmen heeft samen met de woonwagengemeenschap het initiatief genomen om drie extra standplaatsen te realiseren op de locatie Valtherlaan. Hiermee is ruimtelijk gezien het maximaal te realiseren standplaatsen op de woonwagenlocatie Valtherlaan bereikt.

Door de uitbreiding van de woonwagenlocatie met een drietal standplaatsen wordt de brandonveilige situatie van de woonwagens op de adressen Valtherlaan nummer 9 en nummer 9a opgelost en daarmee wordt voldaan aan wet- en regelgeving.

Om deze herstructurering en herinrichting mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie) opgesteld. Door het opstellen van dit bestemmingsplan worden de regels waarbinnen de herstructurering moet plaatsvinden vastgelegd.

verplicht

Afbeelding 1.1: Globale situering van de te herstructureren woonwagenlocatie

1.2 Ligging plangebied     

Voorliggend bestemmingsplan Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie) heeft betrekking op de woonwagenlocatie aan de Valtherlaan in de wijk Emmermeer (afbeeldingen 1.2 en 1.3). De locatie is als volgt kadastraal bekend: Emmen, sectie C, nummer 9144.

De woonwagenlocatie is gelegen aan de rand van het bebouwde deel van de wijk Emmermeer op de grens met het buitengebied van Emmen.

verplicht

Afbeelding 1.2: Situering van de te herstructureren woonwagenlocatie

verplicht

Afbeelding 1.3: Verkaveling woonwagenlocatie

1.3 Huidige planologische regelingen     

De uit te breiden woonwagenlocatie aan de Valtherlaan is gelegen in het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer. De gronden waarop de uitbreiding van de woonwagenlocatie plaatsvindt hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch'. Het realiseren/uitbreiden van een woonwagenlocatie is binnen deze bestemming niet toegestaan. Om de realisatie/uitbreiding mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld en in procedure gebracht. Het voorliggende bestemmingsplan Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie) vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer (onherroepelijk 05-12-2012).

Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie) zal eerder genoemd bestemmingsplan Emmen, Emmermeer voor zover de gronden vallen binnen het plangebied, rechtskracht verliezen en door het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie) worden vervangen.

1.4 Opzet bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek     

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie) zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • Akoestisch onderzoek rapport 10414.001, Econsultancy;
  • Archeologisch historisch onderzoek ISSN 2468-8258, Greenhouse Advies;
  • Archeologisch vervolgonderzoek (proefsleuvenonderzoek);
  • Quickscan Wabo Flora en fauna Wet natuurbescherming Valtherlaan Emmen, Grasadvies;
  • Verkennend bodemonderzoek, projectcode NBC00419, Greenhouse Advies;
  • Verhardingsadvies, referentie 1912-05763-v 0.2, Schagen Infra;
  • M.e.r.-aanmeldnotitie, RB10.511 A-M.e.r. RooBeekAdvies;
  • Advies externe veiligheid, RUD- Drenthe;
  • Stikstofdepositie Aerius, BJZ;
  • Watertoets.

Hoofdstuk 2 Beleid     

2.1 Gemeentelijk beleid     

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef     

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie) is vooral het thema wonen van belang.

2.1.2 Woonbeleid     

2.1.2.1 Algemeen     

De Woonvisie 2018-2023 richt zich op een nieuwbouwopgave passend bij de kwalitatieve behoefte en aanvullend op de bestaande voorraad. Daarbij moet de bestaande woningvoorraad beter benut worden. In de Woonvisie is een strategie opgenomen voor woningbouw:

  1. Woningbouwinitiatieven worden niet individueel, maar in samenhang bekeken.
  2. Prioriteit wordt gegeven aan plannen voor herstructurering en transformatie.
  3. Bij het maken van de woon- en leefbaarheidsvisies voor dorpen en wijken komen plekken naar voren waar inbreiding (verdichting) mogelijk en gewenst is.
  4. Bestaande uitbreidingslocaties worden afgerond.
  5. Woningbouwplannen dragen bij aan een gevarieerd woonmilieu (ruimte bieden aan plannen die een nichemarkt bedienen en aan kleinschalige experimentele, innovatieve en duurzame woonvormen).
  6. Woningbouwplannen dragen bij aan ruimtelijke kwaliteit.
2.1.2.2 Woonwagenbeleid     

Het door de gemeenteraad vastgestelde beleidsplan 'Woonwagenbeleid 2014' vormt het kader voor de herstructurering van de kleine woonwagencentra in Emmen.

In het separate 'Sociaal Plan herstructurering kleine woonwagencentra 2014' zijn de elementen die in elk herstructureringsproject terugkomen, opgenomen. Er is beschreven wat huurders/bewoners, die met een ingrijpende aanpak van hun woonwagen te maken krijgen, van de gemeente, de corporatie(s) en eventuele andere instanties kunnen verwachten en wat er van de huurders/bewoners wordt verwacht.

In het separate 'Verhuur- en verkoopbeleid standplaatsen voor woonwagens, huurwoonwagens,

woonwagenwoningen en ligplaatsen voor woonschepen' is op dit moment nog de verhuur en - selectieve - verkoop van standplaatsen, woonwagens en woonwagenwoningen alsmede de verhuur van ligplaatsen voor woonschepen geregeld.Dit beleid zal in 2020 worden geactualiseerd.

Met de inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingswet 2014 is de huisvestingsverordening voor standplaatsen, woonwagen en woonwagenwoningen 2014 van rechtswege op 1 juli 2015 van rechtswege vervallen. In 2020 zullen in overleg met de bewonerscommissie van woonwagenbewoners nieuwe toewijzingsregels worden vastgesteld.

2.1.3 Integrale parkeervisie     

In oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de "Integrale parkeervisie gemeente Emmen" vastgesteld. Deze visie vervangt de parkeernota van 2010.

De visie is het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip “voldoende parkeer- of stallingsruimte dan wel voldoende laad- of losruimte in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen. De visie bevat ten aanzien van de hoeveelheid parkvoorzieningen en het aantal los- en laadplaatsen het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of wijzigen gebruik.

Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen is de integrale parkeervisie en de landelijke richtlijnen van het CROW leidraad. Uitgangspunt blijft in beginsel voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald.

2.1.4 Welstandsbeleid     

De welstandsnota 2016, gemeente Emmen is opgesteld uitgaande van het motto: “Loslaten van kan, regelen wat ertoe doet”.

De gemeente hecht waarde aan de omgevingskwaliteit, en ziet daarbij onderscheid tussen de verschillende gebieden die de gemeente rijk is. Niet ieder gebied vraagt om dezelfde benadering. De welstandsnota 2016 kent drie welstandsniveaus: welstandsvrij, welstandsluw en welstandsniveau hoog. Voor een aantal gebieden is de ambitie naar beneden bijgesteld ,waardoor welstandsvrije gebieden zijn toegenomen. Het niveau welstandsluw is geïntroduceerd. In de luwe gebieden wordt op een aantal basale aspecten van welstand gestuurd en wordt afstand genomen van gedetailleerde beoordelingen. Daarnaast moeten gebieden die van meer waarde zijn - niveau hoog – goed beschermd blijven. Deze gebieden leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van Emmen. Voornamelijk zijn dit de centra van dorpen, wijken en de beschermde dorpsgezichten. Voor deze gebieden geldt een hoog ambitieniveau. Het gemeentebestuur beoogt met deze nota een dynamische welstand in Emmen, waarbinnen ruimte is voor dialoog en “kwalitatief herstel” met de samenleving.

Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving.

Voor de woonwagencentra geldt dat geen specifieke welstandcriteria zijn opgenomen.

2.2 Provinciaal beleid     

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018     

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030.

De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening     

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. In de omgevingsverordening is het perceel gelegen binnen een gebied aangeduid als 'Bestaand Stedelijk Gebied'. Binnen Bestaand Stedelijk Gebied ligt de verantwoordelijkheid ten aanzien van woningbouw primair bij de gemeente. De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor percelen met deze aanduiding.

2.3 Rijksbeleid     

2.3.1 Ruimtelijk beleid     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

2.3.2 Kiezen voor Karakter, Visie erfgoed en ruimte - Wederopbouwgebieden     

De Visie erfgoed en ruimte geeft aan hoe het rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij stelt en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang. De visie is complementair aan de Structuurvisie infrastructuur en ruimte. De heersende opvatting in de visie is dat verankering van cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening vraagt om twee zaken. In de eerste plaats dient het belang van het cultureel erfgoed volwaardig mee te worden genomen in de integrale afweging van belangen die plaatsvindt ten behoeve van het goed functioneren van de ruimte. In de tweede plaats dient cultureel erfgoed dat van bijzondere betekenis is, te worden benoemd. Zo kan er op voorhand rekening mee worden gehouden in ruimtelijke plannen en ontwikkelingsprocessen

Op basis van onderzoek van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zijn 30 gebieden geselecteerd uit de periode 1940-1965 die van nationaal cultuurhistorisch belang zijn. De gebieden zijn beoordeeld op o.a. de kwaliteit van het oorspronkelijke plan c.q. ontwerp, de toenmalige ontwerpprincipes, de huidige stedenbouwkundige gaafheid en zeldzaamheid, de voorbeeldfunctie van ontwerp en uitvoering, het (inter)nationale belang en hun huidige cultuurhistorische waarde. Hierbij is onderscheid gemaakt naar drie typen gebieden: 1) de daadwerkelijk wederopgebouwde kernen / gebieden (herstel oorlogsschade), 2) naoorlogse woonwijken en 3) landelijk gebied (reconstructie na oorlogsschade, ruilverkavelingen en nieuw land) . De woonwijken Emmermeer, Angelslo en Emmerhout zijn o.a. op basis van de volgende fysieke kwaliteiten geselecteerd:

  • compositie van 3 wijken rond bos in voormalig veengebied;
  • hiërarchisch stratenpatroon met centraal gelegen voorzieningenstroken;
  • experimentele woningbouw en ruime groenvoorziening van nationale betekenis.

De aanwijzing als wederopbouwgebied voor Emmermeer heeft geen betekenis voor onderhavige uitbreiding van de woonwagenlocatie.

2.4 Conclusie     

De conclusie van de in dit bestemmingsplan Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie) opgenomen beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct doorwerkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid werkt indirect door via het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat het herstructureren en inrichten van de woonwagenlocatie, met als doel het bieden van kwalitatief goede huisvestingsmogelijkheden voor de doelgroep die op het woonwagencentrum woont en wil wonen en de bestaande (huur)huisvesting opwaarderen naar geldende wet- en regelgeving en in goede staat van onderhoud brengen, passend is binnen het beleid van de gemeente. Door het plan zal het woonmilieu binnen zowel de huidige- als de uitbreidingswoonwagenlocatie aan de Valtherlaan verbeteren.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving en Stedenbouwkundige structuur     

3.1 Algemene planbeschrijving     

Voorliggend bestemmingsplan regelt de uitbreiding van de woonwagenlocatie aan de Valtherlaan te Emmen met drie woonwagenstandplaatsen. De nieuwe standplaatsen worden gecreëerd omdat op grond van het landelijk Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid is gebleken dat behoefte bestaat aan uitbreiding van woonwagenlocaties binnen de gemeente Emmen. Het bestemmingsplan heeft tevens als doel een brandveiliger omgeving te creëren. Daarnaast liggen sociaal maatschappelijke overwegingen ten grondslag aan het opstellen van voorliggend bestemmingsplan.

De herstructurering is een uitwerking van het 'Woonwagenbeleid 2014' en het hieraan gekoppelde Sociaal Plan. Het doel van deze herinrichting is het bieden van kwalitatief goede huisvestingsmogelijkheden voor de doelgroep die op een woonwagencentrum wil wonen. De gemeente streeft met de inrichting en herstructurering van de woonwagenlocatie naar een duurzame situatie op de woonwagenlocatie Valtherlaan en met de uitbreiding Valtherlaan met kwalitatief goede woonwagens in een duurzaam kwalitatief goede woonomgeving waarbij de leefbaarheid voorop staat. Een oude woonwagen past hier niet in. Daarnaast wil de gemeente goed geïsoleerde woonwagens die bijdragen aan de verlaging van de CO2 uitstoot. De gemeente ziet duurzaamheid breed; niet alleen energie maar ook aandacht voor onder anderen levensloopbestendigheid, gezondheid binnen klimaat, materiaal gebruik en onderhoud.

De standplaatsen liggen binnen de sociale sector: huur/koop. De standplaatsen zullen zo goed mogelijk betaalbaar moeten zijn voor de toekomstige bewoners. De standplaatsen met berging bevinden zich in 'huur-eigendom'. Er wordt naar gestreefd standplaatsen aan te bieden voor een huurbedrag waarbij rekening wordt gehouden met het door het door de huurcommissie vastgestelde puntensysteem voor 80% van de maximale huurberekening voor de huurstandplaatsen.

3.2 Ontwikkeling van de woonwagenlocatie     

Voor woonwagens is in 1995 de wettelijke verplichting ontstaan om ook een 'bouwvergunning' aan te vragen voor bouwactiviteiten. De nieuwe woonwagens c.q. de aan te brengen aanpassingen dienen geheel te voldoen aan de vereisten van Bouwbesluit 2012 en passend te zijn binnen de mogelijkheden van de woonwagenlocatie.

De bewoners hebben sanitaire gelegenheid in hun woonwagen. De brandveilige afstand tussen woonwagens bedraagt vijf meter. De brandveiligheidsruimte mag niet bebouwd worden of als parkeerplaats dienen voor voertuigen, caravans, en dergelijke. Daarnaast is parkeren op de standplaats vanuit het oogpunt van brandveiligheid, beheersbaarheid en handhaafbaarheid ook niet wenselijk. Om die reden hebben of krijgen de standplaatsen rondom een spijlen hekwerk c.q. stenen muur met een maximale doorgang van 1,00 meter en worden daar waar nodig extra parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd.

In de volgende paragrafen wordt voor de uitbreiding woonwagenlocatie aan de Valtherlaan de bestaande situatie en de nieuwe ontwikkeling beschreven.

De uitbreiding woonwagenlocatie Valtherlaan is gelegen in de woonwijk Emmermeer. De woonwagenlocatie is gelegen aan de rand van het bebouwde deel van de wijk Emmermeer op de grens met het buitengebied van Emmen.

Volgens het geldende bestemmingsplan Emmen, Emmermeer heeft de uitbreidingslocatie voor drie woonwagens aan de Valtherlaan de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie verwachtingswaarden'.

Het plangebied van de woonwagenlocatie heeft volgens het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer uitbreiding woonwagenlocatie aan de Valtherlaan de volgende bestemmingen: Groen, Verkeer-Verblijfgebied, Wonen-Woonwagenstandplaats en de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 4'. De gronden bestemd voor Wonen- Woonwagenstandplaats zijn bedoeld voor maximaal 3 woonwagenstandplaatsen. De standplaatsen mogen alleen binnen de bouwvlakken worden bebouwd waarbij gebouwen in de gevellijn geplaatst dienen te worden. Maximaal 60% van de standplaats mag worden bebouwd, waarbij de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens aan één zijde minimaal 1 meter mag bedragen, mits aan de andere zijde de afstand tussen twee hoofdgebouwen minimaal 5 meter bedraagt. Voor de hoofdgebouwen geldt de bestaande goot- en bouwhoogte (in overeenstemming met de bestaande woonwagens). Per standplaats mag achter de voorgevel van het hoofdgebouw een bijbehorend bouwwerk worden gerealiseerd van maximaal 35 m2 met een bouwhoogte van 3 meter mits niet meer dan 50% van de standplaats wordt bebouwd.

Het huidige woonwagencentrum 'Valtherlaan' heeft nog geen volwaardige woon-, verblijfs- en gebruikskwaliteit. Het woonwagencentrum is wel aangesloten op de omgeving, heeft een open structuur en is van buitenaf zichtbaar en herkenbaar. Het woonwagencentrum 'Valtherlaan' heeft weliswaar een eigen karakter en uitstraling waarin de bewoners zich kunnen herkennen, maar wordt door de gemeente als onwenselijk ervaren.

De uitbreiding woonwagencentrum 'Valtherlaan' ligt in het zicht vanaf de Odoornerweg en is daardoor een kwetsbare locatie. Er zal rondom de nieuwe standplaatsen groene fysieke bescherming aangebracht worden door middel van een bosplantsoen met een solitaire bomenrij. Deze groene fysieke bescherming zal ook aan de noord- en oostzijde geplaatst worden. De bestemming van het bosplantsoen krijgt de bestemming 'Groen'.

verplicht

Afbeelding 4.1: Bestaande situatie met uitbreiding Vatherlaan 

De uitbreidingslocatie met woonwagens voldoet, ongeacht de bebouwingsvorm, aan alle eisen van brandveiligheid en andere relevante wetgeving.

verplicht

Afbeelding 4.2: Woonwagenlocatie Valtherlaan voorgenomen nieuwe situatie 

De standplaatsen zijn voldoende groot en daardoor flexibel in te richten, zodat er nieuwe en bestaande woonwagens geplaatst kunnen worden, nu of in de verdere toekomst. De weg naar standplaats nummer 9 wordt iets verlegd maar blijft behouden voor nummer 9. Tussen het pad van nummer 9 en de nieuwe weg naar de nieuwe plaatsen is een groenstrook met bomenrij aangegeven. Ter voorkoming dat het groen platgereden wordt of gebruikt gaat worden voor opslag wordt het groen fysiek afgeschermd.

Elke standplaats bevat een vastgesteld maximaal bouwvlak met een maximale bouwhoogte. Daarmee wordt de brandveiligheid gewaarborgd en een grens gesteld aan het bouwvolume. Buiten dit bouwvlak mag niet worden gebouwd, behoudens de bijgebouwenzone.

3.3 Inrichting standplaatsen     

De woonwagenstandplaatsen worden bestraat en omsloten door een hekwerk. De bergingen zijn reguliere houten bergingen. De rest van de kavels wordt bestraat en omsloten door een hekwerk.

3.3.1 Parkeren     

Voor alle nieuwe standplaatsen op de woonwagenlocaties geldt een parkeernorm van twee parkeerplaatsen per standplaats. Voor bestaande standplaatsen geldt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats. Alle parkeerplaatsen zijn openbaar.

Vanuit het oogpunt van brandveiligheid, beheersbaarheid en handhaafbaarheid is het parkeren op de standplaats niet toegestaan. De standplaatsen zijn daarom omgeven met een spijlen hekwerk c.q. stenen muur met een maximale doorgang van 1,00 meter, daar waar nodig worden extra parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken     

4.1 Archeologie en monumenten     

4.1.1 Algemeen     

De gemeente Emmen heeft archeologiebeleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzen zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan, tabel 1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

Categorie Archeologische waarden Oppervlakte Diepte Drainage
Rijksmonument Beschermd - - Verbod
Waarde - Archeologie 1 Zeer hoge archeologische waarde 0 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 2 (zeer) (hoge) archeologische waarde 100 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 3 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 4 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm + 10 cm Toegestaan

Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden.

Deze beleidskeuzen zijn vertaald in dubbelbestemmingen.

Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

4.1.2 Archeologische waarden in het plangebied     

Het plangebied Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie) is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied met Waarde-Archeologie 4, figuur 4.1 is een uitsnede uit de beleidskaart.

De woonwagenlocatie aan de Vatherlaan ligt in de bebouwde kom op de rand van de wijk Emmermeer. Het plangebied ligt net naast een prehistorische route van de provinciale archeologische hoofdstructuur. Volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart heeft de locatie aan de Valterhlaan een archeologische waarde 4. Dit zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake.

Gelet op de beleidskaart van de gemeente Emmen heeft ten behoeve van de herstructuering van de woonwagenlocatie een bureauonderzoek en archeologisch inventariserend veldonderzoek plaatsgevonden (Bijlage 2 Archeologisch onderzoek ISSN 2468-8258, Greenhouse Advies). Dit onderzoek is uitgevoerd conform de Wet op de archeologische monumentenzorg.

Het plangebied ligt in een dekzandlandschap met haarpodzolgronden op de oostelijke flank van de Hondsrug. Op basis van het bureauonderzoek kan worden gesteld dat voor het plangebied een hoge verwachting geldt voor alle archeologische perioden. Er kunnen archeologische resten verwacht worden in de vorm van verspreide begraving, (periodieke) bewoning en landgebruik. Archeologische resten kunnen bestaan uit (nederzettings) resten in de vorm van grondsporen en voor de betreffende periode kenmerkend vondstmateriaal, zoals aardewerk, bouwkeramiek en glas. In het westelijke deel van het plangebied kan het tracé van de prehistorische weg over de Hondsrug verwacht worden. Het veldonderzoek heeft uitgewezen dat de bodem in het plangebied bestaat uit dekzand op fluvioperiglaciale afzettingen. In de top van het dekzand was van oorsprong een dunne podzol aanwezig. In twee boringen zijn hiervan intacte restanten aangetroffen. Er zijn tijdens het veldonderzoek geen archeologische indicatoren en/of vondsten waargenomen.

De archeologische verwachting voor de locatie aan de Valtherlaan is op grond van de uitgevoerde onderzoeken hoog. In het uiterste westen van het plangebied loopt het vermoedelijke tracé van de prehistorische weg over de Hondsrug.

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek wordt geadviseerd de zone waar de prehistorische weg verwacht kan worden in de uitwerking van de plannen te ontzien, zodat behoud in situ kan plaatsvinden. Dit omvat tevens de beplanting die hier in de beoogde toekomstige inrichting voorzien is. Aanplant en beworteling kunnen eventuele archeologische resten aantasten.

Indien het niet mogelijk is de plannen aan te passen en hier toch grondroerende werkzaamheden gaan plaatsvinden, is vervolgonderzoek noodzakelijk. Om te bepalen of de weg daadwerkelijk in het plangebied ligt en om deze te documenteren indien dat het geval is, is geadviseerd een proefsleuvenonderzoek (IVO-P) uit te voeren. Voor aanvang van het onderzoek is een Programma van Eisen opgesteld, waarin onder meer de onderzoeksvragen en randvoorwaarden van het onderzoek verwoord zijn. Het bevoegd gezag heeft het Programma van Eisen goedgekeurd. Het proefsleuvenonderzoek is op 6 augutus 2020 uitgevoerd door middel van het graven van 3 proefsleuven. In putten 1 en 3 was de bodem tot in de C-horizont verstoord. In put 2 was nog een intact podzolprofiel aanwezig. In geen van de proefsleuven zijn archeologische waarden aangetroffen. In het op te stellen rapport zal dan ook geen archeologisch vervolgonderzoek worden geadviseerd.

Voor het overige deel van het plangebied geldt dat de kans op het aantreffen van (onverstoorde) archeologische resten klein geacht wordt, gezien de bodemopbouw en waargenomen verstoringen. Volgens Greenhouse Advies kan de archeologische verwachting hier naar beneden worden bijgesteld tot laag. De voorgenomen ingrepen kunnen volgens Greenhouse advies zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd. Indien tijdens de uitvoering alsnog onverwachte archeologische resten worden aangetroffen, dient hiervan direct melding gemaakt te worden bij het bevoegd gezag in het kader van de wettelijke meldingsplicht conform de Erfgoedwet.

verplicht

figuur 4.1: Uitsnede archeologische beleidskaart, plangebied gelegen in waarde - archeologie 4

Gebieden gecategoriseerd als waarde- 4 zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw, landschappelijke kenmerken en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Delen van dit landschap kunnen bovendien zijn afgedekt door esdekken. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden

Voor gebieden aangeduid met Waarde - Archeologie 4 is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). De Waarde - Archeologie 4 is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen geen drainageverbod geldt.

4.1.3 Conclusie     

Op grond van de resultaten van het verkennend archeologisch onderzoek en het proefsleuvenonderzoek is een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk.

In het bestemmingsplan is de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 4 opgenomen.

4.2 Ecologie     

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.

Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, dan wel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

Houtopstanden

In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.

Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.

4.2.1 Natuurwaarden in het plangebied     

Het projectgebied voor de realisering van drie woonwagenstandplaatsen is momenteel in gebruik als weiland.

Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Bargerveen op ca. 14 km afstand van het projectgebied en wordt hiervan gescheiden door agrarisch gebied en de bebouwde kom van Emmen. Andere Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand (> 16 km) van het projectgebied. Gelet op de afstand van het projectgebied tot natura 2000-gebieden en de beperkte impact van de ingreep, kan een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden door verstoringen op voorhand worden uitgesloten. Een substantieel, negatief effect van de voorgenomen ontwikkeling op de stikstofemissie en daarmee op Natura 2000-gebieden is niet aannemelijk. Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied behorende tot het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN) ligt op ca. 5 m afstand van het projectgebied. Het projectgebied wordt van dit NNN gebied gescheiden door het Valtherbospad. Aangezien het projectgebied buiten de begrenzing van het NNN ligt en de provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Drenthe geen bepalingen ten aanzien van externe werking kent, is nadere toetsing ten aanzien van NNN niet noodzakelijk. Daarnaast kan gelet op de beperkte omvang van de ontwikkeling een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en natuurwaarden van het natuurnetwerk op voorhand uitgesloten worden.

Het projectgebied bevindt zich binnen de bebouwde kom. Daarmee is het onderdeel Houtopstanden van de Wet natuurbescherming niet van toepassing op het projectgebied.

Uit het veldonderzoek zijn de volgende restricties naar voren gekomen:

Het projectgebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen, maar van een functie als essentieel foerageergebied is geen sprake. De aanwezige bomen ten oosten van het projectgebied vormen een robuuste, lijnvormige structuur die voor vleermuizen belangrijke landschapselementen verbindt. Een eventuele functie als vliegroute voor vleermuizen is aannemelijk. Indien de werkzaamheden overdag of in de winter (1 november – 1 april) worden uitgevoerd of indien lichtverstoring richting het bosperceel ten oosten van het projectgebied voorkomen wordt, is nader onderzoek naar beschermde vleermuizen en/of een ontheffingsaanvraag niet benodigd.

Het bosperceel ten oosten van het projectgebied en de houtsingel ten noorden zijn dan ook onderdeel van het leefgebied van o.a. zangvogels. Het is aannemelijk dat zangvogels de bomen en bosschages gebruiken als broedlocatie. Dit houdt in dat gedurende het broedseizoen geen werkzaamheden mogen worden uitgevoerd die leiden tot een verstoring of vernietiging van de exemplaren en/of nesten van deze soortgroep. Het broedseizoen ligt globaal tussen 15 maart en 15 juli, afhankelijk van de weersomstandigheden. Eerdere, maar ook latere broedgevallen zijn mogelijk. Deze 'broedgevallen buiten het broedseizoen om' zijn ook beschermd conform de Wet natuurbescherming.

De aannemer behoudt te allen tijde zijn of haar zorgplicht: ''De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende planten en dieren, alsmede voor hun directe leefomgeving. In praktijk betekent dit het a. voorkomen, b. beperken en c. ongedaan maken van schadelijke handelingen voor de natuur.”

Door GrasAdvies is een verkennend flora & fauna onderzoek uitgevoerd. Het verkennende onderzoek is als bijlage 4 opgenomen in de toelichting.

In de paragrafen 6.1 tot en met 6.9 van dit onderzoek worden de (mogelijke) aanwezigheid van zwaar en matig zwaar beschermde flora en fauna per terrein besproken. De mogelijke aanwezigheid van deze soorten kan leiden tot de aanbeveling voor vervolgonderzoek of tot een mitigatieopgave. Tevens worden de effecten beoordeeld die de voorgenomen ontwikkeling heeft op beschermde flora en fauna.

4.2.2 Conclusie     

Een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden kan door de voorgenomen ontwikkeling worden uitgesloten. Er is geen sprake van een substantieel, negatief effect van de voorgenomen ontwikkeling op de stikstofemissie en daarmee op Natura 2000-gebieden ( zie bijlage 8Stikstofdepositie Aerius, BJZ).

Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Aangezien het projectgebied buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland ligt en de provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Drenthe geen bepalingen ten aanzien van externe werking kent, is nadere toetsing ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland niet noodzakelijk. Gelet op de beperkte omvang van de ontwikkeling kan een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en natuurwaarden van het natuurnetwerk op voorhand uitgesloten worden.

Het onderdeel Houtopstanden van de Wet natuurbescherming is niet van toepassing op het projectgebied.

Een eventuele functie als vliegroute voor vleermuizen is aannemelijk. Indien de werkzaamheden overdag of in de winter (1 november – 1 april) worden uitgevoerd of indien lichtverstoring richting het bosperceel ten oosten van het projectgebied voorkomen wordt, is nader onderzoek naar beschermde vleermuizen en/of een ontheffingsaanvraag niet benodigd.

Gedurende het broedseizoen mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd die leiden tot een verstoring of vernietiging van de exemplaren en/of nesten van zangvogels. Het broedseizoen ligt globaal tussen 15 maart en 15 juli, afhankelijk van de weersomstandigheden. Actieve nesten mogen niet verstoord worden.

Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:

  • de aanvang van de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

4.3 Fysieke veiligheid     

De rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt.

In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

Vanuit de Veiligheidsregio Drenthe en RUD Drenthe is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van de gebouwen in en rondom het plangebied van het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie). Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

4.3.1 Fysieke veiligheidssituatie     

In het kader van regelgeving in relatie tot Externe Veiligheid gelden voor dit bestemmingsplan geen belemmeringen.

4.3.1.1 Risicobronnen binnen het plangebied     

Het plangebied is geïnventariseerd op de aanwezigheid van zogenoemde Bevi-bedrijven (vergunde situatie en feitelijke situatie). Binnen het plangebied Emmen, Emmermeer uitbreiding woonwagenlocatie aan de Valtherlaan zijn geen risicobronnen geïnventariseerd.

4.3.1.2 Risicobronnen buiten het plangebied     

Ten noorden van het plangebied ligt op ca. 60 - 70 meter een hogedrukaardgastransportleiding van de Gasunie met een diameter van 4" en een druk van 40bar. Het invloedsgebied ligt op ca 45 meter van de buisleiding. Hiermee heeft het niet direct gevolgen voor het plangebied in de zin van een (beperkte) verantwoording van het Groepsrisico. Behalve genoemde leiding zijn verder buiten het plangebied van het bestemmingsplan geen bronnen aanwezig die invloed kunnen hebben op het plangebied. Het invloedsgebied van eventuele bedrijven is, zover bekend, volgens de professionele risicokaart en afstanden genoemd in het REVI, niet gelegen over het plangebied.

4.3.2 Brandveiligheid en standplaatsen     

In relatie tot regelgeving ten aanzien van Externe Veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de inrichting van de woonwagenlocatie. Het aspect brandveiligheid speelt wel een rol. Voor de woonwagenlocatie geldt dat wat betreft de brandveiligheid, het realiseren van een afstand van vijf meter tussen elke woonwagen het meest ideaal is. Uitgaande van de geprojecteerde bouwwerken en gebouwen op de standplaatsen is een dergelijke afstand tussen de woonwagens haalbaar en kan worden voldaan aan dit ideale uitgangspunt. Voor deze woonwagenlocatie hoeft niet te worden gekozen voor een clustering van de standplaatsen, zoals bedoeld in de 'Handreiking brandveiligheid van woonwagens en woonwagenlocaties' van de VROM-inspectie.

De brandveiligheidsruimte mag niet bebouwd worden of als parkeerplaats dienen voor voertuigen, caravans, en dergelijke of als opslagruimte van materialen.

De projectie van de woonwagens komt op de verbeelding tot uiting in de situering van de bouwvlakken. De bouwvlakken van de standplaatsen zijn zodanig opgenomen dat hiermee voldaan wordt aan de 'Handreiking brandveiligheid van woonwagens en woonwagenlocaties' van de VROM-inspectie. Tevens zijn de regels van het bestemmingsplan hierop aangepast.

4.3.3 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied     

Zodra plannen ontwikkeld worden dient de Veiligheidsregio Drenthe, brandweer, in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen. Voor de inrichting van het gebied zijn de volgende zaken van belang:

1. Voor het plangebied Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie) geldt dat het openhouden van de brandveiligheidsruimte van belang is voor de veiligheid van de bewoners op de woonwagenlocaties en de brandbestrijding;

2. Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer. Vanaf 1 januari 2014 maakt de brandweer gebruik van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening. Ten aanzien van deze woonwagenlocatie zijn er geen aanvullende voorzieningen nodig.

3. Op grond van de Wet op de Veiligheidsregio (okt. 2010) is de Veiligheidsregio Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Er kan gesteld worden dat de locatie Valtherlaan op de grens van de dekking van het WAS-stelsel gelegen is. Gezien de locatie en omgeving valt dit binnen de kaders van de handleiding voor het WAS systeem (HAVOS).

4. Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. De locatie is bereikbaar voor de hulpdiensten.

5. Het dekkingsplan van de Veiligheidsregio Drenthe, vastgesteld in december 2013, geeft in het kort het volgende weer: Het brandverloop verloopt tegenwoordig zo snel dat 3 zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen: het voorkomen van brand, het ontdekken van brand en het vluchten bij brand.

Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op de BHV - organisatie. De brandweer heeft onder andere als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreidlng en het beschermen van (niet)zelfredzame personen achter die scheiding. De opkomsttijd van de woonwagenlocatie van de Valtherlaan is ca. 10:30 minuten. Dit is minder dan 15 minuten en een inzettijd van 5 minuten. De brandweer is in principe in staat een brandscheiding van 30 minuten te houden en hoogstwaarschijnlijk ook een brandscheiding van 20 minuten. Binnen een cluster van woonwagens zal er rekening gehouden moeten worden met een "uitbrandscenario" van de binnen dat cluster gelegen woonwagens. Ter voorkoming van brandoverslag naar een ander cluster zal de voorgeschreven afstand van 5 meter in beginsel voldoende zijn om deze inzet in stand te houden. Geadviseerd wordt de brandveiligheidsmaatregelen op elkaar af te stemmen. Denk hierbij aan de BlObiz factoren. Bouwkundige voorzieningen, installatietechnische voorzieningen, organisatorische voorzieningen, brandweeropkomsttijd, inventaris en de zelfredzaamheid van de aanwezigen. Denk hierbij onder andere aan het plaatsen van rookmelders (NEN2555) voor een tijdige ontdekking van een beginnende brand en het tijdig kunnen vluchten. Het plaatsen van draagbare blusmiddelen wordt aanbevolen.

4.4 Milieu     

4.4.1 Aanmeldnotitie M.e.r.     

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) in werking getreden. Het Besluit m.e.r. zorgt ervoor dat de effecten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen middels een m.e.r.-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Hiervoor dient een aanmeldnotitie te worden aangeleverd wat de basis vormt voor een m.e.r.-beoordelingsbesluit. De gemeente beoordeelt of volstaan kan worden met een (informele) m.e.r.-beoordeling of dat een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.

Gelet op de onderzoeksresultaten uit de M.e.r.-aanmeldnotitie (bijlage 7 bureau RooBeek RB10.511) blijkt dat er geen belemmeringen zijn in het kader van archeologie, bodem, ecologie, geluid, luchtkwaliteit en water om medewerking te verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling. Er is derhalve geen nader onderzoek noodzakelijk.

Uit de aanmeldnotitie blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van onderhavig plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen nadelige effecten optreden, zodat wordt voldaan aan de geldende wet- en regelgeving.

Geconcludeerd kan worden dat er geen milieueffectrapportage noodzakelijk is.

4.4.2 Bedrijven en milieuzonering     

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Gelet op de woonfunctie van de woonwagenlocatie en de ligging van de woonwagenlocatie binnen de wijken van Emmen is het niet gewenst om bedrijven op woonwagenlocatie in werking te hebben. Op deze manier wordt gezorgd dat de leefbaarheid van het plangebied ook in de toekomst behouden blijft.

4.4.3 Bodem     

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld.

Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld.bij het landelijke meldpunt:. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen.

Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

4.4.3.1 Historisch bodemonderzoek en grondgebruik     

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door Greenhouse advies (Verkennend bodemonderzoek, Valtherbospad te Emmen, 21-10-2019) een bodemonderzoek uitgevoerd. Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Dit onderzoek is als bijlage 5 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

De onderzoekslocatie heeft altijd braak gelegen. Op basis van informatie van het bodemloket en de RUD Drenthe zijn ter plaatse van de onderzoekslocatie geen bodemonderzoeken bekend. Op de locatie zijn op basis van het historisch bodembestand geen verdachte bedrijfsactiviteiten bekend. Er is op de locatie geen geval van ernstige bodemverontreiniging bekend.

4.4.3.2 Algemeen beeld bodemkwaliteit plangebied     

In het kader van het landsdekkend Beeld van de bodemkwaliteit zijn potentieel verdachte locaties in beeld gebracht. Dit zijn locaties waar op grond van de activiteit uit het verleden wordt vermoed dat mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Voor actuele informatie over bodemverontreiniging dient altijd contact te worden opgenomen met de gemeente Emmen.

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen.

4.4.3.3 Uitkomsten onderzoek en conclusie     

Het vooronderzoek is uitgevoerd conform NEN 5725 (Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek, oktober 2017). De uitkomsten van het onderzoek zijn opgenomen in bijlage 5.

Uit de analyseresultaten van het standaardpakket kan geconcludeerd worden dat in zowel de boven- en ondergrond van de mengmonsters geen van de onderzochte componenten aangetroffen zijn in een gehalte boven de achtergrondwaarde.

Tijdens de monsterneming is de grondwaterstand niet aangetroffen binnen een diepte van 5,0 m-mv. indien de grondwaterspiegel zich dieper dan 5,0 m beneden het maaiveld bevindt, kan volgens het protocol NEN5740 'Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek' het plaatsen van peilbuizen achterwege blijven.

Ter plaatse van de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten PFAS aangetoond ten opzichte van de detectielimiet. Op basis van het 'Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie' kunnen de verhoogde gehalten PFAS worden beoordeeld als klasse wonen/industrie voor het toepassen van grond en baggerspecie op landbodem.

Overeenkomstig het voorzorgbeginsel is bij de invulling van de wettelijke zorgplichten in dit tijdelijk handelingskader uitgangspunt dat de kwaliteit van de bodem, het grondwater en het oppervlaktewater door de toepassing van PFAS-houdende grond en baggerspecie niet mag verslechteren (stand still), dat verspreiding van deze stoffen via het grondwater moet worden tegengegaan en dat rekening moet worden gehouden me bijzondere risicosituaties die zich kunnen voordoen en met belangen die extra bescherming rechtvaardigen, zoals het belang van de drinkwatervoorziening.

Ten behoeve van de verwerking van vrijkomende grond buiten de onderzoekslocatie wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) en het 'Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie'.

Er zijn geen belemmeringen voor de aanvraag van een omgevingsvergunning – onderdeel bouw.

4.4.4 Geluid     

4.4.4.1 Algemeen     

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrens- waarde.

Voor het plangebied Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie) zijn conform de Wet geluidhinder de geluidsbelastingen berekend op de grenzen van de nieuwe woonwagen/woning standplaatsen. Ter beoordeling van het geluid op de gevels is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uitgangspunt voor het toetsingskader is de realisatie van standplaatsen binnen de bebouwde kom van Emmen.

4.4.4.2 Conclusie akoestisch onderzoek     

Econsultancy heeft een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd in het kader van de voorgenomen realisatie van de drie standplaatsen aan de Valtherlaan te Emmen. Bij de projectie van een nieuwe geluidgevoelige bestemming binnen de zone van een weg is een akoestisch onderzoek verkeerslawaai noodzakelijk. De geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen in de geluidszone van de Odoornerweg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden tevens de nabijgelegen 30km/uur wegen (Valtherzandweg en Valtherlaan) in het onderzoek betrokken. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.

Voor het plangebied is reeds een inrichting voor de standplaatsen opgesteld. Op de rand van het perceel waar de standplaatsen komen zijn toetspunten op 1,50 meter hoog gemodelleerd. De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 5.10. De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen standplaatsen bedraagt maximaal 38 dB. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan. Het akoestisch rapport is opgenomen als bijlage 6 van de toelichting.

4.4.5 Lucht     

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
4.4.5.1 Algemeen beeld luchtkwaliteit plangebied     

Omdat er geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. Dit betekent dat de luchtkwaliteit geen belemmering is voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.5 Waterparagraaf     

Uitgangspunt bij een watertoets is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het waterhuishoudkundig systeem ten behoeve van de nieuwe ontwikkelingen op de woonwagenlocaties is ingericht en/of fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en/of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen.

4.5.1 Lokaal bestuursakkoord Water     

De uitgangspunten van het Nationaal bestuursakkoord Water zijn door het Waterschap Vechtstromen en de gemeente Emmen bekrachtigd in het Lokaal bestuursakkoord Water. In dit akkoord is vastgelegd op welke wijze de wateropgave van het Waterschap Vechtstromen zal worden opgelost en worden verdeeld over de gemeenten.

4.5.2 Gebiedsspecifieke kenmerken     

De woonwagenlocatie ligt in het stroomgebied Rijn- Oost en valt onder het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Waterbeheerplan van waterschap Vechtstromen en in het waterplan van de gemeente Emmen.

Het verharde oppervlak neemt beperkt toe door de realisatie van het plan. Deze extra verharding wordt veroorzaakt doordat het aantal bebouwde standplaatsen toeneemt.

4.5.2.1 Grondgebruik     

De woonwagenlocatie is gelegen in de wijk Emmermeer van Emmen binnen bebouwd gebied. De bestaande standplaatsen zijn sterk versteend. De woonwagenlocatie heeft een woonfunctie.

4.5.3 Waterhuishouding     

Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is gericht op afkoppelen van hemelwater van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Bij woonwagenlocaties is dit echter niet mogelijk doordat het water zorgt voor uitspoeling van de ondergrond, met als gevolg verzakkingen van de woonwagens. Om die reden wordt het hemelwater van de woonwagenlocatie afgevoerd via de HWA-riolering op het oppervlaktewater.

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riooloverstorten naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, regenwater wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd.

4.5.4 Wateradvies waterschap     

De gemeente Emmen heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding.

Het voorontwerpbestemmingsplan is voor overleg aan het waterschap voorgelegd. Het waterschap kan zich vinden in het bestemmingsplan.Gelet op het advies van het waterschap, worden gebieden die kansrijk zijn voor infiltratie van hemelwater, zoals parkeerplaatsen en groenvoorzieningen, mede bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen. De watertoets en de samenvatting wateertoets zijn opgenomen als bijlage 10 en 11 van de toelichting.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding     

5.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie) is een bestemmingsplan waarmee de herinrichting en een torevoeging met drie woonagenplaatsen mogelijk wordt gemaakt.

Tevens dient het nieuwe bestemmingsplan rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

5.2 Toelichting op de regels     

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.

In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de omgevingsvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:
1. Woonsituatie:
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:

i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;

ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;

iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;

iv. het uitzicht;

v. de aanwezigheid van voldoende privacy.
2. Straat- en bebouwingsbeeld:
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:

i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);

ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;

iii. gevelbeelden;

iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;

v. de hoogtedifferentiatie;

vi. de situering van gebouwen op het perceel;

vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.
3. Cultuurhistorie
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;
4. Verkeersveiligheid
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:

i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;

ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;

iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;

iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;

v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;

vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.
5. Sociale veiligheid
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:

i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;

ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:

i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;

ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;

iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;

de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
7. Milieusituatie:
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:

i. de mate van hinder voor de omliggende functies;

ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;

iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;

iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;

v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;

vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;

vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.

Figuur 6.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

Bescherming van archeologische waarden

Om de archeologische waarden te beschermen is in de regels een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' met een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Daardoor wordt de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet altijd en overal in strijd met de onderkende waarden behoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden. Het stelsel biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst.

Normale onderhoudswerkzaamheden kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Daarom is bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aangegeven dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningsplicht vallen. In de praktijk kan het lastig zijn om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. In ieder geval zal het bij "normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Incidentele ingrepen zoals bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen niet als "normaal" beschouwd kunnen worden.

Opzet regels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.2.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels     

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

5.2.2.1 Groen     

Artikel 3 Groen

De op de verbeelding voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor openbare groenvoorziening, bos, (erf)toegangswegen, fietsstroken, voetpaden, voorziening ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen. Voorzieningen ten behoeve van sport- en speelgelegenheden en andere bouwwerken mogen binnen deze bestemming opgericht worden.

Binnen de bestemming groen is geen bouwmogelijkheid opgenomen, het is dus niet mogelijk om gebouwen binnen de bestemming groen te realiseren.

5.2.2.2 Verkeer     

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor woonstraten en wegen ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende erven en percelen. Binnen deze bestemming is het aanleggen van voet- en fietspaden, straten, erven en pleinen, groenvoorzieningen, sport en speelgelegenheden, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen eveneens mogelijk. Parkeervoorzieningen kunnen uitsluitend ter plaatse van de specifieke functieaanduiding Verkeer-parkeren (sv-p) worden gerealiseerd. Gebouwen mogen niet worden opgericht binnen deze bestemmingen, wel zijn andere bouwwerken ten dienste van de bestemming mogelijk.

5.2.2.3 Wonen     

Artikel 5 Wonen - Woonwagenstandplaats

De bestemming Wonen- Woonwagenstandplaats is bedoeld voor standplaatsen. Op deze standplaatsen mogen woonwagens gerealiseerd worden met bijbehorende bouwwerken.

Voor iedere standplaats is een apart bouwvlak opgenomen. Uitsluitend binnen het bouwvlak mag een hoofdgebouw in de vorm van een woonwagen worden opgericht. Het aantal standplaatsen zoals aangegeven op de verbeelding mag niet worden vermeerderd.

Bijbehorende bouwwerken dienen ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw en mogen uitsluitend gerealiseerd worden binnen het op de verbeelding aangegeven bouwaanduiding bijbehorende bouwwerken. Bijbehorende bouwwerken mogen niet aan het hoofdgebouw vast gebouwd te worden. Wonen binnen een bijbehorende bouwwerk is niet toegestaan. Naast bijbehorende bouwwerken kunnen tevens andere bouwwerken zoals bijvoorbeeld een dierenverblijf of een overkapping worden gerealiseerd. Ook voor deze andere bouwwerken geldt dat deze binnen de bouwaanduiding bijbehorende bouwwerken moeten worden opgericht.

De afstand van de woonwagen tot de overige woonwagens bedraagt minimaal vijf meter. De brandveiligheidsruimte die hiermee gepaard gaat mag niet bebouwd worden of als parkeerplaats dienen voor voertuigen, caravans, en dergelijke. Op de verbeelding zijn de bouwvlakken van de standplaatsen zodanig opgenomen dat hiermee voldaan wordt aan de 'Handreiking brandveiligheid van woonwagens en woonwagenlocaties' van de VROM-inspectie. Tevens zijn de regels van het bestemmingsplan hierop aangepast.

5.2.3 Dubbelbestemmingen     

DUBBELBESTEMMINGEN

Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.

Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden Afwegingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.

Het plangebied Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie) kent één dubbelbestemming te weten:Waarde-Archeologie 4.

Artikel 6 Waarde- Archeologie 4

Om de archeologische waarden in het plangebied te beschermen is de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 4 op de verbeelding opgenomen.

Waarde- Archeologie 4

Voor gronden binnen categorie 4 geldt dat archeologisch onderzoek nodig is om vast te stellen of er waarden aanwezig zijn en of deze behoudenswaardig zijn. Om de archeologische waarden te beschermen is in de regels een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Daardoor wordt de uitvoering van bepaalde activiteiten aan bepaalde voorwaarden gebonden. Het stelsel biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst. Voor terreinen binnen Waarde - Archeologie 4 is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). De Waarde - Archeologie 4 is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen geen drainageverbod geldt.

Voor de dubbelbestemming Waarde-Archeologie geldt dat bestemmingen een wijzigingsbevoegdheid kennen, waarin overeenkomstig artikel 3.6 van de Wro Burgemeester en Wethouders de dubbelbestemming kunnen laten vervallen of alsnog aan de gronden de dubbelbestemming kunnen toekennen.

5.2.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In artikel 8 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw, het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling. Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.

De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

5.2.5 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels     

Het laatste hoofdstuk "Overgangs en slotregels" bevat in artikel 12 het overgangsrecht , zoals beschreven in het besluit Ruimtelijke Ordening. Artikel 13 is de slotregel. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als regels van het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie)".

5.3 Handhaving     

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.

Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid     

6.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen     

6.1.1 Overleg     

Het college heeft het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie) vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.

De ontvangen adviezen en reacties zijn gebundeld in de Nota van Beantwoording behorende bij het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie). In deze nota is tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende overlegreacties opgenomen. Waar de adviezen en reacties leidden tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.

Voor de inhoud van de overlegreacties en het standpunt van het college wordt verwezen naar voornoemde nota. De Nota van Beantwoording maakt deel uit van het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie).

6.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan     

Tegen het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie) zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De planontwikkelingskosten en van voorliggende bestemmingsplan  Emmen, Emmermeer uitbreiding woonwagenlocatie aan de Valtherlaan komen geheel voor rekening van de Gemeente Emmen, waarbij de afdeling Dorpen en Wijken de coördinatie heeft. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende geborgd.

Er kunnen nog zogeheten MJOP's (meerjarenonderhoudsplannen) worden opgesteld voor het woonwagencentrum na herinrichting. Zo worden de structurele jaarlijkse beheerkosten goed in beeld gebracht en kunnen die jaarlijks worden begroot. Dit valt buiten het project 'herinrichting kleine woonwagencentra'. Gestreefd wordt om een bedrag à 700 euro jaarlijks per huurstandplaats te reserveren voor planmatig onderhoud en dagelijks onderhoud. Dit bedrag is in den lande een representatief bedrag gebleken om te reserveren voor dagelijks en planmatig onderhoud. Op dit moment betalen de bestaande huurders voor minder ruimte dan men in de loop der tijd in gebruik heeft genomen. De standplaatsen zullen opnieuw ingemeten moeten worden en er zal een nieuwe huurprijs moeten worden vastgesteld op basis van de werkelijke aantal m2 van de standplaats. Mocht de huurder het hier niet mee eens zijn, dan zal de extra ingenomen ruimte door de huurder moeten worden ingeleverd. Eventuele extra opbrengsten zijn nu niet meegenomen. Deze behoren bij de reguliere exploitatie.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie) met identificatienummer NL.IMRO.0114.2020010-B701 van de gemeente Emmen;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aan huisgebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten:     

een beroep,of het beroepsmatig verlenen van diensten of bedrijfvoering dat op administratief, lichaamsverzorgend , juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Achtererfscheiding:     

een van de weg afgekeerde zijde van een bouwperceel, met dien verstande, dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als achtererfscheiding dient te worden aangemerkt;

1.6 Achtergevel:     

gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw;

1.7 Ander(e) bouwwerk(en):     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.8 Andere werk(en):     

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.9 Archeologische verwachting:     

verwachting van middelhoge of hoge archeologische waarden, welke nader onderzocht dienen te worden;

1.10 Archeologische waarde:     

vastgestelde archeologische waarde zoals weergegeven op de Archeologisch Monumenten Kaart (AMK);

1.11 Archeologisch waardevol gebied:     

een door het rijk aangewezen gebied en of element (AMK) waarvan geconstateerd is dat zich in en of op de bodem, met het oog op de bewoningsgeschiedenis, beschermingswaardige en door mensen gemaakte voorwerpen en of sporen van de vroegere samenlevingen bevinden;

1.12 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 Bebouwingsgrens:     

een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan;

1.14 Begane grond:     

de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;

1.15 Bestaand:     

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.16 Bestaande bebouwing:     

bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;

1.17 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.19 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 Bijbehorend bouwwerk:     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.21 Bodemingreep:     

werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige (archeologische) bodemarchief;

1.22 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.23 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.24 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel;

1.26 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;

1.28 Erf:     

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.29 Erker:     

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben;

1.30 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 Geluidswerende voorzieningen:     

geluidsreducerende constructie/ bouwwerk in de vorm van voorzieningen zoals geluidsschermen, geluidswallen of aan deze constructies gelijk te stellen bouwwerk/ constructie;

1.32 Gevel:     

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.33 Gevellijn:     

de fysieke, danwel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;

1.34 Groenvoorziening:     

een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;

1.35 Hoofdgebouw:     

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst;

1.36 Luifel:     

een andere bouwwerk, bevestigd aan een wand zonder in contact te komen met de grond, vaak boven een raam of deur;

1.37 Nutsvoorzieningen/ of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:     

voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, telecommunicatie, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;

1.38 Overkapping:     

een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes);

1.39 Overstek:     

bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel;

1.40 Perceelsgrens:     

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;

1.41 Serre:     

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaand uit een lichte constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.42 Standplaats:     

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingennet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.43 Straat- en bebouwingsbeeld:     

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.44 Voorerf:     

gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw gelegen is;

1.45 Voorerfgebied     

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied

1.46 Waterhuishoudkundige voorzieningen:     

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;

1.47 Woonwagen:     

voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst,uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.48 Woonwagencentrum:     

terrein waar mensen in woonwagens of gelijkwaardige bebouwing wonen;

1.49 Zijerf:     

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is;

1.50 Zijerfscheiding:     

een scheiding tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een daarop aansluitende bestemming, met dien verstande dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als zijerfscheiding dient te worden aangehouden;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:     

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 De bebouwing op de verbeelding:     

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 Bebouwingspercentage:     

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 De hoogte van een windturbine:     

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

2.8 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 Het peil:     

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen(voorziening);
  2. water;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. sport- en speelgelegenheden;
  3. fiets- en voetpaden;
  4. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Andere bouwwerken     
  1. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    1. de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg maximaal 1 meter bedraagt;
    2. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen, maximaal 25 m2 bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden voor buitenopslag van goederen;
  2. het gebruik van de gronden voor parkeren, stallen van voertuigen en/of aanhangers.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfgebied     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Verkeer-Verblijfgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten en wegen voor de ontsluiting van de aanliggende percelen;
  2. erven en pleinen;
  3. parkeren ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer-parkeren (sv-p)';

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. kunstwerken en waterwerken;
  3. sport- en speelgelegenheden;
  4. fiets- en voetpaden;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
4.2.2 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    1. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen, maximaal 50 m2 mag bedragen;
    2. de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding mag maximaal 1 meter bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden voor buitenopslag van goederen;
  2. het gebruik van de gronden voor parkeren, stallen van voertuigen en/of aanhangers.

Artikel 5 Wonen - Woonwagenstandplaats     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Wonen-Woonwagenstandplaats aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonwagenstandplaatsen;
  2. een berging ter plaatse van de aanduiding bijbehorende bouwwerken (sba-bb);
  3. een brandveiligheidszone ter plaatse van de aanduiding brandveiligheidszone (sba-bvz);
  4. tuin en erven;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. toegangswegen, in- en uitritten;
  3. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. als hoofdgebouw mag op een woonwagenstandplaats maximaal één woonwagen/woonwagenwoning worden geplaatst;
  2. het aantal hoofdgebouwen met de bestemming Wonen-Woonwagenstandplaats zal ten hoogste het in de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" aangegeven aantal bedragen;
  3. per woonwagenstandplaats mag 60% van het perceel behorende bij de woonwagenstandplaats bebouwd worden, hierbij wordt de aanwezige berging binnen de ter plaatse van de aanduiding bijbehorende bouwwerken niet meegerekend;
  4. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  5. een gevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht;
  6. indien een woonwagen op de standplaats wordt gerealiseerd geldt voor de te realiseren woonwagen een maximale bouwhoogte van 7,5 meter.
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding bijbehorende bouwwerken worden opgerich (sba-bb)t;
  2. ter plaatse van de bouwaanduiding bijbehorend bouwwerk mag het gehele bouwvlak worden bebouwd ten behoeve van een bijbehorend bouwwerk;
  3. bijbehorende bouwwerken mogen niet worden aangebouwd aan het hoofdgebouw;
  4. bijbehorende bouwwerken mogen op de perceelsgrens worden opgericht;
  5. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  6. een bijbehorend bouwwerk dient plat of met een lessenaarsdak te worden afgedekt.
5.2.3 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. andere bouwwerken mogen uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding bijbehorende bouwwerken worden opgericht, behalve erf- en terreinafscheidingen en vlaggenmasten; deze mogrn voor de gevellijn en buiten de ter plaatse aangeduide bouwaanduiding bijbehorende bouwwerken worden opgericht;
  2. de maximale bouwhoogte van een erf- of terreinafscheiding voor de gevellijn mag maximaal 1 meter bedragen en achter de gevellijn maximaal 2 meter;
  3. de maximale bouwhoogte van vlaggenmasten voor de gevellijn mag maximaal 1 meter bedragen en achter de gevellijn maximaal 3 meter;
  4. de maximale bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter.

5.3 Nadere eisen     

5.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

5.4 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als hoofdgebouw;
  2. het inrichten van het dak van een gebouw als dakterras.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. terreinen van middelhoge of hoge archeologische verwachtingen;
  2. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden, met dien verstande dat de bestemming niet geldt voor het gebied dat is gelegen binnen de dubbelbestemming Leiding – Gas en of de Leiding – Nam leiding.

6.2 Bouwregels     

  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 4, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  2. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het eerste lid genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden regels.
  3. In de situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende regels aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 1000 m², waarbij het gaat om een totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwvlak van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen;
    3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
  5. Indien lid c., onderdeel 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
  6. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in het eerste lid, waaraan regels zijn verbonden als bedoeld in lid c., is lid d, aanhef en de onderdelen 2 en 3, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Lid b., c. en e. zijn van overeenkomstige toepassing.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, is het verboden om op of in de gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 4 , zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
    1. bodemingrepen meer dan 1000m2 op een grotere diepte dan dan 30 centimeter, ter plaatse van de bestemming Waarde -Archeologie 4;
  2. Het verbod als bedoeld in artikel 6.3 onder 1 is niet van toepassing op werken en / of werkzaamheden die:
    1. drainage betreffen;
    2. normaal onderhoud en beheer betreffen;
    3. bodemingrepen tot ten hoogste 30 cm;
    4. niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor betreffen, de zogenaamde woellaag ( tezamen met sub b het 30 cm +10 cm principe);
    5. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    6. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning,
    7. oppervlakte beslaan van ten hoogste 1000m2;
    8. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  3. Voor zover voor meerdere werken en / of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  4. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid, die betrekking heeft op gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 4, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.Alvorens tot onderzoek over te gaan kan een archeoloog in dienst van de gemeente, een provinciaal archeoloog of hiermee gelijk te stellen archeologische deskundige advies worden gevraagd omtrent de noodzaak tot onderzoek, indien deze schriftelijk heeft verklaard dat een onderzoek niet noodzakelijk is vervalt de verplichting tot onderzoek zoals gesteld in artikel 6.3 onder 4
  5. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid d genoegzaam blijkt dat:
    1. de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders in voldoende mate is vastgesteld
    2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    3. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden regels;
    4. de archeologische deskundige Burgemeester en Wethouders positief heeft geadviseerd omtrent het uitvoeren van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  6. In de situatie als bedoeld in lid e, onderdeel 3, kunnen burgemeester en wethouders de volgende regels aan de aanlegvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  7. Indien lid f, onderdeel 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid     

6.4.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening:

  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 te wijzigen of geheel of gedeeltelijk doen vervallen, indien op basis van een archeologisch onderzoek is aangetoond dat in de desbetreffende gronden geen archeologische waarden meer aanwezig zijn;
  2. aan gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 2 of Waarde - Archeologie 3 toe te kennen, indien een archeologisch onderzoek dit, gelet op de ter plaatse aanwezige waarden, rechtvaardigt;
  3. de oppervlaktes en/ en of dieptes als genoemd in artikel 6.3 en 6.2 te veranderen en / of desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/ of mogelijk is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels     

8.1 Ondergeschikte bouwonderdelen     

  1. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, meeontworpen sierende elementen, ventilatiekanalen, installaties voor duurzame energie-en watervoorzienngen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
  2. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels     

9.1 Vormen van verboden gebruik ( onbebouwd)     

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  1. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. als opslagplaats van materialen en voertuigen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf, seksinrichting en of tippelzone; voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie en of tippelzone.

9.2 Vormen van verboden gebruik ( gebouwen)     

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  1. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    1. goederen, waarvan de verkoop ondergeschikt deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  2. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
  3. het plaatsen van of geplaatst houden van onderkomens;
  4. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) (raam)prostitutie

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels     

10.1 Bevoegdheid     

Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het toestaan van geringe afwijkingen, welke in het belang zijn voor een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3 meter bedraagt;
  2. de regels voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer, openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
    2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 meter² mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen;
  3. de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
    2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
    3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    5. max 50m2 mag gebruikt worden voor het aan huis verbonden activititen;
    6. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ en bedrijf;
    7. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 meter² bij of aan de woning worden geplaatst;
    8. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein op het moment dat dit noodzakelijk is vanwege de bestaande parkeerdruk in de omgeving.

10.2 Afweging     

De toepassing van de in artikel 10.1 eerste lid genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Tevens dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder, indien daartoe noodzaak is. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad of bij negatief advies van de leidingbeheerder kan de functiewijziging niet plaatsvinden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 11 Overige regels     

11.1 Van toepassingsverklaring Paraplupan Parkeernormen     

  1. Het Parapluplan Parkeernormen met planIdn: NL.IMRO. 0114.2017025- P701 gemeente Emmen, blijft van toepassing op het plangebied;
  2. indien het 'Integrale parkeervisie gemeente Emmen' als bedoeld onder sub a gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging

11.2 Van toepassingsverklaring Parapluplan Standplaatsen     

  1. het Parapluplan Emmen Standplaatsen met planIdn: NL.IMRO. 0114.2017011.017- P701 gemeente Emmen, blijft van toepassing op het plangebied;
  2. indien het 'standplaatsen beleid' als bedoeld onder sub c gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht     

12.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Emmen, Emmermeer Valtherlaan (uitbreiding woonwagenlocatie) .