direct naar inhoud van 3.1 Archeologie en monumenten
Plan: Emmen, Oude Meerdijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2009012-0701

3.1 Archeologie en monumenten

3.1.1 Aanleiding

Gemeente Emmen gaat langs de Oude Meerdijk twee deelgebieden ontwikkelen als woningbouwlocatie (plangebied Oude Meerdijk). Het woningbouwplan, dat de gemeente Emmen in samenwerking met Brands Bouwontwikkeling ontwikkelt, voorziet in de bouw van 41 woningen. De hoofdstructuur in de buurt wordt bepaald door een combinatie van een centraal gelegen grote, groene brink, een bebouwingsboog met een kleine brink en woningen die passen binnen het type lintbebouwing. De gehele buurt wordt gekenmerkt door een groene en ruime opzet. De grote brink ontstaat door de voormalig rechtdoor lopende Oude Meerdijk aan het begin (westzijde) van de nieuwe buurt te 'splitsen'. De brink vormt hiermee zowel de beëindiging van de Oude Meerdijk als het hart van de nieuwe buurt. De oude structuur van de buurt blijft herkenbaar door de doorlopende bomenrij over de brink. Door zijn centrale ligging vormt de grote brink het verbindende element tussen het noordelijke en zuidelijke deel van het plangebied.

In het kader van de Monumentenwet 1988 en de herziening in 2007 die heeft geresulteerd in de Wet op de archeologische monumentenzorg is in het kader van de planvorming archeologisch onderzoek verricht. Op grond van de IKAW/AMK en een bureaustudie door het ARC is bepaald dat het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft voor archeologische resten uit de (Late) Prehistorie. Dit beeld werd bevestigd door inventariserend archeologisch veldonderzoek door middel van grondboringen en waarderend veldonderzoek door middel van proefsleuven. Uit het bureau- en booronderzoek dat in 2003 door Archaeological Research & Consultancy (ARC bv) is uitgevoerd, bleek dat zich op een deel van het plangebied Oude Meerdijk een onverstoorde bodemopbouw met een goed ontwikkelde B-horizont bevindt (De Roller 2003). Tijdens het daarop volgende proefsleuvenonderzoek (Blom, 2005) werden in het onderzoeksgebied nederzettingssporen aangetroffen die dateren uit de (Late) Bronstijd. Op basis van deze twee vooronderzoeken werd in 2005 voor een deel van het gebied door dr. W.A.B. van der Sanden, provinciaal archeoloog van Drenthe, in overleg met de gemeente Emmen een selectiebesluit opgesteld, waarin besloten werd tot nader onderzoek. Op basis van dit selectiebesluit heeft de gemeente in het kader van de bestemmingsplanprocedure een archeologische opgraving uit laten voeren. De opgraving is van 8 t/m 25 november 2010 uitgevoerd door Archaeological Research & Consultancy (ARC bv) uit Groningen.

3.1.2 Resultaten van de archeologische opgraving

In het totaal zijn in het geselecteerde onderzoeksgebied 32 werkputten aangelegd, twintig op het zuidelijk deel en twaalf op het noordelijk deel (zie afbeelding). In de werkputten is één vlak aangelegd. Het veldwerk is uitgevoerd conform de richtlijnen uit de Kwaliteitseisen Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.2. en het Programma van Eisen (PvE) dat opgesteld is door drs. J. Schoneveld (ARC) en in 2010 geactualiseerd is door de gemeentelijk archeoloog (drs. E.E.A. van der Kuijl). De gemeentelijk archeoloog trad namens gemeente Emmen op als bevoegd gezag.

In tegenstelling tot de bevindingen van het proefsleuvenonderzoek (Blom 2005) is in het onderzoeksgebied geen esdek aanwezig. Onder de bouwvoor bevindt zich ofwel direct de C-horizont (het vaste zand), ofwel een dunne B-C-horizont een dunne veldpodzol? (afb. 2.1). Deze bevindingen komen wel overeen met die van het booronderzoek (De Roller 2003). Dit heeft als consequentie gehad dat de (nog) aanwezige archeologische waarden een stuk slechter geconserveerd waren dan vooraf verondersteld werd.

De gaafheid van het onderzoeksgebied kent verder een sterke tweedeling: het terrein ten zuiden van de Oude Meerdijk heeft geen oorspronkelijk bodemprofiel meer; het terrein lijkt te zijn afgetopt en kent veel recente verstoringen. Deze verstoringen kunnen voor een deel worden gerelateerd aan de volkstuinen die tot voor enige jaren ook hier lagen (het volkstuinencomplex bevindt zich nu – in afgeslankte vorm – ten zuiden van het onderzoeksgebied, maar strekte zich eerder uit tot aan de Oude Meerdijk) en aan een boomkwekerij. In de sporen hier kon slechts één spieker (opslag) worden herkend. Tevens is min of meer complete huisplattegrond aangetroffen. Op het overige deel van het zuidelijke onderzoeksgebied zijn wel meerdere archeologische sporen gevonden, hoewel vondstmateriaal grotendeels ontbreekt, waardoor de datering niet meer te achterhalen is. Waarschijnlijk is het terrein in een eerder stadium al zodanig afgetopt dat het vondstniveau ontbreekt.

Aan de noordzijde van de Oude Meerdijk zijn de resten beter bewaard gebleven. Hoewel ook hier geen sprake meer is van een compleet intact bodemprofiel, bevindt zich op bepaalde plaatsen onder de bouwvoor een (restant van een) B-horizont en bovendien kent het terrein minder recente verstoringen. De prehistorische sporen die hier zijn aangetroffen, zijn van redelijke kwaliteit en bevatten vondstmateriaal. Uit de paalkuilen zijn de plattegronden van in het totaal drie woon(stal)huizen te reconstrueren. De meeste plattegronden van structuren aan de noordzijde van de Oude Meerdijk zijn min of meer volledig aanwezig, er ontbreken weinig sporen. Uit nadere bestudering van de sporen aan zowel de zuid- als de noordkant blijkt dat er sprake is geweest van resten van 36 spiekers/opslaggebouwen.

Bij het onderzoek is een kleine hoeveelheid vondstmateriaal aangetroffen, bestaande uit aardewerk, natuur- en vuursteen en houtskool. De kleine hoeveelheid vondstmateriaal is grotendeels te wijten aan het feit dat het terrein in het verleden afgetopt is geweest, waardoor het vondstniveau grotendeels verdwenen is.

3.1.3 Conclusie

De aangetroffen bewoningssporen in het onderzoeksgebied dateren uit twee afzonderlijke perioden: de Late Bronstijd – Vroege IJzertijd en uit de (Midden- tot) Late IJzertijd. De oudste bewoning bestaat uit één huisplattegrond van – vermoedelijk – het type Borger B (huis 4). Hoewel er geen dateerbaar materiaal in de bijbehorende paalkuilen is gevonden, kan worden gesteld dat bij het erf van het huis één of meerdere spiekers hebben behoord. De nederzettingsstructuur in de Late Bronstijd – Vroege IJzertijd, zal hebben bestaan uit één centraal woonstalhuis met daarbij enige bijgebouwen. Het kan zijn dat in deze periode al sprake is van een Celtic Field, maar zeker is dat niet. Het belang van de opgraving is dat de resultaten in verband gebracht kunnen worden met de sporen die tijdens eerdere opgravingen aangetroffen zijn binnen onderzoeksgebieden Angelsoo – Emmerhout en Oude Meerdijk. Hierdoor ontstaat een beeld van min of meer continue bewoning vanaf de Late Bronstijd tot en met de Late IJzertijd, een periode van bijna 1.000 jaar. De vindplaats bevestigt het reeds bestaande beeld van de bewoning in de IJzertijd rond Emmen en in Zuidoost-Drenthe en geeft aan dat de bewoning te Angelsloo-Emmerhout zich op den duur onder andere verplaatste naar het zuiden. De resultaten van het onderzoek geven tevens aan dat het nabij gelegen Celtic Field, waarvan het bestaan al langer bekend was, zich verder naar het westen heeft uitgestrekt en dus veel groter geweest moet zijn dan tot nu toe aangenomen werd.

3.1.4 Procedureel

De gemeente heeft in 2005 samenspraak met de provinciaal archeoloog besloten tot behoud ex situ van te plaatse van het plangebied aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden. Het archeologisch onderzoek (opgraving) is in 2011 correct en volgens de regels (KNA en PvE) uitgevoerd, hetgeen geresulteerd heeft in een eindrapport van de opgraving (De Wit, 2011). Het rapport is op 8 maart 2011 door de gemeentelijk archeoloog beoordeeld en behoudens enkele aanvullingen akkoord bevonden, waarmee het terrein vrij gegeven kan worden voor ontwikkeling. Hiermee is voldaan aan de voorwaarden die in de regels van het bestemmingsplan Oude Meerdijk zijn gesteld, namelijk:


De in bedoelde vergunning wordt niet eerder verleend dan dat:

  • a. de aanvrager een rapport/advies heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. het rapport/ advies ter beoordeling is voorgelegd aan een archeologische deskundige en deze positief adviseert.


Daarmee is er geen beletsel meer vanuit archeologische oogpunt om de geplande ontwikkeling te starten. Doordat het vlakdekkend onderzoek door middel van de opgraving inmiddels is uitgevoerd, vervalt feitelijk de dubbelbestemming (archeologische waardevol gebied) voor het plangebied Oude Meerdijk. Een uitzondering vormt de directe omgeving van het plangebied.

Op basis van aanvullend booronderzoek door het ARC in 2010 (Buitenhuis, 2010) aan de oostzijde van het plangebied Oude Meerdijk blijkt dat de hoge archeologische verwachting voor de percelen aan de rondweg en ter plaatse van de geplande geluidswal (deelgebied I) op basis van een verstoorde bodemopbouw bijgesteld kan worden naar een lage verwachting. Doordat echter sprake is van een vergelijkbare bodemopbouw als in de rest van het plangebied, kan de aanwezigheid van archeologische waarden op voorhand niet uitgesloten worden. ARC heeft geadviseerd om de graafwerkzaamheden ter plaatse van deelgebied I te laten begeleiden. Dit advies is overgenomen door de gemeentelijk archeoloog. Voor dit deel van het plangebied (deelgebied I, zie afbeelding 1) blijft daarom de dubbelbestemming 'archeologisch waardevol gebied' van kracht, totdat de archeologische begeleiding heeft plaatsgevonden.

Tot slot is aan de zuidwestzijde van de bestaande Oude Meerdijk op de erfscheiding met de naastgelegen bestaande bebouwing een deel van een huisplattegrond aangetroffen uit de IJzertijd, waarvan het overige deel vermoedelijk op het naastgelegen perceel aanwezig is. Het archeologisch waardevolle gebied strekt zich vermoedelijk buiten de contouren van het huidige plangebied uit, conform de verwachting op IKAW/AMK. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen zal daarom rekening gehouden moeten worden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische resten aan de zuid- en zuidwestzijde van het huidige plangebied. Voorafgaand aan toekomstige bodemingrepen (voor zover zij buiten de vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek vallen), zal deze verwachting getoetst moeten worden door middel van inventariserend en/of karterend veldonderzoek (grondboringen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009012-0701_0002.png"

Afbeelding 1: Ligging van het onderzocht plangebied (blauw) en het nog te begeleiden deelgebied (I).