direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Emmen, Nieuw-Schoonebeek, verbindingszone Koelveen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2020008-W701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding & doel

In het kader van de natuurontwikkeling rondom Bargerveen gaat Prolander een ecologische verbindingszone aanleggen tussen het Bargerveen en Oosteindsche veen rondom Koelveen. Deze zone verbindt het Bargerveen met het meer westelijk gelegen natuurgebied. Een deel van de percelen is al bestemd en ingericht voor de natuur en de ontbrekende percelen worden met dit wijzigingsplan van een natuurbestemming voorzien zodat ze ook als zodanig gebruikt kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2020008-W701_0001.png"

Figuur 1.1: globale ligging plangebied.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van de wegen Ellenbeek / Veenschapsweg en ten noorden van de provinciale weg N863. In onderstaande afbeelding in de verbindingszone globaal aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2020008-W701_0002.png"

Figuur 1.2 globale ligging plangebied binnen groene gebied.

1.3 Geldend bestemmingsplan

De gronden waarop dit wijzigingsplan betrekking heeft zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 30 oktober 2014. In dit bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming 'Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen', 'Bos', en 'Natuur - Veengebieden en Beekdalen'. Dit wijzigingsplan kent waar nodig de bestemming 'Natuur - Veengebieden en Beekdalen' toe aan de gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2020008-W701_0003.png"

Figuur 1.3: geldend bestemmingsplan Buitengebied 2011

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 worden de relevante beleidskaders beschreven. De milieu- en omgevingsaspecten zijn in hoofdstuk 4 opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving. In hoofdstuk 6 komt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en het overleg en inspraak van het plan aanbod.

Hoofdstuk 2 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleid van Rijk- provincie en Waterschap en waar nodig hoe met dit beleid rekening is gehouden.

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

De Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef, is 24 september 2009 vastgesteld. De structuurvisie is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020 (vastgesteld september 2001). De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid.

De ruimtelijke hoofdstructuur in de structuurvisie is gestoeld op de 'lagenbenadering'. Deze benadering gaat uit van een logische opbouw van het landschap in drie lagen:

  • Laag 1: de ondergrond: de natuurlijke basis; water, bodem, landschap en natuur.
  • Laag 2: de netwerklaag: verbindingen; systeem van wegen, kanalen, spoorlijnen en andere verbindingen.
  • Laag 3: de occupatielaag: wonen, werken, recreëren en voorzieningen.

Het Bargerveen en haar omgeving vormt een gedeelte van de eerste laag. Eén van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in de eerste laag is het versterken van het Bargerveen. Deze verbindingszone is in overeenstemming met deze doelstelling want het versterkt de mogelijkheden voor dieren om zich veilig van en naar het Bargerveen te trekken.

Voor het Bargerveen richt de inzet zich op een ruimtelijke overgangszone in noordelijke en westelijke richting tussen de natuur van het Bargerveen en de omliggende agrarische functie. In deze overgangszone is naast landbouw ook ruimte voor recreatie of recreatief medegebruik. Daar waar landbouw onrendabel wordt, kan extensivering en/of recreatief medegebruik een plek krijgen. Hierbij kan zelfs gedacht worden aan een nieuwe veenomgeving, zodat de natuur in het Bargerveen ontlast wordt.

2.1.2 Ruimtelijke waardenkaart

In het uitvoeringsprogramma behorende bij de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef is de Ruimtelijke waardenkaart opgenomen. In september 2011 is de Ruimtelijke waardenkaart vastgesteld door de gemeenteraad. De Ruimtelijke waardenkaart belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de gemeente Emmen. Het geeft een beschrijving van het ontstaan van het landschap en stelt de belangrijkste karakteristieken van het landschap vast, geeft de knelpunten aan met betrekking tot hedendaagse ruimtelijke ontwikkelingen en stelt een strategie op voor behoud, versterking en ontwikkeling van landschap in relatie tot cultuurhistorie. De Ruimtelijke waardenkaart biedt een beleidskader voor landschap en cultuurhistorie; de 'onderlegger' voor het ruimtelijk beleid en beheer binnen de gemeente. Het document biedt concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie en geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden.

Deelgebieden en kenmerken per deelgebied

De RWK maakt een onderscheid in deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het deelgebied 'Randveenontginning Schoonebeek' (kleinschalige veenontginningen). Het landschap van de hoogveenontginningen gaat naar het zuiden over in het Bargerveen, één van de laatste levende hoogveengebieden van het land. Aan de zuidzijde ligt het Schoonebeekerdiep, met daarin de Wilms Boo, en op de overgang naar het (voormalig) veencomplex uitzonderlijk gaaf bewaarde middeleeuwse dorpen als Westerse Bos, Middendorp en Oosterse Bos. Het landschap van Schoonebeek bestaat uit een reeks van zeer smalle oost-west gerichte dekzandruggen/dekzandkopjes welke langs het beekdal liggen. Op deze ruggen / koppen zijn de buurtschappen tot ontwikkeling gekomen. Daarmee weerspiegelt de bebouwing de opbouw in de ondergrond. Kenmerkend is de lichte waaiervorm van de percelering. Hierin is te herkennen hoe de landmeters bij de uitgifte van het blok zich hebben gericht op één punt, oostelijk van Ter Apel. In contrast tot de beslotenheid van de dorpen en buurtschappen staat de openheid van het beekdal van het Schoonebeekerdiep.

De Ruimtelijke waardenkaart omvat een drietal kaarten.

  • 1. Ruimtelijke aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. lintdorp/veendorp/nederzetting op zandopduiking;
  • 2. Visuele aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. robuuste ruimte veenontginning
    • b. veenrestant
  • 3. Elementen, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. markegrens

De RWK geeft accenten voor behoud, versterking en ontwikkeling van nieuwe waarden. Voor de randvervening Schoonebeek is behoud en ontwikkeling onder andere gericht op het microreliëf van de zandkoppen, boerenerven en erfbeplanting, opstrekkende verkaveling en in samenhang daarmee een opstrekkend sloten- en houtwallenpatroon. Hierna wordt nader ingegaan op bovengenoemde aspecten.

2.1.3 Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota 2017-2022

De Cultuurhistorische Waardenkaart Emmen betreft een inventarisatie en waardering van de cultuurhistorische waarden en bestaat uit een beleidskaart, bronnenkaart en een toelichtende rapportage. Aansluitend is een beleidsnota geschreven: Erfgoednota Emmen 2017-2022. De Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota 2017-2022 zijn op 28 september 2017 door de gemeenteraad vastgesteld.

De Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota hebben de volgende systematiek gebaseerd op beleidskeuzes. Er is op basis van analyse gekozen voor een drietal beleidskeuzen met bijbehorend maatregelenpakket, welke afloopt naar zwaarte:

  • Beschermen;
  • Herkenbaar houden;
  • Respecteren en rekening mee houden.

De maatregel 'Beschermen' heeft betrekking op erfgoed met een zeer hoge cultuurhistorische waarde, zoals monumenten (Rijk, provincie, gemeente), monumentale en waardevolle bomen en beschermde dorpsgezichten (Rijk).

'Herkenbaar houden' heeft betrekking op gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde, te weten:

  • Landschappelijke gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde
  • Stedenbouwkundige gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde
  • Groenstructuren van hoge cultuurhistorische waarde
  • Infrastructuur en waterwegen van hoge cultuurhistorische waarde

Ten slotte is de maatregel 'Respecteren en rekening mee houden' geformuleerd. Deze maatregel heeft betrekking op beeldbepalende bouwwerken, Canon van Emmen, inventarisatie ErfgoedNetwerk, tradities en de top vijf bewonersavonden. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart is het plangebied aangeduid als gelegen binnen het randveenontginningslandschap – hoogveen.

Het veenkoloniale landschap van Emmen is rijk aan veenresten; gebieden die uiteindelijk niet in cultuur zijn gebracht. Oosterbos, Berkenrode en het Bargerveen zijn hiervan voorbeelden. Het Bargerveen is het laatste overgebleven gedeelte van formaat, dat deel uitmaakte van het Bourtangerveen. Ooit vormde dit moeras het grootste aaneengesloten hoogveengebied van Europa. Het gebied heeft, voordat het grootschalig is verveend, een periode gekend van kleinschalige vervening. Nadat de markegronden van de boeren van Noord- en Zuidbarge waren verdeeld, hadden zich in het Barger-Oosterveen enkele kleinschalige verveners c.q. boeren gevestigd. In de periode 1900–1935 nam hun aantal zelfs toe en was het gebied relatief dicht bevolkt. Na 1935 is het merendeel van het Barger-Oosterveen grootschalig verveend door middel van het bloksysteem met wijken. Tot 1992 vond in dit gebied nog vervening plaats. In dat jaar werd de vervening echter beëindigd en kwam het gebied in handen van Staatsbosbeheer.

Het Bargerveen bestaat uit drie delen; in het noorden het Meerstalblok, in het midden het Amsterdamscheveld en in het zuiden het Schoonebeekerveld. Het Bargerveen vormt een mooi contrast met het aangrenzende Amsterdamscheveld. Dit gebied is nog wel systematisch afgegraven. De turfstrooiselfabriek van Griendtsveen, het achterliggende veld met het smalspoor en de bedrijfswoningen langs het kanaal zijn nog in samenhang aanwezig.

Het Bargerveen is een fascinerend natuurgebied, met rustend en actief hoogveen, droge en vochtige heide, meerstallen (kleine vennen boven op het veen), steilrandjes, bloemrijk akkers (óp een deel van het veengebied vindt nog akkerbouw plaats in de zogenaamde bovenveencultures) en bosschages van els en wilg.

Op elementenniveau geldt bij het randveenontginningslandschap dat de kenmerkende smalle strokenverkaveling van Roswinkel en het Schoonebeekerveld en de doorgaande weg langs Schoonebeek en Nieuw-Schoonebeek een hoge of zeer hoge historisch geografische waardering kennen.

Op grond van de Erfgoednota Emmen 2017-2022 valt het plangebied binnen de beleidskeuze 'herkenbaar houden'. Als maatregel is in de Erfgoednota genoemd: herkenbaar houden van de historische en ruimtelijke structuur en samenhang. De gemeentelijke opgave in deze categorie luidt ontwikkelingen zodanig vroegtijdig te begeleiden dat deze aansluiten of inspelen op de cultuurhistorische kwaliteiten. In het plan wordt aangesloten op de verkavelingsstructuur van het Schoonebeekerveld. In de verdere toelichting wordt nader ingegaan op de inpassing van het plan.

2.1.4 Bestemmingsplan Buitengebied Emmen

Het bestemmingsplan Buitengebied Emmen heeft als uitgangspunt dat een vitaal platteland van groot belang is voor de ontwikkeling van het omvangrijke buitengebied van Emmen. Het bestemmingsplan kan in ruimtelijke zin ontwikkelingen ondersteunen, die het karakter en de leefbaarheid van het buitengebied versterken. Zo draagt een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan optimaal bij aan een vitale toekomst voor het platteland in Emmen. Landbouw en landschap (inclusief natuur- en bosgebieden) bepalen het gezicht van het Emmense platteland. Ze worden daarom aangemerkt als 'basisfuncties'. Landbouw en landschap (inclusief cultuurhistorie en archeologie) zijn onlosmakelijk verbonden met het buitengebied en er (letterlijk) in geworteld. Bodem en water zijn de randvoorwaarden om de landbouw en het landschap goed te laten ontwikkelen en vanuit die rol ook essentieel. In het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de lagenbenadering die in de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef wordt gehanteerd. De onderste lagen van landschap, natuur en bodem zijn in de Structuurvisie bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden in de netwerk- en occupatie laag. Landschap is ook in de Structuurvisie de onderlegger voor het ruimtelijke, economische beleid. Het bestemmingsplan kiest landschap als randvoorwaarde voor ontwikkelingsmogelijkheden van de aanwezige functies. Begrip en inzicht in de landschappelijke opbouw kan als inspiratiebron werken bij landschappelijke ingrepen. Het rapport “De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap", als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan, biedt een handvat voor het uitwerken van nieuwe ontwikkelingen. De opgave is ontwikkelingen zodanig te geleiden dat kwaliteiten behouden blijven, knelpunten tot een oplossing worden gebracht, nieuwe kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd en dat alles zodanig dat het landschap 'zijn verhaal' kan blijven vertellen. Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de kleinschalige veenontginningen. Het wordt gerekend tot het gebied Schoonebeek en omgeving.

Geconcludeerd wordt dan ook dat deze natuurontwikkeling passend is binnen het algemene beleid van de gemeente Emmen.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over 'lange termijn', betreft het de periode na 2030.

De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd :

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Visiekaart en doelstellingen

De meest in het oog springende provinciale ambities komen samen op de visiekaart 2030. De visie geeft een samenhangend perspectief op de toekomst. Op de visiekaart is de ontwikkeling voor de robuuste systemen vastgelegd. De robuuste systemen vormen de dragers voor de ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe.

Het plangebied is op de visiekaart aangeduid als robuust natuursysteem. Dit systeem betreft de gebieden en verbindingen die de ruggengraat vormen voor de natuur in Drenthe.

Ecologische verbindingen zorgen er voor dat verschillende natuurgebieden met elkaar verbonden zijn. Dit is belangrijk voor de verspreiding van planten en dieren tussen gebieden.

Kernkwaliteiten

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Natuur

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangende structuur van gebieden met een speciale natuurkwaliteit, deze zijn nader beschreven in het robuust natuursysteem. Het NNN vormt de ruggengraat van het Drentse natuurnetwerk en waarborgt biodiversiteit en duurzame natuur. Voor de ruimtelijke identiteit van Drenthe is de belevingswaarde en de mogelijkheid tot benutten van de natuur van groot belang. De provincie is direct verantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van de natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland. De provinciale ambitie ten aanzien van natuurontwikkeling of het ontwikkelen van een robuust NNN, is uitgewerkt in het robuust natuursysteem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2020008-W701_0004.png"

Figuur 2.1: het plangebied is gelegen aansluitend aan de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland.

Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het gebied Wegdorpen van de randveenontginningen. Behoud en versterking van de kavelstructuur en de openheid is als doel benoemd. Kenmerkend voor de randveenontginningen is het ontstaan langs de randen van de Veenkoloniën door het ontginnen van de randen van het toenmalige immense hoogveenpakket. Het kleinschalige, meer onregelmatige beeld van dit landschapstype wordt bepaald door de dorpen: langgerekte bebouwingslinten met dwars daarop een smalle, onregelmatig opstrekkende verkaveling.

Het omringende landelijke gebied dringt door in het wegdorp. Vanaf de hoofdweg is tussen de bebouwing door het landelijke gebied waarneembaar. Het dorpssilhouet is een langgerekte, smalle, slingerende strook, waarvan de massa wordt gevormd door een onregelmatige aaneenschakeling van forse boerderijen, kleinere boerderijen en woningen met erfbeplantingen. Dominerend is de beplanting van opgaande bomen langs de weg, in een overigens open landschap. Typisch is de ligging op de lichtglooiende rand van een hoogveenontginning en veelal een stroomdal.

Van provinciaal belang is de typische langgerekte en slingerende ontsluitingsstructuur. Veelal is deze aan weerszijden beplant. Het is de hierop dwarsliggende, onregelmatige verkavelingsstructuur die de maat en schaal van de omliggende openheid bepaalt.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch kompas. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen. Rond het Amsterdamscheveld en het Bargerveen zijn verschillende fasen van veenontginning zichtbaar door strakke interne ontginningslijnen, aan de randen rafelige grenzen tussen wel en niet afgegraven en in cultuur gebracht hoogveen. Voor de randveenontginningen zijn kenmerkend:

  • Licht slingerend verloop van de weg als ontginningsas parallel aan het Schoonebekerdiep;
  • Een onderscheid tussen oost en west in lintdorpen en esgehuchten;
  • Een opstrekkende verkaveling vanuit het lint.

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen.

Bepalend in dit gebied is de positie van Emmen als naoorlogse stad, in een veengebied dat vrij laat is ontgonnen en nog de concrete sporen toont van de machinale veenontginningen. Emmen, oorspronkelijk een esdorp op een uitloper van de Hondsrug, bezit rondom de oude kern een krans van woonwijken en industriegebieden, die representatief zijn voor de opeenvolgende fasen in het naoorlogse planningsdenken. Daarbuiten zijn in het gebied van het Amsterdamscheveld de verschillende facetten en fasen van de machinale veenontginning in één gebied zichtbaar. De zuidelijke strook langs de grens met Duitsland heeft een eigen karakter, gevormd door de randveenontginningen en hun wegdorpen en de esgehuchten.

Structuren van provinciaal belang

Voor het gebied als totaal:

  • De veelzijdigheid van ruimtelijke inrichting in fasen en in tijd, met structuren van esdorpen, veenontginningen, wegdorpen en naoorlogse planning;
  • De verschillende zones die zich door hun autonome ontwikkeling sterk van elkaar onderscheiden.

De karakteristieken van elk van de zones

Emmen

  • Hoofdstructuur van naoorlogse uitleg met daarbinnen de functiescheiding wonen, werken, recreatie en verkeer;
  • De naoorlogse woonwijken Emmermeer, Angelslo en Emmerhout als gave representanten van stedenbouwkundige concepten;
  • De aanwezigheid van (restanten van) esdorpstructuren van (het centrum van) Emmen, Barge en Westenesch en prehistorische sporen die de route van Coevorden naar Groningen over de Hondsrug weerspiegelen.

Veengebied

  • Meervoudig systeem van kanalen en wijken;
  • Rond het Amsterdamscheveld en het Bargerveen zijn verschillende fasen van veenontginning zichtbaar door strakke interne ontginningslijnen, aan de randen rafelige grenzen tussen wel en niet afgegraven en in cultuur gebracht hoogveen, machinale sporen in het veen en de turfstrooiselfabriek en gerelateerde dorpsbebouwing bij het gebied van Van Griendtsveen.

Randveenontginningen

  • Licht slingerend verloop van de weg als ontginningsas parallel aan het Schoonebekerdiep;
  • Een onderscheid tussen oost en west in lintdorpen en esgehuchten;
  • Een opstrekkende verkaveling vanuit het lint.

Ambitie

Bepalend voor dit deelgebied is de stad Emmen als naoorlogse groeikern op de rand van de Hondsrug met een omringend veengebied.

In dit deelgebied wil de provincie specifiek sturen op:

  • Het behouden van de kenmerkende stedenbouwkundige concepten van de naoorlogse wijken van Emmen als representanten van opeenvolgende fasen in het denken over wonen en de stad;
  • Bij nieuwe ontwikkelingen van Emmen consequent vasthouden aan het wijkontwerp als totaalbeeld en als uitdrukking van een vernieuwend denkbeeld over de wijze van wonen;
  • Het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing;
  • Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die samenhangen met de prehistorische route over de Hondsrug;
  • Het herkenbaar houden van de lintstructuur van de randveenontginningen met een variatie aan bebouwing langs de slingerende oost-west georiënteerde wegen.

Vanuit provinciaal cultuurhistorisch belang kent dit gebied de sturingscategorie 'respecteren'. Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen.

Archeologie 

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Aardkundige waarden

Het plangebied is onderdeel van De Hondsrug UNESCO GLOBAL GEOPARK. De Hondsrug is een markant en dominerend onderdeel van het Drents Plateau. Het landschappelijk contrast met het naastgelegen Hunzedal is beeldbepalend. De bijzondere geologie van de Hondsrug is de inspiratie geweest voor het ontwikkelen van een geopark. De Hondsrug is het eerste gebied in Nederland dat is erkend als UNESCO Global Geopark. Dat is een gebied met bijzondere geologische kwaliteiten en, daarmee samenhangende, cultuurhistorische en ecologische waarden.

In dit gebied zijn de kernkwaliteiten archeologie, landschap en cultuurhistorie onlosmakelijk gekoppeld aan het (economische) vestigingsklimaat en de vrijetijdseconomie. De provincie zet deze gebiedskwaliteiten in voor een duurzame economische ontwikkeling van het gebied. De Hondsrug UNESCO Global Geopark draagt bij aan bewustwording, kennisverbreding en een inspirerend kader van kernkwaliteiten voor nieuwe initiatieven.

Voor delen van het plangebied geldt een hoog beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In gebieden met een hoog beschermingsniveau heeft de provincie de ambitie om de context en het referentiebeeld van de aardkundige eenheid te behouden of te herstellen. In deze gebieden staat de provincie ontwikkelingen alleen toe als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden. Het zorgvuldig en verantwoord omgaan met de aardkundige waarden vormt voor de provincie vertrekpunt bij planvorming.

2.2.2 Provinciale Omgevingsverordening Drenthe

In artikel 2.6 van de Provinciale Omgevingsverordening is aangegeven dat, als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, in het ruimtelijk plan uiteengezet wordt hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid, en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie. In de verordening is voorts opgenomen dat een ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

Hoe is rekening gehouden met kernkwaliteiten?

Ten aanzien van de inrichting van het gebied is rekening hehouden met de kernkwaliteiten zoals de provincie (en ook de gemeente) bepaald hebben. De langgerekte kavels worden zo min mogelijk aangetast, alleen waar in oost-westelijke richting een verbinding komt is de ontwikkeling haaks op deze kavelstructuur. Waar dit het geval is wordt aangesloten bij bestaande haakse verbindingen.

Zo ligt het meest noordelijke en meest zuidelijke zuidelijke stuk nieuwe fietspad parallel aan resp. de Ellebeek en aan aan de Koelveenweg/de hoofdwatergang van het Waterschap welke allen haaks op bovengenoemde kernkwaliteit ligt. Daarnaast wordt de nadruk op de langgerekt noord- zuid verkaveling gelegd door de stukjes watergang tussen bovengenoemd fietspad en koelveenweg de accentueren met een natuurlijke oever- slenk waardoor deze noord- zuidrichting verder wordt benadrukt.

In deze haakse percelen zal niet gewerkt worden met hoog opgaande beplanting zodat het kenmerkende landschapsbeeld zoveel mogelijk behouden blijft. Ten aanzien van de poelen worden die zo aangelegd dat de de langgerekte kavels volgen en deze niet doorsnijden. Bovendien worden ze zo aangelegd dat het lijkt alsof er sprake is van een oude veenontginning. Hiermee houdt het ontwerp rekening met de kernkwaliteiten van het landschap.

Daarnaast is de hele ontwikkeling passend binnen de natuurdoelstellingen die deze verordening ook beschrijft. Verbindingen tussen bestaande natuurgebieden dragen bij aan de versterking van de NNN gebieden en ook Natura 2000-gebieden in Drenthe.

Ten aanzien van de Hondsrug zijn de archeologische waarden van het gebied specifiek onderzocht. De resultaten daarvan staan beschreven in paragraaf 4.1. Hieruit blijkt dat deze aspecten geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid. Tevens zal de uitwerking zoals beschreven nadrukkelijk rekening houden met de landschappelijke kwaliteiten van het gebied als geheel en ook de Hondsrug.

De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met de proviciale belangen in het gebied.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met de structuurvisie kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Delen van de structuurvisie die de nationale ruimtelijke belangen borgen en die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur, de Amvb Ruimte (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening: Barro). Het Barro stelt eisen aan een bestemmingsplan daar waar het gaat om gebieden van nationaal belang. In de regels van het Barro is aangegeven hoe met deze belangen bij nieuw op te stellen bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. Het Barro heeft op deze punt dus rechtstreekse werking. Daarnaast voorziet het Barro in provinciaal medebewind. Dit houdt in dat een provincie verplicht wordt tot het opnemen van zaken in de provinciale omgevingsverordening. Zo worden de provincies verplicht gebieden aan te wijzen die het natuurnetwerk Nederland vormen. Bij provinciale verordening worden de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden aangewezen en worden regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving en -uitgangspunten

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de kleinschalige veenontginningen. Het wordt gerekend tot het gebied Schoonebeek en omgeving.

Dankzij kadastrale kaarten is duidelijkheid over het grondgebruik en de ontginningswijze vanaf de 17e eeuw. De boerderijen van de oude bewoningslinten lagen toen op langgerekte kavelstroken, 'opstrekk'nde ploats'n' genoemd, die noordwaarts het veen in liepen en zuidwaarts tot het Schoonebeekerdiep. Door het recht van opstrek, het recht van de grondeigenaar op de onontgonnen gronden voor en achter zijn in cultuur gebrachte grond, is deze bijzondere strokenverkaveling ontstaan.

In de loop van de 18e eeuw, begin 19e eeuw vestigden steeds meer boeren uit Duitsland zich in dit gebied. In 1805 ontstond dan ook Nieuw-Schoonebeek door de verkoop van gronden aldaar aan Duitse boeren. In Nieuw-Schoonebeek bestond het recht van opstrek alleen richting veen waardoor richting het Schoonebeeker diep sprake is van een onregelmatige verkaveling. Dat is tot op de dag van vandaag nog steeds het geval. Bijzonder is de waaiervormige percelering die volgens W. Visscher wijst op een in de Middeleeuwen gebruikelijke wijze van landmeting. (Bron: W. Visscher; Uitwaaieren langs het diep). Deze waaiervormige Schoonebeeker percelen komen samen in een punt, een zandhoogte Ubbenbergh genaamd, op de Nederlands-Duitse grens even ten oosten van Emmer-Compascuum. Overigens liepen de percelen niet door tot de punt. Dat zou niet praktisch zijn. Aan de basis waren de percelen circa 90 meter breed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2020008-W701_0005.png"

Figuur 3.1: Waaiervormige percelering van Schoonebeek en omgeving.

Het gebied is grotendeels kleinschalig en gedeeltelijk niet of deels ontgonnen. Dit betekent dat er her en der nog veenlagen aanwezig die in hoogte verschillen door inklinking, mest en het afsteken van turf(strooisel) voor eigen gebruik. Dit gecombineerd met de bos(stroken) en elzensingels zorgt voor het unieke kleinschalige coulissen landschap.

Door de herprofilering van de Europaweg in de 20e eeuw, is het oorspronkelijke karakter van deze weg verdwenen. Daarentegen zijn de paden richting de boerderijen nog steeds herkenbaar.

De uitzonderlijk gaaf gebleven oorspronkelijke buurtschappen, Westeinde, Middendorp en Oosteinde, met hun specifieke boerderijen en erfbeplanting, de paden richting de boerderijen, de nog steeds herkenbare smalle strokenverkaveling ten noorden van het lint, het aanwezige reliëf en de opgaande bosjes en singels zorgen voor een kleinschalig coulisselandschap. In dit gebied liggen de oudste (bij Schoonebeek), jongere (bij Nieuw Schoonebeek) en jongste (bij Weiteveen) kleinschalige veenontginningen dicht bij elkaar. Het is vooral de optelsom van de nog herkenbare cultuurhistorische karakteristieken die dit gebied zo bijzonder maakt.

3.2 Huidige situatie

De ecologische verbindingszone is beoogd ten noorden van Koelveen. Het plangebied is gelegen tussen het Bargerveen en het Oosteindsche Veen. Het gebied is gelegen ten oosten van Schoonebeek. Het plangebied wordt in het noorden begrensd door de weg Ellebeek en in het zuiden door de Koelveenweg, verder is het plangebied omsloten door percelen akker- en grasland en bosstroken. De totale oppervlakte van de zone is ca. 18 hectare. Van deze 18 hectare is een deel al ingericht als natuur en een deel nog in gebruik als landbouwgrond. Dit gebruik zal na realisatie van de verbindingszone gestopt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2020008-W701_0006.png"

Figuur 3.2: Globale ligging van de EVZ (rode lijn) tussen het Oosteindsche Veen en het Bargerveen (NDFF, 2020).

3.3 Toekomstige situatie

Prolander is voornemens om tussen het Oosteindsche Veen en het Bargerveen een ecologische verbindingszone (EVZ) aan te leggen. Deze verbindingszone houdt zoveel mogelijk rekening met de kenmerkende verkaveling (en beplanting en houtwallenpatroon) in het gebied. Deze zone verbindt een aantal NNN gebieden met elkaar (zie figuur 2.1).

Het gebied wordt ingericht zodat het dienst kan doen als verbindingszone voor dieren die er leven. Werkzaamheden die in het kader van de natuurontwikkeling worden uitgevoerd zijn:

  • Van meerdere (landbouw)percelen de bovenste laag (voedselrijke) grond verwijderen.
  • Om een open verbinding te creëren wordt er beplanting verwijderd. Deze beplanting wordt elders deels weer terug geplant.
  • Er worden poelen aangelegd.
  • Langs de noordzijde van de watergang Koelveen wordt een natuurvriendelijke oever bestaand uit een flauw talud aangelegd.
  • Voor fietsers wordt een betonpad aangelegd.
  • Er wordt een betonpad voor beheerverkeer aangelegd.
  • Er wordt een beheerpad van zand aangelegd.

In bijlage 1 is een gedetailleerd inzicht gegeven in alle werkzaamheden en inrichtingsmaatregelen die genomen worden.

De EVZ zal ‘vooral bestaan uit heischrale en voedselarme grasvegetaties met poelen en plasbermen met enkele struweelplekken die beschutting en bescherming bieden. Op de af te graven delen zal ongeveer 50 cm bouwvoor verwijderd worden om vochtige heide te kunnen ontwikkelen. De heide wordt beheerd door middel van maaien en afvoeren of begrazing. Indien nodig zal opslag periodiek verwijderd worden en op andere plekken deze juist gespaard worden. Door plaatselijk bos te verwijderen ontstaat een doorgaande open verbinding van het Bargerveen naar het Oosteindsche Veen. Tegen het Oosteindsche Veen en langs de watergang Koelveen is de inrichting gericht op kruiden- en faunarijk grasland. Door maaien en afvoeren zal dit zich na verloop van tijd ontwikkelen richting vochtig hooiland. In eerste instantie zal meerdere keren per jaar gemaaid worden met eventueel naweiden in de nazomer/herfst. Als de locaties verschraalt zijn volstaat het jaarlijks eenmaal maaien en afvoeren. Langs de noordzijde van de watergang Koelveen wordt over een breedte van ongeveer 70 meter een flauw talud (1:7) aangelegd. Hierdoor ontstaan een gradiënt van droog (kruiden- en faunarijk grasland) naar nat (natuurvriendelijke oever).

Ter compensatie van het bos dat verwijderd is, wordt elders in de EVZ nieuw struweel en bos aangeplant op gronden van Staatsbosbeheer. De aanplant zal uit boomvormers en deels uit struiken bestaan. De randen/overgangen van het bos naar heide en grasland zullen worden verzacht door bomen te kappen en voornamelijk doornachtige struiken en andere besdragers terug aan te planten. Dit geeft de bospercelen een meer natuurlijke uitstraling en is bevorderlijk voor de grauwe klauwier, maar ook voor insecten en vlinders.

Zand dat vrijkomt bij de werkzaamheden zal verwerkt worden als zandpad. Dit resulteert in minder vervoersbewegingen dan het afvoeren van het zand. Het pad kan gebruikt worden voor het beheer van de EVZ en dient deels als landbouwontsluitingsweg. Het noordelijk deel van de EVZ grenst namelijk aan de Ellenbeek (de weg ten noorden van de EVZ). Ten zuiden van de EVZ liggen landbouwpercelen. Zonder ontsluitingsweg zijn de percelen niet meer vanaf de Ellenbeek toegankelijk. Daarom is het van belang dat er een pad komt dat geschikt is voor landbouwverkeer. De aanleg van een landbouwontsluitingsweg is voorwaarde voor de aanleg van de EVZ in de huidige vorm.

Het pad zal worden verhard waardoor het tevens dienst kan doen als fietspad. Er ontstaat dan voor recreanten een aantrekkelijke route van Schoonebeek richting het Bargerveen. Het is dan tevens een alternatieve route voor de als gevaarlijk ervaren Ellenbeek. Het pad is alleen toegankelijk is voor wandelaars, fietsers en bestemmingsverkeer (SBB, landbouwvoertuigen).

Vochtige, matig voedselarme en kruidenrijke graslanden vormen geschikt leefgebied voor het paapje. Zoals weergegeven op de ontwerpkaart van de EVZ zal een kleinschalig mozaïek gerealiseerd worden van vochtige en hoger gelegen plekken. Op hogere plekken slaan rozen en meidoornstruiken beter aan. Braam komt vanzelf als het milieu geschikt is. De EVZ verbindt twee in potentie geschikte leefgebieden. Daarnaast voorziet de verbindingszone in aanvullend geschikt biotoop.

In het Bargerveen komt de grauwe klauwier met name voor in droge en natte ruigtes, graslanden en struweel. Het inrichtingsplan biedt geschikt biotoop voor grauwe klauwier. Tijdens de inrichting wordt een kleinschalig mozaïek van vochtige en hoger gelegen plekken met eilandjes van struiken/struweel op maximaal 30 meter afstand gerealiseerd. Anders zal een te eenvormige vegetatie ontstaan zonder de noodzakelijke doornstruiken. In de EVZ zal zich met behulp van het juiste beheer geschikt leefgebied ontwikkelen voor beide doelsoorten, maar ook andere (doel)soorten profiteren van de verbinding tussen beide kerngebieden en de uitbreiding van leefgebied.

Bij het ontgraven wordt veel variatie in ontgravingsdiepte gerealiseerd. Dit microreliëf draagt ook bij aan de diversiteit die er nu ook al is. Door het aanplanten van geschikte soorten en spontane opslag ontstaat een grote variatie in overgangen tussen natte- en droge heide, heischraal grasland, kruidenrijk grasland, akkers, ruigte en struweel. Kort gras en kale plekken worden gerealiseerd door begrazing of maaibeheer. Samen met de aanleg van de poelen zal de EVZ de soorten voorzien in grote aantallen prooidieren.

Ten aanzien van de veenrestanten in het gebied is uitgangspunt van de planvorming om zoveel mogelijk te behouden en te optimaliseren. Waar al veen aanwezig is zullen vrijwel geen aanpassingen gedaan worden. Ten aanzien van de sloten die door de veen gebieden stromen wordt een deel (deels) gedempt. Hierdoor ontstaat een geleidelijke overgang en komt er meer water in het gebied wat goed is voor het behoud van het aanwezige veen.

Tenslotte is het gebied ook archeologisch waardevol. Daarom is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan worden beschreven in paragraaf 4.1. Hieruit blijkt dat één gebiedje niet vrijgegeven kan worden omdat dat mogelijk archeologisch waardevolle restanten aanwezig zijn. In dit gebied worden geen werkzaamheden gedaan die deze mogelijke restanten kunnen aantasten.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken en milieubeoordeling

De laatste jaren is in toenemende mate het besef gegroeid dat ruimtelijke ordening en milieu twee beleidsvelden zijn die met elkaar te maken hebben, rekening met elkaar moeten houden en elkaar kunnen versterken. Het gemeenschappelijke doel dat aan beide beleidsvelden ten grondslag ligt, is het creëren van een goede kwaliteit van het leefmilieu (de omgevingskwaliteit). Om dit te bereiken geldt voor bestemmingsplannen dat toetsing plaats dient te vinden aan specifieke ruimtelijke milieunormen, zoals afstandsnormen en normen ten aanzien van geluid, bodem en luchtkwaliteit. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevings- en milieuaspecten voor het hele plangebied.

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

Regelgeving

De herziene Monumentenwet 1988 schrijft voor dat gemeenten een eigen beleid voor de archeologische monumentenzorg voeren en bescherming bieden aan archeologische waarden in de bodem. De gemeente Aalburg heeft dit beleid in ontwerp klaargemaakt in de vorm van een Nota archeologie met bijbehorende kaart en Erfgoedverordening.

Uitgangspunt van het beleid is het behoud van waardevolle archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Nota Archeologie is beschreven hoe zal worden omgaan met (mogelijke) waardevolle archeologische en cultuurhistorische waarden binnen de gemeentegrenzen. De beleidskaart archeologie maakt onderdeel uit van de Nota Archeologie en geeft een vlakdekkend overzicht van bekende en te verwachten archeologische waarden. Deze kaart maakt inzichtelijk wanneer verplichting tot onderzoek kan ontstaan bij ruimtelijke ingrepen. In het beleid wordt beschreven wanneer nader onderzoek naar waarden is benodigd en wie hier verantwoordelijk voor is.

Archeologie in Erfgoedverordening
De gemeente is het bevoegd gezag voor beschermen van archeologische waarden. De bescherming kan worden neergelegd in een bestemmingsplan en in een (erfgoed)verordening. De gemeente gaat het uitgangspunt hanteren dat voor zover het archeologisch beleid niet is verankerd in een bestemmingsplan, de vereiste bescherming wordt geregeld in de Erfgoedverordening. De Erfgoedverordening treedt terug indien een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld dat volgens de Nota archeologiebeleid voorziet in de vereiste bescherming.

Onderzoek

In het geldend bestemmingsplan zijn een aantal percelen voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4'. Ook is het gebied vanuit het Unesco gebied Hondsrug vanwege archeologie mogelijk waardevol. Daarom is er door Sweco Nederland B.V. een archeologisch onderzoek in het gebied uitgevoerd. In het 'Archeologisch onderzoek Koelveen - Weiteveen, d.d.14-00-2020' zijn de resultaten hiervan beschreven. Dit rapport is als bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting.

De archeologische verwachting is gespecificeerd in een aan dit onderzoek voorafgaand bureauonderzoek. Verschillende gebiedsdelen in het plangebied hebben volgens het bureauonderzoek een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit omvat zones waar volgens de geomorfologische kaart nog hoogveenresten aanwezig zijn, de glaciale rug in het noorden van het plangebied en de zone met meanderruggen en geulen (bijlage 2). Overige delen van het plangebied: de veenkoloniale ontginningsvlakte en de ontgonnen veenvlakte, hebben geen archeologische verwachting. Deze delen van het plangebied hebben ook geen dubbelbestemming en hebben geen archeologische onderzoeksplicht.

Indien de top van het dekzand, het maaiveld uit de Steentijd, nog intact aanwezig is kunnen resten uit het Paleolithicum en het Mesolithicum worden aangetroffen. Deze verwachting geldt met name voor relatief hoger gelegen intacte dekzandbodems. Het latere veenmoeras en met name het beekdal van de Schoonebeekerdiep, is mogelijk ook door mensen gebruikt en bezocht, bijvoorbeeld voor rituele deposities, jacht en visserij. Verstoringen kunnen zijn opgetreden door verveningsactiviteiten, bosaanplant en landbouw in de 19e – 21 eeuw.

Daar waar de geplande ingrepen in een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde plaatsvinden en mogelijk het dekzandpakket roeren, is verkennend booronderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de bodemopbouw en de mate van verstoring van de bodem. Boringen zijn om de 50 meter uitgevoerd.

Het booronderzoek heeft bevestigd dat in het plangebied restanten van het hoogveenpakket aanwezig zijn. Onder dit hoogveenpakket zijn zeer lokaal intacte humuspodzolbodems aangetroffen. De veldpodzol ter plaatse van boring 34 is zwak ontwikkeld. Ter plaatse van boring 28 is wel een goed ontwikkelde podzolbodem waargenomen. In het noorden van het plangebied, ter plaatse van een hoger gelegen glaciale rug, zijn direct onder de bouwvoor ook podzolbodems waargenomen. In boring 63 is het volledige podzolprofiel intact (bestaande uit een E- en B-horizont) en kan een vondsten/sporen-niveau aanwezig zijn. In boring 64 is de podzolbodem tot in de B-horizont verstoord. Een eventueel vondstenniveau is hier niet meer aanwezig. Wel kunnen nog dieper ingegraven sporen aanwezig zijn.

Er is ter hoogte van boringen 63 en 64 een karterend booronderzoek uitgevoerd in een grid van 5 m x 5 m, waaruit bleek dat over een smalle strook intacte podzolbodems aanwezig zijn. Deze strook is geïnterpreteerd als de flank van een kleine dekzandrug. De kans dat een archeologische vindplaats aanwezig is, is op basis van het uitgevoerde onderzoek klein.

De planvorming ter hoogte van boring 28 is dusdanig aangepast dat de bodem hier niet langer tot in het dekzand verstoord wordt. Bovendien maakt dit gebied geen onderdeel uit van dit wijzigingsplan omdat de werkzaamheden die er gedaan worden toegestaan zijn op grond van de geldende bestemming. Eventuele bodemverstorende ingrepen kunnen op grond van het geldende bestemmingsplan alleen plaatsvinden als er aanvullend onderzoek ter plaatse uitgevoerd wordt.

Algemeen

In het algemeen geldt dat indien bij de uitvoering van de werkzaamheden toch onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de minister verplicht is (vondstmelding bij de gemeente Emmen of via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).

Cultuurhistorie

Ten aanzien van cultuurhistorie is in paragraaf 2.2.2 beschreven hoe er rekening gehouden is met het cultuurhistorisch waardevolle gebied De Hondsrug en ook de kenmerkende verkavelingen in het gebied. Daaruit wordt geconcludeerd dat deze verbindingszone ook in dat kader inpasbaar is.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.2 Natuurtoets

Algemeen

Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de bebouwde kom vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en parken. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in bebouwd gebied wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.

Regelgeving

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient getoetst te worden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming (Wnb).

Bij soortenbescherming van planten en dieren moet aandacht worden besteed aan de in het wild voorkomende vogels onder de vogelrichtlijn en de dier- en plantensoorten onder de habitatrichtlijn. Dier- en plantensoorten die in de bijlage van de wet genoemd worden vallen ook onder de beschermde soorten, op deze lijst mogen provincies een 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11).

Gebiedsbescherming houdt in dat gebieden met belangrijke natuurwaarden wettelijk zijn beschermd. Het gaat hierbij om het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur of EHS), Natura 2000-gebieden, natuurreservaten en andere in bestemmingsplannen aangeduide natuurgebieden.

4.2.1 Natuurtoets

In het kader van de ontwikkelingen is er een natuurtoets opgesteld. In het rapport 'Bargerveen - Quickscan EVZ Koelveen, d.d.8 mei 2020' zijn hiervan de resultaten beschreven. Dit rapport is als bijlage 4 opgenomen bij deze toelichting.

In het kader van soortbescherming is er een bureauonderzoek en een veldbezoek uitgevoerd. Voor het bureauonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare informatie, zoals verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) van de afgelopen tien jaar. Het veldbezoek is uitgevoerd op 3 maart 2020 door een ecoloog van Arcadis. Het onderzoek bestond uit het uitvoeren van een habitatgeschiktheidsbeoordeling. Dit is een veldonderzoek waarbij op basis van de fysieke kenmerken van het plangebied een indicatie wordt gegeven van het mogelijk voorkomen van beschermde plant- en diersoorten.

In het kader van gebiedsbescherming (NNN) is een bureaustudie en tijdens het veldbezoek uitgevoerd. Hiermee is bepaald of mogelijk sprake is van negatieve effecten als gevolg van het voornemen. Voor het bureauonderzoek is gebruik gemaakt van gegevens van het Geoportaal van de Provincie Drenthe. Het veldbezoek is uitgevoerd op 3 maart 2020 door een ecoloog van Arcadis.

Resultaten

Binnen het plangebied kunnen beschermde soort(groep)en voor komen. Het gaat hierbij om algemene broedvogels, vleermuizen en reptielen. De huidige staat van het NNN waar werkzaamheden worden uitgevoerd bestaat uit voornamelijk intensief akkerland met aangrenzend bosstroken. Het intensieve akkerland zal worden afgegraven en worden omgevormd tot extensief natuurgebied. De bosstrook zal ter plaatse in het huidig ontwerp deels worden open gekapt om zo een open verbinding te maken tussen de open delen voor de doelsoorten (vlinders, libellen en amfibieën).

Voor vleermuizen is in eerste instantie nader onderzoek vereist, om definitief de aanwezigheid van de betreffende soorten vast te kunnen stellen, alsmede de functies die de complexen voor deze soorten hebben. Dit kan door een één- of tweetraps onderzoek met endoscoop. Als alternatief kan er ook besloten worden om de bomen met holtes die potentieel verblijfplaats kunnen zijn, te behouden in het ontwerp. Hierbij is het van belang dat zowel de bomen met holtes als ook de direct aangrenzende bomen behouden blijven, zodat de bomen met holtes niet als solitaire bomen in het landschap blijven staan. Deze aanliggende bomen bieden beschutting als potentiële vliegroutes van en naar mogelijk aanwezige verblijfplaatsen.

Tevens kunnen in het gehele plangebied algemene broedvogels, algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën voorkomen. Voor algemene broedvogels (nest gedurende broedperiode beschermd) dienen mitigerende maatregelen uitgevoerd te worden zoals beschreven in paragraaf 3.1.5. van het onderzoek.

Ten noorden van het heideterrein bevindt zich potentieel winterhabitat van levendbarende hagedis in de bosstrook waar kapwerkzaamheden gepland staan. Hiervoor dienen mitigerende maatregelen uitgevoerd te worden zoals beschreven in paragraaf 3.1.5. van het onderzoek. Voor de algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën dient de zorgplicht in acht te worden genomen zoals beschreven in paragraaf 3.1.5. van het onderzoek. Indien wordt afgeweken van deze mitigerende maatregelen bestaat de kans op overtreding van de Wnb. In de nieuwe situatie zal het plangebied dus tot natuur ontwikkeld worden waardoor er sprake zal zijn van een verbetering van de natuurwaarden in het kader van NNN. Het voornemen om het plangebied te ontwikkelen tot EVZ Koelveen leidt dus niet tot een wezenlijke aantasting van de aanwezige waarden en kenmerken van NNN binnen het plangebied.

Conclusie

Er zal bij de uitvoering rekening gehouden worden met de aanbevelingen van het onderzoek. De bomen met holtes in het plangebied blijven staan (inclusief de naastliggende bomen). Ook met de andere aanbevelingen wordt rekening gehouden. Het aspect natuur geeft daarmee geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.2.2 Stikstofdepositie / Bargerveen

Wettelijk kader

In Natura 2000-gebieden zijn habitattypen aanwezig die gevoelig zijn voor de verzurende en vermestende werking van stikstofdepositie. Om in het kader van een mogelijke vergunningaanvraag Wet natuurbescherming te onderzoeken wat de stikstofdepositie is tijdens de bouw- en gebruiksfase is een berekening benodigd om te onderzoeken of aangewezen soorten geen nadelige invloed kunnen ondervinden van de plannen.

Onderzoek

Tijdens de aanlegwerkzaamheden kan er sprake zijn van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied Bargerveen. Daarom is een Voortoets opgesteld, inclusief Aerius berekeningen om de gevolgen van de aanleg te bepalen. In het rapport 'Voortoets ecologische verbindingszone Koelveen, d.d. 8 juli 2020' zijn hiervan de resultaten beschreven. Dit rapport is als bijlage 5 aan de toelichting toegevoegd.

Conclusie van het onderzoek is dat de aanleg van de EVZ is vrijgesteld van vergunningplicht, omdat deze ten gunste is van de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebied Bargerveen. Dat geldt niet voor de aanleg van het fietspad. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat als gevolg van de aanleg van het fietspad negatieve effecten van alle storingsfactoren worden uitgesloten.

4.2.3 Conclusie

Op basis van de onderzoeken naar het aspect natuur (inclusief stikstofdepositie) kan worden gestelde dat de ecologische verbindingszone bijdraagt aan de doelstellingen van het Natura 2000-gebied Bargerveen.

4.3 Milieu

4.3.1 M.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader

In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voor elke ruimtelijke ontwikkeling die genoemd wordt in de C- of D-lijst een motivering moet worden gegeven waarin wordt beoordeeld of een m.e.r.-procedure doorlopen dient te worden. Deze motivering dient op basis van dezelfde criteria als de m.e.r.-beoordeling te worden doorlopen. De diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd.

De voorgenomen ontwikkeling voor het realiseren van een ecologische verbindingszone valt onder categorie D9 'Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan.'

Onderzoek

Er is een m.e.r.-beoordeling opgesteld. In het rapport ' Natuurontwikkeling Koelveen, aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling, d.d. 17 augustus' zijn de resultaten beschreven. Dit rapport is opgenomen als bijlage 6 bij deze toelichting.

Voor deze categorie D9 (landinrichtingsprojecten) uit de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een ondergrens voor een m.e.r.-beoordelingsplicht. De activiteit die middels een wijziging in het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt blijft ruim onder deze drempelwaarde van D9 zie kolom 'gevallen'). De activiteit beperkt zich tot een functiewijziging met een oppervlakte van circa 18 hectare (minder dan 125 hectare). Dit betekent dat er in dit geval geen m.e.r.-beoordeling, maar een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd dient te worden. In deze beoordeling is geconstateerd dat door de maatergelen er geen sprake is van nedelige milieugevolgen die verder onderzoek moeten worden.

Conclusie

Voor de voorgenomen ontwikkeling, geldt dat er geen belangrijk nadelige milieugevolgen worden verwacht. Er is dan ook geen aanleiding om een m.e.r.-procedure te voeren voor deze ontwikkeling. Burgemeester en wethouders hebben op 14 december 2020 besloten dat voor de realisatie van de verbindingszone Koelveen geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld. Dit m.e.r.-beoordelingsbesluit is opgenomen als bijlage 7

4.3.2 Bodem

Algemeen

De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen. Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten 'ernstige vervuilingen' in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.

Regelgeving

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Om de bodemkwaliteit in beeld te krijgen in een bodemonderzoek uitgevoerd.

Onderzoek

In het plangebied is een milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. In het rapport 'Milieukundig onderzoek Ecologische Verbindingszone Koelveen, d.d. 2 juni 2020' zijn hiervan de resultaten beschreven. Het gehele rapport is als bijlage 3 opgenomen bij deze toelichting.

Het verkennend bodemonderzoek is gebaseerd op de richtlijnen uit de NEN 5740 (Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek, NEN, 2016). Het waterbodemonderzoek is gebaseerd op de richtlijnen uit de NEN 5720 (Onderzoek naar milieuhygiënische kwaliteit van waterbodem en baggerspecie). Tevens is een historisch vooronderzoek op basis van de NEN 5725: 2017 (Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek) uitgevoerd, ter bepaling van eventuele verdachte zaken binnen het gebied.

Ter plaatse van de geplande maatregelen zijn handboringen en waterbodemsteken verricht. Hierbij is rekening gehouden met enkele verdachte terreinonderdelen (dammen, dempingen, voormalige nam-locaties). De verzamelde monsters zijn in het laboratorium geanalyseerd op het standaardpakket voor grond- of waterbodemonderzoek en PFAS.

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt het volgende:

  • Zeer plaatselijk zijn in de te ontgraven toplaag resten bijmengingen met baksteen, kolen en puin aangetroffen. Tijdens de maaiveldinspectie en bij het uitvoeren van de boringen zijn geen asbestverdachte materialen aan het maaiveld of in de opgeboorde grond waargenomen (indicatieve waarneming).
  • Ter plaatse van één boring (boring 17 langs de Koelveenweg) is in de veenlaag van 0,5 tot 0,1 m-mv zowel zintuiglijk (zwakke olie-waterreactie) als analytisch een lichte olieverontreiniging aangetoond.
  • Ter plaatse van één boring (boring 81 langs Ellenbeek) is in de bodemlaag van 0,35 tot 0,5 m-mv een sterk verhoogd gehalte aan PAK en licht verhoogde gehalten aan minerale olie en enkele zware metalen aangetoond. De omvang en ernst van de sterke grondverontreiniging is niet in beeld gebracht.
  • Verder zijn er in de boven- en ondergrond geen verontreinigingen van betekenis aangetoond. Sporadisch zijn in enkele onderzochte mengmonsters enkele licht verhoogde gehalten aangetoond aan enkele zware metalen en PAK. Op basis van een indicatieve toetsing aan Het Besluit bodemkwaliteit is er sprake van achtergrondwaarde-grond (schone grond).
  • Ter plaatse van het werkgebied langs de Ellenbeek zijn in de bovengrond licht verhoogde waarden aan PFAS aangetoond. Er is sprake van klasse Industrie grond. Ter plaatse van het overige onderzoeksgebied zijn geen verhoogde gehalten aan PFAS aangetoond.
  • De vrijkomende waterbodem is vrij toepasbaar/vrij verspreidbaar. In de waterbodem is tevens geen PFAS aan getoond.

Het rapport geeft de volgende aanbevelingen:

Indien er wordt gegraven in de sterk met PAK verontreinigde ondergrond ter plaatse van boring 81 dient er nader bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Indien er op basis van het nader bodemonderzoek sprake blijkt te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging (meer dan 25 m3 sterk verontreinigde grond) dan dient te worden ontgraven onder Het Besluit Uniforme Saneringen.

De onderzoeksresultaten geven verder geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek. Er zijn geen verontreinigingen van betekenis aangetoond. De resultaten van dit bodemonderzoek vormen geen belemmeringen voor de toekomstige werkzaamheden. Op basis van de nieuwe CROW400 dient de ‘basishygiëne’ in acht worden genomen bij graafwerkzaamheden in grond en waterbodem ter plaatse van de onderzochte locaties.

Graafwerkzaamheden ter plaatse van het overige onverdachte gebied kunnen geschieden op basis van de vigerende bodemkwaliteitskaarten. De provincie Drenthe heeft gezamenlijke bodemkwaliteitskaarten laten updaten met betrekking tot PFAS. Er dient rekening mee te worden gehouden dat een deel van de vrijkomende grond in verband met verhoogde PFAS-gehalten niet zondermeer elders kan worden toepast op basis van de bodemkwaliteitskaart. Grond met gemeten PFAS-gehalten boven de detectiegrenzen kan per definitie niet worden toegepast in waterwingebieden.

Conclusie

Het aspect bodem geeft geen beperkingen voor de gewenste functiewijziging van het perceel enw erkzaamheden die voor de inrichting nodig zijn.

4.3.3 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid (zoals het woon- en leefklimaat).

Met het plan tot realisatie van de ecologische verbindingszone worden geen geluidgevoelige bestemmingen of geluidsproducerende activiteiten mogelijk gemaakt. Het aspect geluid betekent geen belemmering voor het plan.

4.3.4 Luchtkwaliteit

Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor een ruimtelijk project vormt als aan minimaal een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Het plan tot realisatie van de ecologische verbindingszone draagt niet bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Omdat er zodoende geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOx en fijnstof niet toenemen. Hierdoor betekent het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor het plan.

4.3.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes in de vorm van weg, spoor en transportleidingen. Binnen en nabij het plangebied zijn geen bedrijven met risicovolle activiteiten aanwezig. Parallel aan de Ellenbeek ligt een hoge druk transportleiding van NAM met kenmerk NM-000696 voor het transport van aardolie. De transportleiding heeft een PR10E-06 buiten de belemmeringenstrook en een invloedsgebied ter grootte van 135 meter. Een deel van het plangebied ligt binnen het invloedsgebied en binnen het PR10E-06.

Echter, omdat het hier om de realisatie van een ecologische verbindingszone gaat, is hier geen sprake van een te beschermen object. Binnen het plangebied is de projectie van een (beperkt) kwetsbaar object of locatie volgens de bestemde functie van het gebied, niet toegestaan. Toetsing aan het aspect externe veiligheid is verder dan ook niet aan de orde.

Voor deze ruimtelijke ontwikkeling vormt externe veiligheid geen belemmering.

4.3.6 Water

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.3.7 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem 

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

4.3.8 Wateraspecten plangebied

Het doel van het project is een ecologische verbinding te realiseren tussen het Oosteindsche Veen en het Bargerveen. De doelsoorten waarvoor deze zone aangelegd wordt zijn m.n. amfibieën, reptielen, insecten- vlinders en de Grauwe Klauwier. Door de inrichting wordt bijgedragen aan de instandhoudingdoelstellingen van het N2000 gebied Bargerveen. Op genoemde soorten zijn de inrichtingsmaatregelen afgestemd. Deze bestaan in hoofdzaak uit:

  • het dempen van interne watergangen;
  • plaggen van terreinen;
  • aanleggen van poelen;
  • kappen van bos;
  • het verruimen van de zuidelijke waterschapswaterloop;
  • planten van bos;
  • overige diverse kleinere inrichtingsmaatregelen;
  • het aanleggen van een betonnen onderhoudspad dat tevens dienst doet als fietspad (en ter ontsluiting van naastliggende agrarische gronden).

Er vindt in het gebied geen peilwijziging plaats. Daardoor zullen er, behalve de maatregelen in het gebied zelf ten aanzien van aanpassing van de waterhuishouding, geen gevolgen optreden voor de omliggende gronden en de daarop van toepassing zijnde waterhuishouding. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van de inrichting van het gebied.

Omdat de plannen niet passen in het geldende bestemmingsplan is een aanpassing daarvan nodig om de plannen te kunnen realiseren. In het kader van de diverse omgevingsonderzoeken is door middel van de watertoets onderzocht in hoeverre de plannen van Prolander gevolgen kunnen hebben voor de waterhuishouding in het gebied. Via de digitale watertoets is een eerste toetsing gedaan. Daaruit is naar voren gekomen dat de reguliere watertoets doorlopen moet worden. Dit komt door de aanleg van het betonnen fietspad in het gebied met een oppervlakte van ca. 6.420 m².

Afstemming met het waterschap

De plannen voor de EVZ Koelveen zijn in de voorbereiding met het Waterschap besproken en afgestemd. De resultaten daarvan zijn opgenomen in de memo die als bijlage 2 aan deze watertoets zijn toegevoegd. Hierbij is door het waterschap al geconstateerd dat er geen nadelige gevolgen voor de waterhuishouding in het gebied verwacht

worden. Tijdens dit overleg is ook gezamenlijk bepaald hoe de natuurvriendelijke oevers het beste gegraven kunnen worden en de overige inrichting van het gebied het beste op de omgeving aangesloten kan worden.

Watertoetscriteria

Het waterschap heeft een aantal criteria opgesteld waar zij inzicht in willen hebben en waaraan getoetst moet worden om te bepalen of er sprake is van nadelige gevolgen voor de waterhuishouding. Onderstaand wordt hierop ingegaan:

  • 1. Veiligheid

Er vindt in het gebied geen peilwijziging plaats. Er is dus geen aanleiding dat er onveilige situatie op het gebied overstroming en of ruimte voor afvoer optreden. In het plangebied staat geen bebouwing en er wordt ook niet extra gebouwd waardoor de omgeving hinder kan krijgen (o.a. funderingen) van de inrichtingsmaatregelen.

In het gebied is geen waterkering aanwezig. Ten aanzien van de veiligheid zal de ontwikkeling niet zorgen voor een toe- en/of afname hiervan.

  • 2. Overlast

Door het dempen van interne sloten, het verlagen van het maaiveld (plaggen), en plaatselijk doortrekken, herstellen van grondwalletjes wordt beoogd verdroging nu en in de toekomst te beperken- en tegen te gaan. Daarnaast wordt hiermee regenwater langer vastgehouden in het gebied.

Ook overlast voor de omgeving zoals muggen zal niet aan de orde zijn en of beperkt zijn. Muggen overbruggen geen grote afstanden. Rondom openwater staat bos en of wordt bos aangeplant hetgeen een barrière vormt voor de vliegen. Ten aanzien van overlast wordt er geen overlast verwacht.

  • 3. Watervoorziening 

Het vasthouden van regenwater door de extra poelen die gegraven worden zal bijdragen aan het tegengaan van verdroging in drogere periodes hetgeen het gebied en de natuur te goede komt.

  • 4. Bodemdaling

Het langer vasthouden van regenwater zal ook bijdragen aan het beperken van bodemdaling.

  • 5. Waterkwaliteit

De maatregelen hebben geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit temeer omdat er geen grote waterhuishoudkundige wijzigingen plaatsvinden. De inrichtingsmaatregelen zullen alleen maar positief bijdragen aan de waterkwaliteit doordat er meer water in het gebied kan blijven staan.

  • 6. Verdroging

De maatregelen zijn er mede op gericht om regenwater langer vast te houden en hiermee verdroging (o.a. van het nog aanwezige veen) te beperken en tegen te gaan.

  • 7. Natte natuurgebieden 

Het tegengaan van verdroging en aanleg- uitbreiden van nieuwe natuur is doelstelling van het project waarmee het positief bijdraagt aan dit aspect. Aan de hoofdwatergang wordt een ecologische oever gerealiseerd zodat deze meer water kan bergen en ook langzamer kan laten afstromen.

  • 8. Riolering

Er wordt in het gebied geen riolering aangelegd. Dit toetsingsaspect is niet van toepassing.

  • 9. Beheer- en onderhoud

Voor het waterschap wijzigt er ten aanzien van het beheer en onderhoud van de watergangen niets. De natuurvriendelijke oever wordt op de gronden van Staatsbosbeheer aangelegd. Ook de poelen die gegraven worden zijn in beheer van Staatsbosbeheer. Aan het profiel van de watergang die het waterschap ook nu al beheert zal niets veranderen. Ook de natuurvriendelijke oever wordt door Staatbosbeheer onderhouden.

Conclusie:

Door de aanleg van de EVZ Koelveen ontstaat er in het plangebied een toename aan verharding van ca. 6.420 m². Deze toename aan verharding wordt gecompenseerd door de aanleg van natuurvriendelijke oevers en het graven van poelen met een oppervlakte van ca. 10.000m² 'nieuw' water. Hierdoor zal het waterbergend vermogen van het gebied toenemen.

4.4 Conclusie

Op basis van een toets van de uitvoeringsaspecten kan worden geconcludeerd dat de natuurontwikkeling past binnen de geldende (milieu)wet- en regelgeving.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid

Met ingang van 13 januari 2021 tot en met 23 februari 2021 heeft het ontwerp wijzigingsplan voor een ieder ter inzage gelegen. Tegen het ontwerp wijzigingsplan zijn wel zienswijzen ingediend. De zienswijzen leiden niet tot aanpassing van het wijzigingsplan. De Nota van beantwoording zienswijzen is als bijlage opgenomen in de toelichting.11 Nota van beantwoording zienswijzen

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Voor het opstellen van een wijzigingsplan is een bedrag opgenomen in de legesverordening. De planontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de aanvrager. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende geborgd.