direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoofdstraat 110 Dalerveen, Recreatiebedrijf
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0109.010BP0004-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Hoofdstraat 110 te Dalerveen is het loon- en grondverzet bedrijf van de initiatiefnemers gelegen. Sinds een aantal jaar zijn de initiatiefnemers hun loon- en grondverzet werkzaamheden aan het afbouwen. Initiatiefnemers richten zich op dit moment op het onderhoud van sportvelden en een grondbank op het achterliggende terrein, maar willen dit in de komende jaren afbouwen.

Vanwege de afbouw van de loon- en grondverzet werkzaamheden is een aantal jaar geleden het initiatief ontstaan voor een volledige omschakeling van het bedrijf. De initiatiefnemers gaan de huidige bedrijfsactiviteiten omzetten in een recreatiebedrijf met natuurontwikkeling, rondom het Nieuwe Drostendiep.

Op 13 juli 2020 heeft Eelerwoude, namens de initiatiefnemers, het verzoek ingediend om ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling het bestemmingsplan aan de Hoofdstraat 110 ter herzien. Voorliggend bestemmingsplan betreft het nieuwe bestemmingsplan voor de locatie aan de Hoofdstraat 110.

1.2 Locatie plangebied

Het plangebied is gelegen aan de rand van het dorp Dalerveen, in de gemeente Coevorden. Het gehele plangebied voor de ontwikkeling van het recreatiebedrijf en de nieuwe natuur loopt van de Hoofdstraat 110 in het dorp, langs de Lichtenburg, tot aan de watergang Drostendiep. Afbeelding 1 geeft het plangebied weer.

Het erf bestaat uit een bedrijfswoning met een aantal opstallen en grond, die ten functie zijn van het loon- en grondverzetbedrijf. De achterliggende gronden zijn in gebruik voor agrarische doeleinden. Voorliggend bestemmingsplan gaat enkel in op de herziening van het erf aan de Hoofdstraat 110 met de achterliggende grondbank.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0001.jpg"

Afbeelding 1: Luchtfoto met plangebied binnen de rode kaders.

1.3 Huidig planologisch regime

Het plangebied is gelegen op de grens van twee bestemmingsplannen van de gemeente Coevorden. Het oostelijke deel behoort tot het bestemmingsplan 'Kernen', dat is vastgesteld op 9 november 2020. Binnen dit bestemmingsplan is de locatie aangewezen met de enkelbestemming 'Bedrijf - Tuincentrum'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' van toepassing. Ook geldt een functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag en verkoop van vuurwerk'. Dit is toegestaan binnen de met een stippellijn aangegeven kaders. Een uitsnede is weergegeven in afbeelding 2.

Het westelijke deel behoort tot het bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld in 2014. Het plangeb ied heeft drie enkelbestemmingen: 'Agrarisch met waarden - Essenlandschap', 'Agrarisch met waarden - Beekdallandschap' en 'Bos - Beplantingsstrook'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'. Zie hiervoor afbeelding 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0002.jpg"

Afbeelding 3: Uitsnede Bestemmingsplan Kernen, vastgesteld in november 2020 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0003.jpg"

Afbeelding 3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld in 2014 (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Hoofdstraat 110 Dalerveen, Recreatiebedrijf' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0109.010BP0004-0002) en een renvooi;
  • regels;
  • toelichting.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het, van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die volgen uit het beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het projectgebied en de directe omgeving aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu-aspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling nader toegelicht, waarbij eerst de huidige situatie wordt beschreven. Hierna volgt een beschrijving van het toekomstige erf.

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Beschrijving plangebied

Het plangebied is gelegen in de gemeente Coevorden, aan de rand van het dorp Dalerveen. Het loopt van de watergang Drostendiep, langs de Lichtenburg tot en met het erf aan de Hoofdstraat. Het erf bestaat uit een woning met een aantal opstallen en grond ten behoeve van het loon- en grondverzetbedrijf. De percelen ten oosten van het erf zijn agrarische gronden, die afgelopen jaren in gebruik zijn geweest als grasland (afbeelding 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0004.jpg"

Afbeelding 4: Impressie van de graslanden. (bron: Eelerwoude)

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0005.jpg"

Afbeelding 5: Impressie van het terrein behorende tot het grondverzetbedrijf (bron: Eelerwoude)

2.1.2 Het landschap

Het Drentse landschap is gevormd door een verschillend aantal landschappen. Dalerveen behoort tot de wegdorpen van de randveenontginningen. Het is in de middeleeuwen ontstaan door ontginning aan de randen van het hoogveenpakket. Een laag gelegen beekdal loopt vanuit de beek Drostendiep omhoog naar het hoger gelegen hoogveenpakket, waarop het dorp gesitueerd is. De hogere gronden van Dalerveen zijn gelegen op een dekzandrug, te vinden op meerdere plekken in de omgeving. De dekzandrug van Dalerveen staat bekend als de rug van Rolde/Rolderrug.

Dalerveen heeft de gecombineerde vorm aangenomen van een Drents esdorp en een veenkoloniaal lintdorp. In de loop der jaren heeft het dorp zich als lint langs de wegen gevormd met daarachter enkele bebouwingsclusters. In eerste instantie bestond dit alleen uit boerderijen met dominerende erfbeplanting. Na verloop van tijd zijn hier ook burgerwoningen tussen gebouwd.

Er bestaat weinig contrast in de overgang van het dorp naar het omliggende landschap. Op de boerenerven en tussen de woningen is nog ruimte om hier vanuit het dorp een blik op te vangen. Dit omliggende landschap bestaat uit een onregelmatige verkaveling, die haaks staat op het bebouwingslint. Het heeft een open karakter en is veelal gevormd door watergangen en agrarische gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0006.jpg"

Afbeelding 6: Geomorfologische opbouw landschap en historische kaart van het jaar 1900.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0007.jpg"

Afbeelding 7: Historische kaarten van de jaren 1950 en 1980.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0008.jpg"

Afbeelding 8: Hoogtekaart en bodemkaart.

Bodem

De bovenste laag van de bodem in het plangebied is opgebouwd uit moerige eerdgrond, laarprodzolgrond en madeveengronden (afbeelding 8). Dit is opgebouwd uit zand met een moerige tussenlaag, leemarm en zwak lemig fijn zand, en zand zonder humuspodzol.

2.2 Toekomstige situatie

De inrichting van het plangebied is in grote lijnen beschreven in deze paragraaf. Een uitgebreide beschrijving is te vinden in het ontwikkelplan, welke als Bijlage 3 Ontwikkelplan natuurinclusief ondernemen is opgenomen bij de toelichting van voorliggend bestemmingsplan.

Een nieuw recreatiebedrijf

Het nieuwe recreatiebedrijf wordt gebouwd op het terrein van het loon- en grondverzetbedrijf dat is gelegen aan de oostzijde van het plangebied. Het nieuwe recreatiebedrijf wordt een unieke vorm van recreatie met lodges en een belangrijke relatie met de natuur. Het gehele terrein van het loon- en grondverzetbedrijf wordt de komende jaren afgebouwd en omgevormd tot een recreatiegebied met de verblijfsaccommodaties verpakt in een groene setting.

Met de functiewijziging van het loon- en grondverzetbedrijf vervalt de mogelijkheid om op het bouwvlak 7.500 m2 aan bedrijfsbebouwing te realiseren. Het nieuwe recreatieve bedrijf bestaat uit kleinschalige bouwweken welke landschappelijk worden ingepast. Binnen de kern Dalerveen past de nieuwe functie beter dan het huidige loon- en grondverzetbedrijf. De nieuwe functie ontziet het dorp van zware verkeersbewegingen en dat heeft een positief effect op de kern Dalerveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0009.png" Afbeelding 9: Inrichting recreatieterrein.

Inrichting recreatieterrein

Het plangebied wordt zo ingericht dat het aansluit op de landschappelijke kwaliteiten van het landschap en zorgt voor natuurontwikkeling. Het terrein wordt ingericht met accommodaties voor recreanten die op zoek zijn naar rust en natuur. De accommodaties zijn gericht op verschillende doelgroepen (afbeeldingen 9, 10 en 11). Zo zijn er hotelchalets, vogelkijkhutten, lodges en een groepsaccommodatie in de vorm van een heksenkring.

Heksenkring

De Heksenkring is genoemd naar de legende 'De Witte Wieven', die onderdeel is van de cultuurhistorie in Dalerveen. De accommodaties hebben de uitstraling van een heksenhut. De buitenzijde is van hout, de daken lopen bijna door tot de grond en de hutten hebben kleine ramen. Hierdoor ogen ze knus. De huisjes verschillen in formaat en zijn geschikt voor 2 tot 4 personen. Ze worden geplaatst in een kring, tezamen met bomen en een centrale ruimte. De centrale ruimte is een voormalige agrarische loods en biedt ruimte voor een huiskamer en sanitaire voorzieningen. Deze ruimte komt de kleinschaligheid van de huisjes ten goede. De heksenhutten worden ingezet als groepsaccommodatie voor families met kinderen, met een totale grote van maximaal 24 personen.

Vogelkijkhutten

Aan de westzijde van het recreatieterrein wordt ruimte gemaakt voor drie bijzondere accommodaties. Ze worden dusdanig ingericht en gepositioneerd, dat er vanuit de hutten uitzicht is over het te herontwikkelen weidevogelgebied. Bezoekers kunnen op deze manier optimaal genieten van de rust en natuur. De vogelkijkhutten zijn naast een slaapplaats voorzien van een keuken en badkamer, geschikt voor maximaal 5-7 personen. De buitenzijde van de hutten heeft een niet opvallende kleur, die aansluit op de sfeer van de omgeving.

Hotelchalets

De vier hotelchalets hebben een iets ruimere opzet dan de Vogelkijkhutten. Naast een slaapkamer zijn ze voorzien van een badkamer en keuken. Deze accommodaties zijn bedoeld voor 2 tot 4 personen, die willen genieten van 'extensieve recreatie'. De hotelchalets zijn gelegen in het groen, met een royale afstand ten opzichte van elkaar en een uitzicht op het landelijk gebied.

Lodges

Voor families en kleine groepen van maximaal 6 personen komt een zestal lodges op het terrein te staan. Dit zijn luxe tentachtige hutten. Ze zijn opgebouwd met een houtconstructie en sluiten in uitstraling aan op de natuur. Ze zijn volledig uitgerust en hebben een vrij uitzicht. De lodges komen aan de zuidzijde van het recreatieterrein op een aan te leggen helling te liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0010.jpg"

Afbeelding 10: Impressie van lodge (L) en heksenhut (R)

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0011.jpg"

Afbeelding 11: Impressie van hotelchalet (L) en vogelkijkhut (R).

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0012.png"

Afbeelding 12: Inrichting beplanting.

In totaal worden 22 recreatieverblijven gerealiseerd, waarvan 13 zelfstandige verblijven en 9 verblijven ten behoeve van de groepsaccommodatie 'De Witte Wieven'. Ten behoeve van de heksenkring 'De Witte Wieven' wordt tevens een algemeen centraal gebouw gerealiseerd voor een woonkamer met sanitaire voorzieningen.

Versterken landschappelijke kwaliteiten van het erf en omgeving

Het recreatiebedrijf heeft een sterk groen karakter. De accommodaties zijn ingebed in een groene omgeving en duidelijk afgescheiden van het grondbedrijf. Een voormalige landbouwschuur wordt gehalveerd, verplaatst en hergebruikt als centrale groepsruimte. Dit zorgt voor een grotere ruimte tussen de bebouwing op het grondverzetbedrijf en het recreatieterrein. Ook is gekozen voor een ontsluiting vanaf De Lichtenburg over een bestaande toegangsweg. In aansluiting op deze toegangsweg is een parkeerplaats gesitueerd, waar vanuit een half verhard pad naar de accommodaties toe loopt. Het recreatieterrein wordt op deze manier zo veel mogelijk ontzien van (auto)verkeer en krijgt een autoluw karakter. De accommodaties worden geplaatst aan de randen van het recreatieterrein, zodat de ruimte op het binnenterrein natuurvriendelijk ingericht kan worden en er een verbinding ontstaat tussen de verblijfsobjecten en het weidevogelgebied.

Beplanting

Om de setting van het nieuwe terrein vorm te geven, wordt gebruik gemaakt van inheemse beplanting. Het toepassen van de beplanting verrijkt de lokale biodiversiteit. Het biedt schutplekken en voedsel voor onder andere vogels, vlinders en kleine zoogdieren. Ook zorgt voor meer privacy en genereert het een scheiding tussen het verschillende gebruik van het terrein. Voor de beplanting wordt gebruik gemaakt van streekeigen soorten, passend bij het landschap en haar bodem. Een beplantingstabel is onderdeel van het Ontwikkelplan natuurinclusief ondernemen, dat behoort tot de bijlagen bij de toelichting.

Struweel

Nieuw en bestaand struweel vormt de afscheiding van het recreatieterrein, met daartussen nog enkele openingen voor een uitzicht van de accommodaties op het omliggende landschap. Voorbeelden van de soorten zijn: krentenboom, Gelderse roos, framboos en hazelaar. Ze worden in groepen van 3 tot 5 stuks van dezelfde soort in wildverband aangeplant, zodat de heestersoorten genoeg kansen hebben zich te ontwikkelen. Twee struweelgroepen kleden het middenterrein aan. Hier worden ook winterbloeiende heesters (zoals kornoelje, sneeuwbal en toverhazelaar) toegepast. Deze maken het stuifmeelaanbod voor insecten gedurende het jaar sluitend.

Bloemenweide

De bloemenweide wordt ingezaaid met een inheems bloemenmengsel. Met een bloemenweide hebben insecten weer een groter leefgebied, waardoor een steentje wordt bijgedragen aan het verminderen van de grootschalige insectensterfte waar Nederland mee kampt. Door ook vroegbloeiende bolgewassen (bv. sneeuwklok of krokus) te poten, wordt het voedselseizoen voor bijen verlengd.

Bomen

De bomen zijn een belangrijke spil in de vormgeving van het terrein. Ze begeleiden de accommodaties en zorgen met hun massa voor verbondenheid en balans van het terrein. De bomen bieden een besloten omgeving voor de accommodaties, maar zorgen nog wel voor een open zicht op het open buitengebied. Voorbeelden van de soorten bomen die in het ontwerp gebruikt worden zijn: de zachte berk, zomereik, ruwe berk en de grauwe wilg. In en rondom de bloemenweide worden enkele vruchtdragende bomen (walnoot, appel en gagel) geplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0013.jpg"

Afbeelding 13: Impressiebeelden natuurvriendelijke inrichting recreatieterrein.

Grondwal

Ten zuiden van het recreatieterrein zijn twee functies gelegen die, gezien de activiteiten, enige vorm van geluidshinder kunnen vormen voor het recreatieterrein. Een nieuwe grondwal aan de zuidzijde dient als wering voor dit geluid. De grondwal wordt ingeplant met nieuwe inheemse beplanting en sluit aan op de bestaande volwassen houtsingel. Zo kan er optimale rust geboden worden aan de bezoekers.

Beleving en inrichting van het weidevogelgebied

Agrarische percelen naast het recreatieterrein bestaan momenteel uit graslanden, maar worden ingericht als natuurgebied voor weidevogels. Deze ontwikkeling onderstreept de sterke groene uitstraling van het recreatieverblijf. Een klein wandelpad wordt aangelegd, die de verblijfslocaties verbind met het weidevogelgebied. Het pad leidt naar de vogelkijkwanden.

De weilanden worden uitgebreid en geïntensiveerd tot bloemrijke weide, met als doel een toename van het aantal insecten (waaronder bijen). Het landschap is voedselrijk en biedt de nodige beschutting voor kleine zoogdieren en weidevogels. Er komen ook een plas- drasgebied, oeverzwaluwwand en natuurvriendelijke oever langs de beek Drostendiep. De natuurvriendelijke oever wordt in samenwerking met het waterschap Vechtstromen gerealiseerd. Verder komen er enkele elementen, die de landschaps- en natuurervaring versterken. Dit zijn een onder andere de steigers, waar echte natuurliefhebbers via een bootje onder begeleiding naar het achterliggende plas-drasgebied kunnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0014.jpg"

Afbeelding 14: Impressiebeelden weidevogelgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0015.jpg"

Afbeelding 15: Gehele inrichtingsplan.

Lokaal en regionaal draagvlak

Draagvlak voor het plan is belangrijk. De initiatiefnemers zijn met verschillende lokale partijen in gesprek gegaan. Uit deze gesprekken is gebleken dat de natuurinclusieve ontwikkeling een aanwinst is voor het dorp. Het vergroot de leefbaarheid van het dorp en de omgeving. Naast lokale partijen is het plan voorgelegd aan partijen zoals het waterschap Vechtstromen en Leader Zuidoost-Drenthe. Ook zij zijn positief gesteld over de ontwikkeling, wat zorgt voor een breed draagvlak.

Rondom de locatie van de initiatiefnemers wonen verschillende buren van de initiatiefnemers. Voor de initiatiefnemers is het van belang dat de buren mee worden genomen in de plannen en de voortgang van de ontwikkeling. Hiertoe is een informatiemiddag georganiseerd. Op 17 oktober 2020 hebben de direct buurtbewoners de gelegenheid gehad om de plannen te komen bekijken. Tijdens deze middag hebben de initiatiefnemers hun plannen toegelicht en waren de buren in de gelegenheid vragen te stellen omtrent het voorliggend plan. Einde van middag waren alle aanwezige buren louter positief en dus zeer te spreken over de herontwikkeling van het loon- en grondverzetbedrijf naar recreatiebedrijf.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid beschreven dat betrekking heeft op het projectgebied en de voorgenomen ontwikkeling. Het wordt benaderd vanuit het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld, omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document, gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De ontwikkeling past binnen het doel van het rijk om natuurwaarden, cultuurhistorische waarden en de biodiversiteit te versterken. Daarnaast draagt het bij aan het vergroten van Nederland zijn concurrentiekracht met een kwalitatieve aanvulling op de recreatieve sector.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro worden een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro komen de volgende onderdelen aan bod:

  • Project Mainportontwikkeling.
  • Rotterdam.
  • Kustfundament.
  • Grote rivieren.
  • Waddenzee en waddengebied.
  • Defensie.
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Daarbij is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN').

Ladder van duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij ook een nieuwe "Laddersystematiek" wordt toegepast. Deze nieuwe regeling is opgenomen in artikel 3.1.6 Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen. De toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking houdt in dat:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Het gaat dus om een stedelijke ontwikkeling die een nieuw of groter planologisch beslag legt op de ruimte. Of, als er alleen een wijziging van de gebruiksfunctie is, op een andere manier wezenlijke ruimtelijke effecten heeft.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 de definities opgenomen voor:

- bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

- stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan voorziet in de functiewijziging van een bestaand loon- en grondverzetbedrijf naar een recreatieterrein met accommodaties en ontwikkeling van nieuwe natuur. De realisatie van voorliggend plan wordt volgens jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2015:2517) niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voorliggend plan heeft betrekking op een vergelijkbare situatie als benoemd in de uitspraak van de Raad van State.

Het vigerende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van totaal 7.500 m2 aan bedrijfsgebouwen toe binnen de bestemming 'Bedrijf - Tuincentrum'. Met de ontwikkeling van het recreatieterrein wordt dit oppervlak weggenomen en gedeeltelijk ingezet voor de recreatie voorzieningen. Dit leidt tot een ruime afname van de totaal toegestane oppervlakte aan verharding. De accomodaties (incl. sanitaire voorzieningen van de Heksenkring) beslaan tezamen minder dan 20 procent (circa 3300 m2) van de volledige oppervlakte van het recreatieterrein. Dit recreatieterrein heeft een omvang van circa 1,65 hectare. Beplanting en open bloem- en grasvelden beslaan hoofdzakelijk de invulling van het terrein. De wijzing van de gebruiksfunctie heeft gezien de aard en het oppervlak van de nieuwe functie, namelijk recreatie in plaats van bedrijvigheid, een positief ruimtelijk effect ten opzichte van het vigerend planologisch regime. Gezien het bovenstaande worden met de functiewijziging de bebouwingsmogelijkheden niet vergroot en vindt geen nieuw beslag op de ruimte plaats.

Niet het gehele recreatieterrein bevindt zich binnen het vigerend bestemmingsplan 'Kernen' en daarmede het bestaand stedelijk gebied. Echter is een financieel haalbaar recreatieterrein met een dergelijke omvang niet te realiseren binnen de bestaande bebouwde omgeving. De oppervlakte aan open gronden binnen de bebouwde kom van Dalerveen is beperkt. Daarnaast beslaan de gronden andere functies en is een recreatieterrein op die gronden vanuit milieukundig oogpunt niet wenselijk. Ook kan een ontwikkeling op open gronden van invloed zijn op de ruimtelijke kwaliteit van het bebouwingslint, zoals het verdwijnen van zicht/doorkijk vanuit de Hoofdstraat naar het achterland. Het huidige perceel sluit aan op de bestaande bebouwings- en groenstructuren, en verkavelingsvorm. Het is momenteel afgesloten van de omgeving. Zowel ten aanzien van de open graslanden in het buitengebied als de bebouwde omgeving.

Van belang is om aan te duiden dat een behoefte bestaat aan de realisatie van een nieuw recreatiebedrijf. Deze behoefte is er wel degelijk. Dit wordt onder andere bevestigd met het Programma Vitale Vakantieparken Drenthe, de Omgevingsverordening 2018 van de provincie Drenthe en de beleidsnotitie Vrijetijdseconomie gemeente Coevorden. De provincie, gemeente en andere partijen stimuleren de ontwikkeling van de vrijetijdssector. Daarbij wordt ruimte geboden aan nieuwe, innovatieve bedrijven die beter aansluiten op de wensen van toeristen en recreanten. De voorgenomen ontwikkeling biedt de gewenste aansluiting en kwaliteitsinjectie, zoals ook is beschreven in paragrafen 3.3.4 en 3.4.2.

3.2.3 Conclusie Rijksbeleid

Vanuit de SVIR, het Barro, de Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorliggend plan. Geconcludeerd kan worden dat het plan passend is binnen het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in meerdere visies, nota's en andere plannen. Voor deze ontwikkeling zijn de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Drenthe van belang.

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening

De Omgevingsvisie Drenthe is de provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Drenthe. In 2018 is de Omgevingsvisie en -verordening 2018 vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategisch kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. In de Omgevingsvisie beschrijft de provincie de missie, ambities, doelstellingen, strategie en de uitwerking daarvan op het gebied van de fysieke leefomgeving. De missie luidt als volgt: "Het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten".

De Omgevingsverordening Drenthe is een van de instrumenten om het beleid door te laten werken. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. In de Omgevingsverordening zijn een aantal regels opgesteld ten aanzien van verblijfsrecreatie (Artikel 3.27):

  • 1. Een ruimtelijk plan kan alleen voorzien in nieuwe verblijfsrecreatie voor zover deze niet wordt gesitueerd binnen de op de bij deze verordening behorende kaart D3 (Natuurnetwerk Nederland) aangegeven begrenzingen en in een gebied dat op de bij deze verordening behorende kaart D11b als “Landbouwgebied plus” is aangeduid.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan voorzien in nieuwe verblijfsrecreatie wanneer het gaat om ver-/uitplaatsing van bestaande bedrijven uit kwetsbare gebieden als het desbetreffende ruimtelijk plan voorziet in een locatie aan de rand van natuurgebieden.
  • 3. Een ruimtelijk plan kent geen gebruiksbepalingen die permanente bewoning van recreatieverblijven toestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0016.jpg"

Afbeelding 16: Ligging Natuurnetwerk Nederland ten opzichte van plangebied (bron: Omgevingsvisie provincie Drenthe).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied is, zoals te zien is in afbeelding 16, niet gesitueerd aan of in een gebied behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Wel draagt de ontwikkeling bij aan de biodiversiteit in het gebied en heeft het een werking als ecologische verbindingszone. Het plangebied is daarnaast niet gesitueerd in een landbouwgebied plus en voorziet niet in een permanente bewoning van de verblijfsaccommodaties.

3.3.2 Combinatiemodel

De provincie wil ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit en heeft de Omgevingsvisie daarom uitgewerkt aan de hand van zes verschillende kernkwaliteiten. Dit zijn aardkundige waarden, natuur, landschap, archeologie, cultuurhistorie en rust. Daarnaast hanteert provincie Drenthe voor het ruimtelijke domein vier robuuste systemen: het natuursysteem, het landbouwsysteem, het watersysteem en de sociaaleconomische structuur. Deze systemen zijn op ruimtelijk niveau met elkaar verbonden. Voor de toekomstbestendigheid van de systemen is het benodigd dat deze robuust zijn, waarmee bedoeld wordt dat de systemen niet om moeten kunnen vallen met een kleine (ruimtelijke) verandering.

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden beoordeeld aan de hand van het combinatiemodel. Hierin zijn de kernkwaliteiten en de robuuste systemen in lagen boven elkaar gezet. De provincie Drenthe heeft het combinatiemodel ontwikkeld om zorgvuldiger om te kunnen gaan met de inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Zo streeft de provincie ernaar om de 'lagen' met elkaar te combineren en zo te werken naar een toekomstbestendig Drenthe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0017.jpg"

Afbeelding 17: Combinatiemodel provincie Drenthe (bron: Omgevingsvisie 2018 provincie Drenthe).

3.3.2.1 Kernkwaliteit landschap

De kernkwaliteit landschap wordt bepaald door natuur en cultuur. De verscheidenheid aan typen landschappen en de ontstaansgeschiedenis daarvan vormen samen de ruimtelijke identiteit van Drenthe. De provincie streeft naar het versterken en behouden van de culturele, economische en ecologische kracht van het Drentse landschap. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk, maar moeten wel passend zijn bij de ontstaansgeschiedenis van het landschap. Drenthe bestaat uit zes verschillende landschapstypen. Voorliggend plan is grotendeels onderdeel van het 'wegdorpenlandschap van de randveenontginning'. Ook ligt het deels in het 'esdorpenlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0018.jpg"

Afbeelding 18: Kernkwaliteit landschap (bron: Omgevingsvisie Drenthe 2018).

Wegdorpen van de randveenontginning

Het landschap 'Wegdorpen van de randveenontginning' is een bijzonder landschap. Het is gelegen tussen het lage beekdal en de hoger gelegen Veenkoloniën (afbeelding 18). De dorpen zijn gebouwd aan wegen en vormen een langgerekt, slingerend lint. Haaks op het lint staat een onregelmatige, smalle en vaak lange verkavelingsstroken. In de dorpen is er een sterke verbinding met het achterliggende landschap. Dit komt ten eerste door de vele open ruimtes tussen de bebouwing. Vanuit het dorp is het achterliggende landschap waarneembaar. Ten tweede komt dit door het groen dat vanuit het landschap doorloopt tot in de dorpskern.

Het landschap buiten de dorpen typeert zich in grote open ruimtes met enkele beplanting en bosschages aan de randen van de kavels. De bovengenoemde eigenschappen worden gezien als provinciaal belang en dienen versterkt en behouden te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0019.png"

Afbeelding 19: Kaart 'Wegdorpen van de randveenontginning' (bron: Omgevingsvisie Drenthe 2018).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De structuur van een wegdorp is duidelijk zichtbaar in Dalerveen. De wegen slingeren door het landschap van de veenontginning heen. De verkaveling volgt de Hoofdstraat en De Lichtenburg, is hier haaks op uitgelijnd en heeft veelal een rechte, strakke vorm aangenomen. Woningen staan dichtbij de wegen. Daarachter of naast zijn bedrijfsgebouwen te vinden. Hoofdzakelijk behoren deze bedrijven tot de agrarische sector. In Dalerveen zorgen groenstructuren, zoals rijen bomen en struweel, solitaire bomen en hagen, voor een verbinding tussen het buitengebied en de erven. Zicht op het achterland is veelal afgeschermd door deze groenstructuren. Op enkele plekken is nog een doorkijk op het achterland.

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op de aanwezige groenstructuren, die het dorp verbinden met het achterland. Dit is te zien in het Ontwikkelplan natuurinclusief ondernemen, behorend tot de bijlagen van dit bestemmingsplan. De locatie is door middel van groen grotendeels afgeschermd van het dorp. Belemmering van het zicht voor omwonenden is dan ook niet aan de orde. De verkavelingsstructuur van het perceel blijft gelijk en sluit aan op de Hoofdstraat en De Lichterburg. Aan de west- en noordzijde van het perceel worden enkele openingen in de groenstructuur gecreëerd ten behoeve van het doorzicht op het landschap vanuit de recreatieverblijven.

3.3.2.2 Kernkwaliteit archeologie

De provincie Drenthe hecht waarden aan de instandhouding, bescherming, beleving en benutting van archeologische waarden. Het archeologisch bestand maakt een belangrijk deel uit van de ruimtelijke historie, maar ook de huidige ruimtelijk opbouw en identiteit van Drenthe. Daarom hanteert de provincie de volgende uitgangspunten:

  • 1. Het in de bodem bewaren (behoud in situ) van waardevol archeologisch erfgoed of, als dat niet mogelijk is, het opgraven en duurzaam veiligstellen (behoud ex situ) van het erfgoed in het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis;
  • 2. Zorgdragen dat archeologisch onderzoek in Drenthe op goede wijze wordt uitgevoerd;
  • 3. Het meewegen van het aspect archeologie in het kader van ruimtelijke plannen;
  • 4. Het vergroten van het draagvlak voor het archeologisch erfgoed;
  • 5. Het ontsluiten van de archeologische verhalen van Drenthe, ondermeer door verbinding met vrijetijdseconomie;
  • 6. Bijdragen aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van Drenthe.

De provincie Drenthe hanteert ten aanzien van archeologie meerdere beschermingsniveaus. Het plangebied ligt gedeeltelijk in het beekdal. Beekdalen zijn gerangschikt binnen het beschermingsniveau 4: verwachte archeologische waarden, beekdal. Indien hier archeologische waarden worden aangetroffen acht de provincie dat deze van provinciaal belang zijn.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het recreatieterrein ligt op de kaart van de Omgevingsvisie binnen het beekdal. Echter heeft het terrein een hogere ligging dan het beekdal, waarmee het perceel aansluit op het dorp Dalerveen. Hier is een generiek archeologisch beleid van toepassing. Daarnaast worden voor uitvoering van voorliggend plan geen ingrijpende werkzaamheden in de bodem uitgevoerd, welke een afbreuk doen aan bestaande archeologische waarden. Voor de aanleg van de recreatieverblijven worden geen bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld uitgevoerd. Ook leidt de aanleg van nieuwe beplanting naar verwachting niet tot schade aan archeologische waarden. De beplanting wordt minimaal aangevuld en bestaat grotendeels uit nieuwe bomen, waarvoor geen omvangrijke bodemingrepen gedaan hoeven te worden. In Archeologie is dit tevens toegelicht.

3.3.2.3 Kernkwaliteit cultuurhistorie

De provincie Drenthe beschrijft cultuurhistorie als "het totaal aan bovengrondse sporen van menselijke activiteiten". Deze activiteit heeft de omgeving gevormd zoals het nu is, op stedenbouwkundig en landschappelijk niveau. Ten aanzien van de cultuurhistorie heeft de provincie twee doelstellingen geformuleerd:

  • herkenbaar houden van de cultuurhistorische structuur;
  • versterken van de ruimtelijke identiteit, vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten.

De cultuurhistorische hoofdstructuur is verdeeld in 10 deelgebieden. Voorliggend plan behoort tot het deelgebied Mars- en Westerstroom. In en na de Middeleeuwen is het landschap steeds meer gevormd naar de huidige structuur. De ruimtelijke relatie is sterk, door de combinatie en afwisseling van bebouwing, essen, groenstructuren en graslanden. Rondom de bebouwing ligt een jong ontginningsgebied, bestaande uit strakke verkavelingsstructuur van bouwgronden en bos, omkaderd door wegen en watergangen. Structuren waar de provincie belang aan hecht zijn de rechte lijnen van wegen en beplanting, open doorzichten voor een relatie tussen bebouwing en beekdal, afwisseling in open en gesloten ruimtes en beekdalen met houtwallen en percelering.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan onderschrijft de waarden van het landschap en de daarbij horende cultuurhistorie. De agrarische landen aan de westzijde van het plangebied behouden de strakke verkavelingsvorm, maar worden daarbinnen ingericht als een plas-drasgebied met een natuurvriendelijke oever aan de beek Drostendiep. Deze oever wordt voorzien van oevervegetatie.

Het recreatiegebied aan de oostzijde krijgt een meer open karakter. Momenteel is het grotendeels afgeschermd door struweel en bomen. Deze worden (deels) verwijderd, waardoor er enkele zichtlijnen ontstaat in de richting de graslanden in het beekdal. Enkele bomen behouden wel de groene identiteit. Het cultuurhistorisch karakter van het landschap wordt op deze manier versterkt.

3.3.2.4 Uitwerking robuust sociaal-economische structuur - vrijetijdseconomie

De provincie Drenthe heeft op het gebied van natuur, cultuur, erfgoed en landschap het nodige te bieden. De provincie ziet dan ook mogelijkheden voor een versterking van de vrijetijdssector. De verbinding van ruimtelijke kwaliteit en (dag) attracties met de lokale economie is een van de speerpunten. De focus is om de aantrekkelijkheid te verhogen ten opzichte van verblijfplaatsen. De provincie staat daarom open voor nieuwe bedrijven in de recreatieve sector. Wel moeten nieuwe ontwikkelingen onderscheidend zijn ten opzichte van bestaande bedrijven en daarmee zorgen voor diversiteit in het aanbod. Ook moeten nieuwe ontwikkelingen passend zijn binnen het landschap. In subparagraaf 3.3.4 wordt hier nader op ingegaan.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuw recreatiebedrijf. Het bedrijf onderscheidt zich op meerdere vlakken van bestaande bedrijven in de sector. De ligging naast een vogelweidegebied biedt natuurliefhebbers de mogelijkheid zich een te voelen met de natuur en diverse flora en fauna op korte afstand te bezichtigen. De vogelkijkhutten zijn hier een voorbeeld van. Vanuit deze hutten is direct zicht op het vogelweidegebied aan het Nieuw Drostendiep. Daarnaast is het terrein gelegen in een klein dorp en hiervan afgeschermd, mede met een wal en groenstructuren. Bezoekers ervaren hier echte rust. De accommodaties zijn gericht op diverse segmenten binnen de doelgroep rust- en natuurliefhebbers. Onder andere is rekening gehouden met het verschil in budget, de groepsgrootte en de samenstelling van de doelgroep.

3.3.2.5 Robuust natuursysteem

Een robuust natuursysteem is gebouwd op biodiversiteit. De provincie beschrijft biodiversiteit als "de veelheid aan planten en dieren in samenhang met elkaar en de omgeving, met variatie in genen, soorten en gemeenschappen". Nederland heeft gebieden binnen Nederland gekenmerkt als ecologische verbindingszones, ook wel Natuurnetwerk Nederland genoemd. Echter gaan de leefgebieden buiten deze verbindingszones achteruit, waardoor het aantal dieren verminderd.

Er wordt door de provincie Drenthe waarde gehecht aan het versterken van gebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland. Zij wenst een versterking van de groen-blauwe dooradering in het landschap. Dat zijn droge en natte landschapselementen, bestaande uit struweel, sloten, ruigten, bomensingels en -rijen, en poelen. Dit is onder andere belangrijk voor de akkervogels en weidevogels. Daarom zijn er voor boerenlandvogels open graslanden (zones) aangewezen waarin er speciale aandacht wordt gegeven aan de bescherming van deze diersoorten.


afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0020.png"

Afbeelding 20: Ligging Natuurnetwerk Nederland en boerenlandvogelgebied ten opzichte van plangebied (bron: Omgevingsvisie provincie Drenthe).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied is onderdeel van een zone voor boerenlandvogels (afbeelding 20). In het project is er ruimte geboden voor de ontwikkeling van boerenlandvogels. Het plas- en drasgebied is uitermate geschikt als leefgebied voor vogels en amfibieën. Daarnaast is er een natuurvriendelijke oever in het plan opgenomen die het voor diverse flora en fauna mogelijk maakt zich beter te ontwikkelen in het gebied. Deze flora biedt ook bescherming aan boerenlandvogels.

3.3.2.6 Robuust en klimaatbestendig watersysteem

Als gevolg van klimaatverandering krijgen lager gelegen gebieden in de provincie Drenthe te maken met grotere hoeveelheden (regen)water. De provincie streeft naar beekdalen die hiertegen bestand zijn, ook wel robuuste beekdalen genoemd. In de beekdalen komt meer ruimte voor de opvang van water en de afvoer wordt niet afgewenteld. Bestaande functies en nieuwe initiatieven dienen zich aan te passen aan de wateropgaven door klimaatverandering. Hierbij biedt de provincie mogelijkheden voor maatwerk.

In de beekdalen worden kapitaalintensieve functies zo veel mogelijk geweerd. Bij kapitaalintensieve functies is er bij wateroverlast sprake van een grote schade. Kapitaalintensieve functies zijn onder andere woon- en werkgebieden, glastuinbouw, kwekerijen en intensieve veehouderijen. Nieuwe kapitaalintensieve functies in beekdalen zijn alleen toegestaan als aan de vier voorwaarden is voldaan:

  • 1. er is sprake van een zwaarwegend maatschappelijk belang;
  • 2. er zijn geen alternatieven;
  • 3. de functie vormt op de locatie geen feitelijke belemmering om in de toekomst de afvoer- en bergingscapaciteit van het regionale watersysteem te vergroten;
  • 4. het negatieve effect op het watersysteem wordt in het plan gecompenseerd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Op de plankaart van de Omgevingsvisie is het recreatieterrein gelegen op de rand van het beekdal en het Drents Plateau. Het gaat hierbij om een globale zonering. In ruimtelijke context wijkt het terrein echter af van het beekdal, aangezien het aanzienlijk hoger ligt dan het centrum van het beekdal. Niettemin is binnen het plangebied de nodige ruimte gereserveerd voor de opvang van regenwater, zoals in de vijver op het recreatieterrein en het bloemrijke grasveld. Het regenwater wordt zo niet afgewenteld, maar lokaal opvangen. Het recreatieterrein krijgt verder een relatief ruime, groene inrichting met een beperkte oppervlakte aan verharding.

In het westelijk gelegen gebied leiden aanvullende ingrepen tot meer ruimte voor wateropvang en berging. Hier komen onder meer nieuwe waterplassen en een natuurvriendelijke oever. Deze dragen bij aan het robuust maken van het watersysteem in het gebied. Het plan past daarmee binnen de ambitie voor een robuust en klimaatbestendig watersysteem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0021.jpg"

Afbeelding 21: Hoogtekaart plangebied en omgeving, AHN3 maaiveld (bon: ahn.nl)

3.3.3 Ladder van duurzame verstedelijking

De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan de ladder van duurzame verstedelijking. Dit is behandeld in subparagraaf 3.2.2.

3.3.4 Vitale Vakantieparken Drenthe

In samenwerking met Recreatieschap Drenthe, RECRON en 12 gemeenten werkt provincie Drenthe samen als programma Vitale Vakantieparken Drenthe aan het versterken van de recreatieve sector. De provincie Drenthe wil de concurrentiepositie aansterken en een kwalitatieve impuls geven. Het doel is om de fiets- en vrijetijdsprovincie van Nederland te worden. Momenteel ontbreekt voor een deel van de bedrijven in deze sector een toekomstperspectief. De oorzaak ligt volgens het vitaliteitsonderzoek bij het achterblijven van kwaliteit en een niet-recreatief gebruik van de vakantieparken. Accommodaties zijn in gebruik voor permanente of tijdelijke huisvesting. Vitale Vakantieparken Drenthe wil dit tegengaan door middel van de excellentie- en transformatiestrategie. Uitblinkende verblijfslocaties krijgen de mogelijkheid door te ontwikkelen en vervallen locaties krijgen mogelijk een andere functie.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Zoals ook beschreven in 3.3.2.3 is de voorgenomen ontwikkeling een kwalitatieve aanvulling op de bestaande vrijetijdssector. De accommodaties zijn gericht op een specifieke doelgroep (natuurliefhebbers en rustzoekers). Gezien de ontwikkeling van het weidevogelgebied, de ligging aan de rand van Dalerveen en de mogelijkheden voor wandelen en fietsen in de omgeving sluit het recreatiebedrijf aan op kwaliteiten van de omgeving ambities. Ook haakt het initiatief aan op de ambities van de provincie Drenthe om meer mogelijkheden te bieden voor fietsers, wandelaars en natuurliefhebbers. De accomodaties zijn modern ingericht en volledig voorzien. De natuurlijke inrichting van het terrein sluit aan bij de doelgroep.

3.3.5 Conclusie provinciaal beleid

Voorliggend plan past binnen de kaders en richtlijnen, zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening, en sluit aan op de door de provincie Drenthe gestelde doelen en ambities ten opzichte van recreatie, natuurontwikkeling, landschap en cultuurhistorie. De ontwikkeling draagt bij aan de ambitie van provincie Drenthe om te werken naar een divers aanbod in de vrijetijdssector. Het plangebied is momenteel in gebruik voor de opslag van grond en materialen ten behoeve van het grondverzetbedrijf en bijbehorende grasvelden.

Met voorliggend plan wordt de invulling van het terrein opgewaardeerd naar een nieuwe natuurinclusieve accommodatie in de vrijetijdssector. Deze ontwikkeling heeft een positieve invloed op de leefbaarheid van het dorp en komt de ruimtelijke kwaliteit ten goede. Daarnaast is voorliggend plan een unieke ervaring voor recreanten die (voor tijdelijke duur) willen verblijven in en dichtbij de natuur. De gronden aan de oostzijde van het recreatieterrein zijn momenteel in gebruik als agrarische doeleinden. Deze worden ingericht als een natuurvriendelijk gebied ten behoeve van weidevogels en andere flora en fauna. De herziening van het bestemmingsplan is niet van toepassing op dit gebied.

3.4 Gemeentelijk beleid

Het relevante ruimtelijk beleid van de gemeente Coevorden is weergegeven in de 'Structuurvisie Coevorden 2013-2023' en de vigerende bestemmingsplannen 'Kernen' (november 2020) in en 'Buitengebied' (2014).

3.4.1 Structuurvisie Coevorden 2013-2023

In december 2013 is de 'Structuurvisie Coevorden 2013-2023' door de gemeenteraad van Coevorden vastgesteld. De Structuurvisie geeft een strategische kijk op de ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Coevorden. De gemeente Coevorden heeft een visiekaart gemaakt met daarop alle hoofdlijnen van haar strategie (afbeelding 21). Op het gebied van landschap, cultuurhistorie en natuur staat het beleid van de gemeente Coevorden in lijn met de provincie Drenthe. De gemeente geeft een nadere invulling aan recreatie en vrijetijdsbesteding.

3.4.1.1 Landschap, natuur en cultuurhistorie

Cultuurhistorie is binnen de gemeente Coevorden een belangrijk thema. Het beleid is gericht op het behoud en versterking van de bestaande kwaliteiten. Historische landschapsstructuren zijn hierin de leidraad. De gemeente ziet de kwaliteit van een uniek beekdalenlandschap, waardevolle escomplexen, en een bodem met hoge waarde. Echter waakt de gemeente voor het belang van de landschapsstructuren, cultuurhistorie en natuur, aangezien nieuwe ontwikkelingen regelmatig niet aansluiten op historische structuren. Dit geldt ook voor recreatie terreinen. Er mag een verbinding zijn tussen natuur, cultuur, landschap en recreatie. Daarbij heeft natuur wel de overhand. Voorbeelden van de gemeente Coevorden zijn het creëren van nieuwe fiets- en wandelroutes.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Met nieuwe inheemse beplanting, zoals een bloemenweide, vruchtenbomen en struweel, kunnen kleine zoogdieren en insecten zich ontwikkelen in het plangebied. Dit levert een bijdrage van de instandhouding van de biodiversiteit en historische ecologie. De herontwikkeling doet geen afbreuk aan landschapsstructuren. Wel wordt ingespeeld op de landschapsbeleving, zoals deze typerend is voor 'wegdorpen van de randveenontginningen'. Vanuit de accommodaties zijn er namelijk doorkijkjes naar het buitengebied. Voorliggend plan is een verweving van recreatie met natuur en landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0022.jpg"

Afbeelding 22: Visiekaart met hoofdlijnen Structuurvisie Coevorden, plangebied aangegeven met een rood vlak (bron: Structuurvisie Coevorden 2013-2023).

3.4.1.2 Toerisme en recreatie

Het plangebied is op de visiekaart gelegen in een omgeving bestemd voor de versterking van agrarische en recreatieve activiteiten. Coevorden heeft een divers en kwalitatief aanbod ten aanzien van toerisme en recreatie. Er zijn onder andere recreatieplassen, natuurgebieden, fiets- en wandelroutes. Echter stelt de gemeente dat er weinig hotelaccommodaties zijn, de recreatieve voorzieningen achterlopen in kwaliteit en de uitstraling en identiteit van het gebied niet sterk genoeg is. De gemeente ziet kansen op het gebied van natuur, cultuurhistorie en landschap, plekken om rust op te zoeken, en een groei van het aantal korte vakanties. Echter waakt de gemeente voor het eenduidige aanbod van recreatie en toerisme.

De gemeente Coevorden ziet verblijfsrecreatie als een belangrijk onderdeel binnen de toeristische sector. Coevorden heeft het hoogste aantal overnachtingen van alle gemeenten in Drenthe. De gemeente staat open om het aanbod van verblijfslocaties te vergroten en stelt een faciliterende houding op voor particulieren met gelijksoortige plannen. Hierbij wordt verlangt naar een hoge kwaliteit.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van verblijfsaccommodaties. De ligging van de accommodaties, aan een gebied dat gewild is onder de weidevogels, maakt de locatie uniek in vergelijking met andere verblijfplaatsen in de regio. De inrichting van het recreatieterrein draagt bij aan de beleving van het weidevogelgebied. Het is een locatie waar rust geboden wordt aan verschillende doelgroepen. In aansluiting op de cultuurhistorie van Dalerveen zijn voor groepen van families met kinderen bijzondere heksenhutten met het thema 'Witte Wieven' ontworpen. De hotelchalets en vogelkijkhutten bieden een plek voor "extensieve recreanten" en natuurliefhebbers. Door het uitzicht en ligging in het groen staan ze in verbinding met het buitengebied. Ook de lodges bieden een vrij uitzicht, maar zijn vooral bijzonder door de ligging op een helling. Recreanten kunnen via een maaipad zonder moeite het weidevogelgebied in lopen.

3.4.2 Vrijetijdseconomie gemeente Coevorden

In samenwerking met inwoners, ondernemers en de stichting Toeristisch Recreatief Coevorden (ToReCo) heeft gemeente Coevorden de beleidsagenda 'Vrijetijseconomie 2017-2021' vastgesteld. Het document is opgesteld na aanleiding van de toenemende groei van de vrijetijdssector en de wens hier meer sturing aan te kunnen geven. De gemeente wil de recreatieve sector in stand houden en blijvend doorontwikkelen om meer werkgelegenheid te creëren. Het streven is naar meer verblijfsrecreanten, zodat de inkomsten van ondernemers binnen de gemeentegrens stijgt. Kansen in de vrijetijdssector liggen volgens de gemeente mede in de diversiteit en het vraaggericht aanbod, de toenemende vraag naar korte vakanties in de lente en herfst, en aansluiting op de ontwikkeling van fietsen en wandelen. Daarbij hoort ook de beleving van de Drentse cultuur.

De gemeente neemt hierbij een faciliterende rol aan en werkt actief mee met initiatiefnemers die aansluiten bij de doelen van de gemeente. De fietsnota Coevorden - Ruimte voor de fietser is hier een product van. Van initiatiefnemers wordt een innoverende houding verwacht, zodat verzadiging van de markt tegengegaan wordt.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Bij de voorgenomen ontwikkeling is ingespeeld op verschillende kansen in de vrijetijdssector. De accommodaties bieden recreanten de mogelijkheid volledig op te gaan in de natuur en te genieten van rust. De verblijven komen op de rand van het buitengebied te staan en worden afgezonderd van het dorp Dalerveen. Vanuit de accommodaties is zicht op de graslanden en het weidevogelgebied ten zijde van het Drostendiep. Het recreatieterrein wordt op een natuurlijke manier ingericht, aansluitend op de bestaande groenstructuren en passend binnen het thema. Om een eenzijdig aanbod tegen te gaan is wel gekozen voor vier typen accommodaties, aansluitend op het financiële aspect en de gewenste ervaring van bezoekers. Zo bieden is er een groepsaccomodatie in de vorm van Heksenhutten en krijgen natuurliefhebbers in de Vogelkijkhutten (met uitzicht op het weidevogelgebied) een kans op een optimale natuurbeleving. Ook draagt de ontwikkeling van het weidevogelgebied bij aan de recreatieve mogelijkheden in Dalerveen, zoals een eventuele aansluiting op wandel- en fietsroutes.

3.4.3 Conclusie gemeentelijk beleid

De ontwikkeling is in lijn met de doelen en ambities, op het gebied van cultuur, recreatie en toerisme, natuur en landschap, zoals beschreven in de 'Structuurvisie Coevorden 2013-2023'. Het plan past niet binnen de vigerende bestemmingsplannen 'Kernen' en 'Buitengebied'.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de impact van de ontwikkeling op verschillende waarden beschreven. Hieronder vallen ecologie, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.

4.2 Ecologie

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de relevante natuurwetgeving en het relevante natuurbeleid. De bescherming van houtopstanden, de bescherming van soorten en de bescherming van gebieden is geregeld in de Wet Natuurbescherming. De kern van het natuurbeleid wordt gevormd door het Natuurnetwerk Nederland (NNN), dat een samenhangend netwerk vormt van natuurgebieden. De provincies zijn het bevoegd gezag. Alleen in een aantal situaties, zoals bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, is het Rijk het bevoegd gezag.


Door Eelerwoude is een natuurtoets uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming. Deze is opgenomen in Bijlage 4 Quickscan Wet natuurbescherming Hoofdstraat 110, Dalerveen behorend bij deze toelichting. De belangrijkste conclusies zijn weergegeven in deze paragraaf.

4.2.1 Soortenbescherming

Het uitgangspunt bij het onderdeel soortenbescherming is dat geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. De wet kent een drietal beschermingsregimes; beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn, beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn en beschermingsregime “andere soorten”. Elk beschermingsregime heeft zijn eigen verbodsbepalingen. Voor ieder ruimtelijk plan of ruimtelijke ontwikkeling is het verplicht om te toetsen of deze leidt tot overtreding van de betreffende verbodsbepalingen. Wanneer er sprake is van een overtreding dient er onderzocht te worden of er een vrijstelling geldt. Indien er geen vrijstelling geldt, kan het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk zijn. In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over de algemene zorgplicht, waarin staat dan men 'voldoende zorg' in acht neemt voor alle in het wild levende dieren, planten en hun directe leefomgeving.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De ontwikkeling zal niet leiden tot een verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. De ingreep heeft geen negatieve invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er geen sprake is van een verlies van leefgebied. De geplande natuurontwikkelingen zullen het leefgebied van deze soorten zonder vrijstelling beter maken dan in de huidige situatie het geval is.

Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen (periode van 1 maart tot 15 juli) uit te voeren. Vanwege de aanwezige weidevogels dienen werkzaamheden op de agrarische percelen strikt buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Omdat een deel van de geplande werkzaamheden ten behoeve zijn van het verbeteren van het leefgebied van aanwezige weidevogels zal de opdrachtgever ook geen werkzaamheden uitvoeren binnen het broedseizoen. Daarnaast wordt de 'algemene zorgplicht' in acht genomen. Dit houdt in dat men 'voldoende zorg' neemt voor alle levende dieren en planten.

4.2.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. De EHS/NNN is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS/NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In EHS/NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Een stikstofberekening is altijd noodzakelijk om de uitstoot en depositie van stikstof, en de gevolgen daarvan op Natura 2000-gebieden te bepalen. De stikstofberekening is toegevoegd in Bijlage 5 Stikstofberekening Hoofdstraat 110, Dalerveen behorend bij deze toelichting. De ontwikkeling van het natuurinclusieve recreatieverblijf in Dalerveen leidt tot een stikstofuitstoot met een waarde van 0,00 mol/hectare/jaar. Dit geldt zowel voor de aanleg als de gebruiksfase. De ontwikkeling heeft geen negatieve impact op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura-2000 gebieden. Een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is dan ook niet noodzakelijk.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Provincies hebben hiervoor soms een andere benaming. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit Natuurnetwerk. In de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In dit principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.


Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het noodzakelijk een NNN-toetsing uit te voeren.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied en de directe omgeving maken geen onderdeel uit van het NNN. Het plangebied ligt op meer dan 600 meter van begrensd NNN-gebied. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

4.2.3 Bescherming van houtopstanden

Het omhakken of rooien van bossen is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook bij het rooien of het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Hieronder valt ook beschadiging door vee. Onder bos wordt verstaan:

  • alleen bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are (1.000 m2);
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Er wordt binnen het plangebied mogelijk één plataan gekapt, deze heeft op borsthoogte een diameter van meer dan 30 cm. Om die reden dient men een omgevingsvergunning aan te vragen bij de gemeente Coevorden.

4.2.4 Conclusie ecologie

De Wet Natuurbescherming vormt geen obstakel voor dit plan.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden.

4.3.1 Archeologie

Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

Bestemmingsplan 'Kernen'

Binnen het bestemmingsplan 'Kernen' is voor het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - archeologische verwachtingswaarde' opgenomen. De gemeente Coevorden heeft haar archeologische waarden beschermd middels een dubbelbestemming. Op de locatie van het plangebied komt dit tot uiting in de vorm van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'. Deze gronden zijn bestemd voor de bescherming en het behoud van (verwachte) archeologische waarden. Binnen deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die een oppervlak tot 500 m2 beslaan met een diepte tot 0,3 meter. Indien groter en dieper dan 0,3 meter dient middels archeologisch aangetoond te worden dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is. Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van deze bouwregels. Deze omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien geen afbreuk wordt gedaan op aanwezige archeologische waarden.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Op voorliggende locatie worden kleinschalige recreatieverblijven boven het maaiveld geplaatst, waardoor bodemingrepen niet dieper gaan dan 0,3 meter. Daarnaast worden nutsvoorzieningen en inrichtingsmaatregelen aangelegd, welke tevens onder de genoemde waardes blijven. Ook leidt de aanleg van nieuwe beplanting niet tot aantasting van archeologische waarden. Deze aanplant is namelijk op zeer beperkte schaal, reikt tot een beperkte diepte en bestaat grotendeels uit nieuwe bomen. Hiervoor zijn geen significante bodemingrepen benodigd.

Het is dan ook niet te verwachten dat er sprake zal zijn van verlies of beschadiging van enige archeologische waarden. Pas bij concrete plannen en bij indiening van een eventuele vergunningsaanvraag kan de toets op archeologie gedaan worden en zal door de gemeente besloten worden of er wel of geen onderzoek nodig is. De recreatieverblijven kunnen in beginsel vergunningvrij gerealiseerd worden. Indien archeologisch onderzoek bij deze plannen niet noodzakelijk blijkt, blijft de archeologische verwachtingswaarde van kracht en zal daar bij toekomstige plannen wederom rekening mee gehouden moeten worden.

Tot slot blijft ten allen tijde de archeologische meldingsplicht van kracht. Dit betekent dat wanneer bij werkzaamheden archeologische vondsten worden aangetroffen waarvan kan worden aangenomen dat dit archeologische waardevolle vondsten betreffen, dit gemeld wordt bij het bevoegd gezag.

4.3.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen die met een nieuw bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt. Er worden met het voorliggende plan geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Met het voorliggend plan wordt geen afbreuk gedaan aan cultuurhistorische waarden. Er worden geen karakteristieke panden gesloopt. Wel wordt een deel van een landbouwschuur, behorende tot het grondverzetbedrijf, verplaatst naar het recreatieterrein. Deze wordt ingericht als gezamenlijke voorziening van de heksenhutten. De ontwikkeling respecteert de cultuurhistorische waarde van het gebied. Nieuw struweel op de grondwal aan de zuidzijde van het plangebied verstevigt de bestaande groenstructuur. Ook draagt de nieuwe inheemse beplanting bij aan de instandhouding van historische ecologie.

4.4 Hydrologie en watertoets

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.4.1 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentie compensatie. Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk regelstellend instrument waar in ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. De legger toont de posities van waterstaatswerken, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Doorgaans is voor ingrepen betreffende waterstaatswerken een watervergunning van het waterschap benodigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0023.jpg"

Afbeelding 23: Uitsnede Legger waterschap Vechtstromen, volledige plangebied binnen rode belijning. Voor blauw gestippelde kader is de digitale watertoets uitgevoerd (bron: waterschap Vechtstromen).

De Keur en Legger

Op de Leggerkaart, behorende bij de Keur waterschap Vechtstromen, is te zien dat er aan de noordkant van het plangebied een verlengstuk van een afvoervak is gelegen. In de Keur artikel 3.2 (Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones) staat vermeld dat het zonder vergunning verboden is om gebruik te maken van en handelingen te verrichten, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, met betrekking tot een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van een recreatieterrein. Met de ontwikkeling van het recreatieterrein vinden geen ingrepen plaats of wordt de afvoervak belemmerd. Het afvoervak aan de noordzijde van het recreatieterrein loopt voor een klein deel binnen het plangebied. Aan deze zijde komen vogelkijkhutten te staan. De voorgenomen vogelkijkhutten worden over deze watergang heen geplaatst, waardoor de functie van de watergang niet in gedrang komt. De waterhuishoudige functies worden hierdoor niet gebruikt of aangetast. Een watervergunning is niet aan de orde.

Zoals in paragraaf 3.3.2.6 Robuust en klimaatbestendig watersysteem beschreven ligt het plangebied aan het beekdal. De provincie streeft naar robuuste beekdalen, die bestand zijn tegen de toenemende hoeveelheid (hemel)water door klimaatverandering. In de beekdalen krijgen een nog belangrijkere rol in het watersysteem. Het recreatieterrein is gelegen aan het beekdal. In voorliggend plan is rekening gehouden met de lokale opvang van regenwater. Het recreatieterrein krijgt een groene inrichting. In het nieuwe weidevogelgebied ten westen van het recreatieterrein worden ook diverse maatregelen getroffen ten aanzien van wateropvang en -berging, zoals plassen en een natuurvriendelijke oever. Dit gebeurt in overleg met waterschap Vechtstromen.

Daarnaast is een digitale watertoets is doorlopen voor het recreatieterrein. Deze resultaten van de watertoets zijn in Bijlage 6 Watertoetsresultaat bijgevoegd. Uit de digitale Watertoets is gebleken dat er in of rondom het plangebied geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van voorliggend plan of de watervoorziening van het waterschap Vechtstromen. De watertoets beschrijft het volgende met betrekking tot de waterhuishouding: "Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentie compensatiegebied."

Met betrekking tot nieuwe bebouwing is door het waterschap het volgende beschreven: "Voor de aanleg hoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren."

Bij de uitvoering van het plan wordt gehandeld naar het advies van waterschap Vechtstromen, zoals is beschreven in de watertoets. Hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater en/of geïnfiltreerd op de gronden van het recreatieterrein.

4.4.2 Gemeentelijk rioleringsplan 2015-2019 (verlengd)

Gemeentes verplicht zijn een rioleringsplan (GRP) op te stellen. In dit gemeentelijk rioleringsplan wordt aangegeven hoe gemeente invulling geeft aan het beheer en onderhoud rondom hemel-, afval- en grondwater.De gemeente heeft de verplichting om een voorziening aan te bieden voor de afvoer van afvalwater. Langs het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel. De gebouwen binnen het plangebied kunnen hierop aangesloten worden. De gemeente heeft in het kader van hemelwater bepaald dat regenwater bij nieuwe ontwikkelingen verwerkt wordt op eigen terrein. Wanneer dit niet mogelijk is dient het water afgevoerd te worden naar een gemeentelijke voorziening voor hemelwater. Voor het afkoppelen dient bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de inpassing van een wadi, hemelwaterriool of een watergang.

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

De accommodaties worden aangesloten op het gemengd riool van de gemeente Coevorden. Het hemelwater wordt op eigen terrein verwerkt (infiltratie dan wel opvang) en eventueel afgevoerd via een watergang van het waterschap Vechtstromen of gemeentelijke watergangen. Hiermee voldoet het aan de richtlijnen en doelstellingen van het gemeentelijk rioleringsplan van Coevorden.

Hoofdstuk 5 Milieutoets

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • bodem;
  • geluid;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • vormvrije m.e.r.-beoordeling;
  • verkeer en parkeren.

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

Om te bepalen of het toekomstig gebruik past bij de bodemkwaliteit is is door Sigma Bouw & Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit bodemonderzoek is in Bijlage 1 Bodemonderzoek Hoofdstraat 110, Dalerveen bijgevoegd bij voorliggende toelichting. Aanvullend op dit bodemonderzoek is door door Sigma Bouw & Milieu een her bemonstering en her analyse van het grondwater op voorliggende locatie uitgevoerd, waarvan de rapportage als Bijlage 2 Herbemonstering water, Hoofdstraat 110, Dalerveen bij deze toelichting is gevoegd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Uit onderzoek naar de boven- en ondergrond is gebleken dat er geen overschrijdingen zijn van bodem index- en indicatiewaarden, waardoor aanvullend onderzoek niet benodigd is. In het onderzoek naar grondwater zijn op twee locaties een verhoogd gehalte zware metalen aangetroffen. Dit betreft peilbuizen 1 en 11. Deze grondwaterpeiling met overschrijding van de interventiewaarde is gedaan bij de woning aan de zijde van de Hoofdstraat (peilbuis 1). De andere peiling is uitgevoerd te midden van het recreatieterrein (peilbuis 11). Volgens de onderzoekende partij zijn de resultaten van het grondwateronderzoek niet direct te relateren aan het bodemgebruik van de locatie. Ook is een aanwijsbare bron voor de metalen in de bodem niet aanwezig of te relateren aan historische activiteiten.

In januari 2021 is een aanvullend onderzoek naar het grondwater uitgevoerd. Uit de herbemonstering kan geconcludeerd worden dat de tussenwaarden en de bodemindex waarden niet overschreden worden.


Daarnaast zijn er lichte verontreinigingen gevonden in de toplaag op het recreatieterrein. Bij uitvoering van voorliggend plan wordt de toplaag van het recreatieterrein afgegraven. De vrijgekomen grond wordt gesaneerd en vervolgens gebruikt als grondwal aan de zuidzijde van het terrein. Na uitvoering van deze werkzaamheden wordt een nader bodemonderzoek verricht, waarbij de bodemgesteldheid wordt getoetst. Hierbij dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit voldoet aan de klasse 'Wonen' en daarmee geschikt is voor de functie 'Recreatie'. Dit bodemonderzoek wordt verricht door een deskundig en daartoe erkend bureau. Het onderzoek wordt ter accordring voorgelegd aan de gemeente Coevorden. Mits de bodemkwaliteit voldoet aan de bodemodemklasse 'Wonen' en goedgekeurd is door de gemeente Coevorden kan het terrein in gebruik genomen worden voor recreatieve doeleinden.

5.3 Geluid

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Industrielawaai is bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen industrie in de nabije omgeving gelegen is.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0024.jpg"

Afbeelding 24: Geluidbelasting, plangebied binnen zwart gestippelde belijning (bron: atlasleefomgeving) .

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het recreatieterrein ligt aan de gemeentelijke weg Lichtenburg. Het verkeer dat gebruik maakt van deze weg produceert tussen de 50 en 60 dB (afbeelding 24). De accommodaties zijn op een afstand van meer dan 10 meter geplaatst van deze weg. Daartussen ligt een wal. Deze schermt de weg af van het recreatieterrein en blokkeert een deel van het geluid. Het aantal dB op het recreatieterrein ligt tussen de 45 en 50 dB. Naast geluid van wegverkeer kan er ook sprake zijn van industrielawaai. Het recreatieterrein betreft geen geluidsgevoelig object en is op ruimte afstand van omliggende bedrijven gesitueerd. Hiermee voldoet het aan de wettelijke voorschriften als beschreven in de Wet geluidshinder (Wgh). In paragraaf 5.6 is ingegaan op het aspect geluid met betrekking tot bedrijven en omliggende woningen.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt.

In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. Voor een woningbouwlocatie geldt bijvoorbeeld dat deze niet in betekenende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1.500 woningen omvat (met de bijbehorende verkeersbewegingen).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van accommodaties voor toeristen. Deze ontwikkeling is niet van vergelijkbare omvang met de realisatie van 1.500 woningen. Tevens is het aantal verkeersbewegingen in de bouw- en gebruiksfase van het recreatieterrein niet beduidend hoog dat deze een negatieve impact heeft op de luchtkwaliteit. Er is daarom sprake van een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door onder andere productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transport risico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Er wordt gewerkt met een plaatsgebonden risicocontour (PR) en een groepsgebonden risico (GR):

  • In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen, kleinere kantoren) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.
  • Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm, maar is een zogenaamde oriënterende waarde.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0025.jpg"

Afbeelding 25: Risicokaart, plangebied binnen blauw kader (bron: risicokaart.nl).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Aan de hand van de risicokaart is de externe veiligheid van het plangebied getoetst. Deze is te zien in afbeelding 25. Het plangebied ligt naast een spoorlijn. Echter is deze geen belemmering voor voorliggend plan aangezien de recreatieverblijven op een afstand groter dan 500 meter van de spoorlijn geplaatst worden. Verder liggen er een aantal buisleidingen (NAM leidingen) en twee inrichtingen met gevaarlijke stoffen op meer dan een kilometer van het plangebied af. Gezien de afstand vormen deze geen belemmering voor de ontwikkeling.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies (uitwaartse zonering);
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen (inwaartse zonering);

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen. Bij de toetsing aan de richtafstanden gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling.

In de meeste gevallen geldt voor functies binnen de diverse milieucategoriën de richtafstand voor een 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. Echter zijn voor gebieden waar meerdere functies dichtbij elkaar in de buurt zitten, zoals in het geval van een lintdorp, aangepaste richtafstanden opgenomen in de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering. Dit is aangeduid als een 'gemengd gebied'. Het plangebied is gelegen in een lintdorp, waarbinnen diverse functies elkaar afwisselen. Onder andere zijn in het dorp woningen, agrarische bedrijven, maatschappelijke functies en sportvelden dichtbij elkaar gelegen. Zo is het grondverzetbedrijf momenteel aan drie zijden omsloten door woningen. Dit staat in relatie met de historische opbouw van een lintdorp, zoals ook wel beschreven is in paragraaf 3.3.2 Combinatiemodel van het Provinciaal beleid. Van een industriegebied of vergelijkbare functies is binnen het lint geen sprake.

Uitwaartse zonering

Hierbij gaat het om het voorkomen van hinder voor omliggende functies. Voor het recreatiebedrijf geldt een richtafstand ten opzichte van gevoelige objecten. Het recreatieverblijf is in de VNG-uitgave onderdeel van de categorie 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)'. Dergelijke bedrijven behoren tot de milieucategorie 3.1. De afstanden voor deze milieucategorie zijn weergegeven in afbeelding 26.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.010BP0004-0002_0026.jpg"

Afbeelding 26: Richtafstanden tabel VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering

De grootste richtafstand voor functies met een milieucategorie 3.1 binnen een gemengd gebied is 30 meter. Deze afstand dient gemeten te worden van het bestemmingsvlak tot de gevel. Ten zuiden van het recreatieterrein (aan De Lichtenburg) staan woningen op een afstand van meer dan 30 meter. Enkel tussen de uitrit/parkeerplaats van het recreatieterrein en de woningen betreft de afstand minder dan 30 meter. De woning aan de Lichtenburg 1 is op minder dan 30 meter van het bestemmingsvlak af gelegen.

Menselijk stemgeluid

In het kader van het Activiteitenbesluit wordt menselijk stemgeluid: op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting (uitgesloten een binnenterrein); en op het open terrein van een inrichting voor sport- of recreatieactiviteiten; onder andere buiten beschouwing gelaten bij de toetsing. Hieraan ligt ten grondslag dat de hinderlijkheid van stemgeluid over een gemiddelde lastig te bepalen is. Men gaat daarom uit van maatwerk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient afgewogen te worden of stemgeluid op het recreatieterrein op deze locatie voor significante geluidshinder kan zorgen ten opzichte van de omgeving. Stemgeluid kan wel wezenlijk van invloed zijn op de omgeving. Wel bestaat een verschil in de geluidsproductie van verschillende groepsgrootte en de activiteiten die aan het geluid ten grondslag liggen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling is het volgende op te merken. Met de afbouw van de bedrijfsvoering verdwijnt de bestaande geluids- en geurbelasting. Het aantal accommodaties en daarmede het aantal personen op het terrein is relatief beperkt in vergelijking met een 'vakantiepark'. Er zijn in het inrichtingsplan geen zwembaden of andere functies opgenomen waar groepen mensen zich verzamelen. Hinder van het recreatiebedrijf ten opzichte van andere functies is dan ook niet significant. De accommodaties zijn op een grotere afstand van deze gevoelige functies gelegen dan het bestaande grondverzetbedrijf. Deze woningen staan momenteel naast het grondverzetbedrijf. Een dergelijk bedrijf behoort tot de categorie 'algemene dienstverlening t.b.v. de landbouw met een bebouwd oppervlak van meer dan 500 m2' (milieucategorie 3.1). Binnen een gemengd stedelijk gebied is de grootste afstand hiervoor gelijk aan dat van een kampeerterrein e.d. (30 meter).

De accommodaties zijn volledig gericht op doelgroepen die willen genieten van de rust en natuur. De voorgenomen ontwikkeling (met het weidevogelgebied inbegrepen) is hier volledig op gericht. Om vanuit een goede ruimtelijke ordening te voldoen aan een goed woon- en leefklimaat wordt aan de zuidzijde van het plangebied een grondwal gesitueerd. Met deze grondwal wordt een groot gedeelte van het geluid geblokkeerd. Ook is er voor gekozen om de inrit en parkeerplaats aan de zijde van de Lichtenburg 1 te situeren. Accomodaties staan daarmede beter afgescheiden van de woningen aan de Lichtenburg.

Inwaartse zonering

Van belang is dat voorliggend plan de bedrijfsvoering van omliggende functies niet belemmert, de zogenoemde omgekeerde werking. Verblijfsaccommodaties voor recreatie gelden niet als gevoelige objecten en hoeven dan ook niet beschermd te worden ten opzichte van andere bedrijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang af te wegen of de ontwikkeling wenselijk is. Zeker gezien mensen op het terrein verblijven, al is dit voor korte duur.

In de nabije omgeving van het recreatieterrein ligt het bedrijf 'Mechanisatie- Loon- Grondwerker Meppelink B.V.' en 'Sportpark De Hoop'. De bedrijfsbestemming van Meppelink heeft een bebouwd oppervlak van circa 4.370 m². Daarmede valt het bedrijf in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' binnen de categorie: loonbedrijf groter dan 500 m² (milieucategorie 3.1). Gezien de ligging binnen een gemengd gebied dergelijke bedrijven is de grootste richtafstand van 30 meter van toepassing.

Sportparken zijn onderdeel van een andere categorie 'bedrijven' en gelden andere richtafstanden. 'Sportpark De Hoop' valt in de VNG-uitgave onder de categorie: veldsportcomplexen (met verlichting). Deze behoren ook tot milieucategorie 3.1 (30 meter). Meppelink B.V. en het sportcomplex zijn op een afstand groter dan 30 meter van het recreatieterrein af gelegen. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een belemmering of hinder voor omliggende bedrijven en bezoekers van het recreatieverblijf. De richtafstanden van de VNG worden ruim aangehouden.

5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.' Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Als voorliggend plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook, wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit wordt vergeleken met de omvang van ontwikkeling (toevoegen van twee nieuwe woningen), wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleiner is.

Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. Dit plan is daarom niet m.e.r.- (beoordelings-)plichtig.

5.8 Verkeer en parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voor het bepalen van het aantal parkeerplekken is de CROW-uitgave 'Kencijfers parkeren en Verkeersgeneratie' geraadpleegd. In deze uitgave zijn per functie parkeerkencijfers opgenomen.


Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan behoort in deze uitgave tot de categorie hoofdgroep horeca en (verblijfs)-recreatie, bungalowpark (huisjescomplex). De gemeente heeft een stedelijkheidsgraad van een niet stedelijk gebied (bron: stedelijkheid, CBS 2020). Voor bungalowparken in de resterende bebouwde kom liggen de parkeercijfers tussen 1,6-1,8. In het buitengebied is dit 2,0-2,2.


Het recreatieterrein wordt voorzien van een parkeerplaats met parkeerplekken die aansluiten bij de behoefte van de gebruikers. De recreatieverblijven op het terrein zijn van relatief kleine schaal (2-7 personen), met als doelgroepen gezinnen en extensieve recreanten. Deze verblijfsobjecten zijn niet vergelijkbaar met (grote) vakantiehuizen voor groepen en meerdere gezinnen. Daarnaast is het terrein ingericht voor extensieve recreatie. De doelgroepen komen naar de locatie voor hun rust en de natuurbeleving. Grote bezoekersaantallen zijn dan ook niet te verwachten. Zeker niet gezien het park niet ingericht is met voorzieningen, zoals zwembaden en speelplaatsen.


Gezien het bovenstaande is naar verwachting maar één auto nodig per recreatieverblijf. In enkele gevallen is een tweede auto benodigd. In het inrichtingsplan is uitgegaan is van 1,5 parkeerplek per verblijfsobject. In voorliggend geval betekent dit 33 parkeerplekken voor het totale terrein. De parkeerplaats is gesitueerd aan de zuidzijde van het plangebied en wordt via een bestaande uitweg ontsloten aan de Lichtenburg. Deze ontsluiting ligt op een overzichtelijke plek, binnen de 30 kilometer per uur zone van Dalerveen. Er ontstaat geen verkeershinder voor andere weggebruikers. Daarnaast worden ten behoeve van een goede ontsluiting halfverharde paden op het recreatieterrein aangelegd, welke tevens bereikbaar zijn voor hulpverleningsvoertuigen. Voorliggend plan levert geen belemmeringen op voor het aspect 'verkeer en parkeren'.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling aan de Hoofdstraat 110.

Voor dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en het Informatiemodel ruimtelijke ordening (IMRO). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

De regels uit het bestemmingsplan 'Kernen' zijn, indien relevant, overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Enkele onderdelen hebben geen doorwerking op voorliggend plan en zijn derhalve ook niet opgenomen.

Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

6.2 Inleidende regels

In Begrippen is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In Wijze van meten is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.

6.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Loon- en grondverzetbedrijf

Deze bestemming is van toepassing op de gronden welke behouden blijven ten behoeve het bestaande loon- en grondverzetbedrijf. De voorheen vigerende bestemming 'Bedrijf- tuincentrum' vormt voor de basis voor deze bestemming, maar is aangepast ten behoeve van een beter passende naamgeving. De werkzaamheden die binnen deze bestemming op dit erf worden uitgevoerd, wijzigen niet.

Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie

In voorliggende bestemming zijn de geldende standaardregels bij deze bestemming, uit het bestemmingplan 'Kernen' grotendeels overgenomen in dit bestemmingsplan. Dit voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een nieuw te vestigen recreatiebedrijf. De Recreatie - Verblijfsrecreatie aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor verblijfsrecreatie in de vorm van de bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatieterrein met de daarbij behorende gebouwen en/of bouwwerken. De bestaande bedrijfswoningen blijven de bedrijfswoningen voor het recreatiebedrijf.

6.4 Algemene regels

Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

In dit artikel worden de vormen van verboden gebruik benoemd. Tevens is opgenomen onder welke voorwaarde het, ter plaatse van een woning en daarbij behorende bijgebouwen, is toegestaan om een "vrij" beroep uit te oefenen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan te wijzigen.

Artikel 10 Overige regels

In dit artikel worden de overige regels beschreven.

6.5 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in Artikel 11 Overgangsrecht. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Het laatste artikel is Artikel 12 Slotregel. Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg

Het Rijk

Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Drenthe

Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van wettelijk vooroverleg toegezonden aan de provincie Drenthe. De provincie heeft een aantal aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan voorgesteld. Het advies is opgevolgd en de aanpassingen zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Waterschap Vechtstromen

Tevens is het plan afgestemd met het waterschap Vechtstromen. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf 4.4 Hydrologie en watertoets.

Veiligheidsdienst Regio Drenthe

Het ontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de Veiligheidsdienst Regio Drenthe. Ten aanzien van externe veiligheid en groepsrisico zijn in dit vooroverleg geen belemmeringen naar voren gekomen. De VRD heeft adviezen meegegeven in het kader van blusvoorzieningen, het waarschuwings- en alarmeringssysteem, bereikbaarheid voor hulpdiensten en daarbij horende opkomsttijd. Deze adviezen worden waar mogelijk meegenomen in de verdere planuitvoering.

Regionale Uivoeringsdienst (RUD)

In het kader van milieu is het ontwerpbestemmingsplan ook voorgelegd aan de Regionale Uitvoeringsdienst. Hierbij zijn de aspecten bodem, geluid en externe veiligheid op voorhand getoetst. Daarnaast is algemeen milieuadvies gegeven. De daaruit voortgekomen adviezen en opmerkingen zijn meegenomen en verwerkt in het bestemmingsplan.

7.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn heeft eenieder de kans om hun zienswijze tegen het plan kenbaar te maken. Indien er zienswijzen worden ingediend tegen de voorgenomen ontwikkeling worden deze in deze paragraaf verwerkt.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling zal tussen initiatiefnemer en de gemeente Coevorden een anterieure overeenkomst worden gesloten. Hierin zal tevens het risico van planschade worden opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente Coevorden volledig verzekerd is.