direct naar inhoud van 5.3 Toelichting op de bestemmingen
Plan: Klazienaveen, schakelstation op tuinbouwgebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2009058-0801

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Voor elke bestemming wordt afzonderlijk een bestemmingsregel opgenomen, zodat een juridische vertaling van het planologisch beleid plaatsvindt.

Het kan in een concrete situatie voorkomen dat afwijking van de gestelde regels gewenst is.

Om die reden zijn in het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, zoals:

  • 1. algemene ontheffingsregels;
  • 2. nadere eisen.

Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitsregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders.

De ontheffingen maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven.

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met "nadere eisen" kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een ontheffing en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader zoals hieronder weergegeven gehanteerd. Deze lijst geeft afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een ontheffing wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden.

Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:

  • 1. De woonsituatie
    Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, er dient rekening gehouden te worden met:
    • a. verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
    • b. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
    • c. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
    • d. het uitzicht;
    • e. de aanwezigheid van voldoende privacy.
  • 2. Het straat- en bebouwingsbeeld
    In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
    een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
    • a. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
    • b. gevelbeelden;
    • c. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
    • d. de hoogtedifferentiatie;
    • e. de situering van gebouwen op het perceel;
    • f. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1.000 m² bedraagt.
  • 3. De verkeersveiligheid
    Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
    • a. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
    • b. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
    • c. benodigde uitzichthoeken van wegen;
    • d. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
    • e. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
    • f. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.
  • 4. De (sociale) veiligheid
    Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is, dient rekening gehouden te worden met:
    • a. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
    • b. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
  • 5. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding
    Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
    • a. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
    • b. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
    • c. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
    • d. de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
  • 6. De milieusituatie
    Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
    • a. de mate van hinder voor de omliggende functies;
    • b. de gevolgen voor de externe veiligheid;
    • c. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
    • d. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
    • e. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
    • f. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
    • g. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.
  • 7. gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.

Planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • hoofdstuk 1. Inleidende regels (artikel 1 en 2);
  • hoofdstuk 2. Bestemmingsregels (artikel 3);
  • hoofdstuk 3. Algemene regels (artikel 4 t/m 8);
    hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels (artikel 9 en 10).

De inhoud van de verschillende artikelen wordt als volgt toegelicht:


HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

In hoofdstuk 1 worden enkele in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.


Artikel 1:Begripsbepaling
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.


Behalve de eerste twee begrippen zijn deze omschrijvingen alfabetisch gerangschikt. Zij zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.


Artikel 2:Wijze van meten
De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.


HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.


Artikel 3: Bedrijf – Nutsvoorziening
De voor “Bedrijf - Nutsvoorziening” aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van het openbare nut geregeld, zoals transformatorgebouwen en daarmee gelijk te stellen nutsvoorzieningen.


HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

Hoofdstuk 3 bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.


Artikel 4: Anti-dubbeltelbepaling
Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een bouwvergunning te verkrijgen.


Artikel 5: Algemene bouwregels
In artikel 5 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel 5.1 genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.


Artikel 6: Algemene gebruiksregels
Bij de formulering van de gebruiksbepalingen is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is.


Artikel 7: Algemene ontheffingsregels
De ontheffingsbepalingen zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een ontheffing verlenen voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10%.


De ontheffingen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels ontheffing kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer ontheffing kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden. Om gebruik te kunnen maken van de ontheffing dienen de procedureregels in artikel 8.1 te worden gevolgd.


Artikel 8: Algemene procedureregels
Ten aanzien van de ontheffingsbevoegdheden, nadere eis(en) en de vergunning betreffende het aanlegvergunningenstelsel is een algemeen procedurevoorschrift opgenomen. Voor al deze regelingen geldt dat het ontwerpbesluit twee weken voor een ieder terinzage ligt.


HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

In hoofdstuk 4 zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.


Artikel 9: Overgangsregels
In dit artikel is het overgangsecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.


Artikel 10: Slotbepalingen
In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan, “Klazienaveen, schakelstation op tuinbouwgebied” aangehaald worden als “Regels van het bestemmingsplan Klazienaveen, schakelstation op tuinbouwgebied".