direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kleine windturbines gemeente Coevorden
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0109.100BP00043-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het mogelijk maken van kleine windturbines in de gemeente Coevorden. De gemeente Coevorden heeft de wens om in de gehele gemeente windturbines mogelijk te maken met een ashoogte van niet meer dan vijftien meter en met een verhouding van 1:1 wat betreft ashoogte-tiphoogte, kortweg: kleine windturbines.

Omdat de voorgenomen ontwikkeling op dit moment nog niet mogelijk is volgens de nu geldende bestemmingsplannen en omdat de gemeente door middel van een vergunningstelsel zicht wil houden op de bouw van de kleine windturbines, wordt dit onderhavige bestemmingsplan opgesteld. Ook worden een aantal voorwaarden gekoppeld aan de bouw van de windturbines. Deze voorwaarden zullen worden opgenomen in het beleidskader 'Toetsingskader kleine windturbines'.

Dit bestemmingsplan voorziet dus in het planologisch mogelijk maken van de kleine windturbines in de gemeente Coevorden. Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de wettelijke bevoegdheid om dit bestemmingsplan op te stellen.

Tot slot wordt nog opgemerkt dat het met dit bestemmingsplan goed beschouwd gaat om een facetbestemmingsplan: dit bestemmingsplan wijzigt ter plaatse van haar plangebied de nu geldende regels slechts gedeeltelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan beslaat het gehele grondgebied van de gemeente. Onderstaande afbeelding geeft het plangebied aan van dit facetbestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00043-0002_0001.jpg"
Figuur. Plangebied.

1.3 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie Drenthe en gemeente Coevorden. Hoofdstuk 3 gaat vervolgens in op de ruimtelijke randvoorwaarden voor het al dan niet toestaan van kleine windturbines. Hoofdstuk 4 gaat in op de juridische vormgeving van het plan. Ten slotte gaat hoofdstuk 5 kort in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Doordat het toetsingskader integraal als Bijlage 1 ('Toetsingskader kleine windturbines') is opgenomen wordt voor een uitleg en toelichting op de regels verwezen naar deze bijlagen.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Het rijk voert geen specifiek beleid voor kleine windturbines. Uiteraard heeft het Rijk duurzaamheidsambities, maar zij ziet daarin voor kleine windturbines tot nog toe slechts een bescheiden rol weggelegd. Er is dan ook geen stimuleringsprogramma voor kleine windturbines. Daarbij hanteert het rijk de volgende overwegingen:

  • Kleine windturbines vormen geen opwekkingspotentieel van betekenis voor de nationale duurzame energiedoelstelling.
  • Tot op heden is er nog een onbalans tussen de investering in kleine windturbines in relatie tot de energieopbrengst.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Drenthe

Toetsingskader
Op 3 oktober 2018 zijn de Omgevingsvisie Drenthe 2018 en de Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld. De provincie heeft als ambitie dat Drenthe in 2050 volledig energieneutraal is. Daarmee conformeert zij zich aan het klimaatakkoord van Parijs. Dat betekent dat Drenthe in 2050 honderd procent van het energiegebruik hernieuwbaar produceert. De ambities zijn tevens verwoord in de Energieagenda 2016-2020 'Op weg naar een duurzame Drentse energiehuishouding' van de provincie Drenthe.

Om de doelen te bereiken, zet de provincie volop in op energiebesparing, waardoor de vraag naar energie wordt beperkt. In de resterende energievraag in Drenthe wil de provincie voorzien door de productie van hernieuwbare energie, met behoud van leveringszekerheid en betaalbaarheid.

De energieopgave wordt integraal aangepakt, zodat technologische, financiële en maatschappelijke innovaties en ontwikkelingen, ruimtelijke inpassing en de sociaal maatschappelijke impact daarvan, in samenhang worden beschouwd. De provincie wil de energieopgave realiseren, passend bij de kernkwaliteiten die onze provincie rijk is.

Om de Drentse energieopgave verder vorm te geven en de realisatie ervan te versnellen gaat de provincie samen met de gemeenten, waterschappen en andere partners een Regionale Energiestrategie (RES) uitwerken. De Drentse RES heeft een koppeling met het Integraal Nationaal Energie en Klimaatplan (INEK).

Om in 2050 energieneutraal te kunnen zijn, moet in Drenthe in 2030 veertig procent hernieuwbare energie worden geproduceerd. Dat komt naar inschatting overeen met de productie van twintig petajoule hernieuwbare energie. Er wordt gestreefd naar een mix van energie uit wind, zon, biomassa, en bodemenergie. Een wezenlijk onderdeel van deze productie wordt gerealiseerd met 285,5 megawatt aan windturbines, zoals afgesproken in het Nationaal Energie Akkoord.

Er wordt ruimte gegeven aan de productie van windenergie op logische locaties, waar het dynamische en technische karakter van windturbines aansluit bij verwante functies en overeenstemmen met het karakter van de plek en de omgeving. Daarnaast ziet de provincie mogelijkheden in landschappen waarin turbines minder waarneembaar of dominant zijn, zoals in bossen en kleinschalige landschappen.

Artikel 2.22 van de Omgevingsverordening bepaalt dat een ruimtelijk plan kan voorzien in de toepassing van windenergie, wanneer het gaat om kleine installaties met een ashoogte van maximaal vijftien meter, wanneer uit het desbetreffende plan blijkt dat dit gebeurt op een wijze die passend is binnen het landschap.

Conclusie
Wanneer het onderhavige planvoornemen om kleine windturbines in de gemeente Coevorden te plaatsen wordt getoetst aan de geldende regelgeving en het beleid van de provincie Drenthe, is de conclusie dat het planvoornemen met de regels en het beleid van de provincie overeenkomt. Daarmee vormt dit onderdeel geen belemmering voor de planologische ontwikkeling van dit bestemmingsplan.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Coevorden 2013-2023

De Structuurvisie Coevorden 2013-2023 (vastgesteld in december 2013) geeft een strategische ruimtelijke visie op de ontwikkelingen van het grondgebied van de gemeente Coevorden. De gemeente geeft hierin aan waar ruimtelijke ontwikkelingen worden voorgestaan en hoe deze worden gerealiseerd. Hiermee wil de gemeente helderheid verschaffen voor de inwoners, ondernemers en andere partners in de gemeente.

Ten aanzien van windturbines geldt dat, mede op basis van regionale en nationale afspraken, in de gemeente een aantal gebieden zijn aangewezen als zoekgebieden voor windenergie in de gemeente. Bij het aanwijzen van die gebieden is uitgegaan van grootschalige windturbines en niet van kleine windturbines. Over de kleine windturbines, zoals dit facetbestemmingsplan mogelijk maakt, laat de structuurvisie zich niet verder uit anders dan dat de gemeente Coevorden, in het bijzonder de omgeving rond de stad Coevorden, een uitstekende locatie is om een bijdrage te leveren aan alternatieve energiebronnen. Zo bezien vormen de in de structuurvisie geformuleerde doelen geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen.

2.3.2 Erfgoednota ‘Het Kapitaal van Coevorden’

In 2013 stelde de gemeenteraad van Coevorden de erfgoednota 'Het Kapitaal van Coevorden' vast. Dit naar aanleiding van de cultuurhistorische inventarisatie (CHI) in 2011. In de CHI zijn drie onderdelen, archeologie, landschap en historische geografie en gebouwde omgeving, geïnventariseerd, gewaardeerd en voorzien van beleidsadviezen. Deze beleidsadviezen hebben uiteenlopende doelen maar sluiten de voorgenomen ontwikkeling van dit facetbestemmingsplan niet specifiek uit. De gemeente Coevorden zal echter wel bij elke aanvraag afwegen of de bouw van een windturbine ter plaatse leidt tot onevenredige gevolgen voor de cultuurhistorische waarden in dat gebied. De Toetsingskader kleine windturbines stelt dat geen afbreuk mag worden gedaan aan cultuurhistorische waarden. Zo bezien vormt de erfgoednota geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen om kleine windturbines in de gemeente Coevorden mogelijk te maken en kan het bestemmingsplan ten aanzien van het erfgoedbeleid van de gemeente als uitvoerbaar worden geacht.

2.3.3 Welstandsnota

Voor het oprichten van een kleine windturbine is een omgevingsvergunning vereist. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) getoetst worden aan de welstandeisen. De welstandeisen zijn opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota (vastgesteld op 16 oktober 2012).

In de welstandsnota zijn (nog) geen specifieke toetsingscriteria opgenomen voor kleine windturbines. Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand, mag echter het volgende worden verwacht:

  • 1. Het bouwwerk heeft in zijn verschijningsvorm een relatie met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is. Daarnaast heeft de vormgeving ook zijn eigen samenhang en logica.
  • 2. Het bouwwerk levert geen negatieve bijdrage aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of de omgeving groter is.
  • 3. Het bouwwerk kent voldoende structuur in het beeld waarbij de aantrekkingskracht niet door ‘simpelheid’ verloren gaat.
  • 4. Het bouwwerk heeft een samenhangend stelsel van maatverhoudingen dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen.
  • 5. Materiaal, textuur, kleur en lichttoetreding ondersteunen het karakter van het bouwwerk zelf en maken de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk.

Aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een kleine windturbine zullen aan deze bovenstaande criteria worden getoetst.

Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling (het via een vergunningstelsel mogelijk maken om kleine windturbines in de gemeente Coevorden te plaatsen) geldt dat niet alle milieuaspecten zoals die normaal in een bestemmingsplan worden besproken voor de onderhavige ontwikkeling relevant zijn. De omgevingsaspecten die wel een rol spelen, zullen in dit hoofdstuk per aspect worden besproken. Deze aspecten worden meegenomen in de overwegingen bij de te maken keuzes voor locaties voor kleine windturbines.

Relatie Wet Milieubeheer
Kleine windturbines met een rotordiameter groter dan twee meter vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 3.13 en verder). Dit kan worden afgeleid uit het Besluit omgevingsrecht, Bijlage 1, onder 20.2. Deze windturbines worden als een zelfstandige inrichting gezien en moeten daarom voldoen aan de bepalingen ten aanzien van geluid, veiligheid en visuele hinder zoals die in het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn opgenomen. Voor deze kleine windturbines vormt het Activiteitenbesluit milieubeheer dus het toetsende kader ten aanzien van milieuaspecten.

Kleine windturbines met een rotordiameter kleiner dan twee meter vallen niet onder de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor deze windturbines kan worden volstaan met een omgevingsvergunning voor het bouwen. Omdat in de Wet milieubeheer de kleine windturbines (rotordiameter kleiner dan twee meter) zijn uitgezonderd vanwege de beperkte overlast die zij met zich meebrengen voor de omgeving, wil de gemeente Coevorden niet op voorhand voor deze kleine windturbines een aanvullende regeling opnemen in het bestemmingsplan. Desondanks wil de gemeente, mocht daarvoor een noodzaak aanwezig zijn omwille van verschillende omgevingsfactoren, wel de mogelijkheid houden nadere eisen te stellen aan geluid, veiligheid en visuele hinder van kleine windturbines. In die gevallen zal de gemeente de normering zoals die in het Activiteitenbesluit milieubeheer is opgenomen voor windturbines aanhouden. Ook kan bij een aanvraag bekeken worden of de windturbine een NEN-EN-IEC 61400-2 certificering heeft dan wel voldoet aan Handreiking miniwind en kleine windmolens van Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA). In dat eerste geval kan de toetsing bij de omgevingsvergunning beperkt blijven tot de vraag of het bedoelde certificaat aanwezig is.

De paragrafen van dit hoofdstuk gaan per thema in op de normeringen vanuit het Activiteitenbesluit milieubeheer voor geluid, externe veiligheid, ecologie en visuele hinder. Daarnaast wordt aanvullend nog ingegaan op de landschappelijke randvoorwaarden die de gemeente stelt voor het plaatsen van kleine windturbines en zal de eerste paragraaf eerst bespreken wat voor typen windturbines mogelijk zijn.

3.1 Soorten windturbines

In de categorie kleine windturbines (windturbines met een hoogte van maximaal vijftien meter) maken verschillende merken uiteenlopende windturbines. Al die windturbines zijn echter tot twee typen te onderscheiden:

  • 1. Turbines met een horizontale as (ook wel HAT-type genoemd);
  • 2. Turbines met een verticale as (ook wel VAT-type genoemd).

Turbines met een horizontale as zijn het type dat in Nederland veruit het meeste voorkomt. Van dit type windturbine is hieronder een afbeelding ingevoegd. De omvang van dit type windturbine is groter dan die van een windturbine met een verticale as.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00043-0002_0002.jpg"
Figuur. Een windturbine waarvan de as horizontaal is georiënteerd.

Naast de windturbines met een horizontale as, bestaan er dus ook windturbines waarbij de as waar de wieken omheen draaien verticaal zijn georiënteerd. Doordat deze windturbines geen staart nodig hebben, ze staan immers altijd in de juiste positie gepositioneerd, hebben dit type windturbines een kleinere omvang en zijn zij beter geschikt voor plaatsen waar de windrichting erg veranderlijk is. Van een windturbine met een verticale as is hieronder een afbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00043-0002_0003.jpg"
Figuur. Een windturbine waarvan de as verticaal is georiënteerd.

Hoewel de windturbines wat betreft uitstraling wezenlijk anders zijn en de meest geschikte locatie voor beide typen uiteenloopt, maakt dit facetbestemmingsplan geen onderscheid.

3.2 Geluid

Een kleine windturbine produceert geluid. Hoeveel geluid precies is afhankelijk van het type en de windsnelheid. Artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat geluidsnormen voor windturbines. Daarin staat dat een windturbine of een combinatie van windturbines voldoet ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten hoogste 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen, tenzij deze zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein, en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein. Deze geluidsnormering wordt landelijk acceptabel geacht.

Er is op voorhand geen reden om hier in het algemeen een nog strengere normering voor te hanteren. In bijzondere omstandigheden, zoals cumulatie van verschillende geluidsbronnen of andere windturbines, kunnen op grond van artikel 3.14a, tweede en derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer maatwerkvoorschriften worden gesteld. Omdat het bestemmingsplan slechts een beperkt aantal kleine windturbines toestaat (namelijk niet meer dan nodig voor de eigen energievoorziening) per bouwvlak of bouwperceel, zijn deze omstandigheden vooralsnog niet te verwachten. Daarom zijn er bij dit bestemmingsplan ook geen algemene op het Activiteitenbesluit milieubeheer aanvullende richtlijnen voor cumulatieve toetsing (ten behoeve van meldingstoetsing) nodig geacht. Dat betekent dat het milieuaspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Aanvullend op de bepalingen in het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat het beleidskader 'Toetsingskader kleine windturbines' als regel dat de afstand tussen de turbine en de meest nabijgelegen geluidsgevoelige bestemming minimaal viermaal de ashoogte van de turbine bedraagt. Dus indien een kleine windturbine een hoogte krijgt van vijftien meter (hetgeen de maximum hoogte is voor een kleine windturbines) dan moet deze kleine windturbine op minimaal zestig meter van de meest nabijgelegen geluidsgevoelige bestemming staan.

Van deze minimale afstandsmaat kan worden afgeweken als kan worden aangetoond dat er van geluidshinder geen sprake is of als deze zo kan worden beperkt dat van hinder in redelijkheid geen sprake meer is.

3.3 Externe veiligheid

Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op 27 oktober 2004 zijn het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaarcontour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

Onderzoek
Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied van dit bestemmingsplan, verscheidene risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de betreffende risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00043-0002_0004.png"
Figuur. Uitsnede risicokaart (bron:risicokaart.nl d.d. 11 februari 2019).

Binnen het plangebied waarop dit facetbestemmingsplan van toepassing is, liggen verscheidene gasleidingen, regionale wegen en andere risicobronnen. Omdat het echter op voorhand niet mogelijk is om gebieden te toetsen aan de mogelijkheid om de bouw van een kleine windturbine al dan niet uit te sluiten, wordt dit niet nu maar ten tijden van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een windturbine gedaan. Om die reden stelt het beleidskader 'Toetsingskader kleine windturbines' horend dit facetbestemmingsplan eisen aan de kleine windturbines ten aanzien van de afstand ervan tot risicobronnen en risicovolle inrichtingen.

Hoogspanningsleidingen
Op één onderdeel is de bovenstaande risicokaart niet volledig. Hoogspanningsleidingen zijn niet op de kaart weergegeven en behoeven om die reden een aparte afweging. Ter illustratie geeft de onderstaande figuur aan waar in de gemeente Coevorden hoogspanningsverbindingen zijn. De verbindingen die door de gemeente Coevorden lopen betreffen:

  • de 110 kV-leiding van het trafostation Beilen naar het trafostation Veenoord;
  • de 380 kV-leiding van het trafostation Zwolle naar het trafostation Meeden;
  • de 110 kV-leiding van het trafostation Hessenweg (Veenhuizen) naar het trafostation Coevorden;

De eigenaar van de hoogspanningsleidingen, TenneT, bepaalt de afstand die moet worden aangehouden tussen eigendommen van TenneT en windturbines op basis van het 'Handboek Risicozonering Windturbines'. Omdat geen eis voor certificering is opgenomen en omdat de veiligheidsmaatregelen bij kleine windturbines afwijken van de grote exemplaren, bestaat vanuit TenneT het verzoek om rekening te houden met de maximale werpafstand bij tweemaal nominaal toerental, tenzij de netbeheerder instemt met een kortere afstand. De gemeente Coevorden houdt hiermee rekening door in 'Toetsingskader kleine windturbines' te stellen dat de kleine windturbines op zijn minst op de maximale werpafstand moeten worden geplaatst van hoogspanningsleidingen bij twee keer het maximale toerental van de kleine windturbine. Anders gezegd: de voorgeschreven afstand tussen een kleine windturbine en een hoogspanningsleiding, is de afstand die een rotorblad kan afleggen bij het losschieten van de kleine windturbine als deze op twee keer zo snel draait dan maximaal mogelijk (nominaal toerental). Omdat de beleidsregel het toetsingskader is voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een windturbine, zoals door dit bestemmingsplan geboden, voldoet dit bestemmingsplan aan de gestelde eisen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00043-0002_0005.png"
Figuur. Uitsnede HoogspanningsNet Netkaart (bron:hoogspanningsnet.com d.d. 11 februari 2019).

Conclusie
Tijdens de toetsing van een aanvraag om omgevingsvergunning voor de bouw van een kleine windturbine moet bekeken worden of er redenen zijn om op grond van externe veiligheid, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een hoogspanningsverbinding, de omgevingsvergunning niet te verlenen of om voorwaarden te stellen. Op basis van het bovenstaande is de conclusie dat het milieuaspect externe veiligheid op voorhand geen belemmering opwerpt. Zodoende kan het planologische voornemen als uitvoerbaar worden geacht.

3.4 Visuele hinder

Het plaatsen van een kleine windturbine heeft naast ruimtelijke gevolgen ook visuele gevolgen. Hoewel de windturbines maximaal vijftien meter hoog mogen zijn, kunnen de windturbines in het open karakter de gemeente gevolgen teweegbrengen. Zo hebben de draaiende wieken van een windturbine mogelijk slagschaduw en lichtreflectie als gevolg. De positionering van kleine windturbines kan veel uitmaken in het al dan niet optreden van visuele hinder. Door een goede positionering van kleine windturbines, waarbij men rekening houdt met zonlicht en schaduwwerking kan men het effect van slagschaduw en lichtreflectie beperken. Ook stelt het Activiteitenbesluit milieubeheer regels omtrent lichtschittering en slagschaduw. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bepaalt in artikel 3.14, vierde lid, en in samenhang met artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer dat om slagschaduw en lichtschittering te voorkomen een windturbine is:

"voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voorzover de afstand tussen de windturbine en de gevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden en voorzover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen of woonwagens ramen bevinden".

Wanneer men dit toepast op bijvoorbeeld een windturbine met een rotordiameter van twaalf meter, betekent dat indien een windturbine zich op minder dan 144,00 m (twaalf maal een rotordiameter van twaalf meter) bevindt, de windturbine moet zijn voorzien van een stilstandvoorziening als de mogelijke slagschaduw zich anders meer dan zeventien keer per jaar gedurende meer dan twintig minuten per dag zou voordoen. Slagschaduw en lichtschittering moeten zoveel mogelijk worden beperkt (artikel 3.13, eerste lid van het Activiteitenregeling milieubeheer) door de toepassing van niet-reflecterende materialen of coatinglagen op de betreffende onderdelen.

Door middel van de regelgeving van het Activiteitenbesluit milieubeheer voorkomt de gemeente Coevorden zoveel als mogelijk visuele hinder.

3.5 Landschap en cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk moeten worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Voor het plangebied van dit bestemmingsplan geldt dat er verscheidene cultuurhistorische locaties voorkomen, verspreid over de gehele gemeente. Om toch die waarden te beschermen en om tot een uitvoerbaar plan te komen, regelt de 'Toetsingskader kleine windturbines' dat indien een windturbine wordt geplaatst op een afstand binnen vijftig meter nabij een rijks- of provinciaal monument, de aanvraag voor de omgevingsvergunning moet zijn voorzien van een positief advies van deskundige ten aanzien van landschap en stedenbouw. Ook geldt deze eis indien de aanvraag voor een omgevingsvergunning om een kleine windturbine te bouwen is voorzien op of bij een Rijks- of provinciaal monument.

Daarnaast geldt dat de gemeentelijke Erfgoednota is vertaald in de Toetsingskader kleine windturbines in die zin dat bij elke aanvraag wordt afgewogen dat of de bouw van een windturbine ter plaatse leidt tot onevenredige gevolgen voor de cultuurhistorische waarden in dat gebied.

Verder regelt het 'Toetsingskader kleine windturbines' dat de kleine windturbines passend in het landschap en de stedenbouwkundige structuur moeten zijn. Hiertoe moet een landschappelijke inpassing worden gemaakt. Voorts moet ten opzichte van molens minimaal de afstand van de molenbiotoop worden aangehouden wordt bij de plaatsing van kleine windturbines. Ook wordt geregeld dat een deskundige ten aanzien van landschap en stedenbouw een positief advies moet afgeven, indien kleine windturbines worden geplaatst in een beschermd dorps- of stadsgezicht.

Door de bovenstaande manier zijn de cultuurhistorische waarden in het plangebied van dit bestemmingsplan voldoende geborgd en kan dit bestemmingsplan op het milieuaspect cultuurhistorie als uitvoerbaar worden geacht.

3.6 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden moet men beoordelen in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming (Wnb) en in het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. De Wnb regelt onder andere de soortenbescherming van planten en dieren, dit betreft de in het wild voorkomende vogels onder de vogelrichtlijn, de dier- en plantensoorten onder de habitatrichtlijn. Dier- en plantensoorten die in de bijlage van de wet genoemd worden vallen ook onder de beschermde soorten, op deze lijst mogen provincies een 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 van de Wnb). In de Wnb is eveneens de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Omdat het op voorhand niet mogelijk is om voor het plangebied in kaart te brengen wat de eventuele gevolgen zullen zijn voor ecologie, wordt dit niet nu maar ten tijden van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een kleine windturbine gedaan. Als er voor deze windturbines een omgevingsvergunning nodig is van de gemeente, is het de taak van de gemeente om te beoordelen of de Wnb van toepassing is. De beleidsregel bevat de eis dat de gemeente Coevorden een aanvraag voor een omgevingsvergunning onder andere toetst aan de regels van de Wet natuurbescherming. De gemeente Coevorden zal dus bij elke aanvraag afwegen of de bouw van een windturbine ter plaatse leidt tot onevenredige gevolgen voor de beschermde natuurwaarden in dat gebied. Het is dus nodig om een ecologische quickscan uit te voeren als onderdeel van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Zo bezien, vormt het aspect ecologie geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen en kan het op dit onderdeel als uitvoerbaar worden geacht.

Hoofdstuk 4 Juridische vormgeving

4.1 Plansystematiek

Dit hoofdstuk bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wro bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Bro is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting omdat het op grond van artikel 3.1.6 van het Bro verplicht is om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag liggen, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.

Tot slot wordt hier nog opgemerkt dat de voorliggende regeling juridisch is vormgegeven als een facetbestemmingsplan. Dat wil zeggen dat de herziening niet rechtstreeks is verwerkt in de onderliggende bestemmingsplannen, maar dat het plan slechts een onderdeel van deze onderliggende bestemmingsplannen aanvult. Ten aanzien van het onderwerp dat het facetbestemmingsplan regelt, vervallen die regels in de onderliggende bestemmingsplannen die wat betreft dat onderwerp die strijd zijn met dit facetbestemmingsplan. De overige regels in de onderliggende bestemmingsplannen blijven ongewijzigd van toepassing. Ook wordt opgemerkt dat de verbeelding van dit facetbestemmingsplan alleen een weergave is van het besluitgebied. De verbeelding bevat dus behalve een grens die aangeeft waar het bestemmingsplan geldt, geen verdere invulling.

4.2 Toelichting op de regels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

4.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast conform de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan dat elders in de gemeente Coevorden geldt: 'bestemmingsplan Buitengebied' (met identificatienummer NL.IMRO.0109.100BP00012-0003). Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.

4.2.2 Algemene regels

De algemene regels zijn de regels die in het gehele plangebied van dit bestemmingsplan gelden. De 'Algemene bouwregels' bepalen dat het in het plangebied van dit bestemmingsplan niet is toegestaan om een kleine windturbine te bouwen. Deze regel in combinatie met de 'Algemene afwijkingsregels' zorgen dat een omgevingsvergunning nodig is voor de bouw van een windturbine.

Verder bevat dit hoofdstuk ook de 'Algemene afwijkingsregels'. Deze regel maakt het mogelijk om in afwijking van hetgeen dit bestemmingsplan bepaalt, door middel van een omgevingsvergunning één (of meer) kleine windturbine(s) te bouwen. Wel geldt dan het toetsingskader uit de 'Toetsingskader kleine windturbines', als opgenomen in Bijlage 1. Mocht die beleidsregel worden vervangen door een nieuwe beleidsregel met eenzelfde onderwerp, dan geldt de nieuwe beleidsregel.

De beleidsregels bevat een toetsingskader waaraan de gemeente Coevorden een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een kleine windturbine beoordeelt. Door het toetsingskader te scheiden van het bestemmingsplan ontstaat een flexibel systeem om af te wegen of kleine windturbine mogelijk is.

4.2.3 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden/ Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat Hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

5.1.1 Algemeen

Dit plan heeft uitsluitend als doel om het beleidskader voor kleine windturbines te vertalen naar de bestemmingsplannen waarop dit facetbestemmingsplan van toepassing is verklaard. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente. Het oprichten van kleine windturbines is alleen toegestaan na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bestemmingsregels. De kosten voor de gemeente betreffen het beoordelen van deze aanvragen. Deze kosten worden door middel van leges gedekt. De economische uitvoerbaarheid ligt in de handen van initiatiefnemers.

Dit bestemmingsplan bevat geen aangewezen bouwplan (artikel 6.12 in samenhang met artikel 6.2.1 van de Wro). Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet aan de orde.

5.1.2 Planschade

Artikel 6.1 van de Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders een belanghebbende die als gevolg van een bepaling van een bestemmingsplan (of een ander ruimtelijk besluit) schade lijdt, in de vorm van inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak, op zijn verzoek een tegemoetkoming in de schade toekennen. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en dat een tegemoetkoming op een andere wijze niet is verzekerd. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2% ontstaan door een verandering in het planologisch regime binnen het normale maatschappelijke risico gerekend.

Bij het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid (zoals aangegeven in 5.1.1) wordt een planschadeovereenkomst gesloten met de betreffende aanvrager. Hiermee komen eventuele planschadekosten voor rekening van de aanvrager. Dit geldt voor alle afwijkingen van het bestemmingsplan en dus ook voor kleine windturbines.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Inspraak en overleg

Dit bestemmingsplan is als vooroverleg naar de betrokken overlegpartners gestuurd. De binnengekomen op- en aanmerkingen hebben geleid tot wijzigingen van dit bestemmingsplan en de bijbehorende beleidsregel.

De resultaten van inspraak en overleg worden te zijner tijd in dit hoofdstuk verwerkt.

5.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan zal zes weken ter visie worden gelegd. Binnen deze termijn kan een ieder

een zienswijze kenbaar maken.