Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Zuidelijke Ontsluitingsweg, Coevorden
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0109.200BP00009-0003
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het Bestemmingsplan Zuidelijke Ontsluitingsweg, Coevorden van de gemeente
Coevorden;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0109.200BP00009-0003 met de bijbehorende regels met bijlagen;
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar
ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 archeologische waarde:
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de
beschavingsgeschiedenis;
 
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.7 bestaande:
bestaand en legaal aanwezig of vergund op de dag van terinzagelegging van het
ontwerp van het bestemmingsplan;
 
1.8 bestaande bebouwing:
bebouwing die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestond
of in uitvoering was, dan wel gebouwd is of gebouwd kan worden overeenkomstig de
Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten
gegeven voorschriften;
 
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.11 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen
of veranderen van een standplaats;
 
1.12 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.13 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten. Indien en voorzover twee bouwpercelen middels
de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één
bouwperceel.
 
1.14 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.15 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.16 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of
op de grond;
 
1.17 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.18 diepploegen:
grondbewerking dieper dan 0,3 m;
 
1.19 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.20 gebruiken:
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
 
1.21 maaiveld:
het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat
een bouwwerk omgeeft;
 
1.22 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de
gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de
bestemming;
 
1.23 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht;
 
1.24 peil:
  1. peil gebouw: de hoogte van de afgewerkte vloer ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. peil bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte ter plaatse van het gemiddelde afgewerkte terrein;
1.25 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang
alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van
erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval
verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een
seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in
combinatie met elkaar;
 
1.26 stedenbouwkundig:
ruimtelijke verschijningsvorm van bebouwing, die wordt bepaald door de situering,
aansluitende terreinen, bouwmassa's, gevelindeling en dakvormen;
 
1.27 watergang:
een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen,
te bergen, af te voeren en toe te voeren; de boven water gelegen taluds, bermen en
onderhoudspaden daaronder mede verstaan;
 
1.28 wijziging:
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 Gebouwen en bouwwerken
 
a. De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, ondergeschikte bouwdelen
als schoorstenen en antennes niet meegerekend.
 
b. De breedte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.
 
c. De dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak (voor zover in de regels een
dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten
van afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van mansarde kappen en op
dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen).
 
d. De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf de snijlijn van een dakvlak en een evenwijdig aan de noklijn gelegen gevelvlak
van een gebouw tot het peil.
 
e. De hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
 
f. De inhoud van een bouwwerk:
boven peil tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de
gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en
dakkapellen.
 
g. De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein
ter plaatse van het bouwwerk.
 
h. De afstand tot de grens van een bouwperceel:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de grens van een
bouwperceel.
 
i. De goothoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot de as van een windturbine.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Bedrijventerrein
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven die genoemd zijn in bijlage 1 'Staat van bedrijfsactiviteiten' onder de categorieën 1 tot en met 3.2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf t/m categorie 3.2';
  2. bedrijven die genoemd zijn in bijlage 1 'Staat van bedrijfsactiviteiten' onder de categorieën 1 tot en met 4.1 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf t/m categorie 4.1';
  3. detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  4. kantoren ter plaatse van de aanduiding 'kantoren';
  5. de bestaande detailhandel in volumineuze goederen;
  6. groothandel;
  7. internetwinkels;
  8. bestaande risicovolle inrichtingen;
  9. spoorwegontsluitingen;
  10. productiegebonden detailhandel;
met daaraan ondergeschikt:
  1. ontsluitingswegen en paden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groen- en speelvoorzieningen;
  4. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
Voor gebouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. het bebouwingspercentage per bouwperceel bedraagt maximaal het percentage genoemd ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';
  3. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt maximaal het aantal meters genoemd ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)';
  4. de goot- en bouwhoogte van een gebouw bedragen maximaal het aantal meters genoemd ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)';
  5. de gezamenlijke oppervlakte van detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' bedraagt ten hoogste 10.000 m².
  6. de gezamenlijke oppervlakte van kantoren ter plaatse van de aanduiding 'kantoren' bedraagt ten hoogste 10.000 m²;
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. er zijn maximaal 2 reclamemasten toegestaan;
  2. de bouwhoogte van één reclamemast bedraagt ten hoogste 20 m, de andere ten hoogste 15,0 m;
  3. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt maximaal 3 m
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal de ter plaatse geldende maximale bouwhoogte voor de bedrijfsgebouwen.
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een
onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, bouwhoogte en goothoogte van
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
3.4 Afwijken van de bouwregels
 
3.4.1 Algemene afwijkingen van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
  1. lid 3.2.1 onder a voor het bouwen buiten het bouwvlak;
  2. lid 3.2.3 onder d voor het hoger bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot 35 m, mits noodzakelijk voor de bedrijfsvoering;
mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. het woon- en leefmilieu;
  3. de verkeersveiligheid,
  4. de brandveiligheid.
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
3.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van gebouwen voor bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan detailhandel, toegestaan op grond van lid 3.1.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
  1. lid 3.1 voor het toestaan van bedrijven welke niet zijn genoemd in de bij deze regels behorende bijlage 1, mits:
    1. het bedrijf voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf als genoemd in de ter plaatse aangeduide categorieën van bijlage 1 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';
    2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het woon- en leefmilieu;
      • de verkeersveiligheid;
      • de brandveiligheid;
  2. lid 3.1 voor het toestaan van dienstverlenende bedrijven, mits:
    1. het bedrijf voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met de milieucategorie die ter plaatse is toegestaan;
    2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het woon- en leefmilieu;
      • de verkeersveiligheid;
      • de brandveiligheid;
  3. lid 3.1 voor het toestaan van bedrijven van één milieucategorie hoger dan op grond van de bestemming is toegestaan, mits:
    1. het bedrijf voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met de milieucategorie die ter plaatse is toegestaan;
    2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het woon- en leefmilieu;
      • de verkeersveiligheid;
      • de brandveiligheid;
  4. lid 3.1 juncto lid 4.5 voor het toestaan van detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen dan wel in volumineuze goederen, danwel grootschalige detailhandel, mits:
    1. het perceel direct grenst aan tenminste één van de wegen de 'Printer', de 'Monierweg', de 'Edisonweg', de 'Parallelweg' en de 'Holwert';
    2. het brutovloeroppervlak van de detailhandelsvestiging minimaal 1.000 m2 bedraagt;
    3. aangetoond wordt dat voldoende parkeervoorzieningen kunnen worden gerealiseerd op eigen terrein;
    4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het woon- en leefmilieu;
      • de verkeersveiligheid;
      • de brandveiligheid.
Artikel 4 Groen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. (ontsluitings)wegen, paden en verhardingen;
  3. spoorwegontsluitingen;
  4. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. speelvoorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Gebouwen
Gebouwen zijn niet toegestaan.
 
4.3 Voorwaardelijke verplichting
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 van de regels opgenomen inpassingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
Artikel 5 Verkeer
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ' Verkeer ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  2. al dan niet gelijkvloerse kruisingen met wegen, spoorwegen en water;
  3. geluidwerende voorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. bermen, bermsloten en groenvoorzieningen;
  6. de waterhuishouding;
met daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde als duikers, dammen en kunstwerken;
  2. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
5.2 Bouwregels
 
Op de voor ' Verkeer ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen
gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Voor bouwwerken,
geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen.
Artikel 6 Water
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. spoorwegontsluitingen;
  5. (spoor)bruggen;
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Gebouwen
Gebouwen zijn niet toegestaan.
 
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende regel:
  1. de bouwhoogte van (spoor)bruggen bedraagt maximaal 12 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.
Artikel 7 Leiding - Gas
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ' Leiding - Gas ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hogedruk gastransportleiding ter plaatse van en aansluitend aan de aanduiding 'hartlijn leiding -gas';
  2. afsluiters;
  3. belemmeringenstrook;
met daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, waarbij geldt dat deze bestemming ten opzichte van:
  3. de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' en ‘Waarde – Archeologische verwachtingswaarde’ van ondergeschikte betekenis is;
  4. andere daar voorkomende bestemmingen van primaire betekenis is.
7.2 Bouwregels
 
Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze
(dubbel)bestemming worden gebouwd.
 
7.3 Afwijken van de bouwregels
 
7.3.1 Afwijken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels voor het
bouwen overeenkomstig een andere daar voorkomende bestemming, indien en voor
zover:
  1. de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad;
  2. geen kwetsbaar object wordt toegelaten.
7.3.2 Advies
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd
gezag advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of met het bouwwerk de
veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding kan
worden geschaad.
 
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
 
7.4.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  5. het permanent opslaan van goederen;
  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
7.4.2 Uitzondering op het verbod
Het in 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden
die:
  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan of mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  2. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  3. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken.
7.4.3 Advies
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd
gezag advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen
werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en
welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen,
indien en voor zover:
  • dat de veiligheid van de gasleiding niet mag worden geschaad;
  • dat vooraf door het bevoegd gezag schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder;
  • dat er geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
7.4.4 Strijd met de bestemming
Uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden is in strijd met de
bestemming, indien daardoor (direct of indirect) de integriteit en werking van de
buisleiding worden geschaad.
Artikel 8 Waarde – Archeologische verwachtingswaarde
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ' Waarde - Archeologische verwachtingswaarde ' aangewezen gronden zijn,
behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het
behoud en de bescherming van de (verwachte) archeologische waarden, waarbij geldt
dat deze bestemming ten opzichte van andere daar voorkomende bestemmingen van
primaire betekenis is.
 
8.2 Bouwregels
 
Op de voor ' Waarde - Archeologische verwachtingswaarde ' aangewezen gronden
mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken met een oppervlakte van minder dan 500 m2;
  2. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van meer dan 0,3 m, mits de aanvrager een bureau-onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau en burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
8.3 Afwijken van de bouwregels
 
8.3.1 Afwijken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 8.2 en kan
worden toegestaan dat bouwwerken ten dienste van en conform een andere daar
voorkomende bestemming worden gebouwd met een oppervlakte van meer dan 500
m2 en een diepte van meer dan 0,3 m, mits de aanvrager een onderzoeksrapport heeft
overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau, waarin de archeologische
waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel
van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
 
8.3.2 Afwegingskader
Een in 8.3.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend, indien daartegen uit hoofde
van de bescherming van de archeologische waarde geen bezwaar bestaat. Indien uit
het in 8.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden
door het toestaan van de afwijking zullen worden verstoord, kunnen aan de
omgevingsvergunning voor het bouwen een of meerdere van de volgende voorwaarden
worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.3.3 Overleg provinciaal archeoloog
Alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, voeren burgemeester en
wethouders overleg met de provinciaal archeoloog, indien sprake is van een gebied van
provinciaal belang, zoals aangegeven op de Bijlage Gemeentelijke Archeologiekaart.
 
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
 
8.4.1 Verbod
Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen
bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. grondbewerkingen met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van meer dan 0,3 m;
  2. het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, kilveren van grond;
  3. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waar bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m zal worden geroerd;
  4. het aanbrengen van drainage in gronden met de bestemming ' Agrarisch met waarden - Essenlandschap '.
8.4.2 Uitzondering op verbod
Het in 8.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. in het kader van archeologisch onderzoek ten behoeve van de beoordeling van de (on)evenredigheid van de aantasting als bedoeld in 8.4.4 van werkzaamheden als bedoeld in 8.4.1 ; hiertoe behoren niet werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek met als enig doel het doen van archeologisch onderzoek;
  2. die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    1. hiertoe behoren bij landbouwkundig gebruik: grondbewerkingen tot een diepte van 0,3 m onder maaiveld; niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,1 m onder de bouwvoor en het aanbrengen van drainage, met uitzondering van het aanbrengen van drainage in gronden met de bestemming ' Agrarisch met waarden - Essenlandschap ';
    2. hiertoe behoren niet: diepploegen en mengwoelen dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, afvrager dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, aanleggen of vergraven van sloten en het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  3. die reeds in uitvoering zijn danwel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  4. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingswet;
  5. die de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen is gebleken uit een door aanvrager overgelegd, door burgemeester en wethouders goedgekeurd bureau-onderzoeksrapport van een daartoe bevoegd archeologisch bureau en burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
8.4.3 Overleg provinciaal archeoloog
Alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, voeren burgemeester en
wethouders overleg met de provinciaal archeoloog, indien sprake is van een gebied van
provinciaal belang, zoals aangegeven op de Bijlage Archeologische beleidskaart.
 
8.4.4 Strijd met de bestemming
Uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is in strijd met de
bestemming, indien daardoor (direct of indirect) een onevenredige aantasting kan
plaatsvinden van het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van
de gronden.
 
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming ' Waarde -
Archeologische verwachtingswaarde ' verwijderen indien de geconstateerde
aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na
beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 3
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ' Waarde - Archeologie 3 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de
bescherming van de archeologische waarden, zoals deze blijken uit de aanwezigheid
van voorden, zandkopjes, veentjes (dobbes, pingo's, uitblazingskommen, depressies)
en celtic fields, waarbij geldt dat deze bestemming ten opzichte van andere daar
voorkomende bestemmingen van primaire betekenis is.
 
9.2 Bouwregels
 
Op de voor ' Waarde - Archeologie 3 ' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden
gebouwd:
  1. bouwwerken met een diepte van minder dan 0,3 m;
  2. overige bouwwerken, mits de aanvrager een bureau-onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau en burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
9.3 Afwijken van de bouwregels
 
9.3.1 Afwijken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 9.2 en kan
worden toegestaan dat bouwwerken ten dienste van en conform een andere daar
voorkomende bestemming worden gebouwd, mits de aanvrager een onderzoeksrapport
heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau, waarin de
archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord,
naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
 
9.3.2 Afwegingskader
Een in 9.3.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend, indien daartegen uit hoofde
van de bescherming van de archeologische waarde geen bezwaar bestaat. Indien uit
het in 9.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden
door het toestaan van de afwijking zullen worden verstoord, kunnen aan de
omgevingsvergunning voor het bouwen een of meerdere van de volgende voorwaarden
worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.3.3 Overleg provinciaal archeoloog
Alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, voeren burgemeester en
wethouders overleg met de provinciaal archeoloog, indien sprake is van een gebied van
provinciaal belang, zoals op de Bijlage Archeologische beleidskaart aangegeven bij
Provinciaal Belang Archeologie.
 
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
 
9.4.1 Verbod
Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen
bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het aanplanten van bomen of een houtig gewas, voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m zal worden geroerd;
  2. het aanbrengen van drainage, diepploegen en mengwoelen dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, afgraven dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen en het aanleggen of vergraven van veldsloten.
9.4.2 Uitzondering op verbod
Het in 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. in het kader van archeologisch onderzoek ten behoeve van de beoordeling van de (on)evenredigheid van de aantasting als bedoeld in 9.4.4 van werkzaamheden als bedoeld in 9.4.1 ; hiertoe behoren niet werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek met als enig doel het doen van archeologisch onderzoek;
  2. die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    1. hiertoe behoren: grondbewerkingen tot een diepte van 0,3 m onder maaiveld en niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,1 m onder de bouwvoor;
    2. hiertoe behoren niet: diepploegen en mengwoelen dieper dan 0,3 m, afgraven dieper dan 0,3 m, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, aanleggen of vergraven van sloten en het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
  3. die reeds in uitvoering zijn danwel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  4. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingswet;
  5. die de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen is gebleken uit een door aanvrager overgelegd, door burgemeester en wethouders goedgekeurd bureau-onderzoeksrapport van een daartoe bevoegd archeologisch bureau en burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
9.4.3 Overleg provinciaal archeoloog
Alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, voeren burgemeester en
wethouders overleg met de provinciaal archeoloog, indien sprake is van een gebied van
provinciaal belang, zoals op de Bijlage Archeologische beleidskaart aangegeven bij
Provinciaal Belang Archeologie.
 
9.4.4 Strijd met de bestemming
Uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is in strijd met de
bestemming, indien daardoor (direct of indirect) een onevenredige aantasting kan
plaatsvinden van het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van
de gronden.
 
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming ' Waarde -
Archeologie 3 ' verwijderen indien de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van
archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen,
daartoe aanleiding geeft.
3 Algemene regels
 
De 'Algemene regels' van het bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' zijn van overeenkomstige toepassing.
  
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan
waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
 
11.1 Strijdig gebruik
 
Onder een gebruik of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt
begrepen:
  1. het gebruik of laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van vrij kamperen, kleinschalig kamperen of een andere vorm van kleinschalige verblijfsrecreatie;
  2. het gebruik of laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bed and breakfastvoorziening;
  3. het gebruik of laten gebruiken van de gronden en/of gebouwen voor een seksinrichting, met uitzondering van de seksinrichtingen die zijn toegestaan in de bestemmingsomschrijving;
  4. het gebruik of laten gebruiken van de gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijke verkeer onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  5. het gebruik of laten gebruiken van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, met uitzondering van de opslag die is toegestaan in de bestemmingsomschrijving of in de branche gebruikelijk is bij de in de bestemmingsomschrijving genoemde activiteit;
11.2 Toegestaan gebruik
 
Onder een gebruik of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt niet
verstaan:
  1. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend, dan wel een melding is gedaan.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
 
12.1 Veiligheidszone - munitie C
 
12.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie C' geldt dat die gronden -
naast de aangewezen bestemming(en) - tevens zijn bestemd voor de veiligheid van
personen in verband met een nabijgelegen opslagplaats voor munitie.
 
12.1.2 Bouwregels
Er mogen geen bouwwerken worden gebouwd met vlies- of gordijngevelconstructies of
grote glasoppervlakten en waarbinnen zich doorgaans een groot aantal personen
bevindt.
 
12.1.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding wijzigen in die
zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in regelgeving
aanleiding bestaat.
 
12.2 veiligheidszone - windturbine 2
 
12.2.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - windturbine 2' geldt dat die gronden -
naast de andere aangewezen bestemming(en) - tevens zijn bestemd voor de
bescherming van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in verband met een (nabij)
aanwezige windturbine.
 
12.2.2 Bouwregels
Er mag geen toename plaatsvinden van het aantal kwetsbare objecten als bedoeld in
het Besluit externe veiligheid inrichtingen, tenzij ze behoren tot de inrichting van de
windturbine zelf.
 
12.2.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel
12.2.2 en worden gebouwd ten behoeve van een andere daar voorkomende
bestemming:
  1. indien en voor zover voldoende aannemelijk is dat de gevolgen van afvallend ijs - in geval van ijsafzetting op de rotorbladen van de windturbine - zo veel mogelijk zijn beperkt en de hoogte van het bouwwerk geen belemmering voor het functioneren van de windturbine oplevert; of
  2. indien het kwetsbare object buiten de berekende 10-6 plaatsgebonden risicocontour van de gerealiseerde windturbine ligt.
12.2.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding wijzigen in die
zin dat de zone wordt verkleind indien daartoe als gevolg van wijziging in regelgeving of
vergunningverlening aanleiding bestaat.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
 
13.1 Afwijkingsbevoegdheid
 
13.1.1 10%-regeling
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bij recht in de regels
gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten,
afmetingen en percentages met uitzondering van de in de regels genoemde
oppervlaktematen.
 
13.1.2 Wegen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsregels ten
behoeve van het beloop of het profiel van wegen of als de aansluiting van wegen
onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -
intensiteit daartoe aanleiding geven.
 
13.1.3 Overschrijding bouwgrenzen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsregels in die
zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding
geeft.
Artikel 14 Overige regels
 
14.1 Werking wettelijke regelingen
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden
zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
 
14.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van
stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de
Woningwet buiten toepassing.
 
14.3 Parkeren
Bij het gebruiken en/of bebouwen van gronden moet te allen tijde voldaan worden aan
de gemeentelijke parkeernormen (met bijbehorende eisen voor locatie en inrichting) ten
behoeve van (vracht)auto's en overige verkeersvoertuigen en de daarbij horende
bepalingen omtrent de ontsluiting en bevoorrading zoals opgenomen in. Deze eis geldt
als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.
 
Toetsing van een omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw bedoeld voor
wonen of een ander soort verblijf van mensen wordt slechts verleend, indien is
aangetoond dat ten minste wordt of zal worden voldaan aan de parkeernormen, zoals
opgenomen in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van CROW,
met dien verstande dat het totale aantal benodigde parkeerplaatsen wordt afgerond op
het dichtstbijzijnde hele getal.
 
Laden en lossen
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een
gebouw en/of voor de verandering van de functie van een bouwperceel met een
behoefte voor het laden en lossen van goederen bepaalt bevoegd gezag een behoefte
aan ruimte voor het laden of lossen van goederen voor dat gebouw.
 
Afwijken
Met een omgevingsvergunning kan gemotiveerd worden afgeweken van het bepaalde
onder Toetsing van een omgevingsvergunning en Afwijken, indien:
  1. het voldoen aan de parkeerbehoefte als gevolg van bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid of laad- of losruimte wordt voorzien.
Het afwijkingsbesluit moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder geval
blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit geborgd is.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
 
A. Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte niet wordt vergoot;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B. Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
 
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het Bestemmingsplan Zuidelijke Ontsluitingsweg, Coevorden.