direct naar inhoud van 3.5 Waterparagraaf
Plan: Emmen, Vreding e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2010020-0702

3.5 Waterparagraaf

3.5.1 Algemeen

Het waterbeheer in Nederland is op verschillend niveau georganiseerd. Het rijk formuleert het landelijk beleid op het gebied van het waterbeheer en maakt afspraken met andere Europese landen over grensoverschrijdende thema's. Met als belangrijk beleidsuitgangspunt dat er meer ruimte voor water moet zijn, met als leidraad de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren. Met de overige overheden zijn vervolgens afspraken gemaakt welke maatregelen genomen moeten worden om het watersysteem in de periode tot 2015 te verbeteren en op orde te houden. Deze maatregelen zijn samengevat in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Genoemde maatregelen hebben betrekking op het aanpakken van de gevolgen van bodemdaling, klimaatverandering en zeespiegelstijging. Op lokaal bestuurlijk niveau zijn vervolgens deze afspraken verder uitgewerkt in de Regionale en Lokale bestuursakkoorden water. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze nieuwe Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders voor het oppervlaktewater: Het Rijk voor de rijkswateren en de waterschappen voor de overige wateren. De gemeente is geen waterbeheerder, maar heeft wel waterstaatkundige taken: de hemel- en grondwaterzorgplicht. Deze zorgplichten zijn sinds januari 2008 vastgelegd via de Wet gemeentelijke watertaken in de Wet op de waterhuishouding. De waterschappen hebben, naast hun beheertaak, een belangrijke rol in het beoordelen van waterhuishoudkundige initiatieven die door gemeenten en/of projectontwikkelaars worden genomen. Via de zogenaamde Watertoetsprocedure beoordelen zij de initiatieven op hun waterhuishoudkundige consequenties en verwoorden dit in het wateradvies.

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan Vreding e.o. is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen. De tekst in deze paragraaf is een uittreksel van de watertoets zoals deze is verzonden naar het waterschap. Voor een volledige weergave van de watertoets wordt verwezen naar de watertoets die als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

3.5.2 Hydrologische situatie plangebied
3.5.2.1 Huidige situatie

De kern Emmen is geomorfologisch onder te verdelen in hoger gelegen gebieden (vanaf ca. NAP +23 m) en dalen (tussen ca. NAP +18,0 en NAP +23,0 m). De hoger gelegen gebieden (Emmeresch, Noordbargeresch, Zuidbargeresch) zijn restanten van keileemruggen. De dalen zijn ontstaan door erosie van de keileem. Zowel de hoger gelegen gebieden als de dalen vormen waterscheidingen. Hemelwater dat op de hoger gelegen gebieden infiltreert verplaatst zich in de richting van de dalen via het grondwater, zowel boven als onder de keileem. Omdat de keileem niet overal evengoed ontwikkeld is tot een dikke weerstandbiedende laag is infiltratie naar het watervoerende pakket onder de keileem mogelijk.

Tijdens hevige neerslagperioden kunnen greppels en laagten tijdelijk water bevatten en kan er plasvorming ontstaan. Dit is het gevolg van een beperkte doorlatendheid van de toplaag (boven de keileem en de keileem zelf). Deze stagnatie van (grond)water noemt men ook schijngrondwater. Tijdens droge perioden kan de grondwaterstand enkele meters dalen. Het streefpeil van NAP +16,76 m komt ongeveer overeen met het niveau tot waar de grondwaterstand maximaal kan dalen.

De locatie Vreding is gesitueerd op de oostelijke 'flank' van de Noordbargeresch. Bodemonderzoek op de locatie bevestigt het voorkomen van keileemrestanten en –laagjes. Het gebied kan worden aangemerkt als een infiltratiegebied. Hemelwater dat infiltreert in de bodem stroomt in de richting van de pompputtenveld van WMD (Noordbargeresch).

3.5.2.2 Toekomstige situatie

Door de sloop van bestaande gebouwen en parkeergelegenheden en de realisatie van een tweetal kantoorpanden met toeritten neemt het verhard oppervlak binnen het plangebied af. Omdat in het bodemprofiel boven de verdiepte parkeerkelder enige berging beschikbaar blijft, is dit oppervlak tot onverhard gerekend. In totaal neemt het verhard oppervlak af met ca. 5.100 m2 van ca. 8.400 m2 in de huidige situatie tot ca. 3.300 m2 in de toekomstige situatie. Van het totale oppervlak van het plangebied met ene oppervlak van ca. 1,3 ha, bestaat het overige oppervlak uit onverhard (ca. 9.700 m2). Bij het waterschap geniet afkoppelen van het hemelwater de voorkeur. De mogelijkheden tot afkoppelen van het hemelwater dienen onderzocht te worden in de verdere uitwerking van het plan.

3.5.2.3 Bodem

In 2010 heeft een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden binnen het plangebied (Grontmij, 2010). Ten behoeve van dit onderzoek zijn in totaal 20 verkennende handboringen uitgevoerd tot een maximale diepte van 5 m beneden maaiveld. Uit de boorprofielen blijkt de bodem tot ten minste de verkende diepte te bestaan uit uiterst fijn tot matig fijn zand met brokken (zandige) keileem. Deze laag kan worden geïnterpreteerd als een slecht ontwikkelde keileemlaag.

3.5.2.4 Hydrologie

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Velt en Vecht. Het streefpeil (zomer en winter) in het plangebied is NAP +16,76 m. Het streefpeil is als gevolg van de grote infiltratiecapaciteit in dit gebied moeilijk te handhaven.

De grondwatersituatie kan worden uitgedrukt in een gemiddeld hoogste (GHG) en een gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). De grondwatersituatie in en rondom het plangebied kan worden aangeduid met grondwatertrap VII*. Dat wil zeggen dat zowel de GHG als de GLG dieper kan voorkomen dan 140 cm beneden maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2010020-0702_0005.png"

Figuur 3-1 Tijd-stijghoogtegrafiek.

De grondwaterstroming is overwegend zuidwestelijk gericht. De stroming in het freatische watervoerende pakket boven de keileem wordt vooral bepaald door het hoogteverschil. De stroming in het eerste watervoerende pakket wordt daarnaast ook bepaald door de onttrekkingsfilters van WMD. In bovenstaande grafiek is de fluctuatie in de grondwaterstand weergegeven binnen het plangebied. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt ca. NAP +24,00 m NAP.

3.5.3 Wateraspecten
3.5.3.1 Wateroverlast

Dit wateraspect heeft voor de voorgenomen herontwikkeling met name betrekking op de zorg voor voldoende ruimte voor het vasthouden en bergen van water. Gedacht kan worden aan het creëren van ruimte voor infiltratievoorzieningen en/of voldoende open water.

Nieuw stedelijk gebied dient ontworpen te worden met voldoende ruimte om water vast te houden en te bergen. Bijvoorbeeld door het verharde oppervlak te beperken, ruimte voor infiltratie voorzieningen te creëren en waar mogelijk voldoende openwater aan te leggen. Bij de inrichting dient erop te worden toegezien dat de funderingen en andere zaken bestand zijn tegen fluctuerende peilen. Om (grond)wateroverlast te voorkomen wordt een minimale ontwateringseis van 1 m onder vloerpeil vereist voor gebouwen met een kruipruimte. Zonder ophogen zal alleen tijdens hevige neerslagperioden kortstondig water in een eventuele kruipruimte kunnen staan (schijngrondwaterspiegel).

Daarnaast wordt geadviseerd om bij de bouwaanvraag de begane grondvloer minimaal 30 cm boven de toegangswegen aan te leggen. Bij het ontwerp zal hiermee rekening worden gehouden. Om opstuwing van grondwater tegen de ondergrondse parkeerkelder te voorkomen, met name aan de noordoostzijde, dienen rondom de parkeerkelder voorzieningen te worden getroffen die het grondwater kunnen afvoeren, zoals ringdrainage. Versnelde infiltratie is gezien de beperkingen hieraan in een grondwaterbeschermingsgebied geen zinvolle optie. Om verdere wateroverlast in de parkeerkelder te voorkomen dienen er maatregelen getroffen te worden tegen afstromend hemelwater, bijvoorbeeld door het aanbrengen van een drempel bij de inrit van de parkeerkelder.

3.5.3.2 Riolering

Dit wateraspect heeft voor de voorgenomen herontwikkeling met name betrekking op de zorg voor afkoppeling en voldoende ruimte voor berging van schoon regenwater.

Schoon hemelwater en drainage-/grondwater moet gescheiden blijven van vuilwater en niet naar de rioolwaterzuivering worden afgevoerd. Hiermee wordt overbelasting van de riolering voorkomen. In plaats van een versnelde inzameling, transport en lozing van het regenwater, wordt de voorkeur gegeven aan de 'trits' infiltreren, bergen en, pas als laatste, afvoeren van regenwater. Bergen of infiltreren van schoon regenwater is afhankelijk van o.a. de grondwaterstand en de bodemopbouw en de ruimte in het oppervlaktewatersysteem. In dit specifieke geval ook afhankelijk van de beperkingen ten aanzien van infiltratie in een grondwaterbeschermingsgebied.

Er wordt ervan uitgegaan dat in het plangebied een gescheiden rioolstelsel wordt aangelegd en dat het nieuwe verhard oppervlak volledig wordt afgekoppeld van het vuilwaterriool. De vuilwaterafvoer kan worden aangesloten op het bestaande vuilwaterriool. In het kader van deze watertoets zijn geen rioleringsberekeningen uitgevoerd. Aanbevolen wordt om in de volgende fase de riolering te dimensioneren.

Infiltreren

Op basis van paragraaf 2.3 en 2.4, waarin de geohydrologische situatie van het plangebied wordt beschreven op basis van veldonderzoek, kan worden geconcludeerd dat er mogelijkheden zijn om afgekoppeld hemelwater te infiltreren in de bodem. Echter gezien de verwachte beperkingen ten aanzien van infiltratie in een grondwaterbeschermingsgebied wordt geadviseerd het schone water af te voeren middels het aan te leggen regenwaterriool.

Bergen

Aangezien geadviseerd wordt uitsluitend gebruik te maken van een gescheiden rioolstelsel, dienen rioleringsberekeningen te worden uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de benodigde berging en buisdiameters. Het rioleringsplan dient te worden voorgelegd aan het waterschap.

Afvoeren

Afvoer zal voornamelijk plaatsvinden middels het (regenwater)riool. Om een goede (oppervlakkige) afvoer te garanderen wordt aanbevolen om bij het bouwrijp maken van het terrein rekening te houden met voldoende hoogteverschillen en verval richting riolering.

3.5.3.3 Grond- en oppervlaktewaterkwaliteit

Dit wateraspect heeft voor de voorgenomen herontwikkeling met name betrekking op het voorkomen van oppervlaktewater- en grondwaterverontreiniging. Met name in infiltratiegebieden van natuurgebieden en drinkwaterwinningen kan grondwaterverontreiniging grote schade aanrichten. In gebieden met neergaande grondwaterstromen, zoals het plangebied, beïnvloedt vervuiling het grondwater namelijk sterk.

Door de aanwezigheid van een drinkwaterpompstation in de nabije omgeving staat het gebied aangeduid als grondwaterbeschermingsgebied. Bij infiltratie dient er aandacht te zijn voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit en dat het grondwater niet aangetast door schadelijke stoffen. Toepassingen van uitlogende materialen als ongecoat zink, lood en koper afgeraden voor gebruik als bouwmateriaal. De verkeersintensiteit is naar verwachting beperkt.

3.5.4 Juridische vertaling en advies

In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt of nog moeten worden gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. Een waterparagraaf maakt deel uit van de toelichting bij het ruimtelijk plan. Het is gewenst dat in die toelichting wordt aangegeven hoe de wateraspecten een plek hebben gekregen in het juridische deel van het plan.

In het kader van de watertoets is wateradvies gevraagd aan waterschap Velt en Vecht middels de Digitale Watertoets. Het waterschap heeft hierop automatisch gereageerd middels een 'uitgangspuntennotitie'. Hierin is aangegeven dat de 'normale watertoetsprocedure' zal worden doorlopen. Dat houdt in dat het waterschap het initiatief neemt om eventuele aanvullende informatie aan te leveren die mogelijk van belang is voor de uitwerking van het plan. Dat kan ook het initiatief zijn tot het plannen van een overleg met belanghebbende partijen. Het waterschap heeft hieraan voldaan. Daarnaast is ook de gemeente Emmen in de gelegenheid geweest te reageren en randvoorwaarden en uitgangspunten aan te dragen.

In de voorliggende notitie is aangegeven met welke waterhuishoudkundige uitgangspunten en randvoorwaarden rekening dient te worden gehouden bij de nieuwbouw. Anderzijds geeft deze notitie weer dat waterschap Velt en Vecht en gemeente Emmen zijn betrokken bij het initiatief. Waterschap Velt en Vecht heeft gereageerd middels een positief wateradvies. Het waterschap stemt daarmee in met het voornemen indien rekening wordt gehouden met bovenstaande aspecten.

3.5.5 Wateradvies waterschap

Naar aanleiding van het vooroverleg heeft het Waterschap Velt en Vecht een reactie gegeven op de watertoets zoals opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan.

In deze reactie geeft men aan dat de kwaliteit van het grondwater beschermd moet blijven en niet mag worden aangetast door schadelijke stoffen. Het plangebied is namelijk gelegen in een gebied welke is aangemerkt als grondwaterbeschermingsgebied. Het waterschap adviseert om de gewenste afkoppeling van het regenwater duidelijker in het bestemmingsplan te omschrijven. Daarnaast wordt er geadviseerd om de inrit van de parkeerkelder te voorzien van een drempel om wateroverlast in de parkeerkelder te voorkomen.

In het ontwerp bestemmingsplan is naar aanleiding van deze reactie de waterparagraaf aangepast. De nieuwe waterparagraaf is opgenomen in dit bestemmingsplan en terug te vinden in de definitieve watertoets van Grontmij d.d. 15 juni 2010.