direct naar inhoud van 3.2 Milieu
Plan: Emmer-Compascuum, Verlengde Scholtenskanaal OZ 23 (melkveehouderij)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2011049-0701

3.2 Milieu

3.2.1 Vormvrije m.e.r.

In voorliggend bestemmingsplan Emmer-Compascuum, Verlengde Scholtenskanaal OZ 23 (melkveehouderij) komen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r..Vanwege deze activiteit(en) is met een vormvrije m.e.r. -beoordeling beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu.

De conclusie van de beoordeling van de activiteit(en) in voorliggend bestemmingsplan is dat de activiteit(en) geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Bijlage 5 geeft de beoordeling van de activiteit weer.

3.2.2 Besluit landbouw / Wet Milieubeheer

Op 6 december 2006 is voor de agrarische sector het Besluit landbouw milieubeheer in werking getreden. Deze algemene maatregel van bestuur (AMvB) is gebaseerd op de Wet milieubeheer (Wm). Bedrijven waarop deze AMvB van toepassing is, zijn niet individueel vergunningplichtig maar kunnen volstaan met een melding bij het bevoegd gezag.

Een melkveehouderij tot een maximum van 199 stuks melkrundvee (exclusief bijbehorend vrouwelijk jongvee) valt onder de werkingssfeer van de AMvB. Het bedrijf van maatschap Bom valt in de voorgestelde werkingssfeer binnen de reikwijdte van het Besluit Landbouw. Dat betekent dat deze melkveehouderij dient te voldoen aan de algemene voorschriften die zijn opgenomen bij deze AMvB.

Voor het bedrijf geldt een vaste afstandsnorm van 100 meter. Hierbij wordt de afstand gemeten van het emissiepunt van het dierenverblijf (stal) tot de gevel van de dichtstbijgelegen woning van derden. De afstand tussen de stal en de dichtstbijzijnde woning van een derde bedraagt in de gewenste situatie minimaal 100 meter. Bestaande stalruimte binnen de 100 meter - zone wordt buiten gebruik gesteld en afgebroken of een andere functie gegeven.

3.2.3 Bodem

Het plangebied bevat naar verwachting geen locaties die voor wat betreft bodemverontreiniging verdacht zijn (historisch verdacht als gevolg van in het verleden uitgevoerde bodembedreigende activiteiten). Ook bevat het plangebied naar verwachting geen locaties waar de milieukundige bodemkwaliteit is onderzocht en geconstateerd is of de locaties verontreinigd zijn. Tot slot zijn naar verwachting geen ondergrondse tanks aanwezig danwel aanwezig geweest.

Voor daadwerkelijke bouwontwikkelingen zal de bodem conform de uitgangspunten van de bouwverordening moeten worden onderzocht.

3.2.4 Geur

Een melkveehouderij tot een maximum van 199 stuks melkrundvee (exclusief bijbehorend vrouwelijk jongvee) valt onder de werkingssfeer van de AMvB. Het bedrijf van maatschap Bom valt in de voorgestelde werkingssfeer binnen de reikwijdte van het Besluit Landbouw. Dat betekent dat deze melkveehouderij dient te voldoen aan de algemene voorschriften die zijn opgenomen bij deze AMvB. Voor het aspect geur worden vaste afstanden in acht genomen. Voor de woningen gelegen aan de Verlengde Scholtenskanaal WZ geldt een afstand van 100 meter. Voor de woningen aan de Verlengde Scholtenskanaal OZ 20 en 25 geldt een afstand van 50 meter. In de huidige situatie wordt in de werktuigenberging ook jongvee gehuisvest. In het nieuwe plan gaat dit jongvee naar de bestaande stal. Voor de bestaande stal kan dan aan de genoemde afstandsnormen worden voldaan als de emissie duidelijk via de nok ventileert. Voor de nieuw te bouwen foliestal wordt ook voldaan de genoemde afstanden.

3.2.5 Luchtkwaliteit

Uitstoot van fijn stof (PM10)

Voor de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit is per 15 november 2007 hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Staatblad 2007, nr. 434). De wijze van berekening van de concentraties luchtverontreinigende stoffen is vastgelegd in de 'Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007', welke inwerking is getreden op 8 november 2007. Eind 2008 is een aanpassing van genoemde Regeling van kracht geworden. Voor de veehouderij zijn thans voor een aantal diersoorten en stalsystemen emissiefactoren beschikbaar. Deze zijn gekoppeld aan de diercodes zoals vermeld in de Regeling ammoniak en veehouderij. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen zoals bedoeld in artikel 4.9 en 5.2 van deze wet. Voor veehouderijen is met name de emissie van fijnstof (PM10) relevant. Voor zwevende deeltjes (PM10) zijn in paragraaf 4 van deze bijlage de volgende normen opgenomen; een jaargemiddelde achtergrondconcentratie van maximaal 40 ìg per m3 en een 24-uursconcentratie van 50 ìg per m3 welke maximaal 35 keer per jaar mag worden overschreden.

Uit de grootschalige concentratiekaart van het Milieu en natuurplanbureau (MNP) uitgave 2010 blijkt, dat de achtergrondconcentratie van fijn stof in de directe omgeving van de bouwlocatie circa 22 ìg per m3bedraagt. In bijlage 4 van de Regeling Luchtkwaliteit 2007 wordt een correctiefactor vermeld voor zeezout. Voor de gemeente Emmen bedraagt deze 4 ìg per m3 voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10). De correctiefactor voor de 24-uurgemiddelde waarde, omvat voor heel Nederland 6 dagen.

Met behulp van het verspreidingsprogramma ISL3a, zoals deze medio 2008 door het KEMA is uitgegeven, is een berekening van de fijnstofemissie te maken. Deze toetsing is niet nodig indien er sprake is van NIBM.

Besluit NIBM (Niet in betekende mate bijdragen)

Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht, dan hoeft een project niet langer meer getoetst te worden. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) komen overeen met 1,2 ìg/m3 fijn stof.

Regeling NIBM

In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Wel is een vuistregel opgesteld voor veehouderijen in de “Handreiking fijn stof en veehouderij” van mei 2010, waarmee een uitbreiding of oprichting NIBM is (zie onderstaande tabel).

Tabel: toetsing NIBM conform Handreiking fijn stof en veehouderij.

Afstand tot te toetsen plan   70 m   80m   90m   100m   120m   140 m   160m  
Totale emissie in g/jr. van uitbreiding/ oprichting   324000   387000   473000   581000   817000   1075000   1376000  

Indien bij een bepaalde afstand niet méér wordt geëmitteerd dan is opgenomen in de tabel dan is de oprichting/uitbreiding zeker NIBM. De gewenste bedrijfsopzet voorziet in het houden van maximaal 199 melkkoeien en 140 stuks vrouwelijk jongvee van 0-2 jaar (RAV-code A.100.2 en A3).

De gevraagde stofemissie bedraagt 34.920 gram PM10 per jaar. Binnen een afstand van 100 m vanaf de grens van de geprojecteerde inrichting liggen geen gevoelige objecten.

Deze stofemissie-toename ligt ruim onder de NIBM vuistregelgrens op 100 m van 581.000 gram/jr. Dit betekent dat de toename van stofemissie ruim onder de grenswaarde ligt, en als NIBM kan worden beschouwd. Een verdere toetsing kan derhalve achterwege blijven.

3.2.6 Geluid

Verkeersbewegingen zijn de belangrijkste bron van geluidsoverlast. De Wet geluidhinder biedt de grondslag voor het treffen van geluidsbeperkende maatregelen.

3.2.6.1 Bedrijf

In december 2006 is voor de agrarische sector het Besluit landbouw milieubeheer in werking getreden. Deze algemene maatregel van bestuur (AMvB) is gebaseerd op de Wet milieubeheer (Wm). Bedrijven waarop deze AMvB van toepassing is, zijn niet individueel vergunningsplichtig maar kunnen volstaan met een melding bij het bevoegd gezag. Een melkveehouderij tot een maximum van 200 stuks melkrundvee (exclusief bijbehorend vrouwelijk jongvee), zoals het bedrijf van maatschap Bom, valt onder de werkingssfeer van de AMvB. Dat betekent dat de melkveehouderij dient te voldoen aan de algemene voorschriften die zijn opgenomen bij deze AMvB.

Voor het onderhavige (AMvB-)bedrijf geldt een vaste afstandsnorm van 100 meter ten opzichte van geconcentreerde woonbebouwing. Hierbij wordt de afstand gemeten van het emissiepunt van het dierenverblijf (stal) tot de gevel van de dichtstbijgelegen woning van derden. Enkele bestaande dierenverblijven binnen de 100 m zone worden buiten gebruik gesteld. De afstand tussen de toekomstige stal en de dichtstbijzijnde woningen van derden bedraagt minimaal 100 meter.

Er wordt voldaan aan de milieuwetgeving. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de nieuwe bedrijfssituatie ruimtelijke inpasbaar is. Voor de planologische inpassing is geen aanvullend onderzoek nodig.

3.2.6.2 Woning

De wet geluidhinder is van toepassing bij de bouw van (bedrijfs)woningen binnen zones van wegen. In deze gevallen zal onderzocht moeten worden of wordt voldaan aan de in de Wet geluidhinder opgenomen voorkeursgrenswaarden. Het plan maakt geen toevoeging van geluidsgevoelige objecten mogelijk. Nader onderzoek naar dit aspect is niet nodig.