direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Buitengebied, Oude Coevorderweg 30 en Reindersdijk 30 te Dalen
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0109.100WP00052-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot het plan

Oude Coevorderweg 30

Aan de Oude Coevorderweg 30 in Dalen is het melkrundveehouderijbedrijf, met een neventak zuivelverwerking, van initiatiefnemer gevestigd.

In verband met een verduurzaming van de bedrijfsvoering is initiatiefnemer voornemens om enkele bestaande sleufsilo’s te verlengen en een nieuwe kapschuur te bouwen.

Het bouwvlak van het agrarisch bedrijf van circa 1,6 hectare is nagenoeg volledig benut. Om de nieuwe kapschuur en de verlenging van de sleufsilo's te kunnen realiseren is een uitbreiding van het bouwvlak tot circa 2,0 hectare noodzakelijk.

Verder is initiatiefnemer voornemens om de bestaande jongveestal te vergroten en de zuivelwerking professioneler op te gaan zetten. Voor deze ontwikkelingen is een uitbreiding van het bouwvlak niet nodig. Voor het totaal beeld van de voorgenomen bedrijfsontwikkeling zijn deze ontwikkelingen voor de volledigheid wel beschreven.

Reindersdijk 30

Aan de Reindersdijk 30 in Dalen heeft initiatiefnemer een tweede bedrijfslocatie in eigendom. Dit betreft een voormalige vleesrundveebedrijf. De voormalige vleesrundveestallen worden al enkele jaren gebruikt voor de stalling van caravans en campers. De bedoeling is dat deze locatie betrokken wordt door een dochter van initiatiefnemer en haar gezin.

De huidige agrarische bestemming is niet in overeenstemming met het huidig gebruik. Bovendien is de wens om één van de voormalige stallen te gaan gebruiken voor de stalling van kranen. Deze kranen worden ingezet bij het eigen bedrijf in de infrastructuur en/of verhuur aan derden. Ten behoeve van het wonen in combinatie met de stallingsactiviteiten is een bestemmingswijziging in 'Bedrijf' gewenst.

Mestbassin

Aan de achterzijde van het erf aan de Reindersdijk ligt sinds 2012 een mestbassin van circa 1.660 kuub. Dit bassin is door initiatiefnemer gerealiseerd ten behoeve van het melkveebedrijf aan de Oude Coevorderweg.

Het mestbassin zal in gebruik blijven bij het melkveebedrijf. Simpelweg omdat het bedrijf die opslagcapaciteit niet kan missen. Het bassin zal om die reden worden gehandhaafd binnen de agrarische bestemming en worden voorzien van een aanduiding.

Ruimtelijke procedure

Voor zowel het verruimen van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf aan de Oude Coevorderweg 30 als voor de bestemmingswijziging in 'Bedrijf' van de locatie aan de Reindersdijk 30 kent het bestemmingsplan Buitengebied een wijzigingsbevoegdheid.

De gemeente heeft door middel van de brief van 6 december 2022 laten weten medewerking te willen verlenen aan de voorgenomen ontwikkelingen door middel van een wijzigingsprocedure.

Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld om de ontwikkelingen juridisch- planologisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebieden

De plangebieden betreffen de locaties aan de Oude Coevorderweg 30 en de Reindersdijk 30 in Dalen. Beide locaties liggen in het buitengebied ten zuiden van het dorp Dalen, op circa 800 meter bij elkaar vandaan.

De ligging van de plangebieden is in afbeelding 1 weergegeven. In het linker plaatje is de ligging van de plangebieden in het buitengebied weergegeven met twee rode cirkels. De plaatjes aan de rechterzijde geven de globale begrenzing van de plangebieden weer. Voor de exacte begrenzing van de plangebied en wordt verwezen naar de bijbehorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied in de bebouwde kom van Dalen (links) en de (globale) begrenzing van de plangebieden

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van de plangebieden is het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Coevorden, vastgesteld door de gemeenteraad op 9 december 2014, van kracht. Op de navolgende afbeeldingen is een uitsnede van de verbeelding, waarop de plangebieden zijn weergegeven, afgedrukt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede verbeeldingen bestemmingsplan Buitengebied (links de locatie aan de Oude Coevorderweg 30 en rechts de locatie aan de Reindersdijk 30)

De begrenzing van de plangebieden is indicatief met de rode lijnen aangegeven.

Oude Coevorderweg

Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden -Essenlandschap' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Het noordelijk deel van het plangebied heeft een verwachtingswaarde, terwijl het zuidelijk deel een hogere waarde heeft (AMK-terrein met agrarisch gebruik). De maatvoeringsaanduiding is opgenomen vanwege de aanwezigheid van twee bedrijfswoning. Tot slot heeft de locatie een bouwvlak van circa 1,6 hectare.

De voor 'Agrarisch met waarden -Essenlandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de essen- en oude veldontginningencomplexen.

Reindersdijk

Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Beekdallandschap' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Het overgrote deel van het plangebied heeft een verwachtingswaarde, terwijl een klein deel aan de zuidzijde een hogere waarde heeft (AMK-terrein met agrarisch gebruik). Op het bouwvlak ligt de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Tot slot heeft de locatie een bouwvlak van circa 1,5 hectare.

1.4 De procedure

Burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden zijn voornemens de bestemmingswijziging mogelijk te maken door middel van de wijzigingsbevoegdheden, zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan buitengebied.

Op grond van artikel 3.6 lid 1 van de Wro, kan het college -met inachtneming van de bij het plan te bepalen grenzen- het plan wijzigen. Het college is op grond van artikel 4.7.1 van de bestemmingsplanregels bevoegd het bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf te vergroten tot maximaal 2 hectare (Oude Coevorderweg). Op grond van artikel 3.8.1 is het college bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden -Essenlandschap' te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' (Reindersdijk).

Omdat in het voorliggende geval beide locaties in eigendom zijn initiatiefnemer en de voorgenomen ontwikkelingen door middel van wijzigingsbevoegdheden juridisch planologisch geregeld kunnen worden, is ervoor gekozen om hiervoor één wijzigingsplan op te stellen.

Het wijzigingsplan doorloopt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is vastgelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden geldt een aantal wijzigingscriteria waaraan moet worden voldaan bij toepassing ervan. In deze toelichting wordt gemotiveerd dat aan deze criteria kan worden voldaan (zie hoofdstuk 5).

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling, waarbij ook de ruimtelijke randvoorwaarden en de landschappelijke inpassing aan bod zullen komen. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 zijn de resultaten van de relevante milieuonderzoeken opgenomen. De juridische regeling van het wijzigingsplan komt terug in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ten slotte ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Landschap

De gemeente Coevorden heeft drie typen landschappen. Door de ligging van Coevorden op de zandrug met aan weerszijden veenontginningsgebieden zijn er in de loop der eeuwen/jaren verschillende landschappen ontstaan. Van west naar oost gaat het landschap over van een duidelijke hoogveenontginning naar de zandgronden waar reeds veel langer bewoning aanwezig is. Nog verder naar het oosten komen vervolgens weer gronden waar sprake is van ontginning, wat in het landschap duidelijk is terug te vinden. De verschillende beekdalen die dit landschap doorsnijden, hebben daarbij in belangrijke mate bijgedragen aan de vorming van het landschap en de occupatiestructuur die tot op heden nog steeds aanwezig is. Er zijn dus binnen de gemeente drie typen landschappen te onderscheiden met elk hun eigen karakter en kwaliteiten: de beekdalen, het esdorpenlandschap en de veenontginningen.

De locatie aan de Oude Coevorderweg ligt in het essenlandschap terwijl de locatie aan de Reindersdijk in het beekdallandschap ligt.

Het landschap ontwikkelt en verandert. Deze veranderingen hebben gevolgen voor de cultuurhistorische elementen en patronen. Deze kunnen verloren gaan. De beplantingspatronen zijn vanwege het verliezen van hun oorspronkelijke functie (houtleverancier, perceelsafscheiding) erg kwetsbaar. Aantasting van de herkenbaarheid van de patronen vormt een bedreiging. Denk hierbij aan nieuwe wegen, bebouwing en omvangrijke beplantingen die niet passen binnen de bestaande patronen.

2.1.2 Het erf Oude Coevorderweg 30

Het huidige erf van het grondgebonden agrarisch bedrijf aan de Oude Coevorderweg 30 in Dalen heeft de beschikking over twee ligboxenstallen, een jongveestal met machineberging, sleufsilo's, een mestvaalt, een winkel en twee bedrijfswoningen. Zie voor de erfsituatie afbeelding 3. De oranje stippellijn geeft de begrenzing van het huidige bouwvlak van circa 1,6 hectare aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0003.png"

Afbeelding 3: huidige erf Oude Coevorderweg met bebouwing en voorzieningen

In de navolgende tabel is het gebruik van de aanwezige bebouwing en voorzieningen weergegeven.

nummer   gebruik  
1   Jongveestal met machineberging  
2   Ligboxenstal  
3   ligboxenstal met melkgebouw  
4   sleufsilo's  
5   mestvaalt  
6   bedrijfswoning met huisstal  
7   tweede bedrijfswoning  
8   boerderijwinkel  

Het bedrijf heeft een milieutoestemming voor het houden van 200 melk- en kalfkoeien en 111 stuks jongvee. Voor deze dieraantallen is op 29 september 2014 tevens een vergunning verleend ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998.

2.1.3 Het erf Reindersdijk 30

Het bedrijf aan de Reindersdijk 30 in Dalen betreft een voormalige vleesrundveebedrijf wat in de afgelopen jaren buitengebruik is gesteld. De ammoniakrechten zijn inmiddels verplaatst naar het bedrijf van initiatiefnemer aan de Oude Coevorderweg 30 en deels naar derden.

Op het erf van dit voormalig intensief bedrijf zijn twee stallen aanwezig, een ruwvoeropslag en een bedrijfswoning. Op enige afstand van het erf is een mestbassin gesitueerd welke alleen wordt gebruikt voor de mestopslag van het melkveebedrijf aan de Oude Coevorderweg 30 te Dalen.

Zie voor de erfsituatie afbeelding 4. De oranje stippellijn geeft de begrenzing van het huidige bouwvlak aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0004.png"

Afbeelding 4: huidige erf Reindersdijk met bebouwing en voorzieningen

In de navolgende tabel is het gebruik van de aanwezige bebouwing en voorzieningen weergegeven.

nummer   gebruik  
1   voormalige stal in gebruik als caravanstalling  
2   voormalige stal in gebruik als caravanstalling  
3   bedrijfswoning  
4   opslag ruwvoerbalen  
5   mestbassin in gebruik voor de mestopslag van het melkveebedrijf aan de Oude Coevorderweg 30 te Dalen  

Op de locatie is de milieutoestemming voor het houden van de vleesrunderen ingetrokken.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Oude Coevorderweg 30
2.2.1.1 Ontwikkelingen

Het voornemen initiatiefnemer is om de volgende investeringen te doen in de bedrijfsvoering:

  • 1. verlengen van de bestaande sleufsilo’s;
  • 2. bouwen van nieuwe kapschuur;
  • 3. vergroten jongveestal;
  • 4. professionaliseren van de zuivelverwerking.

De uitbreiding van het bouwvlak, waarvoor dit wijzigingsplan is opgesteld, is alleen noodzakelijk voor de eerste twee investeringen. Voor de volledigheid worden echter alle onderdelen van de gewenste bedrijfsontwikkelingen kort toegelicht. Een gemaatvoerde tekening van de toekomstige situatie is als bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd. Het plan voorziet niet in de uitbreiding van het aantal dieren binnen de inrichting.

Ad 1 Verlengen sleufsilo's

De capaciteit van bestaande ruwvoerslagen zijn te beperkt. Mee speelt ook dat voor een duurzame bedrijfsvoering ingezet zal worden op grondgebonden bedrijfsvoering. Hierdoor treedt een verschuiving op in het rantsoen van de koeien. Er zal minder kracht en meer ruwvoer worden gevoerd. Dit heeft tot gevolg dat de noodzaak ontstaat om meer ruwvoer op te kunnen slaan.

Door het realiseren van meer opslagcapaciteit kan het kwalitatief beter en meer toegesneden worden op de dagelijkse ruwvoerbehoefte. Hierdoor treedt minder kwaliteitsverlies op en dus een betere benutting van het ruwvoer door de koeien.

De wens is om de vier zuidoostelijk gelegen sleufsilo’s te verlengen tot ongeveer 50 meter. In afbeelding 5 is de verlenging van de sleufsilo's ingetekend. In deze afbeelding is te zien dat met de sleufsilo's deze over de grens van het bouwvlak heen gaan (oranje stippellijn).

De silo’s krijgen daardoor dezelfde lengte als de overige sleufsilo's. Dit heeft het voordeel dat een uniformere opslag kan plaatsvinden. Daardoor is het vullen en leeghalen van de silo’s gelijkmatiger/eenvoudiger op elkaar af te stemmen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0005.png"

Afbeelding 5: verlenging van vier sleufsilo's

De verlenging heeft, omdat bestaande silo’s worden verlengd en dus het extra ruimtebeslag bescheidener blijft, relatief weinig impact. Ook omdat er gebruik kan worden gemaakt van de bestaande erfverharding en rijpaden op het erf.

De sleufsilo’s zullen, net als in de bestaande situatie, worden aangeaard, waardoor ze veel minder opvallen in het landschap.

Ad 2 bouw nieuwe kapschuur
In de huidige situatie heeft het bedrijf gebrek aan opslag- en stallingsruimte voor allerhande materieel/materiaal en hulpstoffen. Een deel hiervan wordt daarom nu opgeslagen in de beschikbare ruimte in de bedrijfsgebouwen aan de Reindersdijk 30. Maar daarnaast staat er zelfs nog materieel buiten gestald. Wat uiteraard niet goed is voor het behoud van dat materieel.

Een nadeel van het gebruik van de gebouwruimte aan de Reindersdijk is ook dat veel heen en weer gereden moet worden. Het is vanuit bedrijfslogistiek uiteraard veel efficiënter als alles voor het grijpen op de locatie zelf staat.

Vanwege de plannen om de Reindersdijk te onttrekken aan de agrarische bestemming (zie paragraaf 2.2.2) is het wenselijk om aan de Oude Coevorderweg 30 een kapschuur bij te bouwen. De kapschuur zal een grootte krijgen van ongeveer 18 meter breed en 38 meter lang.

De voorgestelde locatie is gekozen omdat het optimaal aansluit bij de bestaande erfverharding en de rijlijnen op het erf. Centraal staand op het achtererf zijn de lijnen richting het hart van het bedrijf, de drie stallen, het kortst. Zie voor de gewenste locatie afbeelding 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0006.png"

Afbeelding 6: gewenste locatie kapschuur

De afwijkende nokrichting van de kapschuur zal nauwelijks opvallen, omdat het gebouw qua omvang ondergeschikt is aan de hoofdgebouwen op het erf.

Ad 3 vergroten jongveestal

De jongste kalveren worden nu grootgebracht in het boerderijgedeelte achter de bedrijfswoning (gebouw 6 in afbeelding 3). Dit gebruik geeft in de woning veel hinder en overlast (geluid en muggen). Ook is het stalklimaat in het gebouw niet optimaal voor de kwetsbare jonge dieren. Bovendien is het schoonmaken en schoonhouden van de stalruimte een lastige klus.

Om deze redenen is initiatiefnemer voornemens om vervangende huisvesting te realiseren door de bestaande jongveestal gedeeltelijk te verbreden. De dieren kunnen dan, met minder stress, in dezelfde stal doorschuiven richting de huisvesting voor de oudere leeftijdsgroepen. De verbreding van de ligboxenstal vindt binnen het bouwvlak plaats.

Ad 4 professionaliseren van de zuivelwerking

Sinds november 2021 is initiatiefnemer kleinschalig begonnen met het verwerken van de eigen geproduceerde melk. De helft van het oude tanklokaal is hiervoor in gebruik genomen als winkeltje. In een automaat worden verschillende zuivelproducten aangeboden.

Vanwege het succes van deze neventak is het voornemen om het tanklokaal geheel en een deel van de oude melkstal als boerderijwinkel in te richten. De totale oppervlakte ten behoeve van deze nevenactiviteit wordt dan circa 55 m2.

In het achterhuis van de boerderij (waar nu nog de jongste kalveren staan) zal een kleinschalige verwerkingsruimte van ongeveer 25 m2 worden gerealiseerd. Deze activiteiten zijn volgens artikel 4.1.6 van het bestemmingsplan te beschouwen als een aan het bedrijf ondergeschikte nevenactiviteit en zijn dus toegestaan. Ook vindt deze nevenactiviteit binnen het bouwvlak plaats.

2.2.1.2 Bouwvlak en bestemming

Voor de verlenging van de bestaande sleufsilo’s, het bouwen van de kapschuur en de landschappelijke inpassing is een vergroting van het bouwvlak noodzakelijk. In de nieuwe situatie wordt het bouwvlak aan de oostzijde vergroot naar circa 2,0 hectare. In de onderstaande afbeelding is de ligging van het nieuwe bouwvlak met een rode stippellijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0007.png"

Afbeelding 7: vergroot bouwvlak Oude Coevorderweg 30

De bestemming 'Agrarisch met waarden -Essenlandschap' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' wordt gehandhaafd voor het plangebied. Dat geldt ook voor de maatvoeringsaanduiding van de twee bedrijfswoningen.

Binnen het vergrote bouwvlak wordt de nieuwe kapschuur van 684 m2 gebouwd en de sleufsilo's verlengd met een oppervlakte van in totaal 564 m2 (verdeeld over 4 silo's). De totale toename van de bebouwde oppervlakte bedraagt 1.248 m2. Op het vergrote deel van het bouwvlak is op de verbeelding een maatvoeringsaanduiding gelegd. Met deze maatvoeringsaanduiding, in combinatie met de regels, is vastgelegd dat de bebouwing op dit deel van het bouwvlak ten hoogste 1.248 m2 mag bedragen.

2.2.1.3 Landschappelijke inpassing

In zijn algemeenheid blijft de opstelling van de gebouwen/bebouwing, zeker voor een bedrijf van deze omvang, relatief compact. De functioneel gunstigste opstelling van de kapschuur en de sleufsilo’s past grotendeels binnen de bestaande uitstraling/impact van het bedrijf.

Om tot komen tot een landschappelijk inpassing van het erf is door Curatio Landscaping een erfinrichtingsplan opgesteld. Onderstaand is de verbeelding van dit plan weergegeven. Het volledige erfinrichtingsplan, inclusief de beplantingssoorten en de aantallen, is opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0008.png"

Afbeelding 8: Landschappelijke inpassing

De landschappelijk inpassing van het perceel vindt plaats aan de oostzijde van het vergrote bouwvlak. De inpassing krijgt vorm door de aanplant van een 8 meter brede strook bosplantsoen met daarbinnen 6 solitaire gewone beuken. Het bosplantsoen krijgt een hoogte van maximaal 6 meter en loop door tot aan de (verlengde) sleufsilo's. In verband met de windvang van de windturbine worden achter de sleufsilo's geen bomen aangeplant. De inpassing van de sleufsilo's vindt plaats door de aanleg van een nieuwe sloot.

De sleufsilo’s zullen, net als in de bestaande situatie, worden aangeaard. Hierdoor vallen de silo's veel minder op in het landschap. Zie ook afbeelding 8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0009.png"

Afbeelding 8: aangeaarde sleufsilo's

Het voorerf van de bedrijfslocatie (westzijde) is in de huidige situatie fraai landschappelijk aangekleed met een aantal volwassen solitaire bomen, hagen, een vijverpartij en gras. In afbeelding 9 is tevens te zien dat voor een verdere landschappelijke aankleding vrij recent twee nieuwe bomen zijn aangeplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0010.png"

Afbeelding 9: landschappelijke aankleding voorerf

2.2.2 Reindersdijk 30
2.2.2.1 Ontwikkeling

De bebouwingssituatie op de locatie aan de Reindersdijk 30 zal niet wijzigen (zie afbeelding 10 voor de aanwezige bebouwing). De voormalige vleesrundveestallen worden echter al enkele jaren niet meer gebruikt voor de intensieve veehouderij, maar voor de stalling van caravans en campers.

Het rechter bedrijfsgebouw zal voor een deel gebruikt worden voor de stalling van kranen van het bedrijf van de familie. Het gebouw links zal geheel in gebruik blijven voor de stalling van caravans en campers.

De ontwikkeling op deze locatie betreft alleen een functiewijziging, waarbij de bestemming 'Agrarisch met waarden - Beekdallandschap' wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze nieuwe bestemming is het gebruik van de bestaande opstallen voor de stalling van caravans, campers en kranen alsmede het wonen in de bedrijfswoning toegestaan. Er zal geen verzwaring / uitbreiding plaatsvinden van de bedrijfsactiviteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0011.png"

Afbeelding 10: aanwezige bebouwing op het perceel aan de Reindersdijk 30

2.2.2.2 Bouwvlak en bestemming

Het bouwvlak in de nieuwe situatie wordt afgestemd op de aanwezige bedrijfsbebouwing op het perceel. Het bouwvlak wordt van circa 1,5 hectare verkleind naar circa 7.400 m2. In de onderstaande afbeelding is de ligging van het nieuwe bouwvlak met een rode stippellijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0012.png"

Afbeelding 11: nieuw bouwvlak Reindersdijk 30

De bestemming van de locatie wordt gewijzigd in 'Bedrijf' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' blijft gehandhaafd. De begrenzing van de bestemming 'Bedrijf' is afgestemd op de aanwezige bebouwing en de ligging van het bouwvlak. De functieaanduiding 'intensieve veehouderij' komt te vervallen.

Conform artikel 6 'Bedrijf' van het bestemmingsplan Buitengebied zijn deze gronden onder andere bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 3 van de regels) en de inpandige opslag van goederen, niet zijnde gevaarlijke stoffen.

De voorgenomen opslag- en stallingsactiviteiten zijn in overeenstemming met de nieuwe bedrijfsbestemming.

Het mestbassin krijft de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - beekdallandschap - mestopslagvoorziening'. In de regels is opgenomen dat het bassin alleen gebruikt mag worden ten behoeve van het veehouderijbedrijf van initiatiefnemer aan de Oude Coevorderweg 30 in Dalen.

2.2.2.3 Landschappelijk

De locatie aan de Reindersdijk 30 is in de huidige situatie landschappelijk ingepast met hagen en solitaire bomen. De bomen in de berm van de Reindersdijk en de Drift maken de inpassing van deze locatie in het groen verder af.

Omdat er geen fysieke veranderingen op deze locatie plaatsvinden, is een aanvulling op dit reeds landschappelijk ingepast perceel niet aan de orde.

2.2.3 Mestbassin
2.2.3.1 Ontwikkeling

Aan de achterzijde van het erf aan de Reindersdijk 30, georiënteerd op de Drift, ligt het mestbassin van initiatiefnemers. Het bassin is daar in 2012 neergelegd ten behoeve van opslagcapaciteit voor het melkveebedrijf aan de Oude Coevorderweg 30. Op 9 november 2011 heeft initiatiefnemer de melding voor het plaatsen van het mestbassin, inclusief de omheining, bij de gemeente ingediend. De ontvangst van deze melding is door de gemeente door middel van de brief van 14 november 2011 bevestigd.

Het mestbassin zal in gebruik blijven bij het melkveebedrijf om voldoende opslagcapaciteit te houden voor de drijfmest. De opslag ligt naast een grote veldkavel van initiatiefnemers, wat gunstig voor het uitrijden van de drijfmest over deze kavel.

Het vullen van het mestbassin vanaf de locatie aan de Oude Coevorderweg 30 vindt met een slang plaats. Hier komen dus geen transportbewegingen aan te pas.

2.2.3.2 Bestemming

Met de wijziging van de bestemming op de locatie aan de Reindersdijk 30 komt het mestbassin buiten het bouwvlak te liggen. Bovendien wijzigt de bestemming van deze locatie in 'Bedrijf'.

Omdat het mestbassin in de huidige situatie wél binnen het bouwvlak ligt en gebruikt wordt ten behoeve van de mestopslag van het melkveebedrijf aan de Oude Coevorderweg 30, is een voortzetting van dit gebruik toegestaan.

In de nieuwe situatie ligt het mestbassin binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden -Essenlandschap' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' en wordt de functieaanduiding specifieke vorm van agrarisch met waarden - beekdallandschap - mestopslagvoorziening' toegekend.

2.2.3.3 Landschappelijk

Landschappelijk ligt het mestbassin op een gunstige plek. Zowel vanaf de Reinderdijk als vanaf de Drift is er nagenoeg geen zicht op het mestbassin. Zie hiervoor ook afbeelding 12.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0013.png"

Afbeelding 12: landschappelijk gunstige ligging mestbassin

Een nadere landschappelijke inpassing van het mestbassin heeft daarom geen toegevoegde waarde.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen.

De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Ad 1 Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

Ad 2 Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

Ad 3 Sterke en gezonde steden en regio’s

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd.

Ad 4 Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties

Toetsing

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de omgevingsvisie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijk ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 door de minister vastgesteld, op 27 augustus 2011 gepubliceerd in het Staatsblad en op 30 december 2011 in werking getreden.

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd.

Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Toetsing

De plangebieden raken geen ontwikkelingen van nationaal belang en liggen niet in gebieden waar deze belangen spelen. Een verdere toetsing aan het Barro kan daarom achterwege blijven.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd om planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk te maken binnen bestaand stedelijk gebied. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren als zodanig en zijn 'Ladderplichtig'. Ontwikkelingen mogen alleen plaatsvinden als er sprake is van duurzame verstedelijking. Om dit te kunnen beoordelen wordt er getoetst of er behoefte is aan de ontwikkeling. De initiatiefnemer moet dit kunnen aantonen. Deze behoefte dient getoetst te worden aan de hand van een onderzoeksgebied, een tijdshorizon van 10 jaar en een marktonderzoek.

Toetsing

Het voornemen betreft een ontwikkeling in het landelijk gebied en valt niet onder de definitie van een stedelijke ontwikkeling. Daarom hoeft voornemen niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 29 september 2022 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe. In de Omgevingsvisie staat het ruimtelijk beleid voor de provincie verwoord en verbeeld.

Met de Omgevingsvisie Drenthe 2022 geeft de provincie invulling aan de verplichte strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving op grond van de Omgevingswet. De Omgevingsvisie gaat in op de samenhang tussen landbouw, natuur, water, wonen, werklocaties, verkeer en vervoer, landschap en cultureel-, aardkundig- en archeologisch erfgoed. De visie beschrijft de provinciale belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing, beschrijft het beleid en schetst de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe richting 2030.

De Omgevingsvisie 2022 is een geactualiseerde versie van de Omgevingsvisie 2018. Onze maatschappij verandert snel, en ons beleid verandert mee. Al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving dat sinds 2018 nieuw of gewijzigd is vastgesteld, is doorgevoerd in de Omgevingsvisie 2022. Daarnaast zijn enkele omissies en foutjes hersteld, is gewijzigd EU- en Rijksbeleid doorgevoerd en is de leesbaarheid van de teksten verbeterd. Alleen het beleid voor bedrijventerreinen en de vestigingsmogelijkheden voor grote ruimtevragers en datacenters is nieuw.

De Omgevingsvisie bindt vooral de provincie zelf. Dit betekent dat de Omgevingsvisie het kader vormt voor de uitvoering van de taken van de provincie vormt. De Omgevingsvisie vormt een schakel tussen de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en het gemeentelijke omgevingsbeleid. Om zowel nationale als provinciale beleidsdoelen in samenhang te kunnen realiseren, en conflicterende situaties te voorkomen, wordt van onze gemeenten verwacht dat zij bij het opstellen van hun ruimtelijk beleid rekening houden met de provinciale omgevingsvisie.

De belangrijkste provinciale ambities komen samen op de visiekaart 2030. De visie geeft een stip op de horizon, een samenhangend beeld voor de toekomst. Op de visiekaart is de ontwikkeling voor de robuuste systemen vastgelegd. In afbeelding 13 is de uitsnede van de visiekaart weergegeven voor beide percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0014.png"

Afbeelding 13: uitsnede visiekaart met links(bron: provincie Drenthe)

De Oude Coevorderweg 30 ligt voor een deel in het multifunctionele gebied (roze gearceerd). De witte gebieden zijn bestempeld als landbouwgebieden.

De multifunctionele gebieden kenmerken zich door het naast elkaar voorkomen van meerdere functies zoals landbouw, natuur, recreatie als wonen, zonder dat één van deze functies als dominant is aan te wijzen. In deze gebieden is geen sprake van een hoofdfunctie die leidend is in de ordening. De ambitie van de provincie in deze gebieden is het behouden en ontwikkelen van functies en kernkwaliteiten.

Binnen het multifunctionele gebied is ontwikkeling van functies mogelijk. De uitbreiding van het bouwvlak ten behoeve van de bedrijfsvoering is dus zondermeer mogelijk.

Binnen de landbouwgebieden is de landbouw de hoofdfunctie. Dit betekent dat de ruimtelijke ontwikkelingen geen nadelige invloed mogen hebben op de landbouwfunctie van het gebied. Daarnaast wordt gestreefd naar een waterhuishoudkundige inrichting die is afgestemd op de functie landbouw.

De Reindersdijk ligt geheel in het landbouwgebied. De bestemmingswijziging van 'Agrarisch' naar 'Bedrijf' heeft geen nadelige invloed op de landbouwfunctie van het gebied. Er worden geen landbouwgronden door deze ontwikkeling onttrokken aan de landbouw. Bovendien worden landbouwbedrijven niet belemmerd door dit planvoornemen.

Ruimtelijke ontwikkelingen

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Onderdeel van de omgevingsvisie zijn de kaarten waarop de begrenzing van de kernkwaliteiten zijn aangegeven, waaronder voor landschap, natuur, cultuurhistorie, rust, aardkundige waarden en archeologie. Het planvoornemen wordt hierna aan de relevante onderwerpen getoetst.

Landschap

Vanuit de kernkwaliteit Landschap zijn beide locaties gelegen in een gebied met de nadere aanduiding 'Esdorpenlandschap'.

Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).

Het provinciaal beleid is gericht op:

  • behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting;
  • behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand) beplanting.

Toets

In esdorpen lagen de boerderijen verspreid langs de wegen met aan de achterzijde het land waarvan de boerderijen niet los konden functioneren. Deze directe relatie tussen de boerderijen en het achterliggende land dient zoveel mogelijk in haar oorspronkelijke opzet te worden gehandhaafd, of waar mogelijk te worden teruggebracht.

Het karakteristiek van het esdorpenlandschap wordt door de ontwikkeling op de twee locaties niet aangetast.

Het agrarisch bedrijf aan de Oude Coevorderweg heeft mede bijgedragen aan het agrarisch cultuurlandschap van dit landschap. De voorgenomen investeringen in de bedrijfsvoering heeft een positief effect op continuïteit van het bedrijf. Op deze wijze draagt het planvoornemen bij aan de handhaving van dit landschapstype.

De nieuwe kapschuur op het vergrote bouwvlak heeft aan de oostzijde (de kant van het land) de laagste goothoogte. Aan de westzijde is deze veel hoger omdat er voldoende doorrijhoogte moet zijn. Deze lage goothoogte zorgt voor een vrij 'zachte' overgang van het bebouwde erf naar het achterliggende landschap.

Voor de locatie aan de Reindersdijk zijn geen fysieke ontwikkelingen voorzien. Omdat het hier om alleen een functiewijziging gaat, heeft ook dit onderdeel van het plan geen nadelige gevolgen voor deze kernkwaliteit.

Natuur

Voor wat betreft de kernkwaliteit Natuur zijn de locaties niet gelegen in een gebied dat nader op de kaart is aangeduid.

Cultuurhistorie

Alleen de locatie aan de Reindersdijk ligt voor een deel binnen de begrenzing van de kernkwaliteit cultuur op grond van de omgevingsvisie van de provincie. Het gaat hier om de cultuurhistorische hoofdstructuur.

Twee doelstellingen staan centraal:

  • 1. Ten eerste willen we de cultuurhistorie herkenbaar houden. Het provinciaal belang Cultuurhistorie is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur.
  • 2. Ten tweede wil de provincie de ruimtelijke identiteit versterken. Dat doet de provincie door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf.

Toets

Ten aanzien van het planvoornemen aan de Reindersdijk zijn er geen fysieke ingrepen gepland. Er wordt geen bebouwing toegevoegd. De bestaande situatie wordt positief bestemd. Om die reden zijn de cultuurhistorische waarden daarom niet in het geding.

Archeologie

Alleen de locatie aan de Reindersdijk valt binnen de begrenzing van de de kernkwaliteit 'Archeologie'. Dit betreft het beekdal.

In deze archeologische verwachtingsgebieden stuurt de provincie bij ruimtelijke ontwikkelingen, die gepaard gaan met bodemingrepen, op het uitvoeren van goed archeologisch onderzoek. Daarbij hanteren wij een horizontale onderzoeksvrijstellingsgrens van maximaal 1000 m2, tenzij binnen 50 m van de bodemingrepen een bekende archeologische vindplaats ligt, en een verticale onderzoeksvrijstelling van 30 cm plus 10 cm niet-kerend woelen (in agrarisch gebied). Voor de gebieden in de beekdalen worden deze vrijstelling niet per definitie gehanteerd. Hier volgt de provincie het onderzoeksadvies van archeologisch Bureau RAAP (Van der Veen & Ten Anscher 2019). Indien het gemeentelijke beleid op deze locaties wel een vrijstelling van 1000 m2 toestaat, vragen wij om overleg.

Toets

Omdat voor het plangebied aan de Reindersdijk geen bodemingrepen gepland zijn, komt de kernkwaliteit Archeologie niet in het geding.

Aardkundige erfgoed

Voor wat betreft de kernkwaliteit Aardkundig erfgoed zijn beide locaties gelegen in een gebied met de nadere aanduiding 'Generiek beschermingsniveau: generiek'.

In deze gebieden kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron bij ontwikkelingen worden gebruikt. De provincie verwacht van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welk kenmerkend aardkundig erfgoed aanwezig is en dat zij hieraan bescherming geven via de gemeentelijk omgevingsvisie en plannen en initiatieven daarop beoordelen.

Toets

Als gevolg van de planvoornemens zal de structuur van het landschap niet onevenredig veranderen. Er is daarmee geen sprake van een nadelige invloed op het landschap en mogelijk voorkomende waarden. Daarnaast betreft de omgeving een agrarisch landschap, waarin ontwikkeling van agrarische bedrijven centraal staat. Er zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van strijdige belangen met her Aardkundig erfgoed.

Rust

Voor wat betreft de kernkwaliteit Rust zijn de plangebieden niet gelegen in een gebied dat nader op de kaart is aangeduid.

3.2.2 Omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe zijn de beleidsuitgangspunten uit de omgevingsvisie vertaald in bindende voorschriften.

In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe zijn regels opgenomen betreffende 'Agrarische bedrijvigheid' (artikel 2.12) en 'Grondgebonden agrarisch bedrijf' (artikel 2.13).

Artikel 2.12 Agrarische bedrijvigheid

Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op locaties die op de bij deze verordening behorende kaart D9 zijn aangeduid als ‘Landbouwgebied’, voorziet niet in ontwikkelingen die een structureel negatief effect op het functioneren van de agrarische sector in het gebied hebben.

Artikel 2.13 Grondgebonden agrarisch bedrijf

  • 1. Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied dat op de bij deze verordening opgenomen kaart D9 als ‘Bouwvlak grondgebonden agrarisch bedrijf’ is aangeduid, kent aan een grondgebonden agrarisch bedrijf een bouwvlak van maximaal 1,5 hectare toe, waaronder mede begrepen alle voor de bedrijfsvoering noodzakelijke voorzieningen en de landschappelijke inpassing ervan.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan in een groter bouwvlak voorzien, mits deze ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast blijkens een landschappelijk inpassingsplan.
  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid van dit artikel kunnen landschappelijke inpassing, erfbeplanting uitgezonderd, en sleuf- en mestsilo's alsmede mestplaten in het belang van de bedrijfsvoering ook buiten het bouwvlak worden gesitueerd wanneer dit een aantoonbaar wezenlijke verbetering van de ruimtelijke inpassing van een agrarisch bedrijf betekent.

Artikel 2.15 Overige agrarische activiteiten

  • 1. Een ruimtelijk plan kan voorzien in de nieuwvestiging van glastuinbouw als de locatie is opgenomen op de in de bij deze verordening opgenomen kaart D9 benoemde glastuinbouwlocaties in de gemeente Emmen.
  • 2. Een ruimtelijk plan kan voorzien in alternatieve gebruiksmogelijkheden voor vrijkomende agrarische bebouwing als in dat ruimtelijk plan wordt aangetoond dat:
    • a. de nieuwe (bedrijfs)activiteit niet milieubelastend van aard is; en
    • b. de woonfunctie van de vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing gehandhaafd blijft.
  • 3. Een ruimtelijk plan kan alleen voorzien in realisering van vergistingsinstallaties bij agrarische bedrijven wanneer uit het ruimtelijk plan blijkt dat die ontwikkeling zich positief verhoudt tot het 'Beleidskader Co-Vergisting'.

Toets

De uitbreiding van het bouwvlak van het bedrijf aan de Oude Coevorderweg 30 is voorzien binnen het gebied dat is aangeduid als 'Bouwvlak grondgebonden bedrijf'. Het bouwvlak heeft in de nieuwe situatie een omvang van circa 2,0 hectare. De nieuwe ontwikkeling is landschappelijk ingepast. Zie hiervoor bijlage 2 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0015.png"

Afbeelding 14: Kaart D9 Landbouwgebied (bron: provinciale omgevingsverordening)

De Reindersdijk ligt volledig in het gebied dat is aangeduid als 'Landbouwgebied'. De wijziging van deze locatie in de bestemming 'Bedrijf' heeft geen negatieve gevolgen voor het functioneren van de agrarische sector in dit gebied aangezien er geen landbouwgronden door deze ontwikkeling worden onttrokken aan de landbouw. Ook worden geen agrarische bedrijven belemmerd in hun bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling.

Conform artikel 2.15 is het toestaan van alternatieve gebruiksmogelijkheden voor vrijkomende agrarische bebouwing onder voorwaarden mogelijk. In hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt aangetoond dat de nieuwe (bedrijfs)activiteit niet milieubelastend van aard is. Bovendien blijft de woonfunctie van de vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing gehandhaafd.

Voor mestbassins zijn in de verordening geen specifieke regels vastgelegd. Wél staat in artikel 2.13 dat sleuf- en mestsilo's alsmede mestplaten in het belang van de bedrijfsvoering ook buiten het bouwvlak gesitueerd mogen worden, mits dit een aantoonbaar wezenlijke verbetering van de ruimtelijke inpassing van een agrarisch bedrijf betekent.

In de voorliggende situatie gaat het om een bestaand mestbassin. Deze komt door de wijziging van de bestemming van de Reindersdijk buiten het agrarisch bouwvlak te liggen. Gesteld kan worden dat dit niet in strijd met de verordening is.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Coevorden 2012-2022

De Structuurvisie Coevorden 2012-2022 geeft een strategische ruimtelijke visie op de ontwikkelingen van het grondgebied van de gemeente Coevorden voor de komende 10 jaar. In de structuurvisie staat welke ruimtelijke ontwikkelingen worden voorgestaan en hoe deze worden gerealiseerd. Hiermee willen we helderheid
verschaffen. Deze helderheid is gewenst voor de inwoners, ondernemers en andere partners in de gemeente.

De gemeente wil de volgende doelen bereiken met de structuurvisie:

  • Integrale visievorming voor de lange termijn.
  • Bijeenbrengen en afwegen van belangen (inhoudelijk en procesmatig).
  • Toetsings- en inspiratiekader voor ruimtelijke beslissingen.
  • Basis voor uitwerking in juridisch-planologische kaders (zoals bestemmingsplannen).

De gemeente geeft in de structuurvisie aan dat zij de landbouw als grootste grondgebruiker een warm hart toedraagt. De landbouw is een belangrijke partij als het gaat om de vorming en instandhouding van het landschap, de lokale werkgelegenheid en de leefbaarheid. De vraag naar schaalvergroting wil de gemeente zoveel mogelijk ondersteunen. Er wordt gepleit voor maatwerk en een goede landschappelijke inpassing. Daar waar schaalvergroting en behoud van landschap, natuurwaarden en cultuurhistorie niet samen gaan worden uitwijkmogelijkheden geboden naar gebieden in het zuidwesten van de gemeente die geschikt geacht worden voor grootschalige landbouw en innovatieve agrarische ontwikkelingen. Landbouw heeft in deze gebieden het primaat.

Toets

In de structuurvisie ligt de locatie aan de Oude Coevorderweg in een gebied waarin grootschalige agrarische ontwikkeling mogelijk is. Uitbreiding van het agrarisch bedrijf is in lijn met de structuurvisie.

Bij nieuwe ontwikkelingen is behoud en versterking van de landschapswaarden en de bijbehorende natuurlijke en cultuurhistorische waarden een belangrijk uitgangspunt. In verband hiermee is een landschapsplan opgesteld wat de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt. Zie hiervoor ook bijalge 2.

In de structuurvisie is over vrijkomende bedrijven geschreven dat deze een passende herinvulling verdienen, waarbij enige flexibiliteit op zijn plaats is. Rekening dient gehouden te worden met (agrarische) functies in de directe omgeving.

De gemeente heeft schriftelijk ingestemd met het verzoek voor de bestemmingswijziging van de locatie aan de Reindersdijk. De invulling van de vrijkomende gebouwen met verhuur- en opslagactiviteiten wordt als passend gezien. De nieuwe invulling van deze locatie heeft geen nadelige gevolgen voor de agrarische (functies) in de omgeving.

Over mestopslag is geschreven dat deze plaats dient te vinden binnen het agrarisch bouwvlak. Slechts in die gevallen, waarin de bedrijfseconomische noodzaak kan worden aangetoond en landschappelijke-, natuur- en cultuurhistorische belangen niet worden geschaad, zal de gemeente realisatie van mestopslag buiten het agrarisch bouwblok toestaan.

In de voorliggende situatie gaat het om een bestaand mestbassin. Dit bassin ligt achter een groensingel en is nagenoeg niet zichtbaar vanaf de openbare weg.

Omdat het om een bestaande situatie gaat, kan deze het gebruik van het mestbassin ten behoeve van het veehouderijbedrijf van initiatiefnemer aan de Oude Coevorderweg 30 worden voortgezet.

3.3.2 Erfgoednota

In de Erfgoednota 'Het Kapitaal van Coevorden' heeft de gemeente haar beleid voor het gemeentelijk cultuurhistorisch erfgoed vastgelegd. In de Cultuurhistorische Inventarisatie zijn landschap en historische geografie, archeologie en de gebouwde omgeving geïnventariseerd, beschreven en gewaardeerd. De Cultuurhistorische inventarisatie vormt de onderlegger voor de Erfgoednota. In de Erfgoednota zijn negen gebieden aangewezen waar de gemeente Coevorden in gaat zetten op het behoud van de kenmerkende karakteristieken van die gebieden. Het gaat om de volgende gebieden:

  • Noord-Sleen
  • Achterste Erm
  • Zweeloo-Zwinderen
  • Dalen en Wachtum.
  • Gebied ten zuiden en ten noordoosten van het Stieltjeskanaal.
  • Kanaal Coevorden-Zwinderen, Zwinderse veld en Zwinders Kanaal.
  • Veenmarke van Gees.
  • Veenontginning Steenwijksmoer met dorpskern.
  • Oranjekanaal met dorpskern Schoonoord.
  • Vestingstad Coevorden met de omringende waterwegen.

In de Erfgoednota is aangegeven dat de geïnventariseerde cultuurhistorische waarden in de negen zeer waardevolle gebieden onder andere in de bestemmingsplannen vastgelegd gaan worden. Het gaat dan om het behoud van de kenmerkende gebiedsstructuren, het behoud en de versterking van de infrastructuur zoals de karakteristieke en historische (zand)paden, wegen, kanalen en wijken.

Daarnaast moeten de archeologische waarden vastgelegd worden in de bestemmingsplannen. Met de archeologische beleidskaart zijn hiervoor de kaders en de gebieden aangewezen.

Toets

De locatie aan de Oude Coevorderweg 30 ligt volgens de kaart in een gebied met de status “Cultuurhistorisch zeer waardevol”. De Reindersdijk 30 ligt hier buiten. Zie afbeelding 15.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0016.png"

Afbeelding 15: kaart Erfgoednota

Voor de locatie aan de Oude Coevorderweg geldt op grond van de ligging binnen het zeer waardevol gebied dat nieuwbouw en een vergroting van een bouwvlak alleen mogelijk is na goedkeuring van een erfinrichtingsplan.

Het erfinrichtingsplan, zoals opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting, is beoordeeld en akkoord bevonden door de gemeente.

3.3.3 Notitie Ruimtelijke Kwaliteit Buitengebied

De gemeente Coevorden heeft ruimtelijke kwaliteit hoog in het vaandel staan. Ze wil werken aan een nog aantrekkelijker en herkenbaarder landschap. In de Structuurvisie en het bestemmingsplan Buitengebied wordt dit ook zodanig vastgelegd. In de welstandsnota ontbreken de wettelijke toetsingscriteria om zorgen dat er rekening wordt gehouden met de landschappelijke beeldkwaliteit.

De nota gaat namelijk alleen in op gebouwen en niet op het landschap. Deze Notitie ruimtelijke kwaliteit (NRK) geeft uitvoering aan de ambitie om de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van de gemeente Coevorden te waarborgen en waar mogelijk te versterken. Het is een gedeeltelijke vervanging van de welstandsnota en vormt het toetsingskader voor ruimtelijke kwaliteit en is een sturingsmiddel bij nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied.

Volgens die notitie geldt de volgende ambitie voor erven in het essenlandschap:

  • Openheid van de es waarborgen;
  • Versterken beplanting rondom de es (esrandbosjes, houtwallen, erfbeplantingen), met uitgangspunt dat de es met omringende beplanting en bebouwing een ruimtelijke eenheid is;
  • Zichtlijnen (vanaf de randen) op de es behouden;
  • Bebouwing langs de rand van de es (geen bebouwing op de es);
  • Versterking van de overgang tussen es en beekdal;
  • Geen lanen;
  • Ruimte laten voor de mogelijkheid voor beleving van de es.

Het planvoornemen voor de locatie aan de Oude Coevorderweg gaat niet in tegen de ambities zoals omschreven.

De kapschuur heeft aan de binnenzijde van het erf een goothoogte van 4,5 meter. Omdat die hogere goothoogte alleen aan de binnenzijde nodig is, treedt er geen nadelig effect op voor het landschap ter plaatse. Bovendien vindt een landschappelijke inpassing plaats conform het erfinrichtingsplan.

Daarnaast worden in bijlage 2 Gebiedskarakteristieken (zie hieronder) specifieke cultuurhistorisch waarden benoemd die, indien die voorkomen, dienen te worden gerespecteerd. Volgens onze beoordeling komen die specifieke waarden niet voor op of direct in de buurt van de bedrijfslocatie.

Dalen en Wachtum (aansluiting op Coevorden)

Dalen heeft niet alleen belangrijke archeologische terreinen met de prehistorische route dwars daar door heen maar heeft ook een bijzondere bebouwingsontwikkeling, waar de Hoofdstraat met negentiende- en twintigse-eeuwse villa’s een afscheiding van het eigenlijke dorp met boerderijen vormt. Ook in Wachtum is een bijzondere tweedeling zichtbaar tussen het oude esdorp enerzijds en het nieuwe wegdorp anderzijds. Kenmerkend voor dit gebied zijn:

  • de prehistorische route;
  • archeologische terreinen zoals Molenakkers met urnenveld in Dalen, Sterakkers in Valsteeg, Lange Akkers en Bollenvals in Wachtum, met sporen van bewoning en begraving o.a. uit de Romeinse tijd;
  • De Gommerij, een terrein van zeer hoge archeologische waarde met nederzettingsporen uit verschillende perioden. In dit gebied ligt aan De Loo de cultuurhistorisch zeer waardevolle RK begraafplaats;
  • de esgronden bij Wachtum en Dalen met aangrenzende groenlanden, met de kenmerkende opdeling in smalle percelen, het besloten karakter door houtwallen, singels en wegbeplanting en historische waterlopen;
  • dorpskern Dalen met het centrum gevormd door de kerk, de boerderijen en villa’s, de open ruimtes tussen de bebouwing, forse laanbeplanting en informele klinkerverharding;
  • dorpskern Wachtum met het oude gedeelte Westerend met de schijnbaar ordeloze rangschikking van bebouwing en het nieuwere deel Oostereind met het karakter van een wegdorp waar de boerderijen op één lijn zijn gesitueerd, het agrarisch karakter met essen en een brink;
  • hoge dichtheid aan beschermde monumenten en karakteristieke objecten.

Vanwege de archeologische (De Gommerij) en cultuurhistorische (RK begraafplaats) kwaliteiten is dit cultuurhistorisch zeer waardevolle gebied aan de zuidelijke punt aangepast.

Voor de locatie aan de Reindersdijk zijn geen fysieke veranderingen gepland. Een toetsing van dit planvoornemen aan de notitie van de gemeente is daarom niet aan de orde.

3.3.4 Bestemmingsplan Buitengebied

Het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Coevorden, vastgesteld door de gemeenteraad op 9 december 2014, kent wijzigingsbevoegdheden waarmee de planvoornemens planologisch - juridisch gerealiseerd kunnen worden. Deze wijzigingsbevoegdheden en de toetsing hieraan, komen hierna aan bod.

Vergroting bouwvlak Oude Coevorderweg 30

Op grond van artikel 4.7.1 onder a kan medewerking worden verleend aan een vergroting van het bouwvlak, als voldaan wordt aan de voorwaarden. Die bevoegdheid is voorbehouden voor de uitbreiding van een grondgebonden bedrijf. Vast is gesteld dat het bedrijf aan de Oude Coevorderweg een grondgebonden bedrijf is.

Artikel 4.7.1

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en het bouwvlak vergroten ten behoeve van uitbreiding van een grondgebonden agrarisch bedrijf en daarbij de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering' opnemen, indien en voor zover:
    • 1. de oppervlakte van het bouwvlak na uitbreiding niet meer bedraagt dan 2 hectare, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, voeropslagvoorzieningen en mestopslagvoorzieningen niet meer mag bedragen dan 13.000 m2;
    • 2. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    • 3. de uitbreiding milieutechnisch uitvoerbaar is;
    • 4. de uitbreiding uitvoerbaar is met het oog op beschermde flora en fauna;
    • 5. is aangetoond dat er geen significant negatieve effecten zijn op de instandhoudingsdoelstellingen en de natuurlijke waarden van Natura 2000-gebieden;
    • 6. op het erf voldoende parkeercapaciteit aanwezig is en blijft;
    • 7. de toeleidende wegen geschikt zijn voor een toename van het aantal verkeersbewegingen en voor een eventuele verandering van het soort verkeer als gevolg van de uitbreiding;
    • 8. de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast conform een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfinrichtingsplan, dat in overeenstemming is met Bijlage 1 Notitie ruimtelijke kwaliteit en waarin, indien en voor zover het perceel in Bijlage 5 Beleidskaart cultuurhistorisch zeer waardevolle gebieden is aangegeven als 'cultuurhistorisch zeer waardevol', is aangetoond dat rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden van het gebied, genoemd in Bijlage 2 Gebiedskarakteristieken;
    • 9. een provinciaal doel uit de provinciale omgevingsvisie wordt gediend.

Toetsing van de voorwaarden:

Ad1.

Na uitbreiding bedraagt het bouwvlak minder dan 2 hectare.

Aan bebouwing is nu ongeveer 7.500 m2 aanwezig. Voorliggend plan ziet toe op een uitbreiding van ongeveer 1.266 m2 (kapschuur van 630 m2, sleufsilo's van in totaal 564 m2 en de jongveestal van 72 m2). Het totale ruimtebeslag blijft dan ook nog onder de 10.000 m2 die maximaal al is toegestaan binnen een bouwvlak.

Het bedrijf blijft dus ruim onder de 13.000 m2 die volgens de bevoegdheid bij een vergroting maximaal is toegestaan.

Ad 2.

De uitbreiding van het bouwvlak is noodzakelijk voor de bouw van de kapschuur en de verlenging van de 4 sleufsilo's. In paragraaf 2.2.1.1 is beschreven waarom de investering in deze twee bedrijfsonderdelen noodzakelijk is.

Ad 3.

Het bedrijf valt nu en zal ook onder het Activiteitenbesluit blijven vallen. Er wordt voldaan aan de voorschriften van dat besluit. De geplande bouwprojecten hebben, uitgaande van het beschermingsniveau dat het activiteitenbesluit beoogd, milieutechnisch geen nadelige effecten. Een melding Activiteitenbesluit volstaat.

Noemenswaardig is nog dat aanwonenden voordeel zullen hebben van het wegvallen van de verkeersbewegingen van en naar de Reindersdijk.

Ad 4.

De bouwlocatie voor de kapschuur en de sleufsilo’s ligt direct aansluitend op het erf en wordt landbouwkundig intensief gebruikt. Daarom mag aangenomen worden dat het huidige gebruik zodanig is dat er geen beschermde flora en fauna voorkomt. Een nader onderzoek daarnaar wordt niet zinvol geacht.

Ad 5.

Het bedrijf heeft een uit 2014 daterende natuurvergunning voor een bedrijfsvoering met 200 melkkoeien en 111 stuks jongvee. Het planvoornemen heeft geen toename van het aantal dieren tot gevolg.

In vergelijking met de verleende natuurvergunning hebben de plannen geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura2000 gebieden.

Ad 6.

De voorgenomen ontwikkelingen hebben niet of nauwelijks effect op de verkeersgeneratie en daarmee op de parkeerbehoefte van het bedrijf. In de huidige situatie is op het erf meer dan voldoende ruimte om te voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Er vindt geen afwenteling plaats op de openbare weg. In de nieuwe situatie is dit niet anders.

Ad 7.

De bedrijfsomvang veranderd niet ten opzichte van de toestemmingen. Daarom is zeker dat er geen toename van de verkeersbewegingen optreden zal.

Er is gelet op de plannen eerder een afname van de verkeersbewegingen te verwachten. Dat omdat het transport van en naar de Reindersdijk niet meer nodig zal zijn.

Ad 8.

De inpassing is vormgegeven in het bijgevoegde erfinrichtingsplan (zie bijage 2).

Bestemmingswijziging bedrijf Reindersdijk 30
Op grond van artikel 3.8.1 onder h kan medewerking worden verleend om de bestemming ' Agrarisch met waarden - Beekdallandschap ' ter plaatse van een bouwvlak te wijzigen ten behoeve van de functies wonen, bedrijfsdoeleinden, recreatieve doeleinden of zorgdoeleinden, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • 1. de toegestane functie/activiteiten zijn uitsluitend in combinatie met de woonfunctie toegestaan;
  • 2. de toegestane functie/activiteiten moeten binnen de (bestaande) gebouwen plaatsvinden;
  • 3. voor de toe te stane functie/activiteiten moet er voldoende parkeercapaciteit op het bijbehorende erf aanwezig zijn;
  • 4. de toe te stane functie/activiteiten mogen niet tot gevolg hebben dat een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen plaatsvindt of dusdanig zwaar verkeer wordt aangetrokken waarop de bestaande (toeleidende) wegen niet zijn berekend;
  • 5. de nieuw functie/activiteiten mogen niet conflicteren met de provinciale kernkwaliteiten natuur, landschap, stilte, duisternis, aardkundig waardevol gebied, archeologie, cultuurhistorie en milieu- en leefomgevingskwaliteit;
  • 6. de toe te stane functie van bedrijfsdoeleinden is alleen bedoeld voor ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven zoals omschreven in de categorieën 1 en 2 van de Bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten of hiermee voor wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
  • 7. het onbebouwde erf mag niet voor de opslag van goederen en materialen en/of het stallen van voertuigen en machines ten behoeve van de nieuwe functie worden gebruikt;
  • 8. nabijgelegen bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt of belemmerd op basis van de milieuaspecten bodem, geluid, stof, geur en hindercirkels;
  • 9. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast conform een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfinrichtingsplan, dat in overeenstemming is met Bijlage 1 Notitie ruimtelijke kwaliteit en waarin, indien en voor zover het perceel in Bijlage 5 Beleidskaart cultuurhistorisch zeer waardevolle gebieden is aangegeven als 'cultuurhistorisch zeer waardevol', is aangetoond dat rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden van het gebied, genoemd in Bijlage 2 Gebiedskarakteristieken;

Toetsing van de voorwaarden:

Ad 1.

Het gebruik van de woning staat ten dienste van de functie/activiteiten in de bedrijfsgebouwen;

Ad 2.

Alle activiteiten vinden binnen de bestaande gebouwen plaats;

Ad 3.

Het parkeren vindt plaats op het eigen erf, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. De benodigde ruimte voor parkeren neemt als gevolg van de wijziging van de bestemming in 'Bedrijf' bovendien niet toe. De ontwikkelingen voorzien niet in uitbreiding van de bebouwing of in het toevoegen van een verkeersaantrekkende functie, maar met name in de stallingsmogelijkheid op het perceel.

De bestaande parkeergelegenheden op het eigen erf zijn daarom ook in de toekomstige situatie toereikend.

Ad 4.

Vergeleken met de bedrijfsvoering van de voormalige agrarische intensieve veehouderij is er sprake van een afname van de verkeersbewegingen; zowel in zwaarte als in aantallen;

Ad 5.

Gelet op de voorgestane activiteiten is voldoende aannemelijk dat er geen conflict optreden kan met de provinciale kernkwaliteiten. Zie ook paragraaf 3.2 van deze toelichting;

Ad 6.

De aard en omvang van de gewenste bedrijfsactiviteiten is, gelet op de voor die inschaling te toetsen aspecten (geluid, gevaar, stof, geur), zodanig dat die gelijk gesteld kan worden aan milieucategorie 1 à 2.

Ad 7.

De gewenste activiteiten vragen niet om een opslag op het buitenterrein;

Ad 8.

Nabijgelegen bedrijven zijn op voldoende afstand gevestigd;

Ad 9.

Ten opzichte van de huidige situatie vindt er geen verandering plaats. Een aanpassing van de bestaande inpassing is dus ook niet nodig. De locatie ligt niet een cultuurhistorisch waardevol gebied.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Per paragraaf wordt ingegaan op het geldende beleid en wetgeving voor de verschillende aspecten en op de wijze waarop dit van invloed is op de voorliggende plannen.

Alleen die ontwikkelingen, waarvoor het voorliggend wijzigingsplan is opgesteld, worden per aspect onderzocht. Het vergroten jongveestal en het professionaliseren van de zuivelverwerking zijn hierin niet meegenomen aangezien deze plannen ook zonder planwijziging gerealiseerd kunnen worden.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype tot rustig gebied. In geval van een gemengd gebied, waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige gebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0017.png"

Daarnaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Onderzoek

Omgevingstype

De locatie aan de Oude Coevorderweg 30 ligt op korte afstand van het dorp Dalen aan een spoorlijn. De omgeving van deze locatie moet getypeerd worden als gemengd gebied, waarvoor de richtafstand dus met één afstandsstap kan worden verkleind.

De locatie aan de Reinderdijk is te typeren als een (meer) rustig buitengebied.

Richtafstanden

Oude Coevorderweg 30

Veehouderijbedrijven vallen in milieucategorie 3.2. Hiervoor gelden de volgende richtafstanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0018.png"

De grootste richtafstand geldt voor het aspect geur. Voor veehouderijen geldt echter specifieke wetgeving op het gebied van geur. De richtafstand voor het aspect geur is daarom niet van toepassing. De wettelijke normen en minimumafstanden gaan voor de richtafstanden. Zie voor de beoordeling van het aspect geur paragraaf 4.2.

Wat betreft de cumulatie van geur kan worden gesteld dat met het voorliggende wijzigingsplan er voor de omliggende woningen geen verslechtering zal optreden. Enerzijds omdat het aantal dieren niet zal toenemen en de minimale afstand tussen omliggende woningen en het emissiepunt van de dichtstbijzijnde dierenverblijven niet zal verkleinen. En anderzijds omdat de minimale afstand van de ruwvoeropslagen opzichte van de omliggende woningen gelijk blijft. Zie ook paragraaf 4.2.

De richtafstanden voor stof en geluid zijn in een rustig buitengebied 30 meter. Echter omdat hier sprake is van een gemengd buitengebied, mogen deze richtafstanden worden gehalveerd naar 15 meter.

In de omgeving van het plangebied ligt meerdere woningen van derden. Dit betreffen de woningen aan de Oude Coevorderweg 26 en de Veldkampen 1 (aan de oostzijde) en aan de overzijde van het spoor de woningen aan de Oude Coevorderweg 15, 17 en 21.

Alle woningen van derden liggen ruim buiten de richtafstand van 15 meter uit de bedrijfslocatie. De kleinste afstand is tussen het bedrijf en de (bedrijfs) woning aan de Oude Coevorderweg 26. Deze afstand bedraagt circa 34 meter. De overige woningen liggen op grotere afstand.

De uitbreiding van het bouwvlak van het agrarische bedrijf heeft geen invloed op de minimale afstand tussen de bedrijfslocatie en de genoemde woningen van derden. Deze neemt namelijk niet af.

Reindersdijk 30

De gronden binnen de bestemming 'Bedrijf' mogen worden gebruikt voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

De verhuur van opslagruimte (caravanstalling) valt in categorie 2 van de VNG-publicatie (sbi-2008 code 52109). Hiervoor gelden de volgende richtafstanden:

  • voor het aspect ‘geurhinder’ => 0 meter,
  • voor het aspect ‘stofhinder’ => 0 meter,
  • voor het aspect ‘geluidhinder’ => 30 meter,
  • voor het aspect ‘gevaar’ => 10 meter.

De opslag/stalling van de eigen machines is ook aan te merken als een categorie 2 activiteit omdat de belasting hiervan op de omgeving gelijk gesteld kan worden met de opslag van materialen van derden.

Conform milieucategorie 2 geldt in een rustig buitengebied dus een grootste richtafstand van 30 meter.

De dichtstbijzijnde woning van derden aan de Reindersdijk 28 ligt op een afstand van circa 180 meter afstand. Er wordt derhalve ruim aan de richtafstand voldaan.

Ten zuidoosten aan de Reindersijk 55 is het recreatiepark De Huttenheugte gesitueerd met vakantiewoningen. De afstand tussen de bestemmingsgrenzen van de planlocatie en het recreatiepark voldoet ook ruimschoots aan de richtafstand.

Conclusie

De planvoornemens zullen geen hinder en gevaar opleveren bij woningen van derden. Omdat de plannen niet voorzien in nieuwe gevoelige functies, worden omliggende bedrijven bovendien niet gehinderd in hun bedrijfsvoering. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoerbaarheid van het plan daarom niet in de weg.

4.2 Geur

Geurhinder kan optreden bij het houden van dieren in dierenverblijven (stallen, inclusief een vaste uitloop) en het opslaan en bewerken van agrarisch bedrijfsstoffen (mest, kuilvoer, krachtvoer). Hierna wordt het risico van geurhinder voor deze activiteiten getoetst aan de wettelijke criteria.

Dierenverblijven

Voor de beoordeling van geurhinder vanwege het houden van dieren in dierenverblijven is de Wet geurhinder en veehouderij het exclusieve toetsingskader.

Voor melkrundvee en paarden zijn geen emissiefactoren vastgesteld in de Regeling geurhinder en veehouderij. De beoordeling van geurhinder vindt plaats op basis van afstandsnormen tussen het emissiepunt van het dierenverblijf en de gevel van de omliggende voor geur gevoelige objecten. Bij natuurlijke ventilatie wordt de dichtstbij gelegen opening van de stal gezien als emissiepunt. Als niet aan de afstandsnormen wordt voldaan, dan geldt het 'stand still' principe. Aanpassing in de bedrijfsvoering is dan alleen mogelijk als afstand tussen dierenverblijven en geurgevoelige objecten niet afneemt en het aantal dieren (dieren zonder geuremissiefactor) niet toeneemt.

Onderzoek

De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel (V-stacks). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. Voor melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar en voor vrouwelijk jongvee tot 2 jaar is geen geuremissiefactor vastgesteld. Conform artikel 4 van de Wgv bedraagt de afstand tussen een geurgevoelig object en het dichtstbijzijnde emissiepunt van de stalruimte minimaal:

  • a. 100 meter binnen de bebouwde kom;
  • b. 50 meter buiten de bebouwde kom.

De inrichting ligt buiten de bebouwde kom. Het dichtstbijzijnde geurgevoelig object betreft een woning van derden op het perceel Oude Coevorderweg 26. De afstand van de gevel van deze woning tot aan de gevel en tevens het emissiepunt van het dichtstbijzijnde dierenverblijf (huidige jongveestal) betreft circa 45 meter. Deze afstand voldoet niet aan de minimale gestelde afstand uit art. 3.117 van het Activiteitenbesluit.

Dit betekent dat het aantal dieren per diercategorie zonder geuremissiefactor niet mag toenemen en dat de afstand tot het geurgevoelige object niet mag afnemen. Het vergroten van de jongvee stal is daarom mogelijk onder de voorwaarde dat het aantal dieren binnen de inrichting per diercategorie niet toeneemt en de afstand ten opzichte van het geurgevoelig object niet kleiner wordt.

De uitbreiding van de jongveestal vindt plaats aan de zuidzijde van deze stal. De woning aan de Oud Coevorderweg ligt ten noorden van het plangebied. De uitbreiding van de stal is derhalve bij deze woning vandaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0019.png"

Afbeelding 16: uitbreiding jongveestal

Omdat de uitbreiding van de jongveestal bovendien geen gevolgen heeft voor het emissiepunt van deze stal en het aantal dieren per diercategorie gelijk blijft, wordt voldaan aan het 'stand still' beginsel. Het verplaatsen van het jongvee is daarom in overeenstemming met de milieuwetgeving.

Activiteitenbesluit

Conform artikel 3.46, lid 5 van het Activiteitenbesluit milieubeheer vindt de opslag van kuilvoer plaats op ten minste 25 meter afstand tot een geurgevoelig object. Bij een afstand kleiner van 50 meter dient de kuilvoer afgedekt te zijn, behoudens de periode dat veevoeder aan de voeropslag wordt toegevoegd of onttrokken (artikel 3.46, lid 6).

De kuilvoeropslagen liggen op tenminste 58 meter afstand van de dichtstbijzijnde woning van derden (Oude Coevorderweg 21). Met de uitbreiding van de opslagen wordt deze afstand niet verkleind.

Conclusie

Het planvoornemen is uitvoerbaar voor het aspect geur aangezien aan de afstanden wordt voldaan.

4.3 Bodem

Algemeen

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.

Onderzoek
Oude Coevorderweg 30

De voorgenomen ontwikkeling voorziet primair in de uitbreiding van het agrarisch bouwvlak.

Het (archief)onderzoek heeft het volgende aan het licht gebracht:

  • a. Voor zover bekend is op het perceel niet eerder bodemonderzoek uitgevoerd (bodemloket);
  • b. Ter plaatse van de uitbreiding van het bouwvlak zijn geen ondergrondse tanks bekend;
  • c. De uitbreiding van het bouwvlak vindt plaats op gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Essenlandschap'. Hier is geen sprake van (historisch) bodembedreigende activiteiten aangezien deze grond in gebruik is als landbouwgrond.

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet getoetst worden of de bodemkwaliteit de planontwikkeling belemmert. Wanneer op het betreffende perceel geen (ernstige) bodemverontreiniging wordt verwacht, mag worden aangenomen dat er geen belemmeringen zijn voor de wijziging en dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

De bodemkwaliteit op het perceel is niet eerder met bodemonderzoek vastgesteld. Op grond van het uitgevoerde (archief)onderzoek wordt verondersteld dat op het perceel geen sprake is van een (ernstige) bodemverontreiniging. Het uitvoeren van bodemonderzoek om de feitelijke bodemkwaliteit vast te leggen is niet noodzakelijk en er zijn geen (sanerings)maatregelen nodig om de bodemkwaliteit te verbeteren. De bodemkwaliteit wordt geschikt geacht voor de uitbreiding van het bouwvlak.

Bouwaanvraag

Binnen het vergrote bouwvlak wordt een nieuwe kapschuur gebouwd voor de stalling van materieel en hulpstoffen en worden de sleufsilo's verlengd. Het staat vast dat de verblijfsduur in de kapschuur structureel minder dan 2 uur per dag zal bedragen. Op grond van de Bouwverordening is het uitvoeren van een nader verkennend bodemonderzoek in het kader van de bouwaanvraag dan niet nodig.

Reindersdijk 30

Voor deze locatie bestaat het planvoornemen uit een functiewijziging. De bestemming wordt gewijzigd van 'Agrarisch met waarden - Beekdallandschap' in de bestemming 'Bedrijf'. Er vinden geen fysieke ingrepen plaats.

Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Gesteld kan worden dat de beschreven bestemmingswijziging en gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert. Immers, het gebruik als intensieve veehouderij wordt gewijzigd in de opslag- en stalling van machines en caravans.

Bovendien wordt op grond van een uitgevoerde archiefonderzoek verondersteld dat op het betreffende perceel geen sprake is van een (ernstige) bodemverontreiniging. Aangenomen mag worden dat er geen belemmeringen zijn voor de functiewijziging en dat het plan financieel uitvoerbaar is.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen plannen.

4.4 Geluidhinder

Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt ernaar gestreefd om de geluidhinder als gevolg van spoor-, wegverkeer of industrie te beperken. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) worden eisen gesteld aan maximaal toegestane geluidbelasting op geluidgevoelige objecten (waaronder woningen). Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kunnen aanvullende akoestische maatregelen vereist worden voor een goed woon- en leefklimaat.

Onderzoek

Het planvoornemen ziet niet toe op de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen of objecten. Een beoordeling van het geluidniveau vanuit de omgeving op de plangebieden is daarom niet noodzakelijk.

Oude Coevorderweg 30

Het planvoornemen bestaat primair uit de uitbreiding van het agrarisch bouwvlak met circa 3.200 m2. Binnen dit bouwvlak zal een nieuwe kapschuur worden gebouwd en de vier sleufsilo's worden verlengd.

Voor het aspect geluid geldt voor een veehouderij een richtafstand op grond van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering van 30 meter. Omdat er sprake is van een gemengd gebied, kan deze afstand worden gehalveerd. In paragraaf 4.1 is aangetoond dat ruim aan deze afstand wordt voldaan.

In de huidige situatie wordt een deel van het materieel van het agrarisch bedrijf gestald op de locatie aan de Reindersdijk 30. Met de bouw van de kapschuur komt dit te vervallen en wordt al het materieel op de veehouderijlocatie gestald. Hierdoor zullen rijbewegingen tussen beide locaties wegvallen. Dit heeft een positief effect op de geluidbelasting door dit verkeer op de omgeving.

Het bedrijf valt nu en zal ook onder het Activiteitenbesluit blijven vallen. Er zal worden voldaan aan de voorschriften van dat besluit. De planvoornemens hebben, uitgaande van het beschermingsniveau dat het activiteitenbesluit beoogd, milieutechnisch geen nadelige effecten.

Tot slot wordt opgemerkt dat de bestaande jongveestal en andere gebouwen op het perceel als geluidsbarrière werken. Hiermee wordt de geluidsoverdracht op het erf naar omliggende woningen beperkt.

Reindersdijk 30

De locatie aan de Reindersdijk ligt solitair in het buitengebied. Voor deze locatie geldt een richtafstand voor geluid van 30 meter. In paragraaf 4.1 is aangetoond dat ook hier ruim aan deze afstand wordt voldaan.

Ten opzichte van de exploitatie van deze locatie als intensieve veehouderij, zullen de verkeersbewegingen in de nieuwe situatie afnemen omdat een groot deel van de bebouwing gebruikt zal worden voor statische opslag.

Ook dit bedrijf valt nu en in de nieuwe situatie onder het Activiteitenbesluit. Er zal worden voldaan aan de voorschriften van dat besluit.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geluid het plan uitvoerbaar is.

4.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.

Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Voor projecten waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij het NIBM behorende Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden
uitgevoerd.

Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².

Onderzoek

Het planvoornemen voorziet niet in een uitbreiding van de veestapel van het bedrijf. De vergunde dieraantallen blijven gelijk.

Door het wegvallen van de rijbewegingen naar de locatie aan de Reindersdijk 30, waar een deel van het materieel wordt gestald, zal het planvoornemen naar verwachting een afname van de verkeersbewegingen tot gevolg hebben.

Ten opzichte van de exploitatie van de locatie aan de Reindersdijk als intensieve veehouderij, zullen de verkeersbewegingen in de nieuwe situatie voor dit perceel ook afnemen omdat het gebruik van de bebouwing voor hoofdzakelijk statische opslag minder instensief zal zijn. Bovendien zal met de bestemmingswijziging het houden van landbouwhuisdieren tot het verleden behoren en daarmee ook de fijnstof emissie die hiermee gepaard gaat.

Op grond van het voorgaande kan de conclusie worden getrokken dat het planvoornemen 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van luchtkwaliteit. Door minder transportbewegingen en het vervallen van de fijnstofemissie voor de locatie aan de Reindersdijk vanwege het houden van dieren, zal er eerder sprake zijn van een verbetering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico’s met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Hoe moet worden omgegaan met risico’s voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.

  • Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes
  • Besluit risico’s zware ongevallen
  • Vuurwerkbesluit
  • Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
  • Besluit ruimte
  • Activiteitenbesluit

Bij het toekennen van gevoelige bestemmingen moet onderzocht worden of voldoende ruimtelijke scheiding in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds vanwege het plaatsgebonden risico. Tevens moet onderzocht worden of (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen liggen, en zo ja, wat dan de bijdrage is aan het groepsrisico.

Een ruimte voor ruimte woning is een kwetsbaar object. Beoordeeld moet worden of in de nabijheid van de woning risicovolle activiteiten plaatsvinden.

Onderzoek

Met behulp van de risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In afbeelding 17 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. De plangebieden zijn door middel van paarse rechthoeken aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0020.png"

Afbeelding 17: uitsnede risicokaart (bron: Atlas Leefomgeving)

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Spoorlijn

Nabij het plangebied aan de Oude Coevorderweg 30 worden gevaarlijke stoffen via het spoor getransporteerd (spoorlijn Zwolle - Emmen).

De spoorlijn Zwolle - Emmen geldt als transportroute voor gevaarlijke stoffen. Volgens het Basisnet Spoor worden er 'categorie C3, brandbare vloeistoffen' vervoerd. Voor de spoorlijn is echter geen veiligheidszone of plas-brandaandachtsgebied vastgesteld. Alleen voor ontwikkelingen binnen 200 m van de spoorlijn geldt een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico.

Omdat het planvoornemen voor de locatie aan de Oude Coevorderweg 30 geen toename van het aantal personen binnen tot gevolg heeft, is een verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde.

Buisleiding

De rode stippellijn geeft de ligging van aardgastransportleidingen aan. Deze buileidingen kennen een belemmeringenstrook maximaal 5 meter. De locatie aan de Reindersdijk 30 ligt op ruim 900 meter afstand van deze leidingen. De Oude Coevorderweg zelfs nog verder.

Gezien de grote afstand tot de leidingen is een verantwoording van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico niet aan de orde.

Windmolen

Op het erf van initiatiefnemer aan de Oude Coevorderweg 30 is een windmolen (erfmolen) aanwezig is.

De windmolen staat op het eigen erf, niet in openbaar gebied. Wieken zouden bijvoorbeeld van de windmolen kunnen vallen en hierdoor een risico kunnen vormen voor de omgeving. De windmolen staat aan de rand van het erf waar geen structurele aanwezigheid van personen is. Risico op ongevallen, die door de windmolen veroorzaakt zouden kunnen worden, is hierdoor verwaarloosbaar klein. Het planvoornemen leidt niet tot een verhoging van het genoemde risico.

Overig

In zowel de plangebieden als in de directe omgeving worden verder geen gevaarlijke stoffen over de weg en over het water vervoerd. Ook zijn er geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen in de nabijheid aanwezig. Ook ontbreken hoogspanningslijnen die nadelig op het plangebied kunnen werken.

De planvoornemens betreffen geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar objecten. Om die reden vormt externe veiligheid geen belemmering voor de de uitvoering van het wijzigingsplan.

Inrichting en ontwikkeling

Bluswatervoorzieningen

In beginsel is er in voldoende mate voorzien in bluswatervoorzieningen en hoeft er dus geen aanvullende voorziening bij te komen. Indien de initiatiefnemer dit toch wel wil in de vorm van bijvoorbeeld een geboorde put dan is het verzoek van de VRD/Brandweer om hier over geïnformeerd te worden met de mogelijkheid tot gebruik hiervan door de VRD bij calamiteiten.

Waarschuwings- en alarmeringssysteem

Het is conform de handleiding voor het WAS systeem (HAVOS) dat het plangebied aan zowel de Oude Coevorderweg als de Reindersdijk buiten de dekking valt.

Bereikbaarheid

Beide locaties kunne via twee onafhankelijke routes / wegen benaderd worden door de hulpdiensten. Hiermee voldoet het gebied goed aan de uitgangspunten van bereikbaarheid.

Verantwoording Groepsrisico

Niet van toepassing

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

In 1992 werd het Europese 'Verdrag van Malta' ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd.

Deze wet heeft twee belangrijke uitgangspunten:

  • behoud van de archeologische waarden in hun originele context in de bodem (in situ), of als dit niet mogelijk is door opgraving en documentatie (ex situ);
  • de verstoorder betaalt.

Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden.

Onderzoek

Oude Coevorderweg

De ondergrond waar de planontwikkeling zal plaatsvinden heeft in het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie-3'. Indien er een verstoring plaatsvindt dieper dan 30 cm wordt verlangd dat er een archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd.

Bijzondere in dit geval is dat dat deel van het erf vroeger lager gelegen was. In het verleden is het erf met grond opgevuld/opgehoogd. Het oorspronkelijke maaiveld lag dus veel lager. Uit het hoogteprofiel, weergegeven in afbeelding 18, blijkt inderdaad dat het erf hoger ligt dan de omliggende gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0021.png"

Afbeelding 18: kaart Hoogteprofiel (bron: AHN)

De verwachting is dat de fundatie van de kapschuur niet onder de 30 cm komt van dat oorspronkelijke maaiveld. Bij de definitieve uitwerking van de kapschuur, inclusief de fundering, zal duidelijk worden hoe diep de fundering onder het maaiveld reikt.

Ter bescherming van de eventuele archeologische waarden in de ondergrond blijft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', conform het moederplan, gehandhaafd in het voorliggende wijzigingsplan. Een deel van het plangebied aan de noordzijde heeft een lagere archeologische verwachting. Daar geldt bij bouwwerken met een oppervlakte van minder 500 m2 en een diepte van minder dan 30 centimeter een vrijstelling van het archeologisch onderzoek.

De siloplaat van de sleufsilo's zal bovenop het bestaande maaiveld worden gelegd. Een verstoring van de ondergrond, met een aantasting van eventuele archeologische waarden, is daarom niet aan de orde.

Met het wijzigingsplan zijn de archeologische waarden in het plangebied voldoende geborgd. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw van de kapschuur zal duidelijk worden hoe diep de fundering onder het maaiveld reikt. Bij een diepte groter dan 30 centimeter beneden het maaiveld zal aan de hand van een aanvullend archeologisch bureauonderzoek een gespecificeerde archeologische verwachting worden opgesteld. Tijdens het bureauonderzoek worden vigerend beleid, en bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden, de fysische geografie, oude kaarten en het Actueel Hoogtemodel Nederland in detail bestudeerd. Deze gespecificeerde archeologisch verwachting wordt geconfronteerd met het concerte bouwvoornemen om in kaart te brengen of vervolgonderzoek eventueel nodig is.

Reindersdijk 30

Deze locatie ligt grotendeels op gronden met de dubbelbesteming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'. Aan de zijde van de weg is op een klein gedeelte de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie-3' van toepassing.

Voor deze locatie zijn geen fysieke ingrepen in de bodem gepland. Het planvoornemen betreft een functiewijziging van de bestaande bebouwing. Archeologisch onderzoek is ook hier niet aan de orde.

Cultuurhistorie

Oude Coevorderweg 30

De locatie ligt in een Belvederegebied. Op de beleidskaart Cultuurhistorie heeft het gebied dan ook de status 'Cultuurhistorisch zeer waardevol'. Zie afbeelding 19.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0022.png"

Afbeelding 19: uitsnede beleidskaart cultuurhistorie

Een uitbreiding van een agrarisch bedrijf in dit gebied stuit niet op bezwaren. Nieuwbouw en een vergroting van een bouwvlak is, zo wordt algemeen gesteld, mogelijk na goedkeuring van een erfinrichtingsplan.

Het erfinrichtinginrichtingsplan is toegevoegd als bijlage 2 van deze toelichting. Het voorgenomen plan gaat niet in tegen de ambities zoals omschreven in de notitie Ruimtelijke kwaliteit. Zie hiervoor ook paragraaf 3.3.3 van deze toelichting.

Voor de Reindersdijk vinden geen fysieke veranderingen plaats waardoor afgezien kan worden van een nadere toetsing aan dit aspect.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Het planvoornemen aan de Oude Coevorderweg 30 tasten dat cultuurhistorische waarden niet aan.

4.8 Ecologie

Algemeen

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het realiseren van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. In de navolgende afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0023.png"

Afbeelding 20: Ligging van Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied (bron: pdok.nl)

De kleinste afstand tot een Natura 2000-gebied is circa 13 kilometer. De plangebieden zijn niet zichtbaar vanuit Natura 2000-gebied. Negatieve effecten, zoals geluid, licht en optische verstoring zijn daarom niet aan de orde. Ook zijn in het Natura 2000-gebied geen negatieve effecten, zoals trillingen waarneembaar. Met uitzondering van het aspect stikstof, kunnen negatieve effecten op Natura 2000-gebied uitgesloten worden. Onder het kopje 'Stikstof' wordt hier nader op ingegaan.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

De planlocatie maakt geen deel uit van het NNN. De onderzoekslocatie ligt niet in de nabijheid van een kerngebied, verbindingsgebied of verwevingsgebied, behorend tot het NNN. Ook ligt de locatie niet in de strategische reservering natuur van het NNN. Het meest nabijgelegen NNN-onderdeel bevindt zich ten westen van de plangebieden op een afstand van circa 3,6 kilometer meter uit het plangebied aan de Reindersdijk 30.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100WP00052-0002_0024.png"

Afbeelding 21: Ligging van NNN in de omgeving van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland kent geen externe werking. Omdat het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland ligt, hoeft planvoornemen niet getoetst te worden aan provinciaal beleid ten aanzien van Natuurnetwerk Nederland.

Beoordeling stikstof

Realisatiefase

Initiatiefnemer is voornemens op de locatie aan de Oude Coevorderweg 30 een nieuwe kapschuur te bouwen, de jongvee stal uit te breiden en vier sleufsilo's te verlengen.

Voor de bouw- sloop en éénmalige aanlegactiviteiten gold een vrijstelling. Dit hield in dat voor het aspect stikstof alleen de neerslag (depositie) in de gebruiksfase een rol speelde.

Op 2 november 2022 is er door de Raad van State een streep gehaald door de vrijstelling voor bouw- sloop en eenmalige aanlegactiviteiten. Het gevolg is dat er per project berekent moet worden wat de depositie op de relevante Natura 2000 gebieden is. Dit geldt ook voor de bouwfase voor het project aan de Oude Coevorderweg 30. Op de locatie aan de Reindersdijk 30 zijn geen fysieke aanpassingen voorzien die een stikstofemissie tot gevolg hebben.

Om op de juiste wijze de stikstofdepositie van de bouwfase te bepalen, is in kaart gebracht welk bouwmaterieel en transportbewegingen noodzakelijk zijn. De uitgangspunten van de Aeriusberekening van de realisatiefase zijn opgenomen als bijlage 3 bij deze toelichting. De Aeriusberekening zelf is toegevoegd als bijlage 4.

Uit de Aeriusberekening van de realisatiefase blijkt dat de bouw- en aanlegwerkzaamheden geen stikstofdepositie veroorzaken op enig Natura 2000-gebied hoger dan 0,00 mol per ha / jaar. Geconcludeerd kan daarom worden dat de realisatiefase geen significant negatieve gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.

Gebruiksfase

Het bedrijf aan de Oude Coevorderweg 30 heeft een uit 2014 daterende natuurvergunning voor een bedrijfsvoering met 200 melkkoeien en 111 stuks jongvee. Het aantal dieren blijft ongewijzigd, waardoor de stikstofemissie vanuit de stallen gelijk blijft. In vergelijking met de verleende natuurvergunning hebben de plannen daarom geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

In paragraaf 4.4 en 4.5 is een onderbouwing gegeven dat het aantal transportbewegingen in de nieuwe situatie zullen verminderen (of op zijn minst niet zullen toenemen). In de gebruiksfase is het daarom aannemelijk dat er geen toename van de stikstofemissie zal optreden. Bovendien staat het, door de aanzienlijke afstand tussen de plangebieden en de Natura 2000-gebieden, op voorhand vast dat de emissie van transportbewegingen geen stikstofeffecten veroorzaken op Natura 2000.

Voor de ontwikkeling aan de Reindersdijk 30 zullen de verkeersbewegingen in de nieuwe situatie afnemen omdat het gebruik van de bebouwing voor hoofdzakelijk statische opslag minder intensief is dan het gebruik als intensieve veehouderijlocatie. Bovendien zal met de bestemmingswijziging het houden van landbouwhuisdieren tot het verleden behoren. Daarom zal ook voor deze locatie in de gebruiksfase er geen toename van de stikstofemissie zal optreden.

Soortbescherming

Reindersdijk 30

Dit wijzigingsplan voorziet voor de locatie aan de Reindersdijk 30 uitsluitend in het wijzigen van de agrarische bestemming in een bedrijfsbestemming. Met deze wijziging zijn geen ingrepen als sloop of het verwijderen van groenstructuren gemoeid. Van enige vorm van aantasting van beschermde flora en/of fauna als gevolg van vaststelling van dit wijzigingsplan is dan ook geen sprake. Het uitvoeren van onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Oude Coevorderweg 30

De bouwlocaties voor de kapschuur en de sleufsilo’s liggen direct aansluitend op het erf en wordt landbouwkundig intensief gebruikt. De uitbreiding van de jongveestel vindt op het erf plaats.

De inrichting en het gevoerde beheer maken de bouwlocaties niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied. Er nestelen geen vogels. Ook bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er vanwege het intensieve gebruik geen vaste rust- of voortplantingsplaats en bezetten beschermde amfibieën en vleermuizen er geen (winter)rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen gebruiken het plangebied mogelijk wel als foerageergebied.

Gelet op de inrichting, het gevoerde beheer en de kleine oppervlakte, wordt het plangebied echter niet als essentieel foerageergebied voor vleermuizen beschouwd. Door het uitvoeren van de voorgenomen plannen neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen niet af.

Voor overige beschermde soorten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied mogelijk iets af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties voor de gebiedsbescherming.

In zijn algemeenheid geldt dat de zorgplicht uit de Wet natuurbescherming van kracht is: bij werkzaamheden zal daarom zoveel voorkomen worden dat schade toegebracht wordt aan beschermde soorten. Daarom zullen bijvoorbeeld de werkzaamheden, die vogels kunnen verstoren, worden uitgevoerd buiten het broedseizoen en worden amfibieën weggejaagd of weggevangen en elders weer losgelaten zodat wordt voorkomen dat deze dieren worden gedood.

Conclusie

Het planvoornemen resulteert niet in significant negatieve gevolgen voor de gebiedsbescherming. Ook vormt de soortenbescherming geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen plannen. In het kader van de zorgplicht (Art. 1.11 Wnb) dient wel rekening gehouden te worden met aanwezige beschermde soorten. Het plan is ten aanzien van het aspect ecologie uitvoerbaar.

4.9 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Het perceel bevindt zich binnen het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Voor het bestemmingsplan is de zogeheten ‘normale procedure’ van toepassing. Dit blijkt uit de op 11 januari 2023 uitgevoerde watertoets. De samenvatting van de watertoets is aan deze toelichting toegevoegd.

Waterschap Vechtstromen kijkt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. Daarbij toetst het waterschap het plan aan het voorkeursbeleid dat is geformuleerd. Voor het verdere proces is het van belang om de RO adviseur van het waterschap te betrekken bij het plan. Initiatiefnemer zal het waterschap informeren over de wijze waarop het plan verder zal worden voorbereid.

Wateraspecten plangebied

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2.

Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gemengd stelsel. Het schone hemelwater wordt afgevoerd naar een sloot dan wel in de bodem geïnfiltreerd.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn.

Het erf van de Coevorderweg 30 ligt hoger dan de omliggende (landbouw) gronden. De kapschuur, de uitbreiding van de jongveestal en de sleufsilo's worden op de relatief hoge erf gerealiseerd. Er is daarom geen kans op grondwateroverlast.

In het plan wordt er verder naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Conclusie

De procedure in het kader van de watertoets is doorlopen en het waterschap heeft laten weten dat de normale procedure van toepassing is voor de ontwikkeling aan de Oude Coevorderweg 30. Voor de locatie aan de Reindersdijk 30 zijn geen waterbelangen aan de orde omdat hier alleen sprake is van een functiewijziging.

Initiatiefnemer zal in overleg met het waterschap het plan verder uitwerken. Het aspect water staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.10 Vormvrije MER-beoordeling

Zoals uit artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voortvloeit, dient in de toelichting bij het bestemmingsplan gemotiveerd te worden in welke mate rekening is gehouden met diverse ruimtelijke belangen. In artikel 3.1.6, lid 5 van het Bro wordt verwezen naar enkele milieuaspecten die in de toelichting terug dienen te komen. Daarbij wordt eveneens verwezen naar de milieueffectrapportage (m.e.r.). Dit is een wettelijk instrument dat als doel heeft milieuaspecten volwaardig te betrekking in de ruimtelijke afweging die gemaakt wordt ten behoeve ruimtelijke plannen en besluiten. Er zijn in beginsel drie afzonderlijke situaties die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht bij een bestemmingsplan:

  • a. Er is een passende beoordeling nodig in het kader van de Wet natuurbescherming;
  • b. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 3 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportrage;
  • c. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 4 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van he Besluit milieueffectrapportage.

Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D valt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen, moet dan ook een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoek

Een passende beoordeling is nodig als op voorhand niet uitgesloten kan worden dat het plan significante gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied. Daarbij vormt de huidige feitelijke (planologisch legale) situatie het uitgangspunt. In afwijking hiervan kan een onherroepelijke natuurvergunning als referentie dienen mits deze passend is beoordeeld.

In geval van de Coevorderweg 30 is de vergunning Wet natuurbescherming uit 2014 passend beoordeeld en kan als referentie voor dit plan dienen. Omdat het plan geen verandering van soort, het aantalen dieren en de stalsystemen inhoudt, heeft het plan geen toename van stikstofdepositie tot gevolg. Zodoende is verzekerd dat er geen significante gevolgen voor de Natura 2000-gebieden kunnen zijn.

Voor de locatie Reindersdijk 30 zal het vervallen van de intensieve veehouderijbestemming leiden tot het vervallen van de mogelijkheid voor (toename van de) stikstofemissie van een dergelijke dierenhouderij, omdat immers het houden van dieren binnen de bestemming 'Bedrijf' niet mogelijk is.

Gezien het voorgaande is voor beide locaties geen nieuwe passende beoordeling nodig als bedoeld in artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming.

Om te bepalen of een m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

  • 1. Drempelwaarden Besluit m.e.r.

De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren wordt als activiteit genoemd in onderdeel D 14 van de bijlage in het Besluit milieueffectrapportage. Het bestemmingsplan wordt in kolom 3 van onderdeel D 14 genoemd als plan waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd.

Het voorliggende plan leidt niet tot een toename van het aantal stuks vee. Het oppervlakte aan bouwvlak, dat met dit wijzigingspplan wordt toegevoegd aan de Oude Coevorderweg 30, is alleen noodzakelijk voor en wordt dan ook volledig benut voor de benodigde werktuigenberging en de verlenging van de sleufsilo's. Immers die beide bouwplannen vormen de aanleiding voor dit wijzigingsplan. Er is in de toe te voegen bouwvlakruimte redelijkerwijs geen oppervlakte over voor nieuwbouw van stalruimte.

De jongveestal wordt iets verlengd. Formeel is dat voornemen geen onderdeel van dit wijzigingsplan. Omdat de jongveestal binnen het bestaande bouwvlak staat. Daarnaast neemt het aantal stuks jongvee ten opzichte van de vergunde aantal ook niet toe. De dieren worden alleen maar verplaatst vanuit een bestaande huisvesting.

In totaal zijn er 200 melkkoeien en 111 stuks jongvee vergund (zowel voor de Wet natuurbescherming als voor de Wet milieubescherming). Vastgesteld kan worden dat de drempelwaarde in lijst D14 voor gevallen, waarin de activiteit betrekking heeft op het houden van meer dan 200 melkkoeien, niet overschreden wordt. Voor de gewenste activiteiten van het melkveebedrijf geldt dan ook geen m.e.r.-beoordelingsplicht.

Ten aanzien van de locatie aan de Reindersdijk 30 worden alleen de bestaande gebouwen gebruikt voor opslag en stalling en vindt geen uitbreiding of nieuwbouw plaats. Daarnaast betreft het plan een functiewijziging van 'Agrarisch' naar 'Bedrijf'. De voorgenomen activiteiten worden niet genoemd in kolom 1 in bijlage C of D van het Besluit m.e.r. (er is geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject dan wel industrieterrein).

Op basis van de uitkomsten in dit hoofdstuk 4 – Milieu- en omgevingsaspecten– is inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Een m.e.r.-beoordeling is daarom ook voor deze locatie niet noodzakelijk.

  • 2. Ligging binnen een gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een 'gevoelig gebied'. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen een 'gevoelig gebied' zoals gedefinieerd in het Besluit m.e.r. In de hoofdstukken 3 en 4 van de toelichting is reeds aangegeven dat het plan gelet op de aard, omvang en ligging geen negatieve effecten heeft ten opzichte van dergelijke gevoelige gebieden.

  • 3. Belangrijke milieugevolgen

In voorgaande paragrafen bij hoofdstuk 4 zijn de verschillende milieuaspecten afgewogen. Daaruit is gebleken dat onderhavig plan geen belangrijke afgewogen. Daaruit is gebleken dat onderhavig plan geen belangrijke milieugevolgen heeft ten aanzien van deze aspecten.

Conclusie

Uit de hierboven beschreven m.e.r.-beoordeling volgt dat er voor dit plan geen milieueffectrapport opgesteld hoeft te worden.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om ruimtelijke plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe plannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit wijzigingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

5.2 Verbeelding

Het wijzigingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Op deze verbeelding zijn de plangebieden met het toekomstige bouwvlak en bestemming weergeven. Voor de locatie aan de Oude Coevorderweg 30 blijft de bestaande agrarische bestemming uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied op het plangebied van toepassing.

Binnen het vergrote bouwvlak voor de locatie aan de Oude Coevorderweg is op de verbeelding een maatvoeringsaanduiding opgenomen. Met deze maatvoeringsaanduiding, in combinatie met de regels, is vastgelegd dat de bebouwing op dit deel van het bouwvlak ten hoogste 1.248 m2 mag bedragen. Dit is de gezamenlijke oppervlakte van de nieuwe werktuigenberging en de oppervlakte van de uitbreiding van de 4 sleufsilo's.

Voor de locatie aan de Reindersdijk 30 wordt de bestemming 'bedrijf' opgenomen het gedeelte van het perceel waar de bebouwing en het erf is gesitueerd. De overige gronden van deze locatie behouden de agrarische bestemming.

Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan.

5.3 Regels

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan Buitengebied, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie: NL.IMRO.0109.100WP00052-0002 met de bijbehorende regels (en bijlagen) zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.

De bestemmings- en aanduidingsregels die van toepassing zijn op de plangebieden van het wijzigingsplan (in dit geval de bestemming 'Agrarisch met waarden - Beekdallandschap, 'Agrarisch met waarden - Essenlandschap', 'Bedrijf', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' zijn onverkort van toepassing. In de regels is een koppeling gelegd met deze bestemming.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor de realisatie van de plannen komen voor rekening van de initiatiefnemer. Initiatiefnemer dient op grond van de legesverordening van de gemeente Coevorden een vast bedrag aan leges te voldoen en daarmee worden de kosten voor de gemeentelijke procedure gedekt.

Tussen initiatiefnemer en de gemeente is een planschadeovereenkomst gesloten.

Vanuit het aspect economische uitvoerbaarheid worden dan ook geen beperkingen verwacht voor de realisatie van de plannen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen procedure. Het conceptwijzigingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de betrokken overleginstanties. De binnengekomen reacties zijn, waar nodig, in het plan verwerkt.

Vervolgens zal het ontwerpwijzigingsplan voor zes weken ter inzage worden gelegd (artikel 3.8 Wro). Gedurende deze termijn zijn er wel/geen zienswijzen ingediend.