direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Aalden - Oldeveen 10
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0109.005BP00001-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het buitengebied van de gemeente Coevorden is aan de Oldeveen 10 in Aalden een hoveniersbedrijf gevestigd. De eigenaren van dit bedrijf (hierna: de initiatiefnemers) zijn van plan de bedrijfsactiviteiten uit te breiden met een nieuwe schuur. Met de nieuwe schuur behoudt het bedrijf voldoende stallingsmogelijkheid voor onder meer de machines en kan ook de bestaande schuur beter benut worden.

Het plangebied betreft het (kadastrale) perceel Oldeveen 10 bij Aalden. Het ligt circa drie kilometer ten westen van de kernen de Aalden en Zweeloo.

1.2 Planologische regeling

Het bestaande bedrijf is planologisch geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Coevorden, zoals vastgesteld op 9 december 2014 en heeft daarin de bestemming “Bedrijf” met een nadere aanduiding “bedrijf” (hoveniersbedrijf). Het gebied is daarnaast voorzien van de dubbelbestemming “Waarde - Archeologische verwachtingswaarde”.

De nieuwe schuur is niet mogelijk volgens dit bestemmingsplan, omdat de uitbreiding plaatsvindt in het gebied met de bestemming “Agrarisch met waarden”, dat rondom het bedrijfsperceel van toepassing is. Binnen dat gebied mag de bedrijfsfunctie niet worden uitgeoefend en mogen geen bedrijfsgebouwen worden opgericht.

De gewenste schuur kan met een binnenplanse afwijking of wijziging niet mogelijk worden gemaakt. De gemeente heeft aangegeven wel mee te willen werken aan een bestemmingsplanprocedure voor de schuur. Dit bestemmingsplan biedt hiervoor de onderbouwing en de juridisch-planologische regeling.

1.3 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgezet. In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plangebied en het plan daarvoor. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten. Vervolgens is in hoofdstuk 3 een beschrijving gemaakt van het provinciaal en gemeentelijk beleid dat een relatie heeft met het plangebied en/of de ontwikkeling. In hoofdstuk wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. De uitgangspunten voor het bestemmingsplan zijn weergegeven in hoofdstuk 5. De juridische beschrijving van het plan staat in hoofdstuk 6. In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de diverse bestemmingen. Tenslotte gaat hoofdstuk 7 in op de uitvoerbaarheid van het plan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk ingegaan op het aspect grondexploitatie.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

In dit hoofdstuk staat een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied. De toekomstige situatie is de belangrijkste aanleiding voor de regeling van dit bestemmingsplan. Daarnaast is deze beschrijving van belang voor de toetsing aan het beleid en de omgevingsaspecten, zoals omschreven in de hoofdstukken 3 en 4.

2.1 Huidige situatie

Het hoveniersbedrijf ligt aan het Oldeveen. Een weg in een open landschap met bossen aan de noord- (Witteveen) en zuidoostzijde (De Palmen). Het is hoofdzakelijk agrarisch gebied, de bebouwing in de omgeving bestaat dan ook vooral uit agrarische bedrijven. Direct ten noorden van het plangebied is een agrarische bedrijf gevestigd. Dit bedrijf bestaat uit een ensemble van een bedrijfswoning met schuren.

In het plangebied is sprake van een (voormalige) boerderij. Deze boerderij bestaat uit een voorhuis en een schuur (totale oppervlakte 515 m2). Het voorhuis is ruimtelijk kleiner dan de schuur. Beide hebben een bouwlaag met een kap. Direct aan de achterzijde van de boerderij staat een plattere aanbouw (60 m2). De bebouwing is in de lengterichting van het perceel geplaatst, dwars op de weg. De volgende figuren geven de huidige ruimtelijke situatie in het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.005BP00001-0003_0001.jpg"

Bestaande situatie plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.005BP00001-0003_0002.jpg"

Aanzicht boerderij vanaf de Oldeveen (bron: Google Streetview)

De bebouwing in het plangebied is in gebruik voor een hoveniersbedrijf. Daarbij vind de stalling van de daarbij nodige machines vooral buiten plaats. Hierdoor is sprake van een rommelige aanblik op het perceel. Slechts een deel staat in de bebouwing, een deel staat ook buiten opgeslagen, omdat de bestaande bebouwing hiervoor minder geschikt en ontoereikend is.

De directe ontsluiting vindt plaats vanaf de Bollekuilendijk (doodlopende weg naar het zuidoosten) Uiteindelijk vindt de totale verkeersafwikkeling plaats via het Oldeveen. De ontsluiting is voor de bedrijfsvoering van het hoveniersbedrijf voldoende. Het parkeren voor het bedrijf vindt ook plaats binnen het plangebied. Het bedrijf is bezoekers extensief, het betreft vooral parkeren voor de initiatiefnemers en de werknemers.

2.2 Gewenste ontwikkelingen

De initiatiefnemer wil aan de achterzijde van het bedrijfsperceel een nieuwe schuur van circa 255 m2 bouwen. Deze schuur komt achter de te handhaven boerderij. De exacte locatie van de schuur is nog niet bekend. Daarnaast wordt mogelijk de bestaande aanbouw aan de achterzijde gesloopt.

Door de nieuwe schuur net achter het bestaande bedrijfsperceel te zetten, komt deze buitenruimte vrij voor (tijdelijk) stallen van machines en laden en lossen van materiaal. Deze ruimte wordt daarmee ruim genoeg om met grote machines te kunnen wenden. In de volgende figuur is de gewenste situatie aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.005BP00001-0003_0003.jpg"

Gewenste situatie (schetsmatig)

De nieuwe schuur bestaat uit één bouwlaag met een kap en heeft een diepte van 17 meter en een breedte van 15 meter. De diepte van het bouwblok is afgestemd op de diepte van de bebouwing van het naburige agrarische bedrijfsperceel (Oldeveen 8). De goot- en bouwhoogte van de schuur zijn maximaal 3 en 8 meter. Deze hoogten zijn nu ook al in het plangebied toegestaan voor bedrijfsbebouwing. In paragraaf 2.3 staat een impressie van de nieuwe bebouwing aan de achterzijde van de boerderij.

2.3 Inpassing

Het is belangrijk de nieuwe bebouwing op een goede manier in de omgeving in te passen. Daarvoor hebben initiatiefnemers een beplantingsplan opgesteld. Met dit beplantingsplan wordt voldaan aan de ambities voor erven die is beschreven in de Notitie ruimtelijke kwaliteit (zie ook 3.3.3). De bestaande verkaveling wordt niet aangetast en het omliggende landschap behoud de grootschalige openheid en vergezichten. Alleen het nieuwe bedrijfsperceel wordt - binnen de perceelsgrenzen - omzoomd door de groensingel. Aan de zuidwest- en zuidzijde van de nieuwbouw komt de groensingel. Deze heeft een oppervlakte van ongeveer 200 m2. Door de aanleg van de singel wordt de achterzijde van het erf en de nieuwbouw vanaf de Oldeveen en een groot deel van de omgeving aan het zicht onttrokken.

Voor de inpassing wordt vooral gekozen voor gebiedseigen beplanting. Deze is gekozen aan de hand van de door Provincie Drenthe uitgegeven documentatie “Geef Drentse bomen en struiken een kans”. Daarbij is ook gekozen voor beplanting die geschikt is voor vogels, zoogdieren en insecten, dit als bloei, vrucht of waardplant. De volgende soorten (met aantallen) worden daarbij voorgesteld: 

Quercus robur 35 st

Betula pendula 25 st

Sambucus nigra 15 st

Sorbus aucuparia 15 st

Prunus padus 15 st

Prunus spinoza 20 st 

Rosa canina 5 st

Crataegus monogyna 20 st

Corylus avellana 10 st

Ilex aquifolium 15 st

Malus sylvestris 10 st

Rhamnus frangula 15 st

Voor het onderhoud aan de groensingel vindt regelmatig onderhoud plaats. Daarbij worden jaarlijks 1/5 van de struiken uitgedund. Zo blijft diversiteit in hoogte behouden en kan de singel dicht begroeid blijven. Deze heeft zo een maximaal afschermende werking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.005BP00001-0003_0004.png"

Impressie nieuwbouw na realisatie

Hoofdstuk 3 Beleid

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op dit bestemmingsplan. Daarbij gaat het om rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van het beleid en geeft aan of het beleid uitgangspunten geeft voor dit bestemmingsplan.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op enkele nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Het plangebied en de gewenste ontwikkeling in het plangebied raken geen rijksbelangen. De SVIR geeft daarom geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Het Barro geeft geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan, omdat de ontwikkeling in het plangebied geen nationale belangen raakt. Het Barro beschrijft ook de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit is nader toegelicht in paragraaf 3.2.1.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe en actualisatie 2014

Op 2 juni 2010 is door Provinciale Staten de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. Deze beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De missie van de omgevingsvisie is het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden passend bij deze kernkwaliteiten.

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. Deze visie is het strategisch kader voor de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Drenthe en bevat themagerichte beleidslijnen. De actualisatie omgevingsvisie vervangt de omgevingsvisie Drenthe 2010. In de omgevingsvisie wordt de ambitie uitgesproken om de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. De provincie heeft dit in de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe vertaald in een aantal beleidsregels. De regels die specifiek voor de ontwikkeling in het plangebied gelden zijn hierna opgenomen.

Ladder duurzame verstedelijking

In de omgevingsvisie wordt de ambitie uitgesproken om de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan de kernkwaliteiten die voor bepaalde gebieden vastgesteld zijn. De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte volgens de 'Ladder duurzame verstedelijking'. In kort stelt dit het volgende voor:

  • 1. gebruik ruimte die al beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie;
  • 2. verhoog de ruimteproductiviteit door meervoudig ruimtegebruik;
  • 3. respecteer bij uitbreiding de kwaliteiten van de omgeving.

Het plan stelt de nieuwbouw van een schuur voor. Daarbij gaat het om een beperkte nieuwbouw buiten het bestaande bedrijfsperceel, maar hier wel direct aangrenzend aan. Door de nieuwbouw zo dicht mogelijk bij de bestaande bebouwing te realiseren, wordt zo zorgvuldig mogelijk omgegaan met de beschikbare ruimte. Een verdere verstedelijking van het landelijk gebied is niet aan de orde. De ontwikkeling is niet in strijd met de ladder.

VAB beleid

De aanwezigheid van mkb op het platteland en in de (kleine) kernen levert een belangrijke bijdrage aan de sociaaleconomische vitaliteit. Hiervoor wordt ruimte geboden in de kleine kernen op het platteland. In elk geval voor aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid en op basis van het VAB beleid (vrijkomende agrarische bebouwing). Kleinschalige bedrijvigheid draagt bovendien bij aan het in stand houden van een leefbaar platteland. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt de kernwaarde bedrijvigheid afgewogen tegen de kernkwaliteiten.

Het plangebied ligt in een gebied dat in de omgevingsvisie de functie 'landbouwgebied` heeft. Ontwikkelingen in dit gebied mogen geen negatief effect hebben op de landbouw. Bij de te nemen inrichtingsmaatregelen voor de landbouw wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de kernkwaliteiten. In deze gebieden wordt gestreefd naar een waterhuishoudkundige inrichting die is afgestemd op de functie Landbouw.

Veel bedrijvigheid op het platteland vestigt zich in vrijkomende agrarische bebouwing (VAB). Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden.

  • 1. De invulling van de VAB maakt geen inbreuk op de ruimtelijke kwaliteit.
  • 2. De nieuwe bedrijfsactiviteit heeft geen negatieve gevolgen voor de hoofdfunctie van het gebied.
  • 3. De nieuwe bedrijfsactiviteit is kleinschalig van aard.
  • 4. De woonfunctie van de VAB blijft gehandhaafd.

Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten 'landschap', 'aardkundige waarden', 'cultuurhistorie' en 'archeologie' van toepassing.

Doelstelling voor de kernkwaliteit landschap is het behoud en de versterking van de verschillende landschapstypen en de bijbehorende karakteristieke kenmerken. Het plangebied bevindt zich in het Veenkoloniënlandschap.

Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige en geohydrologische verschijnselen. De provincie Drenthe wil aardkundige waarden behouden en waar mogelijk herstellen. Voor het plangebied geldt een generiek beschermingsniveau, waar bij ontwikkeling de aardkundige waarden gerespecteerd moeten worden. De voorgenomen ontwikkeling heeft een zodanig kleinschalige aard dat deze waarden niet aangetast worden.

Bij de kernkwaliteit 'cultuurhistorie' geldt voor het plangebied dat de cultuurhistorische samenhang gewaarborgd moet worden.

Het hoveniersbedrijf is al gevestigd in de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. De ontwikkeling betreft de (mogelijke) sloop van een bestaande uitbouw en de nieuwbouw van een kleinschalige schuur achter het bedrijf. Het hoveniersbedrijf is een bedrijfsfunctie die aanvaardbaar is in het buitengebied. De bedrijfsfunctie wordt enigszins uitgebreid, doordat de nieuwe schuur buiten het bedrijfsperceel wordt gebouwd. Het bedrijf zelf breidt de bedrijfsvoering echter niet uit, maar richt het perceel hiervoor beter in. De kernkwaliteiten worden hiermee niet aangetast. Zie voor een nadere onderbouwing ook de hoofdstukken 2 en 4.

3.2.2 Omgevingsverordening

Met de omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe zijn omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft.

De verordening schrijft voor dat, wanneer bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, deze in het plan uiteengezet worden. Daarbij wordt aangegeven in welke mate het plan bijdraagt aan het behoud en de ontwikkeling van de betrokken kernkwaliteiten. De Omgevingsvisie en actualisatie daarvan geven hiervoor aanwijzingen. De kernkwaliteiten zijn daarom in paragraaf 3.2.1 al uiteengezet.

Op grond van de verordening is het van belang het plan te toetsen aan artikel 3.25, wat regels geeft voor de (niet-agrarische) bedrijven. Dit artikel schrijft voor dat een plan alleen kan voorzien in een uitbreiding van een bestaande regionale werklocatie, mits dit past in een regionale werklocatievisie en/of een (regionaal afgestemde) gemeentelijke werklocatievisie.

In het geval van de ontwikkeling in het plangebied is wel uitbreiding van het bedrijfsareaal, maar is feitelijk geen sprake van een significante uitbreiding van de bebouwing op het perceel. Er is sprake van de nieuwbouw van een schuur buiten het bestaande bedrijfsperceel. Daarnaast geeft het bestemmingsplan een beperkte bebouwingsmogelijkheid, zodat voorkomen worden dat het bedrijf verder kan uitbreiden. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan de omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Coevorden

In 2012 is de Structuurvisie Coevorden vastgesteld. De visie geeft een strategische ruimtelijke visie op de ontwikkelingen van het grondgebied van de gemeente Coevorden voor de periode 2013-2023. Daarin staat waar ruimtelijke ontwikkelingen worden voorgestaan en hoe deze worden gerealiseerd.

Bij de ontwikkeling gaat het om de uitbreiding van het bedrijfsperceel bij een (regionaal georiënteerd) hoveniersbedrijf; een niet-agrarisch bedrijf. Voor de in het plangebied gewenste ontwikkeling ((mogelijke) sloop aanbouw, vervangende nieuwbouw schuur) zijn in de structuurvisie echter geen ontwikkelingsrichtingen, concrete ontwikkelingen of beleidsuitgangspunten aangegeven. De visie heeft geen directe invloed op dit bestemmingsplan en de daarin mogelijk gemaakte ontwikkeling.

3.3.2 Economische beleidsplan 2012

In het bestuursprogramma 2010-2014 getiteld ‘behoedzaam doorwerken’ zijn de economische ambities van het college beschreven. Deze hebben een vertaling gekregen in het economische beleidsplan. Met dit beleid wil de gemeente ondernemers in hun bestaansrecht faciliteren en ondersteunen, door ruimte te bieden aan ondernemers, faciliteiten te optimaliseren en duidelijkheid te verschaffen.

Voor niet-agrarische bedrijven in het buitengebied geeft het beleidsplan geen concrete beleidsuitgangspunten. Wel zet de gemeente in het algemeen in op de versterking van het bestaande bedrijfsleven, op het gebied van werkgelegenheid, duurzaamheid en innovatie. De ontwikkeling in het plangebied past binnen dit algemene uitgangspunt. Met de nieuwbouw van de schuur wordt een investering in de duurzaamheid van het bedrijf gedaan. Daarnaast wordt hiermee het toekomstperspectief van het bedrijf verbeterd, omdat de bedrijfsvoering beter uitgeoefend kan worden. Het biedt verder geen concrete uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

3.3.3 Notitie ruimtelijke kwaliteit

Om ontwikkelingen in het buitengebied landschappelijk in te kunnen passen bij de structuren en kenmerken van het gebied is de notitie Ruimtelijke kwaliteit Buitengebied Gemeente Coevorden opgesteld. Deze notitie, die deel uitmaakt van het bestemmingsplan Buitengebied, biedt handvatten voor een goede landschappelijke inpassing van de ontwikkeling in het gebied.

Het plangebied ligt in het 'Ontginningenlandschap'. De notitie geeft voor dit landschapstype de kernkwaliteiten aan. Daarbij is dit landschapstype te verdelen in een tweetal gebieden; de veenontginningen en de heide- en veldontginningen. Het plangebied ligt in het veenontginningen gebied, waarvoor de volgende kernkwaliteiten en kenmerken worden genoemd:

  • grootschalige openheid en weidsheid;
  • regelmatige verkaveling haaks op de ontginningsas met diepe kavels en sloten op de kavelgrens;
  • bomenrijen langs het kanaal;
  • bebouwing haaks op het kanaal;
  • grote boerderijen met een robuuste erfbeplanting

Daarnaast geeft de gemeente de ambitie voor erven per landschapstype aan. Deze is gelieerd aan de kernkwaliteiten voor het landschapstype. Voor het ontginningenlandschap zijn de volgende ambities voor erven opgenomen:

  • Grootschalige openheid en vergezichten behouden.
  • Rationele, regelmatige verkaveling waarborgen.
  • Bebouwing haaks op de weg / kanaal situeren.
  • Grote bouwvolumes vragen een robuuste landschappelijke inpassing.
  • Lanen op strategische locaties ter versterking van de openheid (langs kanalen en bepaalde wegen).

Voor het de ontwikkeling in het plangebied is een inrichtingsplan gemaakt. Daarin wordt rekening gehouden met de genoemde kernkwaliteiten, de ambities en de overige voorwaarden die zijn opgenomen in de notitie. Het inpassingsplan is beschreven in hoofdstuk 2. Daaruit blijkt dat de gewenste nieuwe schuur op een goede manier ingepast kan worden binnen de kernkwaliteiten en ambities. Dit wordt in het bestemmingsplan geborgd door de ruimtelijke randvoorwaarden vast te leggen. Ook de landschappelijke inpassing is verankerd in de regels.

3.3.4 Welstandsnota

Het welstandsbeleid van de gemeente Coevorden is verwoord in de Welstandsnota 2012 gemeente Coevorden. Voor het krijgen van een positief welstandsadvies moeten bouwplannen aan bepaalde criteria voldoen. Deels gaat het om algemene eisen die voor alle bouwwerken in de hele gemeente gelden, deels zijn de criteria per gebied bepaald. Daarnaast zijn objectgerichte welstandscriteria opgenomen.

De algemene welstandscriteria liggen ten grondslag aan elke planbeoordeling omdat ze het uitgangspunt vormen voor de uitwerking van de gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria.

Het plangebied ligt in het welstandsgebied 'Buitengebied (veengebied)'. Voor dit gebied geldt een aantal welstandscriteria voor nieuwe bedrijfsgebouwen. Het wensbeeld hierbij is dat uitbreiding en aanbouw passend en aansluitend op de bestaande bebouwing is. De bedrijfsgebouwen mogen modern en traditioneel vormgegeven worden. De criteria zijn er op gericht om bij veranderingen van het gebied de architectonische kwaliteit van de bebouwing te handhaven.

Een bijgebouw, waaronder een schuur, voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als deze identiek is aan een voor het betreffende bouwblok of in de betreffende straat eerder als zodanig door de welstandscommissie goedgekeurde trendsetter. Het is van belang dat er zorg wordt besteed aan de zorgvuldige inpassing van nieuwe gebouwen op een erf. Het plaatsen van een nieuw bijgebouw op het achtererf verdient de voorkeur opdat de onderlinge afstanden tussen de bedrijfsgebouwen niet te groot worden.

Het uitgangspunt voor het plangebied is dat de bouwplannen aansluiten bij het wensbeeld en vergezeld gaan met een positief welstandsadvies. Een goede beeldkwaliteit voor het perceel wordt hierdoor voldoende gewaarborgd. Dit heeft geen invloed op de regeling in dit bestemmingsplan, maar komt vooral aan de orde bij de concrete aanvraag voor de omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Het uitgangspunt is dat - ook in de toekomst - een goede omgevingssituatie voor de te realiseren functies in en de bestaande functies rond het plangebied behouden blijft. In de volgende paragrafen worden de omgevingsaspecten behandeld. Wanneer sprake is van uitgangspunten en/of belemmeringen voor de ontwikkeling in het plangebied, dan zijn deze opgenomen bij de omgevingsaspecten.

4.1 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand is de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Een hoveniersbedrijf met een bedrijfsoppervlak van meer dan 500 m2 is een categorie 3.1 bedrijf volgens de bedrijvenlijst van de VNG. Hierbij moet een richtafstand van minimaal 50 meter ten opzichte van milieugevoelige functies worden aangehouden (rustig buitengebied). Een reductie naar 30 meter is in dit geval mogelijk, omdat sprake is van een gemengd (buiten)gebied. De dichtstbijzijnde gevoelige functie is de bedrijfswoning van het naastgelegen agrarische bedrijf. Deze staat op circa 40 meter vanaf het bedrijfsperceel van het hoveniersbedrijf. Deze bedrijfswoning staat dus op voldoende afstand om hinder te voorkomen. Er vindt bovendien geen uitbreiding van het bedrijf plaats, er wordt met dit plan alleen de mogelijkheid geboden om het aanwezige materieel onderdak te brengen.

Daarnaast wordt het agrarische bedrijf door de uitbreiding van het hoveniersbedrijf niet belemmerd in de bedrijfsvoering. De uitbreiding betreft immers geen milieugevoelige functie die beperkingen aan de omgeving oplegt. Het agrarische bedrijf moet bovendien al rekening houden met de aanwezige bedrijfswoning bij het hoveniersbedrijf.

De milieuzonering geeft geen belemmeringen en uitgangspunten voor de ontwikkeling en het bestemmingsplan.

4.2 Geluid

Voor geluidhinder is de Wet geluidhinder het wettelijk kader. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. De wet gaat daarbij onder meer in op wegverkeerslawaai.

In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wet geluidhinder onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. De te bouwen schuur is geen geluidsgevoelig object. Een geluidsonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Door de nieuwe schuur neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het perceel niet toe. Een toename van de geluidsniveaus op de Oldeveen worden dan ook niet verwacht.

Voor geluidhinder van inrichtingen, die niet onder de Wet geluidhinder vallen, zijn de regels van het Activiteitenbesluit van toepassing. Wanneer wordt verwacht dat inrichtingen leiden tot hinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, kan door het bevoegd gezag (de gemeente) worden gevraagd om een akoestisch rapport op te stellen.

Het Activiteitenbesluit is van toepassing. Het bestaande bedrijf wordt aan de achterzijde uitgebreid met een nieuwe schuur. De geluidhinder voor de omgeving wijzigt hiermee niet, omdat deze zijde het verst van de bestaande bebouwing in de omgeving ligt.

4.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over externe veiligheid om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Drenthe beoordeeld. Hieruit blijkt dat in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen gevestigd zijn. Ook valt het plangebied niet binnen een invloedsgebied van een route voor gevaarlijke stoffen of binnen het inventarisatiegebied van een buisleiding. Het aspect externe veiligheid vormt voor de gewenste ontwikkeling geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven. Dit aspect geeft geen uitgangspunten voor het bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit is een deel van de Wet milieubeheer. In de wet zijn normen opgenomen voor de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen vormen onder meer geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling wanneer sprake is van (1) een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of (2) wanneer een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Het plan heeft naar verwachting geen overschrijding van een grenswaarde tot gevolg. Het plan valt binnen de algemene maatregel van bestuur “Niet in betekenende mate bijdragen” (Nibm-regeling). Een project komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt hier niet aan voldaan. Hiervan is geen sprake, omdat de bedrijfsvoering met de komst van de nieuwe schuur niet wijzigt. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het geeft geen uitgangspunten voor het bestemmingsplan.

4.5 Bodem

Voor het aspect bodem is onder meer de Wet bodembeheer van toepassing. Vooral bij nieuwe (woningbouw)ontwikkelingen moet aangetoond worden dat op een bodem van voldoende kwaliteit worden gebouwd.

Voor het plangebied is nog geen bodemonderzoek uitgevoerd. Een bodemonderzoek wordt gedaan op het moment dat een concrete aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de planontwikkeling wordt aangevraagd. Dit bestemmingsplan schept de maximale kaders voor de gewenste ontwikkeling. De verwachting is dat de bodem voor de gewenste nieuwe schuur voldoende kwaliteit heeft. De gronden zijn jarenlang agrarisch gebruikt. Als gevolg van dit bestemmingsplan treden dan ook geen risico's voor de volksgezondheid op. Dit aspect geeft geen uitgangspunten voor het bestemmingsplan.

4.6 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden.

Het plan is aangemeld voor de watertoets, via de website dewatertoets.nl (zie ook bijlage 1 voor de standaard waterparagraaf). Daaruit blijkt dat een korte procedure gevoerd kan worden. Via die weg wordt een advies gevraagd bij het waterschap Reest en Wieden. Dit resultaat wordt in een later stadium toegevoegd.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

In wet- en regelgeving, onder andere de Monumentenwet, is aangegeven dat rekening gehouden moet worden met bestaande archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.7.1 Archeologie

De archeologische waardenkaart van de gemeente Coevorden geeft een trefkans voor de aanwezigheid van archeologische waarden. In onderstaande afbeelding is een fragment van deze kaart te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.005BP00001-0003_0005.png"

Fragment indicatieve kaart archeologische waarden

Zoals in bovenstaande afbeelding te zien is, heeft het plangebied een archeologie trefkans (lichtrode kleur). Op basis van het archeologisch beleid moeten binnen deze gebieden tenminste een bureauonderzoek worden uitgevoerd bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm – Mv.

De archeologische waarden zijn tevens in het geldende bestemmingsplan beschermd. Volgens het bestemmingsplan Buitengebied is een archeologisch onderzoek nodig voor ontwikkelingen met een oppervlakte van 500 m2 en groter en/of bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld. De nieuwbouw wordt maximaal 255 m2 groot; een (waarderend) archeologisch onderzoek is daarom niet nodig. Grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm onder maaiveld zijn voor de nieuwe schuur ook niet nodig.

Voor het plangebied blijft de verwachting van toepassing, omdat niet door onderzoek aangetoond is dat dit anders is. Voor het gebied blijft daarom de geldende dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" van toepassing, toegespitst op de middelhoge verwachtingswaarde.

4.7.2 Cultuurhistorie

Het aspect cultuurhistorie is in de ruimtelijke ordening van belang. Bij steeds meer ruimtelijke ontwikkelingen wordt rekening gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden en wordt gevraagd dit planologisch te verankeren.

De gemeente Coevorden heeft een Erfgoednota. Daarbij hoort de beleidskaart 'cultuurhistorisch zeer waardevolle gebieden'. De gemeente onderscheid daarop de gebieden 'cultuurhistorisch zeer waardevol, 'dorps- of stadsgezicht van hoge cultuurhistorische waarde of beschermd dorps- of stadsgezicht', 'landgoed De Klencke' en het 'Belvederegebied'. Het plangebied maakt geen deel uit van een van die gebieden. Dit aspect geeft geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet Natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

4.8.1 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de nieuw wet Natuurbescherming. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het rijksbeleid voor de Natuur Netwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologisch Hoofdstructuur).

Het plangebied ligt echter niet in een gebied dat deel uitmaakt van de NNN. De bossen Witteveen, De Palmen en de Mepperdennen zijn NNN-gebieden. Deze liggen op minimaal 600 meter vanaf het plangebied. De ontwikkeling zal de natuurwaarden in de NNN niet aantasten. Dit bestemmingsplan heeft geen effecten op de doelstellingen van de NNN.

4.8.2 Soortenbescherming

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.


Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

De (mogelijk) te slopen aanbouw is een eenvoudig bouwwerk met enkelsteens muren en een golfplaten dak. Dergelijk bouwwerken vormen geen geschikt habitat voor gebouwbewonende soorten. Er worden geen bomen gekapt. De schuur wordt gebouwd op een voormalig agrarisch perceel. Het is dan ook niet te verwachten dat er zich hier beschermde diersoorten bevinden wiens positie in gevaar wordt gebracht. Ten aanzien van ecologie zijn er geen belemmeringen voor het plan.

4.9 Verkeer en parkeren

Door de mogelijke sloop van de bestaande aanbouw en de nieuwbouw van de schuur veranderen de verkeersstromen van en naar het plangebied niet. Het bedrijf breidt met de nieuwe schuur niet uit, maar kan hiermee de bedrijfsvoering verbeteren. De nieuwe situatie zorgt er bijvoorbeeld voor dat op het terrein zelf gemanoeuvreerd kan worden en dat hier ook voldoende ruimte voor parkeren is. Hiermee wordt hinder voor de omgeving voorkomen. Dit aspect biedt geen uitgangspunten voor het bestemmingsplan.

4.10 Kabels en leidingen

In en rondom het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die planologische beperkingen vormen voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied. De kabels en leidingen die in en rondom het gebied voorkomen hoeven niet te worden voorzien van een planologische regeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Dit hoofdstuk beschrijft de juridische opzet van dit bestemmingsplan. Daarbij staat een korte algemene beschrijving op de bestemmingsplansystematiek en wordt vervolgens nader ingegaan op de bestemmingen. De in voorgaande hoofdstukken genoemde uitgangspunten zijn daarbij van belang.

5.1 Algemeen

Aan de systematiek van een bestemmingsplan zijn in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) eisen gesteld. Een van deze eisen is dat het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro), waar de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) en het Informatiemodel ruimtelijke ordening (IMRO) deel van uitmaken.

De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Daarnaast is uiteraard rekening gehouden met de vereisten vanuit de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

De regeling van dit bestemmingsplan sluit zo veel mogelijk aan bij de inhoud en de systematiek van het - om het plangebied - geldende bestemmingsplan Buitengebied. De voor dit bestemmingsplan van toepassing zijnde bestemmingen "Bedrijf" en "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" zijn in dat bestemmingsplan opgenomen. In dit bestemmingsplan zijn deze bestemmingen daarop gebaseerd. Naar aanleiding van de uitgangspunten vanuit de gewenste situatie, het geldende beleid en de omgevingsaspecten is maatwerk geleverd.

5.2.1 Bedrijf

Het hoveniersbedrijf is geregeld binnen de bestemming 'Bedrijf' met een nadere aanduiding 'hovenier'. Op plangebied zijn de gronden bestemd voor bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 en voor de bedrijfsactiviteit 'hoveniersbedrijf'. Deze regeling blijft in dit bestemmingsplan grotendeels gehandhaafd.

In tegenstelling tot de geldende regeling wordt in dit bestemmingsplan een bouwvlak op het perceel gelegd. Het bouwen van gebouwen is alleen binnen dit bouwvlak toegestaan. Binnen dit bouwvlak mag een gezamenlijke oppervlakte van 830 m2 aan gebouwen worden gebouwd. Dit is de oppervlakte van de boerderij inclusief aanbouw en de (circa 575 m2) en de nieuwe schuur (circa 255 m2) en enige ruimte voor bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning. Hierdoor blijven de bestaande bebouwing en de nieuwe schuur op voldoende afstand van de agrarische bedrijfswoning op het naburige perceel, blijft de bebouwing compact en blijft voldoende ruimte op het erf voor de verkeersbewegingen en het parkeren.

Voor de bestaande bebouwing blijft de bestaande regeling gehandhaafd. Daarbij geldt dat voor gebouwen (excl. de bedrijfswoning) een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 en 8 meter geldt. Deze afmetingen gelden daarmee ook voor de nieuwe schuur.

Voor de realisatie van de landschappelijke inpassing (beschreven in hoofdstuk 2) is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen. Deze bepaalt dat de inpassing gerealiseerd moet zijn voordat de nieuwbouw in gebruik wordt genomen voor het hoveniersbedrijf.

5.2.2 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog' is bedoeld voor de bescherming van mogelijk in de grond aanwezige archeologische waarden. De regeling van deze bestemming is daarbij overgenomen uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied en gebaseerd op de archeologische beleidskaart van de gemeente Coevorden (zie paragraaf 4.7).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Daarnaast wordt er in dit hoofdstuk ingegaan op grondexploitatie.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun reactie op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

6.1.1 Overleg en inspraak

De gemeente vindt participatie van burgers en belangenorganisaties belangrijk en biedt daarom deze partijen de mogelijkheid reacties op het voorontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken. In dit kader heeft het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen voor inspraak en overleg. Alleen de provincie Drenthe heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De provincie kan instemmen met de plannen zoals beschreven in het voorontwerp en zien geen reden om vanuit provinciaal belang in te grijpen in de verdere procedure. De overleg reactie is als bijlage bij de toelichting toegevoegd.

6.1.2 Ontwerpbestemmingsplan

De resultaten van overleg en inspraak hebben niet geleid tot aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerp bestemmingsplan heeft, met de bijbehorende stukken, vervolgens voor zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

6.1.3 Vaststelling bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld. Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij het bestemmingsplan is het verplicht inzicht te geven in de economische uitvoerbaarheid ervan. Daarvoor zijn twee aspecten belangrijk, namelijk de financiële haalbaarheid en de grondexploitatie van het plan. Deze komen hierna aan bod.

6.2.1 Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling in het plangebied betreft een particulier initiatief. De initiatiefnemer financiert de mogelijke sloop van de bestaande aanbouw, de nieuw te bouwen schuur en de inpassing en daarbij horende beplanting zelf. Het plan is financieel haalbaar, omdat de initiatiefnemer hiervoor voldoende financiële middelen beschikbaar heeft.

6.2.2 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor kostenverhaal. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan (plankosten). Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, bijvoorbeeld waar het gaat om fasering.

Bij dit bestemmingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan voor het kostenverhaal van de gemeente niet nodig. De grondexploitatieregeling is namelijk voor dit plan niet van toepassing, omdat het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een (functioneel en ruimtelijk) bijgebouw. Een bijgebouw is geen bouwplan in het kader van het Besluit ruimtelijke ordening.