direct naar inhoud van REGELS
Plan: Nieuwe Krim 20, 21 en 23 A
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0109.015BP00002-0003

REGELS

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Nieuwe Krim 20, 21 en 23 A met identificatienummer NL.IMRO.0109.015BP00002-0003 van de gemeente Coevorden;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis gebonden beroep of bedrijf:

een dienstverlenend beroep of -bedrijf dat op kleine schaal in een woning en/of daarbijbehorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 aanbouw:

een aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.9 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;

1.10 bed & breakfast:

een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt met maximaal 6 kamers en maximaal 10 personen, die in beginsel deel uitmaakt van het hoofdgebouw en geen zelfstandige eenheid mag zijn of kan verworden tot een zelfstandige (woon) eenheid;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is;

1.23 kampeermiddel:
  • a. een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;

1.24 kleinschalig kamperen:

verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter op een agrarisch bouwperceel of op een woonperceel van ten minste 5000 m², in de vorm van een kampeerterrein voor maximaal 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans;

1.25 landbouwmechanisatiebedrijf:

een bedrijf waarbij de bedrijfsvoering is gericht op het repareren, aanpassen en verhandelen van landbouwmachines en andere agrarische systemen, alsmede op detailhandel in gereedschappen en materialen ten behoeve van de agrarische sector;

1.26 natweer onderkomen:

een gebouw bestemd voor het realiseren van een kleinschalige voorziening voor uitsluitend de gasten van de minicamping, niet zijnde een op de horeca gerichte voorziening als bedoeld in de Drank- en Horecawet;

1.27 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.28 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.29 peil:
  • a. bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;
  • b. bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
  • c. bij ligging anders dan een weg of verhard terrein: het maaiveld;
1.30 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces;

1.31 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.32 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Ontginningenlandschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Ontginningenlandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de bedrijfsmatige bewerking en/of beweiding van cultuurgrond;
  • b. erfbeplanting c.q. landschappelijke inpassing van de bebouwing;
  • c. sloten en bermen;
  • d. paden en ontsluitingswegen;

met de daarbijbehorende:

  • e. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.

Waarbij het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van het ontginningenlandschap, zoals die tot uitdrukking komen in de openheid van het landschap, de opstrekkende verkaveling, de kanalen en wijken, wegdorpen of verspreide bebouwing langs de ontginningsas wordt nagestreeft, waarbij de landschapswaarden nader tot uitdrukking komen in de grootschalige openheid en weidsheid, regelmatige verkaveling haaks op de ontginningsas met diepe kavels en sloten op de kavelgrens, bomenrijen langs het kanaal, bebouwing haaks op het kanaal en grote boerderijen met robuuste erfbeplanting;

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt de volgende regel:

  • er mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5,5 m.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, egaliseren, ophogen en vergraven van zandkopjes en natuurlijk reliëf;
  • b. het aanleggen van landschapselementen;
  • c. het dempen, aanleggen en wijzigen van watergangen en het aanleggen, wijzigen en verwijderen van drainage, dammen, stuwtjes en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. het beplanten van gronden met bomen en andere opgaande houtige gewassen;
  • e. het aanbrengen van verhardingen.
3.3.2 Uitzondering

De in lid 3.3.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn in verband met de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden, dan wel van ondergeschikte aard zijn en reeds in uitvoering zijn op het moment van verkrijgen van rechtskracht van het plan;
  • b. zijn aangegeven op de kaart behorende bij het landschappelijk inpassingsplan, dat is opgenomen in Bijlage 2.
3.3.3 Toetsingscriteria

De in lid 3.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door het verlenen van de vergunning onevenredige afbreuk zou worden gedaan aan de in lid 3.1 genoemde waarden van de gronden.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
    • 1. bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 en productiegebonden detailhandel, alsmede voor een landbouwmechanisatiebedrijf, ter plaats van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - landbouwmechanisatiebedrijf', met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
    • 2. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis gebonden beroep of bedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. aanbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning;

met de daarbijbehorende:

  • c. groenvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. water;
  • f. wegen en paden;
  • g. tuinen, erven en terreinen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in lid 4.1 onder a genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. per bedrijf mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  • c. een bedrijfswoning dient ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' te worden gebouwd;
  • d. de goothoogte van een gebouw of overkapping mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een gebouw of overkapping mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
  • f. de dakhelling van een gebouw of overkapping mag ten minste 15° bedragen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient de uitwendige hoofdvorm van de bebouwing, bestaande uit de goot- en bouwhoogte, nokrichting, oppervlakte en dakhelling, te worden gehandhaafd.
4.2.2 Aanbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. aanbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van aanbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • d. de afstand van aanbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 1,00 m te bedragen.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5,00 m bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel en detailhandel ten behoeve van het landbouwmechanisatiebedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - landbouwmechanisatiebedrijf';
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken anders dan voor bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, tenzij het betreft een landbouwmechanisatiebedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - landbouwmechanisatiebedrijf'.
  • c. het in gebruik nemen van de bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting' zonder realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing, zoals weergegeven in het Landschappelijk inpassingplan, dat is opgenomen in Bijlage 2.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 4.3 sub b in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, mits:
    • 1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in Bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd;
    • 2. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven betreft.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve van het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis gebonden beroep of bedrijf;
  • b. aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. agrarisch medegebruik;
  • d. tuinen en erven;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. wegen en paden;

met de daarbijbehorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt de volgende regel:

  • de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag ten hoogste 250 m² bedragen.
5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. het aantal hoofdgebouwen mag per bouwvlak ten hoogste één bedragen;
  • d. een hoofdgebouw dient vrijstaand te worden gebouwd;
  • e. de goothoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 8,00 m bedragen;
  • g. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 5,00 m te bedragen.
5.2.3 Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. aanbouwen en bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. aanbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van aanbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • e. de afstand van aanbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 1,00 m te bedragen.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswoning of de bedrijfsgebouw(en) ten hoogste 2,00 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag ten hoogste 5,00 m bedragen.
5.2.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. het aanwenden van vrijstaande bijgebouwen voor beroeps- en bedrijfsmatig medegebruik.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
6.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, mits de aanvrager een bureau-onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau dat werkt volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2 en kan worden toegestaan dat bouwwerken ten dienste van en conform een andere daar voorkomende bestemming worden gebouwd, mits de aanvrager een onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau dat werkt volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

6.3.2 Afwegingskader

Een in 6.3.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend, indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarde geen bezwaar bestaat. Indien uit het in 6.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het toestaan van de afwijking zullen worden verstoord, kunnen aan de omgevingsvergunning voor het bouwen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende

werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanplanten van bomen of een houtig gewas, voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,30 m zal worden geroerd;
  • b. het aanbrengen van drainage, diepploegen en mengwoelen dieper dan 0,30 m beneden maaiveld, afgraven dieper dan 0,30 m beneden maaiveld, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen en het aanleggen of vergraven van veldsloten.
6.4.2 Uitzondering

De in lid 6.4.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werkzaamheden die:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd programma van eisen;
  • b. die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;

hiertoe behoren: grondbewerkingen tot een diepte van 0,30 m onder maaiveld en niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,10 m onder de bouwvoor;

hiertoe behoren niet: diepploegen en mengwoelen dieper dan 0,30 m, afgraven dieper dan 0,30 m, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, aanleggen of vergraven van sloten en het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;

  • c. die reeds in uitvoering zijn danwel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • d. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingswet;
  • e. die de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen is gebleken uit een door aanvrager overgelegd, door burgemeester en wethouders goedgekeurd bureau-onderzoeksrapport van een daartoe bevoegd archeologisch bureau dat werkt volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
6.4.3 Toetsingscriteria

De in lid 6.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

6.4.4 Onderzoeksplicht

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
6.4.5 Voorwaarden omgevingsvergunning
  • a. Indien uit het in lid 6.4.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorwaarden worden verbonden als bedoeld in sublid a, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  • b. het gebruik van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • d. het gebruik van woonhuizen voor meer dan 1 woning;
  • e. het gebruik van gebouwen, anders dan woonhuizen en bedrijfswoningen, voor bewoning;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bed en breakfast;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van vrij kamperen, kleinschalig kamperen, of een andere vorm van kleinschalige verblijfsrecreatie;
  • h. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak in die zin dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits:

      • de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden;
  • d. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen, in die zin dat het vernieuwen of het herschikken van de aanwezige bebouwing wordt toegestaan, wanneer de bestaande bebouwingsomvang meer dan 250 m² maar niet meer dan 500 m² bedraagt, mits:
    • 1. het bebouwingsoppervlak in totaal niet toeneemt;
    • 2. bij herschikking de ruimtelijke samenhang op het perceel verbetert;
    • 3. bij nieuwbouw van een bijgebouw de bouwmassa van het bijgebouw het hoofdgebouw niet mag overheersen;
    • 4. indien sprake is van waardevolle bebouwing, de hoofdvorm van deze bebouwing gehandhaafd blijft;
  • e. het bepaalde in artikel 8 sub f in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van een bed en breakfast, mits:
    • 1. de bed en breakfast voorziening wordt gevestigd in een woonhuis of een bedrijfswoning;
    • 2. de bed en breakfast voorziening niet wordt gevestigd in een bijgebouw;
    • 3. de bed en breakfast voorziening ondergeschikt is aan de woonfunctie:
    • 4. de initiatiefnemer van de bed en breakfast voorziening de hoofdbewoner is;
    • 5. er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf is;
  • f. het bepaalde in artikel 8 sub g en h in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van kleinschalig kamperen, mits:
    • 1. de afstand van de gronden waar het kleinschalig kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot het dichtstbijzijnde kampeerterrein of een terrein voor kleinschalig kamperen ten minste 500 m bedraagt;
    • 2. de afstand van de gronden waar het kleinschalig kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot de naastgelegen woning ten minste 50 m bedraagt;
    • 3. de betreffende gronden direct aansluiten aan het erf van de woning van de aanvrager;
    • 4. het kleinschalig kampeerterrein in gebruik is in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober en aangetoond wordt dat buiten deze periode het terrein leeg van kampeermiddelen zal zijn;
    • 5. het terrein op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast, afgestemd op het gebiedseigen karakter;
    • 6. geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
      • de natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied en de directe omgeving daarvan;
      • de waardevolle essen in het gebied en de directe omgeving daarvan;
      • de stedenbouwkundige structuur van de bebouwing en omgeving;
    • 7. de te realiseren voorzieningen alleen worden bestemd voor een natweer onderkomen en uitsluitend voor eigen gasten;
    • 8. de te realiseren voorzieningen in bestaande gebouwen worden verwezenlijkt en niet meer dan 100 m² bedragen;
    • 9. het parkeren van komende en gaande bezoekers van de minicamping op eigen terrein plaatsvindt;
  • g. het bepaalde in artikel 8 sub g en h in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van tijdelijk groepskamperen, mits:
    • 1. het tijdelijk groepskamperen plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober en aangetoond wordt dat buiten deze periode het terrein leeg zal zijn;
    • 2. het aantal dagen per groepskamperen ten hoogste 10 bedraagt;
    • 3. op de betreffende gronden geen trekkershutten, chalets of stacaravans worden geplaatst;
    • 4. het terrein op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast, afgestemd op het gebiedseigen karakter;
  • h. het bepaalde in de gegeven bestemmingen in die zin dat gebouwen ten behoeve van een kampeerterrein worden gebouwd, mits:
    • 1. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9 sub h is verleend;
    • 2. voldoende is aangetoond dat de bestaande gebouwen op het perceel, waarin de voorzieningen voor de minicamping kunnen worden gerealiseerd, minder dan 50 m² bedragen;
    • 3. de oppervlakte van de nieuw te bouwen gebouwen niet meer dan 50 m² per kampeerterrein bedraagt;
    • 4. de goot- en bouwhoogte aansluiten bij de bestaande bebouwing;
    • 5. geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
      • de natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied en de directe omgeving daarvan;
      • de waardevolle essen in het gebied en de directe omgeving daarvan;
      • de stedenbouwkundige structuur van de bebouwing en omgeving.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • b. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  • c. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  • c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

Bestemmingsplan Nieuwe Krim 20, 21 en 23 A ,

van de gemeente Coevorden.