direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Weerdinge, trafo- en schakelstation Emmen Weerdinge
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2019031-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Buitengebied Weerdinge, trafo- en schakelstation Emmen Weerdinge" is opgesteld om de benodigde uitbreiding van het bestaande 110 kV-transformatorstation aan de Gravenveldweg in Emmen te realiseren.

Als gevolg van de energietransitie is er een sterke toename van duurzame initiatieven, in het bijzonder de toename van decentrale opwek. Deze toename heeft als gevolg dat de infrastructuur van Enexis Netbeheer opgewaardeerd moet worden in, ondermeer, noordoost-Nederland. Om gevraagde vermogens voor duurzame energieprojecten te kunnen ontsluiten dient het transformatorstation Emmen Weerdinge (EM1W) ook uitgebreid te worden. Voornamelijk opgewekte elektriciteit uit duurzame energiebronnen, zoals wind- en zonne-energie, moeten worden aangesloten op het elektriciteitsnet.

De benodigde uitbreiding van het transformatorstation vindt deels plaats buiten de hekken van het huidige terrein en daarmee past het niet in het geldende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan regelt de juridisch-planologische inpassing van de benodigde uitbreiding.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt ten noorden van Emmen en ten zuiden van Weerdinge aan de Gravenveldweg (zie Figuur 1.1). De Gravenveldweg loopt zowel ten zuiden als ten oosten van het plangebied.

Figuur 1.1 Ligging plangebied [bron: Pondera Consult]

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019031-B701_0001.png"

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan vervangt het volgende bestemmingsplan gedeeltelijk:

  • "Buitengebied 2011" (vastgesteld 30 oktober 2014).

Daarnaast wordt ook het volgende bestemmingsplan deels aangevuld met een deel van de geluidscontour:

  • "Emmen, Emmerdennen" (vastgesteld 28 juni 2012)

Figuur 1.2 Uitsnede huidig bestemmingsplan [bron: www.ruimtelijkeplannen.nl]

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019031-B701_0002.png"

Ter plaatse van het bestaande transformatorstation geldt de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met bouwvlak. De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' bestemde gronden zijn bestemd voor voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, transformatorstations en bedrijfsgebouwen als ook bijbehorende voorzieningen. Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. De gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen. De bouwhoogte van gebouwen is maximaal 8 meter, dan wel de bestaande bouwhoogte.


Voor het bouwen van andere bouwwerken geldt onder meer een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 50 m2, de bouwhoogte van andere bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 6 meter en de bouwhoogte van andere bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 3 meter.


Voor de beoogde uitbreiding van het terrein geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Esdorpenlandschap'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor onder meer behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden en agrarische doeleinden. De bestemming laat de uitbreiding van het transformatorstation niet toe.


Voor het plangebied gelden ook de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. De voor 'Waarde - Archeologie 3 en 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor terreinen van middelhoge of hoge archeologische verwachtingen de bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden. Voor een bodemingreep met een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 en dieper dan 30 centimeter is onderzoek naar de archeologische waarden van het terrein noodzakelijk.

1.4 Procedurele en juridische context

Opbouw van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

Relatie met de m.e.r.

Het Besluit m.e.r. regelt wanneer een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. In de bijlage bij het Besluit m.e.r. is opgenomen welke activiteiten m.e.r.-plichtig zijn (onderdeel C) en welke activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (onderdeel D). De activiteit is niet opgenomen in de onderdelen C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Er hoeft daarom geen MER of (vorm-vrije) m.e.r.-aanmeldnotitie te worden opgesteld.

Bevoegd gezag

De gemeenteraad van Emmen is bevoegd gezag voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Dit hoofdstuk geeft de inleiding tot het project. In Hoofdstuk 2 wordt het beleid geschetst. In Hoofdstuk 3 komt een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en omgeving aan de orde, Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het plan. In Hoofdstuk 5 worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op het juridische plangedeelte, Tot slot wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de financieel-economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan.

  • Bijlage 1: “Onderzoek naar de geluidniveaus in de omgeving ten gevolge van het transformatorstation van Enexis aan de Weerdingerstraat 182 te Emmen Weerdinge”, Rapportnummer FC 21054-2-RA, Peutz d.d.30 augustus 2023
  • Bijlage 2a: “Quickscan Wet natuurbescherming ter plaatse van: Gravenveldweg te Emmen”, kenmerk: 192796, Ecoreest d.d. 22 januari 2020
  • Bijlage 2b: “Nader onderzoek das, grote bosmuis, heikikker, kamsalamander, knoflookpad, poelkikker, vleermuizen en houtopstanden Gravenveldweg te Emmen”, kenmerk: 200161, Ecoreest d.d. 8 december 2020 (Er heeft wegens de verstreken termijn op 27 november 2023 een opvolgend veldonderzoek plaatsgevonden. De update van de rapportage volgt binnenkort. Er zijn geen waarnemingen gedaan die de conclusies van het rapport uit 2020 significant doen wijzigen).
  • Bijlage 2c: Stikstofberekening Aerius in en uitvoer, Aerius kenmerk S2BcnRM5uB7d, uitgevoerd door Pondera Consult d.d. 4 december 2023
  • Bijlage 3a: “Emmen,Weerdingerstraat 180. Een bureauonderzoek (BO)”, Rapport 322, Salisbury Archeologie B.V. d.d. 15 januari 2020
  • Bijlage 3b: “Emmen,Weerdingerstraat 180 (gemeente Emmen). Een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, karterende fase (BO-IVO-O)”, Rapport 322, Salisbury Archeologie B.V. d.d. 2 april 2020
  • Bijlage 4: Watertoets: uitvoer analyse op https://dewatertoets.nl/ , uitgevoerd door Pondera Consult d.d. 23 augustus 2023

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Programmaplan duurzaamheid, energie en klimaat

Gemeente Emmen is met het Programmaplan duurzaamheid, energie en klimaat gestart in september 2022. Het programma is niet bedoelt als nieuw beleid, maar als een samenvoeging van bestaand beleid en zodoende een overzicht te creëren. Met het programma draagt gemeente Emmen bij aan vier zogenaamde 'Sustainable Development Goals', namelijk:

  • 1. duurzame en moderne energie;
  • 2. robuuste infrastructuur;
  • 3. actie om klimaatverandering te bestrijden; en
  • 4. duurzame consumptie en productiepatronen.

Voor het Programmaplan hanteert gemeente Emmen vijf strategieën:

  • 1. bewustzijn creëren;
  • 2. netwerken bouwen;
  • 3. stimuleren en ontzorgen;
  • 4. zelf beginnen;
  • 5. verstand opschalen.

Deze strategieën zijn tevens de lange termijndoelen van de gemeente.

In het Programmaplan duurzaamheid, energie en klimaat wordt samenwerking en afstemming tussen thema's en inspanningen onderling meer gewaarborgd. Het Programma creëert coördinatie en sturing, waardoor er efficiënter gebruik kan worden gemaakt van de beschikbare tijd en het beschikbare geld.

2.1.2 Energienota

Vooralsnog geldt de "Energienota gemeente Emmen 2021-2022, Emmen geeft energie", welke tot 2023 is verlengd. Inmiddels ligt ook het "Ontwerp Energienota 2023-2026 ter inzage. In de Energienota 2021-2022 geeft de gemeente Emmen invulling aan haar ambitie om in 2050 een energieneutrale gemeente te zijn. De gemeente Emmen ziet de energietransitie als een maatschappelijke opgave. Het gemeentelijk transitiebeleid hanteert de volgende uitgangspunten:

  • De gemeente constateert, samen met veel andere partijen, dat versnelling nodig is om de doelen te realiseren. Het aandeel duurzame energie is laag en er zijn veel mogelijkheden om energie te besparen.
  • Versnelling vraagt om focus. Focus wordt aangebracht door te zoeken naar zinvolle verbindingen tussen doelen, inzet en projecten en door samenwerking tussen partijen te stimuleren. Ingezet wordt op energiebesparing, een groeiend aandeel duurzame energie en de opbouw van slimme energie-infrastructuur, inclusief buffering en opslag.
  • De gemeente werkt zo veel mogelijk vraaggestuurd en geeft ruimte aan initiatieven van externe partijen en inwoners. Tegelijkertijd neemt de gemeente zelf initiatief voor het ontwikkelen van projecten die nodig worden geacht en niet door anderen worden ontwikkeld.
  • Daarmee wordt ook de rol van de gemeente duidelijk: faciliteren door te verbinden en te verleiden. Waar nodig zaken organiseren maar beter nog; andere partijen de mogelijkheden bieden om dat te doen. Niet doen wat anderen al doen maar een rol spelen daar waar gemeentelijk inzet nodig is en gevraagd wordt.

Het faciliteren van en medewerking geven aan een project voor de uitbreiding van de infrastructuur om duurzame energieprojecten aan te kunnen sluiten op het openbaar net, zoals onderhavig project, behoren ook tot projecten die door de gemeente gefaciliteerd worden in het kader van de energietransitie. Het betreft een project die noodzakelijk is om de energietransitie te doen slagen.

2.1.3 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

"Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef", is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor dit bestemmingsplan zijn vooral de thema's landschap en duurzaamheid van belang.


Vanuit de schijnbare tegenstelling tussen stad en land kiest Emmen voor het accentueren en uitbouwen van de bestaande en aanwezige karakteristieke (landschappelijke) waarden. De keuze voor een duurzame structuur betekent dat locaties en functies veelal multifunctioneel benaderd worden. Daarnaast zijn er onderwerpen waaraan mede vanuit duurzaamheid in de structuurvisie expliciet aandacht wordt besteed. Dit zijn: water, archeologie, cultuurhistorie, natuurwaarde en de instandhouding van het landschap en groen.

2.1.4 Welstandsbeleid

De welstandsnota 2016, gemeente Emmen is opgesteld uitgaande van het motto: “Loslaten wat kan, regelen wat ertoe doet”.

De gemeente hecht waarde aan de omgevingskwaliteit, en ziet daarbij onderscheid tussen de verschillende gebieden die de gemeente rijk is. Niet ieder gebied vraagt om dezelfde benadering. De welstandsnota 2016 kent drie welstandsniveaus: welstandsvrij, welstandsluw en welstandsniveau hoog. Voor een aantal gebieden is de ambitie naar beneden bijgesteld ,waardoor welstandsvrije gebieden zijn toegenomen. Het niveau welstandsluw is geïntroduceerd. In de luwe gebieden wordt op een aantal basale aspecten van welstand gestuurd en wordt afstand genomen van gedetailleerde beoordelingen. Daarnaast moeten gebieden die van meer waarde zijn - niveau hoog – goed beschermd blijven. Deze gebieden leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van Emmen. Voornamelijk zijn dit de centra van dorpen, wijken en de beschermde dorpsgezichten. Voor deze gebieden geldt een hoog ambitieniveau. Het gemeentebestuur beoogt met deze nota een dynamische welstand in Emmen, waarbinnen ruimte is voor dialoog en “kwalitatief herstel” met de samenleving.

Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving.

Het plangebied is gelegen in een welstandsluw gebied. Het welstandsluwe niveau is van toepassing voor grote delen van de gemeente. Deze gebieden ondersteunen het beeld van de belangrijke plekken en structuren in de gemeente. Het betreft grote delen van de dorpen, het buitengebied, woonwijken en belangrijke randen van bedrijventerreinen en recreatiegebieden. De ambitie in dit gebied is gericht op het behoud van de bestaande kwaliteit. De inpassing van bebouwing op het erf, aansluitend op de bestaande structuur van het landschap is van belang om te zorgen dat nieuwe bebouwing zich voegt in het landschap.

Criteria voor welstandsluwe gebieden:

Hoofdvorm en positie

  • Bij ver- of nieuwbouw is de (hoofd)vorm en positie van het bestaande bouwwerk of stedenbouwkundige eenheid (ensemble) uit de omgeving richtinggevend. Nieuwe invullingen mogen de bestaande situatie niet overheersen.

Gevelaanzicht

  • De gevels en materialisering van het bouwwerk, zichtbaar vanuit de openbare ruimte, worden afgestemd op het bestaande bouwwerk, het ensemble en/of de omgeving, waarbij gevelopeningen onderling op elkaar zijn afgestemd.
  • Kleur- en materiaalgebruik is passend in de omgeving. Extreem felle kleuren of zeer glimmende materialen zijn niet toegestaan. Voor het buitengebied zijn donkere kleuren (donkkerrood, donkergrijs, donkergroen etc.) het uitgangspunt.

Erfafscheidingen

  • Bij erfscheidingen zichtbaar vanuit de openbare ruimte, wordt de eenheid in bestaande zorgvuldige oplossingen gerespecteerd.

Utilitaire bouwwerken (masten, viaducten, bruggen, infrastructuur, rotondes etc.)

  • Situering, vorm(geving), detaillering, kleur- en materiaalgebruik worden afgestemd op de locatie ter plekke en de bijbehorende landschaps- en bebouwingsstructuren.

Reclamecriteria

  • Alleen reclame mogelijk voor diensten of producten die in het pand plaats vinden, respectievelijk verkocht worden.
  • De reclame moet in evenwicht zijn met de architectuur, de schaal van het pand en de omgeving. De kwaliteit van het pand en de omgeving moet behouden blijven. Extreem (fel) kleur- en materiaal gebruik is niet toegestaan.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.


De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over 'lange termijn', betreft het de periode na 2030.


De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd :

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Kaarten en doelstellingen

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het esdorpenlandschap. Van provinciaal belang zijn de essen en de beekdalen. Voor de essen geldt dat deze voor het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes veelal omgeven zijn met esrandbeplanting. De beekdalen zijn onbebouwd gebied met kleinschalige beplantingstructuren en beekdal(rand)beplanting.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Hondsrug en Hunzedal. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen. De ambitie voor de Hondsrug en Hunzedal richt zich sonder andere op het behouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp en es, waarbij de esdorpen en essen als een keten op de Hondsrug liggen afgewisseld met scherp begrensde boswachterijen. Daarnaast richt het zich op het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen.

Archeologie

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een hoog beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst behouden of herstellen.

Natuur

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangende structuur van gebieden met een speciale natuurkwaliteit, deze zijn nader beschreven in het robuust natuursysteem. Het NNN vormt de ruggengraat van het Drentse natuurnetwerk en waarborgt biodiversiteit en duurzame natuur. Voor de ruimtelijke identiteit van Drenthe is de belevingswaarde en de mogelijkheid tot benutten van de natuur van groot belang. Het plangebied is gelegen nabij een gebied behorend tot het NNN.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld (2018). In de omgevingsverordening heeft het plangebied geen specifieke bepalingen.

 

2.3 Rijksbeleid

Nationale omgevingsvisie (NOVI)

Op nationaal niveau is nieuw omgevingsbeleid geformuleerd in de vorm van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De NOVI is een structuurvisie onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel met het NOVI, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als een omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland op basis van de nieuwe Omgevingswet die er aan komt. Het gaat daarbij om het uitzetten van een koers om opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, in goede banen te leiden. Het streven is daarbij de kwaliteit van de leefomgeving te behouden en zoveel mogelijk te versterken.

De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werken we aan onze prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Op land schiet de hoofdinfrastructuur voor transport en opslag van duurzame energie in gebieden soms nu al tekort. Naar 2050 toe neemt het aandeel duurzame energie alleen maar toe. Dan zijn veel meer aanpassingen aan de infrastructuur voor energie nodig. Ook de opgave voor ruimte voor de bronnen van duurzame energie zelf is groot. De NOVI geeft daarom richtingen mee die bij inpassing van energie-infrastructuur aandacht vragen voor de kwaliteit van de leefomgeving. De belangrijkste richting is de balans tussen beschermen en ontwikkelen. In het 'Rad van de Leefomgeving' zijn de richtingen weergegeven1 .

Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie is een prioriteit in de NOVI. De opgave is dan ook het waarborgen van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, het vervangen van fossiele energiebronnen door duurzame bronnen (inclusief besparing), de aanpassing van de netwerken voor warmte, gas en elektriciteit en het inpassen en zoveel mogelijk beperken van de ruimtebehoefte voor opwekking, conversie, opslag en transport van energie.

Ladder duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven, dat indien een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, in de toelichting van het plan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden volgens de systematiek van de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat inbreiding voor uitbreiding gaat. In de Ladder voor duurzame verstedelijking heeft het Rijk een motiveringseis opgenomen die aan de ene kant gericht is op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en aan de andere kant op regionale afstemming om overprogrammering tegen te gaan. Omdat het planvoornemen is voorzien pal naast en direct in aansluiting op het terrein van het reeds bestaande transformatorstation wordt voldaan aan de Ladder.

Hoofdstuk 3 Huidige situatie en beschrijving van het plan

3.1 Huidige situatie

3.1.1 Funtionele structuur

Trafostation

Het bestaande middenspanningstrafostation bestaat uit een terrein van circa 8500 m2. Voor een groot gedeelte is het terrein onbebouwd. Er staan drie schakelgebouwen op het terrein en twee bestaande transformatoren. Trafo T113 heeft een vermogen van 50 MVA en is voorzien van scherfmuren (driezijdige cel). Deze scherfmuren zijn circa 6,5 meter hoog. Trafo T181 heeft een vermogen van 90 MVA en staat vrij opgesteld zonder scherfmuren. De maximale capaciteit in bedrijf is dus minder dan 200 MVA. Daarnaast is er de nodige (ondergrondse) bekabeling aanwezig op het terrein. Het terrein is voorzien van een standaardhekwerk rondom.

Figuur 3.1: Bestaande situatie van het transformatorstation

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019031-B701_0003.png"

Woningen

In de directe omgeving van het transformatorstation zijn weinig woningen. Het transformatorstation is circa 600 meter ten noorden van de bebouwde kom van Emmen gelegen en 500 meter ten zuiden van de kern Weerdinge. De dichtsbijzijnde woningen zijn de woningen Weerdingerstraat 179 en 180 op een afstand van circa 150 meter ten westen van het huidige transformatorstation (dit wordt circa 125 meter na de beoogede uitbreiding). Ten noordwesten van het plangebied is de woning Weerdingerstraat 175 het dichtste bij de uitbreiding gelegen op een afstand van circa 225 meter.

Infrastructuur

De Gravenveldweg ligt ten zuiden en oosten van het transformatorstation. De Gravenveldweg is een lokale weg die ontsloten wordt op de Weerdingestraat. Het transformatorstation wordt ook via de Gravenveldweg ontsloten.


Ten noorden van het plangebied ligt een de 110 kV hoogspanningsleiding in oost-westelijke richting.

Omgeving

De omgeving van het plangebied bestaat uit landelijk gebied met grasland en akkerland. Direct ten noorden, oosten en zuiden van het plangebied is bosgebied aanwezig. Het bosgebied ten zuiden van het transformatorstation maakt ook deel uit van het Natuurnetwerk Nederland.

3.1.2 Landschappelijke structuur

In het kader van het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" is de Ruimtelijke Waardenkaart verder uitgewerkt in het rapport "De Gemeente Emmen in het perspectief landschap", deze dient als basis voor deze (en voorgaande) paragraaf.

Figuur 3.2: Weerdinger Emmer Kampen en buitengebied [bron: 'De Gemeente Emmen in het perspectief landschap']

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019031-B701_0004.png"

Het landschap van de Gemeente Emmen is het resultaat van een eeuwenlange ontwikkeling. Afhankelijk van de wensen en beschikbare technische mogelijkheden in een bepaalde tijd heeft de mens het landschap aangepast en veranderd. Iedere tijdsperiode heeft zo zijn eigen karakteristieken aan het landschap toegevoegd. Hierbij werd het voorgaande soms geheel maar vaak ook slechts gedeeltelijk uitgewist. Het resultaat is dat het huidige landschap een gelaagd landschap is met, naast elkaar, elementen en structuren uit verschillende tijdsperiodes. In cultuurhistorisch opzicht is het dus een rijk landschap.

Het plangebied maakt deel uit van het het hoofdlandschap esdorpenlandschap (veldontginningen na 1900). Het esdorpenlandschap op het Drents Plateau is opgebouwd uit nederzettingen, escomplexen, beekdalen en oude en jonge veldontginningen. Dit is een oud landschap. Zo zijn de hunebedden nog restanten uit het Neolithicum en zijn bepaalde wegen oude cultuurhistorische verbindingen. Het plangebied ligt in het (deel)gebied 'De Weerdinger Emmer Kampen'.

De Weerdinger Emmer Kampen liggen op een glooiend terrein dat bovendien door bemesting door de mens gedeeltelijk is opgehoogd. Dat er sprake is van een reliëfrijke omgeving én van menselijk ingrijpen wordt ook weerspiegeld door de aanwezigheid van veengrond in een gebiedje tussen het kampje en het spoor. Alle historische wegen en paden zijn in het gebied nog goed herkenbaar. Dit geldt niet alleen voor de Weerdingerstraat die de Weerdinger Emmer Kampen in tweeën deelt, maar ook voor de paden die vanaf deze weg richting beide delen van het kamp lopen. Evenals in het verleden is het kamp nog steeds zeer beperkt bewoond. In de 2e helft van de jaren zestig, begin jaren zeventig is een trafostation neergezet.

De historische verkavelingstructuur is in het oostelijke gedeelte van het kamp nog gaaf aanwezig. De huidige kavelgrenzen zijn in dit gedeelte nog vrijwel identiek aan die op de kadastrale kaart van 1832. dat geldt zowel voor de kavelrichting als –breedte. In het westelijke gedeelte is daarentegen het oude kavelpatroon verdwenen. Het visuele effect van de beplantingstructuur is, ondanks kap maar dankzij aanplant, nog redelijk gaaf aanwezig. In het verleden waren zowel het oostelijke deel als het westelijke omzoomd door bos. Met uitzondering van een strook tussen het kamp en de spoorweg en een strook ten noorden van het westelijke deel van het kamp is het omringende bos in het merendeel van het oorspronkelijke bos in de 1e helft van de vorige eeuw verdwenen. Tegelijkertijd is echter ook het Valtherbos als veldontginning aangelegd. Hierdoor zijn de beide delen van de Weeringer Emmer Kampen nog steeds de met bos(stroken) omzoomde ruimtes. Hierdoor is in visueel opzicht de kleinschaligheid en korte zichtlijnen intact gebleven.

3.2 Beschrijving plan

3.2.1 Noodzaak uitbreiding

Het bestaande transformatorstation is in beheer bij Enexis. Het transformatorstation Emmen Weerdinge zal in het kader van de energietransitie, voor het aansluiten van duurzame energieprojecten, uitgebreid moeten worden. Voornamelijk opgewekte elektriciteit uit duurzame energiebronnen als wind- en zonne-energie moeten worden aangesloten op het elektriciteitsnet.


Om nu en in de toekomst te kunnen voldoen aan de aanvragen van nieuwe klanten, is uitbreiding van het transformatorstation noodzakelijk.

3.2.2 Toelichting op het plan

De benodigde uitbreiding van het transformatorstation Emmen Weerdinge bestaat uit de volgende onderdelen (zie figuur 3.3):

In de komende tijd worden op het transformatorstation de volgende wijzigingen voorzien:

  • 1. Fase 1:
    Deze fase is concreet gepland binnen afzienbare termijn van circa een jaar. Het betreft:

    1. het verplaatsen en vervangen van bestaande trafoT113. Het maximale vermogen van de nieuwe transformator bedraagt 100 MVA. De nieuwe transformator T113 wordt tussen scherfmuren geplaatst in een driezijdige cel waarbij de oost- en bovenzijde open zullen zijn. Deze scherfmuren zijn circa 7 meter hoog. Door de plaatsing van de transformator in een driezijdige cel wordt het geluid effectief afgeschermd in westelijke richting. Het buiten gelijktijdig maximaal opgesteld vermogen na realisatie bedraagt 190 MVA bedraagt (90 + 100);

    2. Het plaatsen van een nieuw 10 kV schakelgebouw.
  • 2. Fase 2:
    De uitvoering van deze fase is zeker maar zal plaatsvinden na realisatie van Fase 1. Het betreft het plaatsen en in bedrijf nemen van een nieuwe trafo T121. Dit betreft eveneens een 100 MVA-transformator. In deze fase worden ook nog extra gebouwtjes geplaatst.
    Daarnaast kan het zijn dat TenneT nieuwe hoogspanningscomponenten zal moeten plaatsen. Deze is voor de volledigheid in de onderstaande figuur geschetst maar maakt voor wat betreft de effecten en het opnemen in de wijziging van het bestemmingsplan geen deel uit van de huidige scope. Ook in deze fase wordt uitgegaan van bedrijf met alle transformatoren waardoor het buiten gelijktijdig opgesteld vermogen maximaal 290 MVA bedraagt (90 + 100 + 100).

Uit de praktijk van de netbeheerders is gebleken dat deze aanvragen en de daarvoor benodigde wijzigingen slechts deels voorspelbaar zijn maar ook snel kunnen wijzigen. Daarom is er naast de direct noodzakelijke wijzigingen (Fase 1 en Fase 2) gekozen om het plangebied ruim genoeg te kiezen om niet meteen geen ruimte te hebben indien er extra schakelgebouwtjes, laag en -middenspannings-installaties of ondergrondse (laag/middenspannings-) kabeltracés nodig zouden zijn. Significante wijziging van het aantal, de positie en types transformatoren ten opzichte van wat nu in Fase 1 en 2 wordt gepland is worden op dit moment niet voorzien, maar dit zal in elk geval begrensd worden door de geluidzone die met deze planwijziging tevens wordt vastgelegd.

Figuur 3.3: Visualisatie van de uitbreiding van het transformatorstation

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019031-B701_0005.png"

De wijziging van het bestemmingsplan ten behoeve van de beoogde wijzigingen die met het huidige document worden onderbouwd betreffen:

    • 1. Het uitbreiden van het bestemmingsvlak met de enkelbestemming “bedrijf – nutsvoorziening” met de kadastrale percelen met nummers 11446 en 11410 (zie figuur 4.2) en het updaten van de betreffende bestemmingsregels;
    • 2. Het opnemen van een geluidcontour wegens het in de toekomst overschrijden van een totaal buiten opgesteld en tegelijk in te schakelen transformatorvermogen van 200 MVA.

Figuur 3.4: Uitbreiding van de enkelbestemming "Bedrijf-nutsvoorziening" (geel gemarkeerd)

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019031-B701_0006.png"

Transformatoren

De nieuwe transformatoren (betreft een serieproduct) worden geplaatst in daarvoor ontworpen transformatorcel, welke grofweg bestaat uit een werkvloer met opstorting(en) en eventueel drie prefab scherfwanden. Onder de trafo bevindt zich tevens een olieopvangput t.b.v. calamiteiten. Een transformatorcel dient te worden aangemerkt als bouwwerk, geen gebouw zijnde.

Een typische transformatorcel (het betreft een vrijstaande cel zonder 110kV ruimte, aansluiting TenneT) is circa 12,5 meter bij 10,3 meter bij 6,5 meter en heeft bliksemafleiders (bliksempieken) van maximaal 15 meter hoog.

Bliksemafleiders zijn metalen staven die verticaal de lucht insteken. Ze worden geplaatst op componenten op het transformatorstation en steken boven de andere componenten uit. Tijdens onweer moet een bliksemafleider voorkomen dat er brand of kortsluiting wordt veroorzaakt, componenten beschadigen of worden vernield.

Transformatoren stralen geluid uit naar de omgeving wanneer ze in werking zijn. Het effect hiervan is onderzocht in een bij dit plan opgenomen geluidonderzoek.

Figuur 3.5 Illustratie typische transformator, in dit geval omgeven door drie scherfmuren

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019031-B701_0007.jpg"

Gebouwen

Het station kan worden uitgebreid met nieuwe gebouwen. Dit betreft typisch geprefabriceerde gebouwen waarbinnen zich elektrische schakelapparatuur bevindt. Deze gebouwen hebben geen ruimtelijke effecten zoals bijvoorbeeld geluid of luchtuitstoten.

Hekwerk

De uitbreiding wordt betrokken bij het bestaande terrein met een nieuw standaardhekwerk van circa 2 meter hoog langs de nieuwe begrenzing van het terrein of daarbinnen.

Bos

Aan de noordzijde van het plangebied is het bos als waardevolg gewaardeerd. Derhalve heeft dit deel een dubbelbestemming gekregen. Slechts via een "aanlegvergunning" is het mogelijk om hier onder voorwaarden bomen te kappen.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Bedrijven en milieuzonering

4.1.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009). Een richtafstand is de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

4.1.2 Onderzoek

Elektriciteitsdistributiebedrijven zijn in de VNG-publicatie opgenomen. Het aspect geluid is voor deze categorie bedrijven maatgevend voor de richtafstand tussen het bedrijf en gevoelige functies. Uiteindelijk zullen er drie transformatoren aanwezig zijn, namelijk T113 (nieuw) van 100 MVA, T181 van 90 MVA en T121 van 100 MVA. In totaal komt dit neer op 290 MVA. Dit valt binnen categorie 4.2 elektriciteitsdistributiebedrijven met een transformatorvermogen tussen de 200 - 1000 MVA. Voor deze bedrijven geldt een generieke grootste minimaal aan te houden richtafstand van 300 meter tot een rustige woonwijk. De omgeving van het plangebied is aan te merken als gemengd agrarisch gebied, waardoor een kortere richtafstand kan worden gehanteerd van 50 meter.

De grens van het terrein van het transformatorstation is gelegen op circa 150 à 160 meter van de dichtsbijzijnde woning en circa 500 meter van de kern van Weerdinge. Hierdoor wordt voldaan aan de richtafstand uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Gelet op de hoeveelheid MVA en de omvang van het transformatorstation is een nader geluidsonderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 5.2).

Voor het aspect gevaar geldt een kortere aan te houden afstand van 50 meter ten opzichte van een rustige woonwijk voor een transformatorvermogen van 200-1000 MVA. Aan deze richtafstanden wordt ruimschoots voldaan.

4.1.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering is er sprake van een goede ruimtelijke ordening. Voor de volledigheid is nader onderzoek uitgevoerd naar het aspect geluid.

4.2 Geluid

4.2.1 Toetsingskader

In het Activiteitenbesluit zijn de volgende voor het onderhavige onderzoek mogelijk relevante geluidgrenswaarden opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019031-B701_0008.png"

Bovenstaande geluidgrenswaarden zijn direct van toepassing op transformatorstations wanneer het totale gelijktijdig in te schakelen elektrische vermogen niet meer dan 200 MVA bedraagt. Dit geldt derhalve voor de huidige situatie en de situatie na realisatie van Fase 1.

Na de realisatie van Fase 2 zal het totale gelijktijdig in te schakelen elektrische vermogen de 200 MVA overschrijden. Hiermee wordt het transformatorstation vergunningplichtig in het kader van de Wet milieubeheer en geldt tevens een zoneringsplicht in het kader van de Wet geluidhinder. Rondom het terrein van het transformatorstation zal een geluidzone moeten worden vastgesteld. Rondom het terrein wordt een contour gelegd waarbuiten de geluidbelasting van het industrieterrein (het terrein van het transformatorstation) niet meer mag bedragen dan 50 dB(A). Het terrein tussen de contour (de zonegrens) en het industrieterrein geldt als zone.

De maximale geluidniveaus (ook wel piekgeluiden genoemd) zullen niet worden beschouwd. Hierbij kan worden opgemerkt dat over het algemeen de piekgeluiden bij transformatorstations worden bepaald door het schakelen met vermogensschakelaars. Naast het feit dat het schakelen over het algemeen slechts incidenteel plaatsvindt (enkele werk- of testschakelingen in de dagperiode of in het geval van calamiteiten mogelijk gedurende het gehele etmaal) speelt hierbij een rol dat deze inpandig zijn geplaatst waardoor de geluidemissie gering is en geen aanleiding zal geven tot relevante pieken bij de woningen.

4.2.2 Onderzoek

Door bureau Peutz is een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarin de akoestische effecten van de eindfase is berekend. (Bijlage 2)

)Het geluid afkomstig van transformatoren is tonaal van karakter. Gelet hierop zal over het algemeen een toeslag voor tonaal geluid (5 dB) moeten worden toegepast. Hier is in de berekening van uitgegaan om aan de conservatieve kant te zitten.

Het door Peutz berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) ter plaatse van de omliggende woningen is weergegeven in onderstaande tabel. In figuur 4.1 staan de resulterende geluidcontouren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019031-B701_0009.png"

Figuur 4.1 Globale geluidcontouren eindsituatie, etmaalwaardecontouren inclusief 5dB toeslag voor tonaliteit

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019031-B701_0010.png"

4.2.3 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de woningen in de eindsituatie langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus kunnen optreden van ten hoogste 35 dB(A) in zowel de dag- en de avondperiode en 29 dB(A) in de nachtperiode. Eén ander komt overeen met een etmaalwaarde van ten hoogste 40 dB(A). Hierbij is rekening gehouden met de toepassing van een toeslag van 5 dB voor het tonale karakter van het geluid. Hiermee wordt in alle gevallen voldaan aan de richtwaarde van de VNG-richtlijn van 45 dB(A) etmaalwaarde (45 dB(A) in de dagperiode, 40 dB(A) in de avondperiode en 35 dB(A) in de nachtperiode). Tevens wordt voldaan aan de streefwaarde van 40 dB(A) geldend voor een 'landelijk gebied'.

Opgemerkt wordt dat ruimschoots wordt voldaan aan normaliter te hanteren geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit.

Bij bovenstaande beschouwingen is rekening gehouden met de toepassing van een toeslag van 5 dB voor het eventuele tonale karakter van het geluid. Niet uit te sluiten is dat, gelet op de omgeving, het geluid niet als tonaal kan worden waargenomen. Indien het geluid niet als tonaal wordt waargenomen gelden 5 dB lagere langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus.

Op basis van het onderzoek wordt een zonegrens voorgesteld voor een etmaalwaarde van 50 dB(A), op een rekenhoogte van 5 meter en inclusief 5 dB(A) toeslag voor tonaal geluid.

Figuur 4.2 Voorstel zonegrens

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019031-B701_0011.png"

Samenvattend blijkt uit het onderzoek blijkt dat de ten gevolge van het geprojecteerde transformatorstation optredende geluidniveaus in de omgeving voldoen aan de redelijkerwijs te stellen criteria op grond van de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder.

Gelet hierop kan worden gesteld dat sprake is van een toelaatbare en inpasbare situatie.

Daar het in de toekomst opgestelde elektrische vermogen meer dan 200 MVA zal bedragen dient een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder vastgesteld te worden. Binnen de voorgestelde geluidzone zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen.

4.3 Ecologie

4.3.1 Toetsingskader

Wanneer er wordt gesproken over natuurbescherming dient er onderscheid te worden gemaakt tussen gebiedsbescherming, soortenbescherming en de bescherming van houtopstanden. Deze bescherming is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Voor de realisatie van het plan is het niet nodig om bomen te kappen. Bescherming van houtopstanden wordt dus niet nader beschouwd.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Met het onderdeel gebiedsbescherming worden binnen de Wet natuurbescherming de Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Voor alle gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen. De kern van de bescherming is dat deze instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar mogen worden gebracht.

Activiteiten mogen geen negatieve effecten hebben op de waarden waarvoor het gebied is aangewezen. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op het NNN denkbaar zijn, is het noodzakelijk een NNN-toetsing uit te voeren.

Het plangebied en de directe omgeving maken geen onderdeel uit van het NNN. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten. Het NNN kent ook geen externe werking, een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt bij het onderdeel soortenbescherming is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De wet kent een drietal beschermingsregimes; beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn, beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn en beschermingsregime "andere soorten". Daarnaast zijn landelijk van een aantal vogelsoorten de nesten jaarrond beschermd. Elk beschermingsregime heeft zijn eigen verbodsbepalingen.

Voor ieder ruimtelijk plan is het verplicht om te toetsen of het leidt tot overtreding van de betreffende verbodsbepalingen. Wanneer er sprake is van een overtreding dient er onderzocht te worden of er een vrijstelling geldt. Indien dit niet mogelijk blijkt, is het nodig om na te gaan of een ontheffing kan worden verkregen.

Houtopstanden

In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.

Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.

Het is nog niet duidelijk of het noodzakelijk is om één of meerder bomen te kappen voor het planvoornemen. Indien dit wel noodzakelijk blijkt zal er tijdig een kapmelding worden aangevraagd.

4.3.2 Onderzoek

Door bureau Ecoreest is een quickscan uitgevoerd (bijlage 3) op de betreffende locatie en een nader onderzoek naar de das, grote bosmuis, heikikker, kamsalamander, knoflookpad, poelkikker, vleermuizen en houtopstanden. Er heeft wegens de verstreken termijn na deze onderzoeken op 27 november 2023 een opvolgend veldonderzoek plaatsgevonden. De update van de rapportage volgt binnenkort. Er zijn geen waarnemingen gedaan die de conclusies van het rapport uit 2020 significant doen wijzigen.

De onderzoeken van Ecoreest vinden met name mogelijke soorten in het beboste gebied aan de noordzijde. Dit gebied zal wel onderdeel gaan uitmaken van de enkelbestemming “Bedrijf – nutsvoorziening” maar er zijn op dit moment geen activiteiten beoogd in Fase 1 of Fase 2. Ecoreest concludeert wel dat het, met een ontheffing en onder voorwaarden, mogelijk is een deel van het bos te kappen mocht dat in de toekomst nodig blijken, bijvoorbeeld voor het realiseren van extra gebouwtjes of het aanleggen van kabelverbindingen.

Gebiedsbescherming

De dichtsbijzijnde Natura 2000-gebieden betreffen Bargerveen ten zuidoosten van het plangebied op circa 14 kilometer afstand, Matingerzand ten westen van het plangebied op circa 17 kilometer afstand en Elperstroomgebied ten noordwesten van het plangebied ook op circa 17 kilometer afstand. De gebieden liggen op dusdanige afstand dat de uitbreiding van het transformatorstation hier geen negatief effect op zal hebben. De uitbreiding van het transformatorstation is niet voorzien in een gebied aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (NNN). Echter, aan de andere kant van de Gravenveldweg tegenover het transformatorstation ligt wel een NNN gebied. Dit gebied strekt zich verder uit in noordwestelijke en zuidoostelijke richting ten opzichte van het transformatorstation. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten. Het NNN kent ook geen externe werking, een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht. In Figuur 4.3 is een overzicht opgenomen van de Natura 2000-gebieden en NNN gebieden.

Figuur 4.3 Natura 2000-gebieden en NNN

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019031-B701_0012.png"

Stikstof

Uit een Aerius-berekening voor de uitvoering van één Fase (1 dan wel 2) blijkt dat de stikstofdepositie op gevoelige Natura 2000-gebieden verwaarloosbaar is (<0,05 mol per hectare per jaar). De berekening is als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.

Soortenbescherming

Binnen de onderzoekslocatie zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogels als beschreven in de Wet natuurbescherming aangetroffen. Voor categorie 5 vogelsoorten zijn voldoende alternatieve nestplaatsen in de omgeving voorhanden (bosgebieden Valtherbos en de Emmerdennen).

Er zijn mogelijke wroetplaatsen van de das aangetroffen binnen de onderzoekslocatie. Het is niet uit te sluiten dat de onderzoekslocatie onderdeel uit maakt van het essentiële leefgebied van de das.

Er kunnen zich verblijfplaatsen van vleermuizen in bevinden in holtes die zijn aangetroffen in enkele bomen. Tevens kan de omgeving onderdeel uitmaken van het foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen.

Het is niet uit te sluiten dat de onderzoekslocatie onderdeel uitmaakt van het essentiële leefgebied van een of meerdere beschermde amfibieën waaronder de heikikker, kamsalamander, knoflookpad en poelkikker. De onderzoekslocatie en omgeving kunnen zowel als voortplantingsbiotoop als winterbiotoop worden gebruikt.

De overige te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.

n de bomen kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle in gebruik zijnde vogelnesten zijn beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

Uit het vervolgonderzoek van Ecoreest in het bosgebied is het volgende gebleken:

  • Vleermuizen: 1 paarverblijf gevonden van de gewone dwergvleermuis. 1 zomerverblijf gevonden van de ruige dwergvleermuis, de gewone grootoorvleermuis en de watervleermuis.
    Indien er ooit bomen gekapt dienen te worden (nu niet beoogd) waarbinnen zich verblijfsplaatsen bevinden dan zal hiervoor een ontheffing dienen te worden aangevraagd. Het fourageergebied zal voldoende aanwezig blijven bij beperkte kapwerkzaamheden.
    Ten oosten van het plangebied is een essentiële vliegroute aanwezig voor gewone dwergvleermuizen. Deze vliegroute wordt niet aangetast door kapwerkzaamheden. Indien de werkzaamheden overdag worden uitgevoerd of er geen nachtverlichting richting de bomen straalt, zal er geen verstoring plaatsvinden op aanwezige foeragerende vleermuizen en zal de essentiële vliegroute behouden blijven.
  • Zoogdieren: Binnen het kapgebied bevindt zich een lokale populatie van de grote bosmuis. Tijdens het nader onderzoek zijn in totaal zes tellingen van deze soort gedaan. De locatie van de aangetroffen grote bosmuis bestaat uit een dichte begroeiing van braamstruiken. In de nabije omgeving is geringe soortgelijke begroeiing in de vorm van dichte braamstruiken aanwezig. De grote bosmuis is naar verwachting jaarrond aanwezig in het westelijk deel van het plangebied. Uit het onderzoek is gebleken dat binnen het plangebied functioneel leefgebied (en daarmee verblijfplaatsen) van grote bosmuis aanwezig is. Het leefgebied van de grote bosmuis is functioneel als deze bestaat uit een uitgebreide struiklaag en weinig ondergroei langs een bosrand.
  • Amfibieën: Binnen de onderzoekslocatie zijn geen beschermde (zonder provinciale vrijstelling) amfibieën aangetroffen. De overige aanwezige soorten, waaronder de gewone pad, bruine kikker, kleine watersalamander en bastaardkikker, zijn opgenomen in de provinciale verordening en zijn daardoor vrijgesteld.

4.3.3 Conclusie

Vanuit het aspect ecologie is het project uitvoerbaar en er is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Met name in het bosgebied bevinden zich vleermuizen, bosmuizen en enkele andere soorten. Voor de uitvoering van Fase 1 en Fase 2, nu beoogd buiten het bosgebied, is waarschijnlijk zelfs geen ontheffing in het kader van de Wnb noodzakelijk.

4.4 Archeologie en monumenten

4.4.1 Toetsingskader

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag voor de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming was in Nederland geregeld in de Monumentenwet 1988. Vanaf 1 juli 2016 geldt de Erfgoedwet, die de Monumentenwet 1988 vervangt. Het beschermingsniveau van de oude wetgeving blijft gehandhaafd. De Erfgoedwet vormt samen met de nog in te voeren Omgevingswet het kader voor de bescherming van het cultureel erfgoed.

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Erfgoedwet. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties. Archeologie houdt zich bezig met de niet zichtbare delen van onze cultuurgeschiedenis. Zij zijn verborgen in de bodem.

4.4.2 Onderzoek

Algemeen

De gemeente Emmen heeft archeologie beleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzen zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Tabel 5.1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

Tabel 5.1: Onderverdeling van archeologische waarden

Categorie   Archeologische waarden   Oppervlakte   Diepte   Drainage  
Rijksmonument   Beschermd   -   -   Verbod  
Waarde - Archeologie 1   Zeer hoge archeologische waarde   0 m2    30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 2   (zeer) (hoge) archeologische waarde   100 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 3   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 4   Middelhoge of hoge verwachting   1000 m2   30 cm + 10 cm   Toegestaan  

Deze beleidskeuzen zijn vertaald in een dubbelbestemmingen. Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

Archeologische waarden in het plangebied

Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. (zie ook paragraaf 1.4)

Gebieden gecategoriseerd als waarde- 4 zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw, landschappelijke kenmerken en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Delen van dit landschap kunnen bovendien zijn afgedekt door esdekken. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden.

Onderzoek door Salisbury Archeologie B.V.

Door het onderzoeksbureau Salisbury Archeologie B.V. is een bureauonderzoek en een veldonderzoek (boringen) uitgevoerd.(Bijlage 5) Op basis van het bureauonderzoek is geconcludeerd dat in het plangebied een middelhoge verwachting geld voor de periode Paleolithicum-Vroeg Neolithicum, een hoge archeologische verwachting voor de periode Midden Neolithicum -Romeinse Tijd en een middelhoge verwachting voor resten uit de periode Middeleeuwen-Nieuwe Tijd. Hierbij is onderscheid gemaakt in het deel van het plangebied waar verwacht werd dat de bodem verstoord zou zijn door de boomwortels, bebouwing en kabels en leidingen.

Figuur 4.4 Verstoringen in het plangebied verwacht op basis van het bureauonderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019031-B701_0013.png"

Op basis van het bureauonderzoek is de middelhoge tot archeologische verwachting voor het plangebied nader gespecificeerd. Er geld een middelhoge verwachting geld voor de periode Paleolithicum-Vroeg Neolithicum, een hoge archeologische verwachting voor de periode Midden Neolithicum -Romeinse Tijd en een middelhoge verwachting voor resten uit de periode Middeleeuwen-Nieuwe Tijd. Op basis van deze archeologische verwachting is binnen het plangebied een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (met doorstart naar de karterende fase) om de bodemopbouw binnen het plangebied in kaart te brengen en om vast te stellen of er sprake is van één of meerdere vindplaatsen. Uit het booronderzoek is gebleken dat de bodem in deelgebied 1 en 2 ten dele intact is en dat deelgebied 3 verstoord tot in het dekzand. Ook is het gebied tussen deelgebied 2 en het 110kv-station compleet verstoord. Er zijn geen aanwijzingen voor een vindplaats binnen het plangebied aangetroffen in de vorm van archeologische indicatoren als aardewerk en houtskool. De verwachtte archeologische vindplaatsen worden gekenmerkt door grondsporen die niet eenvoudig door middel van een booronderzoek zijn op te sporen. Gezien de ten dele intacte bodem wordt geadviseerd om de geplande en toekomstige werkzaamheden archeologisch te begeleiden voor zover deze van toepassing zijn op deelgebied 1 en 2. Het overige deel van het plangebied is verstoord, voor dit deel van het plangebied wordt vrijgave geadviseerd.

Figuur 4.5 Boorlocaties veldonderzoek archeologie

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019031-B701_0014.png"

Overige cultuurhistorie

Monumenten

Beschermde monumenten worden gekenmerkt door een samenhangend en gaaf geheel van architectonische stijlkenmerken. Een monument kan representatief zijn voor een bepaalde bouwstijl, maar kan ook een rijke bouwgeschiedenis hebben met verwijzingen naar verschillende bouwstijlen. Voor zover de bouwgeschiedenis niet duidelijk afleesbaar is, kan zij door bouwhistorisch onderzoek aan het licht komen. Monumenten worden in hoge mate gewaardeerd om hun architectuurhistorische kwaliteit, waardoor zij belangrijk bijdragen aan de kwaliteit en de identiteit van hun omgeving. Een bouwplan voor een monument wordt getoetst aan het monumentenbeleid.

Richtinggevend is hiervoor de redengevende omschrijving van het monument. Naast de toetsing aan het monumentenbeleid dat gericht is op het behouden van de historische kenmerken van het monument wordt het bouwplan voor wat betreft de welstandsaspecten getoetst aan de onderstaande criteria:

  • toevoegingen aan, op of bij monumenten worden op herkenbare wijze vormgegeven. Hierbij vormen de historische stijlkenmerken van het monument de inspiratiebron;
  • er is aandacht voor zorgvuldige detaillering en materiaalkeuze.

Het plangebied kent geen monumenten.

Overige cultuurhistorie

Afgezien van landschappelijke historie en structuren kent het plangebied en omgeving geen verdere specifieke cultuurhistorische waarden waar rekening mee gehouden dient te worden.

4.4.3 Conclusie

Op grond van de resultaten van het onderzoek is archeologisch vervolgonderzoek voor de ontwikkelingen mogelijk nodig, afhankelijk van onder andere de exacte graaflocatie, het te graven oppervlak en de graafdieptes mogelijk nodig. Het opnemen/handhaven van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt wel noodzakelijk geacht omdat het plangebied niet is uitputtend is onderzocht en vrijgegeven voor archeologie. Er zijn geen verdere cultuurhistorische waarden aanwezig.

Vanuit het aspect archeologie en monumenten is er sprake van een goede ruimtelijke ordening, mits waar nodig vervolgonderzoek voor archeologie of graafwerkzaamheden met archeologische begeleiding worden uitgevoerd. Hiertoe zal de vergunningsplicht / dubbelbestemming voor 'Waarde – Archeologie' worden gehandhaafd.

4.5 (Externe) veiligheid

4.5.1 Toetsingskader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bedoeld om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen, of een gevaarlijke inrichting, te beschermen. Bij een omgevingsvergunning milieu of een ruimtelijk besluit rond zo'n bedrijf moet het bevoegd gezag rekening houden met veiligheidsafstanden ter bescherming van individuen (plaatsgebonden risico) en groepen personen (groepsrisico).

In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

Vanuit de Veiligheidsregio Drenthe en RUD Drenthe is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van de gebouwen in en rondom het plangebied van het bestemmingsplan . Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

4.5.2 Onderzoek

Voor een transformatorstation zijn er geen effecten vanuit fysieke veiligheid waaraan getoetst moet worden. Er is geen sprake van een Bevi activiteit of inrichting, een transformatorstation is daarnaast ook geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. Verder onderzoek is dan ook niet nodig.

Voor wat betreft bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen et cetera, wordt de uitbreiding opgenomen binnen de voorzieningen die al voor het terein zijn geregeld.

4.5.3 Conclusie

Vanuit het aspect (externe) veiligheid is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.6 Waterhuishouding

Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.

4.6.1 Toetsingskader

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2022-2027. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoets

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd.

De verplichte watertoets is geregeld in de artikelen 3.1.1 en 3.16 van het Besluit ruimtelijke ordening. Ruimtelijke plannen moeten worden afgestemd met onder andere de waterschappen. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Vechtstromen. Hiervoor moet bij het waterschap Vechtstromen het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Vechtstromen beoordeelt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies.

4.6.2 Onderzoek

Oppervlaktesysteem

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen oppervlaktewater en kunstwerken aanwezig, volgens de legger van het waterschap Vechtstromen 7 , die beïnvloed kunnen worden door het plan.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Nieuwe ontwikkelingen mogen geen verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit tot gevolg hebben. Doordat er gebruikt wordt gemaakt van niet-logende bouwmaterialen wordt uitspoelen van stoffen voorkomen. Uitspoelen van stoffen, en daarna veranderingen van de oppervlaktewaterkwaliteit, wordt daarmee uitgesloten. Lozingen van hemelwater via bodembeschermende voorzieningen (de olie-opvangputten onder de transformatoren) zal gebeuren via een door het waterschap goedgekeurd olie-waterscheidingssysteem.

Grondwatersysteem

Het grondwatersysteem wordt beïnvloed wanneer realisatie van bebouwing zorgt voor obstructie van de grondwaterstroming (fundering) of een tijdelijke verlaging van het grondwater tijdens aanleg van de fundatie. Afhankelijk van de uiteindelijke positionering en bijbehorende fundering dient bekeken te worden of er sprake is van tijdelijke grondwateronttrekking tijdens de bouw.

Voor de (tijdelijke) bemalingen en grondwateronttrekking (mits voldaan wordt aan randvoorwaarden) geldt een meldingsplicht op basis van algemene regels van de Keur.

Hemelwaterafvoer

Door het plaatsen van de bebouwing wordt verhard oppervlak gecreëerd. Hemelwater dat op dit verharde oppervlak valt, mag niet versneld worden afgevoerd richting oppervlaktewater. Het waterschap hanteert voor het omgaan met hemelwater de trits 'vasthouden – bergen – afvoeren'.

Met elke fase de uitbreiding van het transformatorstation wordt er telkens beperkt verharding toegevoegd met het plaatsen van een gebouw en een trafo. Er dient rekening mee gehouden te worden dat er voldoende onverhard oppervlak overblijft om hemelwater ter plaatse te infiltreren in de bodem.

De gemeente Emmen zamelt al het stedelijk afvalwater in dat vrijkomt binnen het grondgebied van de gemeente en transporteert het naar de rioolwaterzuivering.

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering. Dit kan in beginsel door hergebruik, het toepassen van groene daken en/of halfverharding.

Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagt kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.


Onderliggend plan betreft het toevoegen van nieuwe verharding van een gebouw, trafo en bijbehorende terreinverharding op van circa700 m2 op een terrein van circa 15000 m2. Hemelwater dat op de gebouwen terecht komt wordt een hemelwaterafvoeren van het dak naar de grond gebracht. Het water in de lekbakken onder de trafo's zal via een olie-waterafscheider op het oppervlaktewater of in de grond worden geloosd. Het grootste deel van het perceel blijft onverhard waardoor er voldoende ruimte is voor hemelwater om ter plaatse te infiltreren in de bodem.

Riolering

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riooloverstorten naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, regenwater wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd.

Al het af te voeren water betreft hemelwater. Dit zal niet op een riool worden geloosd, maar op het oppervlaktewater en/of in de bodem.

Waterbeheer, (grond) waterkwantiteit - en kwaliteit

Het plangebied maakt geen deel uit van een door de provincie aangewezen grondwaterbeschermingsgebied. Er zijn daarom geen beperkende eisen aan het grondgebruik gesteld. Het gebied grenst echter wel aan een gebied met een natuurdoelstelling (EHS, Emmerdennen). Het is daarom belangrijk dat voorzichtig omgegaan wordt met het in de bodem infiltreren van regenwater. Het is daarom beter om regenwater van mogelijk minder schone terreinen niet rechtstreeks in de bodem te infiltreren. Een wadi-achtige voorziening kan een oplossing zijn.

Het moet voorkomen worden dat er tijdens perioden van neerslag overlast, schade of gevaar ontstaat. Bij nieuwe ontwikkelingen zal dan ook goed moeten worden nagedacht over hoe er moet worden omgegaan met afvoer en berging van regenwater.

Watertoets

In het kader van de watertoets is deze ontwikkeling op 23 augustus 2023 aangemeld bij het waterschap Vechtstromen, via de digitale watertoets www.dewatertoets.nl.Zie bijlage 6.

Wateradvies waterschap

De gemeente Emmen heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding.

Indien verder volgens de Waterwet werkzaamheden vergunningplichting zijn, dan dient er bij het waterschap een watervergunning aangevraagd te worden.

Gebieden die kansrijk zijn voor infiltratie van hemelwater, zoals parkeerplaatsen en groenvoorzieningen, mede bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast wordt het bestaande oppervlaktewater specifiek bestemd als water.

4.6.3 Conclusie

Vanuit het aspect water is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.7 Elektrische en magnetische velden

4.7.1 Toetsingskader

Elektrische, magnetische en elektromagnetische velden komen overal voor. Bekende natuurlijke vormen zijn UV-straling (zon), infrarode straling (warme voorwerpen) en zichtbaar licht. Elektromagnetische velden (EMV) zijn ook aanwezig bij bijvoorbeeld huishoudelijke elektrische apparaten, zoals de magnetron en de stofzuiger, en bij het transport van elektriciteit over lange afstanden (via hoogspanningsverbindingen). De sterkte van deze velden neemt sterk af wanneer de afstand tot de bron groter wordt.

Ook rondom een transformatorstation kunnen magnetische velden voorkomen, de veldsterkte neemt zeer snel af: bij een afstand van ongeveer 10 meter rond een transformatorstation is het magnetische veld veelal niet meer meetbaar. Het veld blijft dus zo goed als binnen de grenzen van het terrein van het transformatorstation waardoor er ook geen sprake kan zijn van (langdurige) blootstelling aan elektromagnetische straling voor de omgeving.

4.7.2 Onderzoek

De dichtst bijgelegen woning tot de uitbreiding van het transformatorstation is gelegen op een afstand van circa 150 meter. De woningen zijn niet gelegen binnen de magneetveldzone van de transformatoren, die maximaal op zo'n 10 meter van het transformatorstation zijn gelegen. Voor de uitbreiding geldt dat er een nieuw magnetisch veld kan ontstaan buiten de huidige begrenzing van het transformatorstation. Ter plaatse van de uitbreiding zijn geen woningen aanwezig of kunnen mensen verblijven waardoor er ook met de uitbreiding geen sprake kan zijn van (langdurige) blootstelling aan elektromagnetische straling voor de omgeving.

4.7.3 Conclusie

Vanuit het aspect elektromagnetische straling is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Bodemkwaliteit

4.8.1 Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient het bevoegd gezag onderzoek te verrichten naar de bestaande toestand van de bodemkwaliteit en deze te toetsen aan de wenselijke bodemkwaliteit met het oog op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen.

De Wet bodembescherming (Wbb) is erop gericht bodemkwaliteit te waarborgen of te verbeteren indien nodig. De wet schrijft voor dat eenieder die de bodem verontreinigd verplicht is maatregelen te nemen om deze verontreiniging tegen te gaan. Voor de realisatie van het bouwwerk zal grondverzet plaatsvinden, waarbij grond (en mogelijk ook asfalt en onderliggend funderingsmateriaal) wordt ontgraven, hergebruikt, toegepast en/of afgevoerd. Bij dergelijke werkzaamheden is het Besluit bodemkwaliteit (hierna: Bbk) 8 van toepassing. Het Bbk bevat algemene regels voor het toepassen van grond (en bouwstoffen) en de kwaliteit van toe te passen grond (en bouwstoffen).

4.8.2 Onderzoek

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld. Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld bij het landelijke meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen. Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.


In het Bodemloket is het station aangeduid als 'onderzoek uitvoeren' (oranje arcering) voor een deel van de uitbreiding. De aanduiding 'onderzoek uitvoeren' houdt in dat er op de locatie een aanvullend oriënterend onderzoek moet worden uitgevoerd naar de aard en ernst van de (mogelijke) verontreiniging. De basis voor dit onderzoek is het 'Protocol Oriënterend Onderzoek' (Sdu, 1993). Voor de uitbreiding van het terrein geldt dat er geen bodeminformatie beschikbaar is maar gezien het huidige gebruik als bos- en landbouwgrond wordt er ook geen verontreiniging verwacht.


Figuur 5.1 Uitsnede kaart Bodemloket

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019031-B701_0015.png"

4.8.3 Conclusie

Vanuit het aspect bodem is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Toetsingskader

Op 15 november 2007 is een wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van deze regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet Milieubeheer.

Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien deze voldoet aan één van deze voorwaarden:

  • er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project 'in niet betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie (toestemming) heeft verleend.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

4.9.2 Onderzoek

Onderhavig plan maakt een ontwikkeling mogelijk dat niet onder één van bovenstaande categorieën onder te brengen is en het is ook geen project dat beschreven staat in het NSL. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.9.3 Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.10 Landschap

4.10.1 Toetsingskader

Het station is gelegen in een omliggend gebied dat het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" wordt bestemd als "Agrarisch met waarden - Esdorpenlandschap". Het beleid voor dit landschap is vastgelegd in het document "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap", januari 2012. Dit document is tevens een bijlage bij het vigerende bestemmingsplan.

4.10.2 Onderzoek

Het huidige station is aan drie zijden omringd door bomen en bos. Dit wijzigt na de beoogde aanpassingen van het station niet. Aan de westzijde ontbreekt dergelijke beplanting. Dit ligt tevens in de zichtllijn van de meest dichtbij gelegen woningen aan de Weerdingerstraat.


Er zal tijdens de dialoog met de omwonenden (zie paragraaf 6.2.2) gesproken worden over de mogelijkheid tot een verbetering van de landschappelijke inpassing aan deze zijde van het station. Daarbij zullen de wensen van de omwonenden worden meegenomen, en ook de technische ruimtelijke en financiële mogelijkheden voor een landschappelijk inpassingsplan.

4.10.3 Conclusie

Vanuit het aspect landschap is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.


Het bestemmingsplan "Buitengebied Weerdinge, trafo- en schakelstation Emmen Weerdinge" maakt een uitbreiding van het bestaande transformatorstation mogelijk.


Tevens dient het nieuwe bestemmingsplan rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker. Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

5.2 Artikelsgewijze toelichting

5.2.1 Bestaande situatie

In de regels wordt veelvuldig verwezen naar de "bestaande situatie". Hierbij wordt bedoeld het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of de bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is dan wel kan worden gebouwd krachtens een vergunning.


De bestaande situatie leidt de gemeente in de eerste plaats af uit de uitgebreide inventarisatie die als voorbereiding op het opstellen van het bestemmingsplan hebben plaatsgevonden. Het betreft zowel een veldinventarisatie als een inventarisatie van het gemeentelijke (bouw)vergunningenarchief, waarin de omgevingsvergunningen zijn opgeslagen. Vanuit die gegevens kunnen functies en afmetingen van bouwwerken worden bepaald. Tot slot is er nog het archief van de milieugegevens. Deze gegevens bieden een volledige en rechtszekere garantie om op een juiste wijze invulling te geven aan het begrip 'bestaande situatie".

5.2.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en de wijze van meten. In de planregels komen veel begrippen voor. Om te zorgen dat deze eenduidig worden uitgelegd en toegepast is de begripsbepaling omschreven wat er onder wordt verstaan. Komt een begrip wel voor in de planregels maar niet omschreven in de begripsbepalingen dan geldt het normaal dagelijks gebruik van het begrip zoals omschreven in het woordenboek. In de planregels is sprake maatvoering zoals bouw en goothoogte. In de wijze van meten is bepaald op welke wijze de maatvoering bepaald moet worden.

5.2.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
5.2.3.1 Indeling bestemmingen

De bestemmingsregels hebben de volgende indeling:

  • A. Bestemmingsomschrijving
    Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is. Indien een functie alleen mag plaatsvinden binnen een bepaald gebied binnen de bestemming is dit aangegeven met een specifieke aanduiding.
  • B. Bouwregels
    Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden. Zo moeten in gebouwen altijd in het bouwvlak worden opgericht. Daarnaast geldt voor woningen dat ze in de gevellijn moeten worden opgericht.
  • C. Nadere eisen
    Onder dit kopje wordt aangegeven dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing. Deze eisen kunnen echter alleen worden gesteld wanneer ten aanzien van de plaats en de afmetingen van de bebouwing reeds een hoofdeis is opgenomen binnen de bestemming.
  • D. Afwijken van de bouwregels
    In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (thans nog niet voorzien) waaruit blijkt dat de bouwregels niet voldoende blijken te zijn. Daarom kan voor ondergeschikte aspecten binnen de bestemming een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de bouwregels c.q. gebruiksregels (zie onder f). Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt.
  • E. Specifieke gebruiksregels
    In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen genoemd, die in elk geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
  • F. Afwijken van de gebruiksregels
    Van een aantal gebruiksvormen kan nu nog niet worden gezegd of ze aanvaardbaar zijn of niet. Voor dergelijke gebruiksvormen is een bevoegdheid opgenomen om bij omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig al wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijkingsregeling zijn gebracht. De omgevingsvergunning wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.

  • G. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
    Voor een aantal met name genoemde werken en werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningplicht. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd nadat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud en/of beheer of het normaal agrarisch gebruik, is geen omgevingsvergunning vereist. In de planregels is aangegeven waaraan een aanvraag wordt getoetst.

    Een algemene toestemming (waarbij meerdere werkzaamheden worden ondergebracht in één vergunning) kan worden verleend als de plannen passen binnen de randvoorwaarden van het bestemmingsplan. Dan kunnen alle werken en werkzaamheden in één keer worden toegestaan en is voor afzonderlijke activiteiten geen vergunning meer nodig.
  • H. Wijzigingsbevoegdheid
    Het plan bevat voor een aantal gevallen mogelijkheden om bestemmingen te wijzigen binnen de in de regels aangegeven grenzen. Het kan hierbij gaan om een algemene wijzigingsbevoegdheid voor de hele bestemming, dan wel een specifieke bevoegdheid voor een bepaald gebied. In dit laatste geval zal worden verwezen naar een aanduiding in de verbeelding.

Een bestemmingsregel hoeft overigens niet elk element te bevatten.

5.2.3.2 Enkelbestemming Bedrijf - Nutsvoorziening

Op deze locatie zijn trafostations met bedrijfsgebouwen en andere bijbehorende voorzieningen toegestaan, met daarbij passende gebouwhoogten.


Voor deze locatie geldt dat de oppervlakte aan bedrijfsbebouwing met 20% mag bedragen van het bouwvlak. Hiermee is voldoende ruimte voor toekomstige uitbreidingen geborgd en wordt tevens het maximaal toegestane aantal bouwwerken en gebouwen zodanig beperkt dat de openheid tussen gebouwen passend is bij het landschapstype Esdorpenlandschap.


De omvang van de installatie is dusdanig dat het een geluidzoneringsplichtige activiteit betreft. Hiervoor is in de verbeelding en algemene aanduidingsregels een geluidzone vastgelegd.

5.2.3.3 Dubbelbestemming Leiding

De ondergrondse (hoofd)aardgastransportleidingen met belemmeringsstroken vallen onder de dubbelbestemming "Leiding - Gas". De leidingen ten behoeve van aardgaswinning zijn ook onder deze bestemming gebracht. Het bestemmingsplan kan gewijzigd worden voor de vergroting, verkleining of verwijdering van de dubbelbestemming. Daarbij wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de leidingbeheerder. In de planregels is een onderscheid gemaakt tussen ondergrondse hoogspanningsleidingen 110 kV ("Leiding - Hoogspanning"). De dubbelbestemming ligt op een strook aan weerszijden van de (hoofd)gastransportleidingen en hoogspanningsleidingen. De regeling voorziet in de aanwezigheid van de leidingen en in de bescherming ervan. Binnen de in de planregels aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.


Bij de hoogspanningsleidingen is rekening gehouden met de richtlijnen van het Rijk ten aanzien van veiligheidsafstanden. In principe moet de zakelijk recht-strook worden aangehouden. Deze zone bepaalt de omvang de bestemming. In verband met gezondheidsrisico's vanwege magneetvelden geldt een adviesnorm. De omvang van de zone wordt bepaald door de hoeveelheid stroom die door de leidingen wordt getransporteerd. Omdat de hoeveelheid stroom niet vastligt, ligt de omvang van de zone dus ook niet vast. Deze indicatieve zone is dan ook niet op de verbeelding vastgelegd.

5.2.3.4 Dubbelbestemming Waarde Archeologie

Omdat de Rijksmonumenten al uitputtend zijn beschermd via het wettelijke stelsel van de Monumentenwet (zie artikel 11 MW) zijn in dit bestemmingsplan geen aanvullende regels opgenomen. Een zone van 50 meter rondom het wettelijk beschermde gebied is bestempeld tot gebied met hoge archeologische verwachting ("Waarde - Archeologie 2").


Onder "Waarde - Archeologie 2" vallen terreinen met hoge archeologische verwachting. Dit betreft in dit bestemmingsplan de buffers van 50 meter rondom de AMK-terreinen. Gelet op de omvang van eventuele aanwezige sporen en structuren, hebben beperkte bodemingrepen een aanvaardbare invloed op het bodemarchief. Het plan hanteert hier een vrijstellingsgrens van 100 m2 en 30 cm diepte.


"Waarde - Archeologie 3" en "Waarde - Archeologie 4" zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden. In Emmen zijn dit globaal het gedeelte op de Hondsrug, de beekdalen en de delen van het veengebied dat niet tot in de ondergrond zijn ontgonnen.


Voor deze categorieën is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 1000 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld.

5.2.4 Hoofdstuk 3: Algemene bepalingen

Naast regels per bestemming kan behoefte bestaan om bepaalde regels in één keer op één plaats in de regels weer te geven. Dit betreft standaardregels en regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen (zoals bepaalde afwijking- of wijzigingsregels, dan wel criteria voor het stellen van nadere eisen). Deze regels zijn opgenomen in de algemene regels.

5.2.4.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

5.2.4.2 Algemene aanduidingsregels: geluidzone industrie

De maximale omvang van de trafo-installatie is dusdanig dat het een geluidzoneringsplichtige activiteit betreft. Hiervoor is in de verbeelding en algemene aanduidingsregels een geluidzone vastgelegd.


Voorkomen moet worden dat binnen de zone met aanvullende algemene aanduiding "geluidzone - industrie" binnen de nieuwe geluidsgevoelige functies worden opgericht. Dergelijke bebouwing kan binnen deze zones alleen worden opgericht als er akoestisch geen ongunstiger situatie optreedt.

5.2.4.3 Overige regels

Dit artikel legt de verhouding van het nieuwe bestemmingsplan met de onderliggende bestemmingsplannen vast.

5.2.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotbepalingen
5.2.5.1 Overgangsrecht

Het overgangsrecht voorziet in een bepaling ten aanzien van bouwwerken die ooit met een omgevingsvergunning voor het bouwen (voorheen bouwvergunning) of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht.

5.2.5.2 Slotbepaling

Dit artikel bevat de citeertitel van het bestemmingsplan.

5.3 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan eigentijdser en zowel voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Als voorbereiding op dit bestemmingsplan heeft een uitgebreide inventarisatie plaatsgevonden. Het betreft zowel een veldinventarisatie als een inventarisatie van het gemeentelijke (bouw)vergunningenarchief, waarin de omgevingsvergunningen zijn opgeslagen. Tot slot is er nog het archief van de milieugegevens. Deze gegevens hebben een lijst opgeleverd met illegale situaties binnen het plangebied. Deze lijst heeft als input gediend voor het door de gemeente Emmen ontwikkelde handhavingsbeleid voor bestemmingsplannen. Met dit handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Hierbij maakt de gemeente Emmen gebruik van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, daadwerkelijk wordt aangepakt.

Voor wat betreft bestemmingsplannen wordt opgetreden in situaties met een uitstralend effect, een groot risico, of met belangrijke planologische consequenties. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld illegaal bouwen, bouwen bouten bouwvlak, bouwen of in gebruik hebben van een gebouw in strijd met de bestemming. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financieel-economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Kostenverhaal

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1.000 m2 of meer.

De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval gedekt op grond van de Verordening op de heffing en invordering van leges 2014, als vastgesteld door de raad op 19 december 2013. Voor dit plan zijn (vooralsnog) door de gemeente geen aanvullende kosten voor onderzoek begroot en gemaakt.

De vaststelling van een exploitatieplan is zodoende niet nodig, aangezien het kostenverhaal nu anderszins verzekerd is.

6.1.2 Planschade

Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan planschade ontstaan. De Wro voorziet in een regeling voor vergoeding van planschade. Op basis van artikel 6.1 Wro wordt aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van de wijziging, herziening of afwijking van het bestemmingsplan, tegemoetgekomen, wanneer de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet anderszins is verzekerd.

6.1.3 Conclusie

Het project is financieel-economisch uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De paragraaf maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat er voor een ruimtelijk plan maatschappelijk draagvlak is. Om te voldoen aan de maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt inzicht gegeven in op welke wijze draagvlak is gecreëerd, inspraak is verleend of anderszins de omgeving is geïnformeerd en betrokken bij de planvorming, als ook en welke partijen zijn betrokken.

6.2.1 Overleg met instanties

Het concept-ontwerpbestemmingsplan Emmer-Compascuum, Koppelwijk OZ 30 en 31 wordt voor overleg ex. artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verzonden naar verschillende overlegpartners. Zoals uit de Nota van Beantwoording (bijlage 1) blijkt, zijn er aanpassingen doorgevoerd in het ontwerpbestemmingsplan. Dit houdt in dat het bestemmingsplan is gewijzigd ten opzichte van het voorontwerp door uitbreiding van paragraaf 3.2.2. en door toevoeging van artikel 9 Landschappelijke en ecologische waarde – bosgebied.

6.2.2 Informeren omwonenden

Voor aanvang van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan zal Enexis de directe omwonenden informeren over het plan. Dit zijn de bewoners die in binnen een straal van 250 meter van het plangebied wonen, de Weerdingerstraat 153, 173, 174, 175, 176, 179, 180 en de Gravenveldweg 31.


Informeren gebeurt per informatiebrief en, indien mogelijk, met keukentafelgesprekken bij de twee adressen die dichter dan 150 meter van het plan wonen, de Weerdingerstraat 179 en 180. Er zal verslaglegging plaatsvinden van gevoerde gesprekken.


Momenteel is er geen sprake van beplanting aan de westzijde van het station. Er zal aan direct omwonenden Weerdingerstraat 179 en 180 gevraagd worden of zij, als direct aanwonenden, prijs stellen op beplanting aan de westzijde van het toekomstige plangebied.

6.2.3 Ontwerp wijzigingsplan

Vanaf 20 december 2023 heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Tegen het bestemmingsplan Buitengebied Weerdinge, trafo- en schakelstation Emmen Weerdinge zijn geen zienswijzen ingediend. De provincie Drenthe heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het plan. Het bestemmingsplan wordt dan ook ongewijzigd ter vaststelling aangeboden.