direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Asserstraat 114 in Ubbena
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.BP77841-BO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot het plan

Aan de Asserstraat 114 in Ubbena is een voormalig agrarisch veehouderijbedrijf aanwezig. Op het bedrijf werden voorheen koeien gemolken. Initiatiefnemers zijn voornemens om de landschap ontsierende bebouwing met een totale oppervlakte van 2.050 m2 in het kader van de ruimte voor ruimte-regeling te slopen.

De provinciale ruimte voor ruimte-regeling heeft tot doel het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied door het verwijderen van landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouwen.

Op grond van de provinciale regeling komen initiatiefnemers in aanmerking voor twee compensatiewoningen. Eén woning zal ten zuiden van de bestaande bedrijfswoning, op de plaats waar de kuilplaten liggen, worden gerealiseerd. Om te voorkomen dat een cluster van drie woningen ontstaat is er voor gekozen om de tweede woning iets noordelijker te plaatsen. Hierdoor wordt beter aangesloten op het heersend straatbeeld langs de Asserstraat. De bestaande bedrijfswoning krijgt ook een woonbestemming.

Door middel van de brief van 15 oktober 2019 laat de gemeente onder voorwaarden weten in te kunnen stemmen met het plan. De brief van de gemeente met de geformuleerde voorwaarden is als Bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd.

Het ruimte voor ruimte-verzoek is in strijd met de regels van het bestemmingsplan omdat hierin de gronden ter plaatse van de meest noordelijke kavel zijn bestemd als 'Jonge veld- en veenontginningen'. Ter plaatse van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf is de bestemming 'Grondgebonden agrarisch bedrijf 2'. Een woonfunctie is op grond van deze bestemmingen niet toegestaan.

Door middel van dit bestemmingsplan wordt de ruimte voor ruimte ontwikkeling juridisch - planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Asserstraat, de weg die Assen en Vries met elkaar verbindt. Het plangebied betreft het perceel aan de Asserstraat 114, inclusief een gedeelte van het, ten noorden gelegen, weiland.

De bebouwing van Ubbena concentreert zich hoofdzakelijk langs de Asserstraat. De Asserstraat bestaat uit een lint van grote en kleine boerderijen. De bebouwing staat op verschillende afstanden uit de weg. Die bebouwing is in het verleden niet vanuit één plan ontwikkeld, maar in verschillende tijdslagen.

De omgeving van het plangebied wordt vooral gekenmerkt als buitengebied met een afwisseling wonen en bedrijven. In navolgende figuur is de ligging van het plangebied ten noorden van Assen weergegeven (linker afbeelding) en is de aanwezige bedrijfsbebouwing te zien (rechter afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.BP77841-BO01_0001.png"

Figuur 1: ligging plangebied in de omgeving (links) en ingezoomd op de locatie (rechts)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het perceel is opgenomen in het bestemmingsplan: ‘Buitengebied, herziening artikel 30 WRO’. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 18 december 2008. Op het perceel Asserstraat 114 in Ubbena geldt de bestemming ‘Jonge veld- en veenontginngen' - VV’. Ter plaatse van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf is de bestemming 'Grondgebonden agrarisch bedrijf 2'. Zie figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.BP77841-BO01_0002.png"

Figuur 2: uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan

De als zodanig op de plankaart aangegeven gronden zijn bestemd voor:

  • behoud en herstel van de landschappelijke waarden van jonge veld- en veenontginningen;
  • behoud van de natuurlijke waarden van jonge veld- en veenontginningen;
  • bescherming van de aardkundige waarden van de gronden op de toetsingskaart aangegeven met “aardkundig waardevol” en “essen”;
  • bescherming en veiligstelling van archeologische waarden van gronden die op de toetsingskaart zijn aangegeven met:
    • 1. “archeologische waarde”, “hoge archeologische waarde” en “zeer hoge archeologische waarde” (zogenaamde AMK-terreinen);
    • 2. “hoge trefkans” en “middelhoge trefkans” (zogenaamde IKAW-zones);

en voor de volgende sociaaleconomische doeleinden:

  • uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • (....)

Het bouwen van een woning en de gronden gebruiken ten behoeve van een woonbestemming is niet toegestaan binnen deze bestemming. Er is een bestemmingsplanwijziging nodig om het gewenste bouwplan mogelijk te kunnen maken.

1.4 Plansystematiek

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling mogelijk. Voor het plangebied is een passende bestemmingsregeling opgesteld.

Het plan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening en is opgezet overeenkomstig de landelijk geldende standaard. Deze landelijke standaard wordt gevormd door de Standaard Vergelijkbare Plannen 2012 (SVBP2012) met de daarbij behorende bijlagen en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard voor de Toegankelijke Ruimtelijke Instrumenten (STRI).

Om de uniformiteit te waarborgen, heeft de gemeente ervoor gekozen deze landelijke standaardrichtlijnen uit te werken in een gemeentelijk Handboek Bestemmingsplannen. Dit handboek vormt de leidraad voor het opstellen van bestemmingsplannen voor de gemeente Assen.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling, waarbij ook de stedenbouwkundige randvoorwaarden en de landschappelijke inpassing aan bod zullen komen. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 zijn de resultaten van de relevante milieuonderzoeken opgenomen. De juridische vormgeving is als hoofdstuk 5 opgenomen. In hoofdstuk 6 wordt ten slotte ingegaan op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Landschap

In 1900 is nog weinig oorspronkelijke ruigte en heide aan de noordzijde van Assen gecultiveerd, het gebied functioneert al wel als esdorpenlandschap. De herberg Nieuw Ubbena was gelegen aan de rijksstraatweg die – als eerste (rijks)straatweg in Drenthe – in 1825 werd aangelegd van Groningen via Vries naar Assen. Bij de herberg ontstond langs de straatweg in de periode 1850-1940 over een lengte van ongeveer een kilometer een lintbebouwing. In de historische topografische kaartbeelden zien we de ontwikkeling van het gebied in de vorige eeuw. Opvallend is het ontstaan van de opstrekkende verkaveling rond 1950 (anders dan in het traditionele esdorpenlandschap, de verspreid liggende bebouwing aan doorgaande wegen en de dichte structuur van houtwallen en groensingels vooral aan de oostzijde van de weg. Aan de westzijde valt vooral de beplanting langs de Zeijer Stroeten (Stroot) op, aan de westzijde (plangebied) is de hoeveelheid structuurbeplanting relatief beperkt. De huidige boerderij binnen het plangebied is ongeveer in 1935 gerealiseerd.

Het landelijk gebied van Assen kent in hoofdlijnen twee landschapstypen, namelijk de veldontginningen en het stroomdallandschap. Ubbena is onderdeel van het landschapstype Veldontginningen. Het ontstaan van dit landschapstype ligt in de veldontginningen die in dit gebied vanaf 1850 hebben plaatsgevonden. De voor dit landschap kenmerkende grootschalige, blokvormige verkaveling is daar het gevolg van. De wegen volgen het verkavelingpatroon en zijn hierdoor lange, rechte lijnen in het landschap.

De bebouwing in het veldontginningslandschap is langs de wegen gelegen. Op sommige plekken heeft de bebouwing zich verdicht tot een lint. Er is geen sprake van een strakke rooilijn, maar de bebouwingsrichting is vaak wel aan de weg gerelateerd. Het hoofdgebouw vormt samen met de bijgebouwen een cluster. Opvallend in het landschap zijn de grote boerderijen waarvan de schuur gedekt is met rode pannen. Deze ziet men met name in het Zeijerveen. De kleinere woningen zijn over het algemeen voorzien van donkergrijze pannen. Ook daken van riet, golfplaat of combinaties van verschillende materialen komen voor. De gevels bestaan uit bruinrode baksteen en zijn wat opmaak betreft vrij traditioneel te noemen. De detaillering is eenvoudig en doelmatig. De bebouwing in Ubbena is rijker gedetailleerd.

Bestudering van oude kaarten en vergelijking met de huidige situatie laat zien dat deze karakteristieke ordening van landschapseenheden nog steeds herkenbaar is.

De locatie

Op de agrarische bedrijfslocatie aan de Asserstraat 114 in Ubbena is een bedrijfswoning aanwezig en enkele bedrijfsgebouwen. Het meest in het oog springend gebouw is de serrestal, die buiten het oorspronkelijk erf, in het land is gebouwd. Zie ook de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.BP77841-BO01_0003.png"

Figuur 3: foto van de bedrijfslocatie genomen in noordelijke richting

Voor de bereikbaarheid van de serrestal vanaf het oorspronkelijk erf is een tussenliggende sloot gedempt.

Binnen het oorspronkelijk bedrijfsperceel zijn de meer verouderde opstallen aanwezig en liggen de voorzieningen, zoals de kuilplaten. Zie de navolgende foto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.BP77841-BO01_0004.png"

Figuur 4: foto van het oorspronkelijk erf met de bebouwing

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Sloop opstallen

In totaal is er 2.050,40 m2 aan voormalige bedrijfsbebouwing aanwezig die in het kader van de ruimte voor ruimte-regeling wordt gesloopt. Het gaat hierbij om de serrestal van 927,8 m2 en de bebouwing achter de bedrijfswoning van in totaal 1.122,6 m2. Op de navolgende luchtfoto zijn de te slopen gebouwen rood ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.BP77841-BO01_0005.png"

Figuur 5: te slopen gebouwen

Naast de sloop van de gebouwen zal een groot deel van de aanwezige erfverharding en de kuilplaten worden geamoveerd.

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Een belangrijk doel van de ruimte voor ruimte-regeling is het realiseren van ruimtelijke kwaliteit door middel van de sloop van vrijkomende agrarische bebouwing en het op zorgvuldige wijze inpassen van de ruimte voor ruimte-kavels.

In verband met dit laatste is door Buro Stad en Land een plan opgesteld waarin zowel de landschappelijke inpassing als de beeldkwaliteit van de kavels is uitgewerkt. Dit plan is als bijlage 1 aan de regels van het bestemmingsplan toegevoegd.

Hoofdopzet van het plan vormt de optimalisatie van de lintbebouwing langs de Asserstraat, geïnspireerd op de boerderijen en woningen in het esdorpenlandschap.

In het landschappelijk inpassings- en beeldkwaliteitsplan zijn de volgende aspecten voorzien:

  • 1. Waardering voor de historische structuur van het landschap;
  • 2. Goede vorm, grootte en ordening van de gebouwen in verhouding tot het landschap;
  • 3. Optimale erfinrichting (plaats van de gebouwen, bomen en structuurgroen op het erf en in de omgeving) rekening houdend met cultuurhistorische ontstaansgeschiedenis en in principe behoud van bestaande (groen)structuren en elementen;
  • 4. Goede ontsluiting van het erf;
  • 5. De ontwikkeling gericht op de toekomst en passend binnen voorziene ontwikkelingen;
  • 6. Goede ruimtelijke ordening in verhouding tot de aanwezige woningen in de directe omgeving;
  • 7. Voldoende afstand tussen de ontwikkeling en andere ruimtelijke elementen;
  • 8. Duurzame ontwikkeling waar mogelijk.

In de onderstaande afbeelding is de nieuwe eindsituatie weergeven, waarbij de twee ruimte voor ruimte-kavels landschappelijk zijn ingepast. Ten aanzien van het perceel van de bestaande woning is uitgegaan van het handhaven van de aanwezige beplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.BP77841-BO01_0006.png"

Figuur 6: landschappelijke inpassing (Bron: Buro Stad en Land)

2.2.3 Beeldkwaliteit

Voor de drie gebouwen wordt een eenduidige hoofdvorm (ca. 150-200 m2) en volume (800-1000 m3) voorgesteld. De woningen kennen één bouwlaag met kap. Bijgebouwen hebben een oppervlakte van circa 65 m2.

Kenmerken:

  • eenvoudige rechthoekige basisvorm;
  • dak als beeldbepalend element, symmetrisch of asymmetrisch zadeldak;
  • bijgebouwen zijn vrij gesitueerd van de woningen, geïntegreerd is ook mogelijk;
  • sobere gevels in principe in rode baksteen, moderne schuurwoning eventueel meer gedetailleerd en afwijkende materialen;
  • doorbreking dakvoetlijn mogelijk, indien ondergeschikt aan dakvoetlijn en voldoende dakvoetlijn aan beide zijden;
  • de gevelopeningen zijn zorgvuldig op het architectuurbeeld en op elkaar afgestemd, de woningen hoeven niet familiair ontworpen te worden

In het bijgevoegde plan zijn per woning de beeldkwaliteit kenmerken nader gedefinieerd. De afstand van de woningen tot aan de weg is verschillend. Dit draagt bij aan de gewenste diversiteit van de erven.

2.2.4 Ontgraven hoofdwatergang

Omdat in de nieuwe situatie de serrestal verdwijnt en de onderliggende grond wordt bestemd voor agrarische doeleinden zonder bouwmogelijkheden, zal de in het verleden gedempte hoofdwatergang (Stroetenloop) in de oude staat worden teruggebracht. In de navolgende afbeelding is de gedempte watergang blauw gearceerd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.BP77841-BO01_0007.png"

Figuur 7: gedempte watergang

2.3 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

De ruimte voor ruimte-kavels krijgen ieder een eigen inrit. Deze inrit is zo gepositioneerd dat deze tussen de aanwezige bomen aan de Asserstraat door gaat. Er hoeven dus geen bomen gekapt te worden. Op de navolgende afbeelding zijn de twee nieuwe inritten aangegeven. De bestaande woning wordt door middel van de te handhaven inrit ontsloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.BP77841-BO01_0008.png"

Figuur 8: de nieuwe inritten

Parkeren

Voor het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is gebruik gemaakt van de rekentool Verkeersgeneratie & Parkeren van het CROW. Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt uitgegaan van de categorie ‘koop, vrijstaand’. De locatie ligt in een gebied dat als ‘buitengebied’ wordt getypeerd. Op basis van de rekentool van de CROW blijkt dat er minimaal 2 en maximaal 3 parkeerplaatsen benodigd zijn. Op het eigen terrein van de ruimte voor ruimte woning en is voldoende ruimte om te voorzien in de parkeerbehoefte.

Verkeer

Aan de hand van de kengetallen van het CROW model dient voor een vrijstaande woning met garage in het gebiedstype landelijk wonen rekening gehouden worden met 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gemiddelde weekdag).

Met de komst van de ruimte voor ruimte woningen zal het aantal motorvoertuigbewegingen van en naar de locatie met personenauto's toenemen. Deze toename kan zonder aanpassing aan het profiel de Asserstraat worden afgewikkeld.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. De Structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In deze structuurvisie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028:

  • 1. de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer en energie (inclusief het aanwijzen van gebieden waar grootschalige windparken kunnen komen);
  • 2. de waterveiligheid (zoals de Afsluitdijk), het kustfundament en de milieukwaliteit;
  • 3. de bescherming van het cultureel erfgoed en unieke natuur (zoals de Waddenzee, de Stelling van Amsterdam en de Veluwe).

Voor dit deel van Assen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang waarmee rekening gehouden dient te worden. Het Rijksbeleid heeft geen doorwerking in voorliggend bestemmingsplan.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.

De ladder bestaat uit de volgende drie stappen:

Trede 1: is er een regionale behoefte? Het plan betreft een particulier initiatief voor de bouw van twee ruimte voor ruimte woningen en het wijzigen van de agrarische bestemming van een boerderij in 'Wonen'. De behoefte is daarmee voldoende aangetoond.

Trede 2: is (een deel) van de behoefte op te vangen in bestaand stedelijk gebied? Nee, het plan betreft sloop van agrarische gebouwen en de bouw van twee nieuwe (buitengebiedgerelateerde) woningen. De functieverandering van een bestaande boerderij is per definitie gebonden aan het buitengebied.

Trede 3: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte. Deze trede is niet van toepassing, omdat de woningen nabij het voormalige agrarische bedrijf gesitueerd worden en het slechts om twee nieuwe woningen gaat en de functiewijziging van een bestaande woning (boerderij). Multimodale ontsluiting is hiervoor niet nodig.

3.2 Nationaal Waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota’s waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 – 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer.

Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem, zowel oppervlaktewater, grondwater als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Het Nationaal Waterplan zet veel van het in de voorgaande nota’s waterhuishouding opgenomen beleid voort waaronder integraal waterbeheer en de watersysteembenadering. Daarnaast kijkt het waterplan verder vooruit om tot een klimaatbestendige aanpak te komen.

Door middel van de watertoets (zie paragraaf 4.8) is in het voorliggende plan voldoende rekening gehouden met het Nationaal Waterplan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. In de Omgevingsvisie staat het ruimtelijk beleid voor de provincie verwoord en verbeeld.

De visiekaart geeft het algemene beleid per gebied weer. Op de visiekaart is te zien dat een groot deel van het plangebied in robuust natuursysteem ligt (noordelijk gedeelte) en een deel in het robuust watersysteem (beekdal).

In het robuust natuursysteem is het beleid gericht op het behouden en versterken van biodiversiteit. Het vlechtwerk van droge en natte landschapselementen (groen-blauwe dooradering) van agrarische gebieden is van provinciaal belang voor de instandhouding van een basiskwaliteit voor de biodiversiteit. Groen-blauwe dooradering zijn landschapselementen, zoals (droge) ruigten, struwelen, bomenrijen en singels, sloten en poelen. Binnen deze basiskwaliteit horen goede leefgebieden voor boerenlandvogels en –vlinders.

Het robuust watersysteem is in staat de gevolgen van klimaatverandering zodanig op te vangen, dat de risico’s op wateroverlast en watertekort, nu en in de toekomst, wordt beperkt tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Door water vast te houden, wordt een zo groot mogelijke voorraad aan zoet grondwater ontwikkeld. Het grond- en oppervlaktewater heeft daarbij een goede kwaliteit, gebaseerd op de normen van de Kaderrichtlijn Water (KRW).

Ruimtelijke ontwikkelingen

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Ook biedt de provincie ruimte voor woningbouw ter vervanging van landschap ontsierende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen (ruimte-voor-ruimteregeling). Bij eventuele aantasting van de kernkwaliteiten streeft de provincie naar compensatie.

Sociaal-Economisch Raad (SER)-ladder en bundelingsbeleid

Voor het inpassen van ruimtevragende functies stelt de provincie voor de SER-ladder als denkmodel te hanteren. Deze methode helpt een goede afweging te maken bij het inpassen van ruimtebehoefte voor wonen, bedrijvigheid en infrastructuur. Het model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zoveel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied en gebundeld rond de nationale en regionale infrastructuur en de openbaar vervoervoorzieningen. Met bundeling en intensivering van verstedelijking ontstaat voldoende massa voor hoogwaardige voorzieningen. De verzorgingsfunctie van stedelijke centra wordt daardoor versterkt en er ontstaan kansen voor het verbeteren van de bereikbaarheid met openbaar vervoer.

Naast het bundelingsbeleid geeft de provincie Drenthe in zijn Omgevingsvisie aan dat het ruimte biedt voor woningbouw ter vervanging van landschap ontsierende agrarische bedrijfsgebouwen. Hiervan is bij deze ontwikkeling sprake.

Analyse kernkwaliteiten

Onderdeel van de omgevingsvisie zijn de kaarten waarop de begrenzing van de kernkwaliteiten zijn aangegeven (landschap, natuur, cultuurhistorie, archeologie, aardkundiger waarde en rust).

Landschap

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het landschapstype ‘Esdorpenlandschap’.

De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan het aantrekkelijke milieu om te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen.

De provinciale ambitie is het behouden en versterken van de verscheidenheid, de kwaliteit, de identiteit en de beleefbaarheid van het landschap. Van provinciaal belang is het behouden van landschapskenmerken en de onderlinge samenhang en het versterken van de verschillende landschapstypen.

Samengevat zijn de doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap:

  • Het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen;
  • Het behouden en versterken van de volgende karakteristieke kenmerken van de verschillende landschapstypen:
    • 1. in esdorpenlandschap/esgehuchten: de essen en beekdalen.

Voor het esdorpenlandschap is het provinciale belang gericht op de essen en de beekdalen. De essen zijn de in het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes die veelal omgeven zijn met esrandbeplanting. De beekdalen zijn onbebouwde gebieden met kleinschalige beplantingstructuren en beekdal(rand)beplanting. Het provinciale beleid is bij de essen gericht op het behoud van die open ruimte en het versterken van de esrandbeplanting en bij de beekdalen op het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van de karakteristieke beekdal(rand)beplanting.

Toetsing

De locatie Asserstraat 114 ligt niet op een bolvormige es, maar wel op een wat hoger gelegen deel in het landschap van de veldontginningen.

Bij de aanleg van de nieuw toeritten naar de ruimte voor ruimte kavels wordt rekening gehouden met de bestaande bomen langs de Asserstraat. De bestaande openingen in de bomenrijen bepalen waar de inritten komen. Zie hiervoor ook het bijgevoegde beeldkwaliteitsplan.

De bestaande houtwallen/bomen blijven behouden blijven, waarbij tevens de openheid naar het gebied naar achteren behouden blijft. De bomen dragen bij aan de gehele ontginningsstructuur, als lint waar de diverse erven aanhangen.

Ubbena is hoofdzakelijk een transparant lint. Die karakteristiek is gebaat bij het openhouden van de tussenruimtes. Om die reden is bewust gekozen om de meest noordelijke ruimte voor ruimte kavel op enige afstand van de overige kavels te plaatsen.

De te slopen serrestal staat op enige afstand uit het oorspronkelijk agrarisch erf op de es. Met de sloop van deze stal worden de openheid van de es versterkt.

Aardkundige waarden

Er is sprake van een kernkwaliteit op het gebied van ‘Aardkundige waarden’. De provincie wil aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren.

Voor aardkundige waarden onderscheidt de provincie drie beschermingsniveaus die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De twee hoogste beschermingsniveaus (beschermen en regisseren) zijn van provinciaal belang en aangegeven op de kaart van de Omgevingsvisie. Ter plaatse van de bouwkavel voor de ruimte voor ruimte woning geldt het niveau 'generieke beschermimg'

In deze gebieden wil de provincie de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Van de gemeente wordt verwacht dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplannen plannen en initiatieven daar op beoordelen.

Toetsing

In het huidige bestemmingsplan zijn aan de gronden binnen het plangebied geen bijzondere waarden toegekend.

Net ten noorden van de meest noordelijke ruimte voor ruimte kavel is op de provinciale kaart (kaart 17 van de Omgevingsverordening) de ligging van het beekdal aangegeven. Zie de begrenzing in figuur 9 Het beekdal wordt door de ruimte voor ruimte ontwikkeling niet aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.BP77841-BO01_0009.png"

Figuur 9: begrenzing beekdal

Cultuurhistorie

Er is sprake in het plangebied van een kernkwaliteit cultuurhistorie, te weten het sturingsniveau: ‘Beleid respecteren’. Hier is het beleid van de provincie gericht op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. De initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten. De provincie beoordeeld de plannen en initiatieven daarop.

Toetsing

De waarborg voor de uitvoering van de inrichtingsmaatregelen van de ruimte voor ruimte woningen, die mede zijn bedoeld voor het respecteren van de cultuurhistorische waarden, zijn vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan.

Via een voorwaardelijke verplichting met een koppeling tussen de bestemmingsplanregels en het beeldkwaliteitsplan is juridisch geborgd dat de inrichtingsmaatregegelen ook conform het goedgekeurde plan worden uitgevoerd.

3.3.2 Omgevingsverordening

In de provinciale omgevingsverordening (geconsolideerde versie, geldend vanaf 3 oktober 2018) staat het volgende genoemd over ruimte voor ruimte en woningbouw:

Artikel 2.16 Ruimte-voor-ruimte regeling

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied, niet gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, kan voorzien in een ruimte-voor-ruimte regeling als in dat gebied voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is.
  • 2. De ruimte-voor-ruimte regeling wordt vormgegeven met inachtneming van het volgende:
    • a. toepassing van de regeling is alleen mogelijk voor agrarische bedrijfsbebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was;
    • b. de randvoorwaarde dat de sloopnorm voor 1 compensatiewoning tenminste 750 m2 en tenminste 2.000 m2 voor maximaal 2 compensatiewoningen aan agrarisch bedrijfsbebouwing bedraagt;
    • c. een beperkte afwijking van de onder b genoemde randvoorwaarde is mogelijk mits sprake is van een extra kwaliteitsslag;
    • d. in het ruimtelijk plan mag de mogelijkheid worden geboden tot het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen (saldering) om te kunnen komen tot de sloopnorm van 750 m2 of tot 2.000 m2;
    • e. randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd;
    • f. de randvoorwaarde dat bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die op kaart D3 (Natuurnetwerk Nederland) en/of kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) zijn aangeduid, tenzij de oorspronkelijke agrarische bedrijfsbebouwing wordt verwijderd in de betreffende gebieden.

Het ruimte voor ruimte plan van initiatiefnemer voldoet aan de gestelde voorwaarden van uit de provinciale verordening. De bebouwing is opgericht voor de genoemde datum en er wordt ruim 2.000 m2 aan bebouwing gesloopt. De landschappelijke inpassing is via een voorwaardelijke verplichting (weergegeven in de regels) juridisch geborgd. Verder is geconstateerd dat de woning niet in het NNN of in het Beekdal en bergingsgebied wordt gebouwd. Zie hiervoor ook paragraaf 3.2.1.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regiovisie Groningen-Assen 2030

De Regio Groningen-Assen is een samenwerkingsverband van twaalf gemeenten en twee provincies. Samen vormen zij de belangrijkste concentratie van bevolking en werkgelegenheid in Noord-Nederland. Het samenwerkingsverband heeft een globale visie opgesteld (vastgesteld in 2004) voor de gewenste ontwikkeling van de regio tot 2030. De Regio Groningen-Assen streeft naar een gezonde economische basis, een goede bereikbaarheid, een voldoende en gevarieerd woningaanbod en naar behoud van rust, ruimte en schone lucht.

Voor Assen als tweede stad in de regio is een belangrijke rol weggelegd op het gebied van wonen, werkgelegenheid, voorzieningen en zorg. Met het oog op de ruim opgezette stedenbouwkundige structuur, zal in Assen voornamelijk worden ingezet op meer (centrum)stedelijke woonmilieus. De 12 gemeenten en 2 provincies in Regio Groningen-Assen werken gezamenlijk aan de voorbereidingen van een regionale woonvisie. In de visie wordt de woningbouwprogrammering binnen de gehele regio op elkaar afgestemd. De bouwstenen voor de regionale woonvisie zijn onder andere een woningmarktmonitor, een woonwensenonderzoek en de meest recente demografische gegevens.

In het woningmartkonderzoek 2020 - 2030 van KAW staat dat er ook vraag is naar landelijke woonmilieus, maar dan wel vooral in de buurt van de stad en in landschappelijk aantrekkelijke plattelandsgebieden. Terwijl de steden groeien vertrekken er meer mensen van het platteland dan ernaartoe verhuizen. Toch laten onderzoeken zien dat veel huishoudens een sterke voorkeur hebben voor groene, rustige, veilige en overzichtelijke woonomgevingen. Het grootste deel zoekt een woonmilieu met landelijke kenmerken op korte afstand van stedelijke voorzieningen, werkgelegenheid en openbaar vervoer. Slechts een klein deel van de verhuisgeneigde stedelingen wil daadwerkelijk de stap zetten om naar het platteland te verhuizen. De vraag concentreert zich in gebieden dicht bij of met goede bereikbaarheid van stedelijke centra en die als landschappelijk aantrekkelijk beschouwd worden.

Het voorliggende plan sluit aan bij één van de uitgnagspunten van de regiovisies voor wat betreft het bieden van een voldoende en gevarieerd woningaanbod.

De planlocatie ligt bovendien op een gewilde locatie, op korte afstand van de stad en openbaar vervoer voorzieningen.

3.4.2 Waterschapsbeleid

Het plangebied bevindt zich binnen het beheersgebied van het waterschap Noorderzijlvest, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer

Missie

Waterschap Noorderzijlvest staat voor veilig, voldoende en schoon water. Hiermee wordt een basis gecreëerd voor een gezonde en toekomstbestendige leef-, woon- en werkomgeving in Groningen en Noord-Drenthe.

Vigerend beleid

Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 en in de Notitie Water en Ruimte 2013.

Veilig, voldoende en schoon water

Het waterschap ziet het zorgen voor veiligheid als één van de belangrijkste opgaven, nu en in de toekomst. In een snel veranderende omgeving als gevolg van klimatologische en demografische ontwikkelingen wil het waterschap daar invulling aan geven. Een stijgende zeespiegel en meer en heviger afwisselende perioden van regen en droogte vragen om robuuste oplossingen. Het regionaal watersysteem is een zoveel mogelijk natuurlijk functionerend watersysteem dat klimaatbestendig, veerkrachtig en gezond is. Verder is dit watersysteem in staat om de belangen en functies die afhankelijk zijn van voldoende ecologisch gezond en schoon water zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn. Aanpassingen in het waterbeheer creëren een omgeving waar mens en dier op een gezonde wijze gebruik van kunnen maken. Het watersysteem is onlosmakelijk onderdeel van de bebouwde omgeving én het landelijk gebied.

Bij het treffen van waterhuishoudkundige maatregelen worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Het vasthouden, bergen en afvoeren van water (trits: kwantiteit)
  • Het schoon houden, scheiden en zuiveren van water (trits: kwaliteit)

Bij de nieuwbouw van de woningen wordt een gescheiden stelsel toegepast. Dat wil zeggen dat het schone hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Als gevolg van het toepassen van ruimte voor ruimte neemt de totale oppervlakte aan verharding af. Hierdoor is regenwater beter in staat om in de bodem te zijgen. Hierdoor neemt de versnelde afvoer van regenwater naar het oppervlaktewater af. Het plan draagt daarom positief bij aan het (beter) vasthouden van het water.

Onderdeel van het plan is het uitgraven van de gedempte hoofdwatergang (Stroetenloop). Dit zal het afvoeren van water in positieve zin beïnvloeden.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Assen 2030

Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Assen de Structuurvisie Assen 2030 vastgesteld. De structuurvisie bouwt voort op de visie “Assen Koerst” (2001) en het Structuurplan Stadsrandzone Assen (2008) welke de gewenste ontwikkelingen tot 2020 beschrijven (het structuurplan biedt ook een doorkijk naar de langere termijn). In de structuurvisie 2030 zijn ideeën uit eerder gemaakte plannen en visies op vergelijkbaar niveau verwerkt.

In de visie is verwoord op welke manier de stad in de komende 20 jaar gaat doorgroeien tot 80.000 inwoners, welke rol de stad inneemt in het stedelijk netwerk Groningen-Assen en op welke manier de identiteit als hoofdstad van Drenthe kan worden versterkt. De visie is integraal van aard: naast aspecten met een ruimtelijke component zoals wonen, verkeer en groenbeleid, wordt de inzet op het gebied van onderwijs, zorg, welzijn en vrije tijd beschreven.

Ten aanzien van het aspect wonen heeft de gemeente tot doel een aantrekkelijk en duurzaam woningaanbod aan te bieden, dat aansluit op de behoefte van bewoners. Voor het woonbeleid wordt verder verwezen naar het Woonplan. Het landelijk gebied rond Assen wordt als waardevol gebied met een hoge belevingswaarde benoemd. Specifiek voor dit bestemmingsplan zijn geen beleidsuitgangspunten genoemd. Wel wordt opgemerkt de voorgestelde ontwikkeling een positieve invloed op het landelijke gebied en de belevingswaarde ervan heeft.

3.6 Verkeer- en vervoersbeleid

Met de strategienota Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan (2005) is een visie ontwikkeld op de bereikbaarheid van Assen in de komende jaren.

Het voorliggende plan heeft geen invloed of negatieve gevolgen voor deze bereikbaarheid van Assen.

Ten aanzien van het parkeren staat in dit beleid dat de gemeente de parkeernormen, zoals wordt geadviseerd in de CROW publicatie ‘Aanbevelingen stedelijke verkeersvoorzieningen’, volgt.

Ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid (zie paragraaf 2.3). Het plan voldoet hiermee aan het geformuleerde beleid.

3.7 Visie Mobiliteit en Uitvoeringsprogramma mobiliteit 2018 – 2022

Met de Visie Mobiliteit wil de gemeente een kader vaststellen voor beleid en investeringen in mobiliteit. Belangrijk uitgangspunt is de maatschappelijke functie van mobiliteit. Mobiliteit stelt mensen en bedrijven in staat om hun persoonlijke en organisatorische doelen te bereiken. Daarmee levert mobiliteit een belangrijke bijdrage aan welzijn en welvaart. Keerzijde zijn negatieve effecten van mobiliteit op ons leefmilieu en de gezondheid van mensen. In de visie is mobiliteit geen doel op zich maar een middel om maatschappelijke doelen te bereiken.

De visie geeft aan dat de intensiteit van het autoverkeer op het hoofdwegennet van Assen nog maar beperkt toeneemt. In de woonwijken is sprake van stabilisatie en zelfs van een beperkte afname. Een groeiende economie kan leiden tot een sterkere groei van het autoverkeer. Het wegennet van Assen heeft nog voldoende capaciteit om deze mogelijke groei op te vangen.

Het voorliggend plan ligt in het buitengebied van Assen. De Visie Mobiliteit gaat niet specifiek in op het buitengebied. Het ruimte voor ruimte plan heeft geen negatieve effecten op de mobiliteit in en rondom Assen.

3.8 Nota Bodembeheer

De Nota Bodembeheer (2016) geeft invulling aan de bodemambities van de gemeente Assen met betrekking tot hergebruik van grond en baggerspecie. De gemeente Assen heeft voor gebiedsspecifiek beleid gekozen. Het grootste deel van de gemeente Assen heeft een diffuse bodemkwaliteit gelijk aan de achtergrondwaarde (schone grond). Binnen woonwijken, waartoe ook het plangebied wordt gerekend, mag alleen schone grond worden toegepast.

In hoofdstuk 4 worden de resultaten van het bodemonderzoek, dat binnen het plangebied heeft plaatsgevonden, besproken. Er wordt geen grond van buiten het plangebied aangevoerd.

3.9 Welstands- en reclamenota

Het welstandsbeleid voor de gemeente Assen is neergelegd in de Welstands- en reclamenota Assen, welke in 2011 is vastgesteld. Deze nota is een belangrijk instrument om de ruimtelijke kwaliteiten te waarborgen voor de toekomst. In de nota is een gebiedsindeling gehanteerd.

Het plangebied ligt in het welstandsgebied ‘Landelijk gebied’. Voor het landelijk gebied zijn een aantal gebiedsgerichte welstandscriteria opgesteld waaraan het bouwplan zal worden getoetst. Specifiek voor dit plan heeft de gemeente randvoorwaarden opgesteld waaraan het bouwplan moet voldoen.

Om de omgevingsvergunning voor het bouwen van de ruimte voor ruimte woningen te kunnen verlenen dient een positief welstandsadvies afgegeven te zijn.

3.10 Woonvisie Assen 2016

Op 26 mei 2016 is de Woonvisie Assen 2016 vastgesteld. Met deze woonvisie zet de gemeente de koers uit voor de komende vier jaar. Het is geen blauwdruk maar een uitnodiging aan de inwoners en betrokken partijen om samen met de gemeente te werken aan het versterken van Assen als aantrekkelijke woonstad.

In de woonvisie wordt niet specifiek ingegaan op nieuwbouw woningen in het kader van ruimte voor ruimte. Wél kan worden geconstateerd dat het bouwen van woningen als compensatie voor de sloop van verouderde en landschapsontsierende bebouwing bijdraagt aan het aantrekkelijk houden van de gemeente Assen als woongemeente.

3.11 Archeologiebeleid

De gemeente Assen heeft als onderdeel van het archeologiebeleid een beleidskaart (vastgesteld 20 april 2012) opgesteld. Op basis van de archeologische verwachtingskaart, de geïnventariseerde vindplaatsen, het overzicht van alle (archeologisch) onderzochte terreinen en de beleidsrichtlijnen van de provincie Drenthe voor de terreinen die als "provinciaal belang archeologie" zijn aangemerkt is de beleidsadvieskaart opgesteld. Op de beleidsadvieskaart zijn de beleidskeuzes van de gemeente Assen weergegeven. Alle elementen hebben een eigen kleurcode gekregen. In de legenda van de kaart zijn hieraan archeologische adviezen gekoppeld. De kaart is dus het instrument om in het geval van ruimtelijke ingrepen te bekijken of archeologisch onderzoek moet plaatsvinden voordat een vergunning kan worden afgegeven.

Onderzoeksplicht

Er gelden verschillende regimes voor de archeologische onderzoeksplicht. Er zijn zones waar archeologisch onderzoek altijd verplicht is, zones waar onderzoek verplicht is bij ingrepen groter dan 100 m2, zones waar onderzoek verplicht is bij ingrepen groter dan 1000 m2 en er zijn zones waarbij de diepte van de ingreep bepalend is.

Archeologisch onderzoek altijd verplicht

In een aantal zones is in alle gevallen onderzoek verplicht. De vrijstellingsgrens is daar in principe dus op 0 m2 gelegd. In Assen is in de volgende gebieden archeologisch onderzoek in alle gevallen noodzakelijk:

  • Een zone van 50 m (een buffer met een straal van 50 m) rond bekende archeologische vindplaatsen, bekend door archeologische waarnemingen;
  • AMK-terreinen van zeer hoge archeologische waarden (waaronder de rijksmonumenten), hoge archeologische waarde en archeologische waarde, inclusief een bufferzone van 50 m (uitgezonderd de historische kernen, die ook als AMK-terrein zijn aangewezen);
  • Een zone van 50 m rond voordes en bruggen, die potentieel zijn voortgekomen uit voorden;
  • Depressies en laagten;
  • Dekzandkopjes in beekdalen;
  • Celtic fields.

Archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 1000 m2

Er geldt een onderzoeksvrijstelling van 1.000 m² voor alle gebieden met een hoge of middelhoge verwachting op de archeologische beleidsadvies kaart waar geen andere grenzen gelden door de aanwezigheid van bekende vindplaatsen of andere bijzondere bepalingen. Dezelfde ondergrens geldt voor essen en beekdalen, uitgezonderd de dekzandkopjes die zich daarin bevinden. Onderzoek hoeft niet plaats te vinden bij bodemingrepen ondieper dan 0,3 m -Mv, uitgezonderd (natuur) terreinen zonder bouwvoor, zoals heideterreinen. Het ontbreken van een bouwvoor kan betekenen dat de archeologische resten zich direct aan of onder het oppervlak bevinden.

 Geen onderzoeksplicht, wel meldingsplicht

In een aantal gevallen geldt geen onderzoeksverplichting. Het gaat om de volgende zones:

  • Gebieden met een lage archeologische verwachting;
  • Gebieden met een bekende diepe bodemverstoring;
  • Gebieden die reeds eerder zijn onderzocht en waar voor het betreffende deelgebied geen vervolgonderzoek nodig werd geacht of waar onderzoek reeds definitief is afgerond;
  • Plangebieden waarvan het oppervlak aan ingrepen beneden een vrijstellingsgrens valt.

De vrijstelling van archeologisch onderzoek ontslaat iemand niet van de plicht archeologische vondsten te melden conform de Monumentenwet 1988, artikel 53. Als bij het uitvoeren van de ingrepen toch grondsporen en/of archeologische vondsten worden aangetroffen, dan moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de provinciaal archeoloog. De archeologische (verwachtings-)waarden zijn vertaald in regels en komen terug op de verbeelding. Op grond hiervan is het, afhankelijk van de archeologische (verwachtings-)waarde verboden om zonder omgevingsvergunning bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren.

In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie voor de planlocatie.

3.12 Visie Energietransitie 2016-2020

Volgens deze visie wil Assen in 2050 een duurzame, CO2-neutrale stad zijn. Het streven is naar 14% hernieuwbare energie in 2020 en 10% reductie van energiegebruik in 2020. Om deze doelstellingen te halen moet fors ingezet worden op alle fronten, dus nadrukkelijk ook bij nieuwbouw van woningen. Om dit te bereiken wordt bij voorkeur een volledige CO2-neutrale (gebieds-)ontwikkeling nagestreefd, de vigerende wettelijke bouwnormen zijn de minimum-optie. Inzet van nieuwe technieken zoals WKO/warmtepompen worden maximaal geadviseerd, evenals het optimaal inzetten van (nieuw) dakoppervlak voor opwekking van zonne-energie.

Uit de energiepotentiekaart blijkt dat voor het plangebied vooral kansen liggen op het gebied van warmte- en koudeopslag en het benutten van zonne-energie.

Bij het ontwikkelen van de ruimte voor ruimte woningen zullen daar waar mogelijk energiebesparende maatregelen worden toegepast. De nieuwe woningen worden in ieder geval gasloos gebouwd.

3.13 Gemeentelijk Water en Rioleringsplan Assen 2019-2024

In 2013 zijn het waterplan en verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP) gecombineerd in één nieuw plan. Het Gemeentelijk Water en Rioleringsplan Assen verwoordt de strategische visie op het gebied van waterbeheer en riolering voor de komende jaren.

Het beleid is gericht op behoud en verbetering van een gezonde, veilige en duurzame leef- en werkomgeving voor de lange termijn (2030). De belangrijkste uitdagingen daarbij zijn: opvangen klimaatverandering, bekostiging van de toename van renovatie en vervanging, kostenefficiëntie, vergroten van duurzaamheid en samenwerking in de afvalwaterketen.

In het plan worden de volgende vijf thema's beschreven.

  • 1. Droge voeten in een veranderend klimaat: Assen streeft ernaar om geen overlast ten gevolge van water op straat te hebben. De afvoer- en bergingscapaciteit van het rioolstelsel moet voldoende groot zijn om wateroverlast te voorkomen, uitgezonderd in extreme omstandigheden en overmacht situaties. Onder extreme weersomstandigheden is "water op straat" acceptabel zolang het effect hiervan beperkt blijft tot enige hinder. Het mag in geen geval leiden tot ernstige overlast of schade.
  • 2. Behouden en verbeteren waterkwaliteit: Assen streeft naar schoon en ecologisch gezond stadswater. Het voorkomen van vervuiling van afstromend hemelwater staat aan de basis van een duurzame invulling van stedelijke waterhuishouding en bescherming van de grondwaterkwaliteit en natuurgebieden als de Drentsche Aa (tevens bron van drinkwater).
  • 3. Doelmatig beheer van voorzieningen (assetmanagement): De voorzieningen voor de inzameling en verwerking van afvalwater, regenwater en grondwater hebben meestal een lange levensduur en zijn kostbaar. Het in stand houden van deze voorzieningen vormen een belangrijke dienst van de gemeente aan burgers en bedrijven. Om deze voorzieningen ook in de toekomst betaalbaar te houden wordt samengewerkt met de buurgemeenten en de drie inliggende waterschappen.
  • 4. Vergroten Duurzaamheid: Voor het functioneren van de waterketen (pompen, gemalen, etc.) is energie nodig. Gezocht wordt naar mogelijkheden om energie te besparen (geringe opvoerhoogtes, energiezuinig en slim pompen). Samen met waterschap Hunze en Aa's vindt onderzoek plaats naar de mogelijkheid om de rioolwaterzuivering Assen als energie- en grondstoffenfabriek te gaan benutten.
  • 5. Beleving van water, betrokken burger: Water moet een toegevoegde waarde hebben voor de kwaliteit van de leefomgeving en levert tegelijkertijd een bijdrage aan het voorkomen van wateroverlast. Door samenwerking met de andere waterpartners wil Assen de communicatie richting burger verbeteren. Burgers moeten niet belast worden met de vraag bij wie ze aan moeten kloppen voor bepaalde problemen.

Het (schone) hemelwater van de woningen wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het huishoudelijke afvalwater zal naar het gemeentelijk riool worden afgevoerd.

Door het afkoppelen van het schone regenwater is het volume aan water dat via het riool afgevoerd moet worden relatief beperkt. In het buitengebied zijn geen grote structurele knelpunten aanwezig ten aanzien van wateroverlast.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

Per paragraaf wordt ingegaan op het geldende beleid en wetgeving voor de verschillende aspecten en op de wijze waarop dit van invloed is op het voorliggende plan. Daarnaast zullen voor de schuur de voorschriften uit het Activiteitenbesluit gelden.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • 1. ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • 2. rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'; voor omgevingstype ‘gemengd gebied’ kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Wanneer niet voldaan wordt aan de richtafstanden kan uit nader onderzoek blijken of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd en of rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering van omringende bedrijven.

Onderzoek

In de omgeving van het plangebied zijn een aantal bedrijven gevestigd. Het gaat om de volgende adressen en bedrijven:

  • Asserstraat 131 in Ubbena, grond gebonden agrarisch bedrijf op circa 300 meter afstand;
  • Oudemolenseweg 1 in Ubbena, grondgebonden agrarisch bedrijf op circa 400 meter afstand;
  • Asserstraat 125 in Ubbena, restaurant op circa 165 meter afstand.

Voor agrarisch grondgebonden bedrijven kan in het buitengebied uit worden gegaan van een aan te houden richtafstand voor het aspect geur van 50 meter. Aan deze afstand van ruimschoots voldaan.

Overeenkomstig de VNG-publicatie geldt voor een restaurant een richtafstand van 30 meter ten opzichte van een woning van derden. De meest zuidelijke ruimte voor ruimte woning ligt op de kortste afstand uit het restaurant. Voor deze nieuwe woning wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.2 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft op twee wijzen betrekking op procedures op basis van de Wro. Ten eerste moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij zoals een agrarisch bedrijf niet onevenredig in haar (bedrijfs)belangen wordt geschaad door de realisatie van een bestemmingsplan. Ten tweede speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Geurhinder afkomstig van bedrijven is een integraal onderdeel van het aspect milieuzonering dat in de paragraaf ‘Bedrijven en milieuzonering’ is behandeld.

4.3 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Ten aanzien van het voorliggende plan is bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de ruimte voor ruimte-kavel. In het kader van de bestemmingswijziging van de boerderij is geen bodemonderzoek nodig.

Onderzoek

Door Sigma Bouw & Milieu is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd voor de twee percelen waar een ruimte voor ruimte woning wordt gebouwd. De rapporten (projectnummer: 20-M9349, d.d. 26 juni 2020 en projectnummer 20-M9350, d.d. 29 juni 2020) zijn als Bijlage 2 en Bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd. Hierna is het onderzoeksresultaat samengevat.

Deel gebied 1 (zuidelijke rvr kavel)

Bodem

Zowel de bovengrond (0-0,5 m-mv) als de ondergrond (0,8-1,8 m-mv) bevatten geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

Grondwater

Het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 (2,6-3,6 m-mv) bevat een verhoogd gehalte barium t.o.v. de tussenwaarde en een verhoogd gehalte zink (zware metalen) en naftaleen (PAK) t.o.v. de streefwaarde.

Er is op basis van de bekende gegevens voor zover bekend geen reden te verwachten dat het verhoogd gehalte barium (zware metalen) direct te relateren is aan historische bedrijfsactiviteiten of de aanwezigheid van bodemvreemd materiaal in de ondergrond.

Er is geen informatie bekend omtrent een eventueel grootschalige diffuse bodemverontreiniging in de omgeving. Er is op voorhand geen directe reden om aan te nemen dat het verhoogd gemeten gehalte barium (zware metalen) in het grondwater in dit geval veroorzaakt wordt door bodemchemische processen. Gezien de vrij lage zuurgraad van het grondwater is er mogelijk sprake van verzuring. Mobilisatie van metalen valt dan te verwachten. Vooralsnog is er geen aanleiding te verwachten dat er in dit geval sprake is van een verontreinigingbron.

Deel gebied 2 (noordelijke rvr kavel)

Bodem

Zowel de bovengrond (0-0,5 m-mv) als de ondergrond (1,0-2,0 m-mv) bevatten geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

Grondwater

Het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 bevat een verhoogd gehalte barium en koper (zware metalen) t.o.v. de streefwaarde. De verhoogd gemeten gehalten barium en koper (zware metalen) in het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 overschrijden de tussenwaarde en de bodemindex-waarde (>0.5) niet en geven daardoor geen aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodem van beide kavels geschikt is voor de geplande herontwikkeling. Dit geldt ook voor het bodemwater ter plaatse van de noordelijke kavel. In het grondwater van de zuidelijke kavel is een bariumgehalte aangetroffen boven de tussenwaarde.

Geadviseerd wordt bij de gemeente Assen na te gaan of dergelijk verhoogde gehaltes zware metalen in het grondwater in de omgeving vaker worden gemeten, dit mogelijk als gevolg van een natuurlijke achtergrondwaarde. Indien dit niet het geval is wordt aanbevolen, ter verificatie van het gemeten gehalte barium, een herbemonstering en heranalyse van het grondwater uit te voeren.

4.4 Geluid

Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen in principe een geluidzone. Uitzondering zijn wegen waarvoor een maximale snelheid van 30 km/uur geldt en de wegen die deel uitmaken van een woonerf.

Voor wegverkeer stelt de Wgh dat in principe de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige functies de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeursgrenswaarde van 55 dB in principe niet worden overschreven. Voor industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen mag de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in principe niet worden overschreden.

Geluidsonderzoek dient uitgevoerd te worden wanneer een gevoelige functie binnen een bepaalde zone wordt gebouwd. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. In buitenstedelijk gebied bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg in acht moet worden genomen 250 m.

Onderzoek

Door Sain milieuadvies is de geluidsbelastingen ten gevolge van het wegverkeer berekend volgens Standaard Rekenmethode II op basis van het Reken- en Meetvoorschrift Geluid 2012. De resultaten van het akoestisch onderzoek (Projectnummer 2020-3017 d.d. 10 april 2020) zijn als Bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd. Het gebruikte programma is Geomilieu V5.21 van DGMR. Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de uitgangspunten bij de modellering.

Met behulp van het opgestelde rekenmodel zijn de geluidsniveaus berekend op de nieuwbouw. De geluidsbelasting Lden is per weg berekend voor het jaar 2030.

In tabel 4.1 en 4.2 staat een overzicht van de hoogste geluidsbelastingen Lden op de geplande nieuwe woningen (inclusief aftrek). Voor de Asserstraat kan de geluidsbelasting inclusief aftrek (snelheidsafhankelijke correctie) niet met het rekenprogramma berekend worden, doordat de aftrek afhankelijk is van de hoogte van de geluidsbelasting. Daarom zijn in de rechtstreeks uit het rekenmodel gegenereerde bijlage de resultaten van deze weg zonder aftrek getoond. De wegdek-afhankelijke correctie is door Geomilieu wel automatisch berekend. In de berekeningsresultaten is deze correctie zodoende wel verwerkt

Tabel 4.1: Geluidsbelsting, Lden in dB, woning A

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.BP77841-BO01_0010.png"

Tabel 4.1: Geluidsbelsting, Lden in dB, woning C

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.BP77841-BO01_0011.png"

De geluidsbelasting ten gevolge van de Asserstraat overschrijdt op beide woningen de voorkeursgrenswaarde, behalve op de westgevel. Op woning C wordt ook de maximale grenswaarde van 53 dB overschreden, op de oostgevel.

Als de geluidsbelasting niet gereduceerd wordt tot de voorkeursgrenswaarde, dan zijn hogere grenswaarden vanwege de Asserstraat nodig. Dit geldt voor zowel woning A als woning C. Als de geluidsbelasting op woning C niet gereduceerd wordt tot de maximale grenswaarde, dan dient verder de oostgevel van deze woning uitgevoerd te worden als dove gevel.

Maatregelen en hogere waarde

  • Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting door de Asserstraat zijn niet doelmatig of zullen op bezwaren stuiten van verkeerskundige, financiële danwel landschappelijke aard;
  • Voor beide nieuwe woningen zijn hogere waarden vanwege de Asserstraat nodig;
  • De oostgevel van de meest zuidelijke woning (woning C) dient uitgevoerd te worden als dove gevel.

Tegelijk met het ontwerp van het voorliggende bestemmingsplan zal het ontwerpbesluit hogere grenswaarden wet geluidhinder ter inzage worden gelegd.

Door middel van een bouwaanduiding op de verbeelding en in de regels wordt vastgelegd dat de oostgevel van de meest zuidelijke ruimte voor ruimte woning als dove gevel uitgevoerd moet worden. Door middel van een bouwakoestisch onderzoek bij de aanvraag van de omgevingsvergunning van deze woning moet worden aangetoond dat de gevelisolatie van de oostgevel tenminste (59 – 33) 26 dB bedraagt.

Conclusie

Vanwege het wegverkeer op de Asserstraat wordt op ruimte voor ruimte woningen een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh ondervonden.

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting door de Asserstraat zijn niet doelmatig of zullen op bezwaren stuiten van verkeerskundige, financiële danwel landschappelijke aard.

Om die reden wordt gelijktijdig met de procedure voor dit bestemmingsplan de procedure gestart voor het vaststellen van een hogere waarde.

4.5 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit (Wlk) als deel van de Wet milieubeheer (titel 5.2 in de Wm). Met de inwerkingtreding van deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) vervallen.

De kern van deze wet bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen en voorziet in het zogenaamd Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het bevat een gebiedsgerichte aanpak en zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen voor luchtkwaliteit.

Het begrip NIBM is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2)en fijnstof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat:

  • Voor woningbouwlocaties met minder dan 1500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3000 woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • Voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • oor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Onderzoek

Het plangebied ligt niet binnen een zone van 300 meter langs een Rijksweg of een zone van 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de hart van de weg). Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) en de beperkingen die hieruit voortvloeien voor het realiseren van nieuwe gevoelige bestemmingen binnen de genoemde zones is daarom niet aan de orde.

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van twee nieuwe woningen. Het effect op de luchtkwaliteit bestaat vooral uit de uitlaatgassen van het gemotoriseerde verkeer dat de woningen oproepen.

Uit de milieuverkeerskaart van de gemeente Assen blijkt dat nergens een overschrijding van de grenswaarden optreedt. Gezien de kleinschalige ontwikkeling kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit niet ‘in betekende mate’ verslechtert.

Op grond van de Wet luchtkwaliteit bestaat geen aanleiding voor een nader onderzoek naar luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet aan de weg.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft risico’s met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Hoe moet worden omgegaan met risico’s voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.

  • Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes
  • Besluit risico’s zware ongevallen
  • Vuurwerkbesluit
  • Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
  • Besluit ruimte
  • Activiteitenbesluit

Bij het toekennen van gevoelige bestemmingen moet onderzocht worden of voldoende ruimtelijke scheiding in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds vanwege het plaatsgebonden risico. Tevens moet onderzocht worden of (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen liggen, en zo ja, wat dan de bijdrage is aan het groepsrisico.

Een ruimte voor ruimte woning is een kwetsbaar object. Beoordeeld moet worden of in de nabijheid van de woning risicovolle activiteiten plaatsvinden.

Onderzoek

Uit de risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven voorkomen die met gevaarlijke stoffen werken en daardoor een calamiteitenrisico vormen voor hun omgeving (op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen). Zie ook de onderstaande weergave van de kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.BP77841-BO01_0012.png"

Figuur 10: uitsnede risicokaart

In de (directe) nabijheid, aan de overzijde van de Asserstraat, is een buisleiding aanwezig (de rode stippellijn op de kaart). Dit betreft een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie (N-507-30; 40 bar).

Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen dient rekening gehouden te worden met de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor het plaatsgebonden risico is vastgesteld dat nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR niet zijn toegestaan. Er zijn rondom enkele buisleidingen 10-6 risicocontouren aanwezig . Ook moet een afstand van 5 meter aan weerszijden van de leiding (de zogenaamde belemmeringstrook) in acht worden genomen.

Uit deze inventarisatie is komen vast te staan dat op circa 30 meter van het plangebied een hogedruk aardgastransportleiding aanwezig is. Het plangebied valt buiten de zogenaamde Plaatsgebonden Risico contour en de belemmeringenstrook.

Uit een eerdere inventarisatie (Externe Veiligheid - Risicoanalyse Bestemmingsplan Buitengebied' van de gemeente Tynaarlo uitgevoerd door het Steunpunt Externe Veiligheid) bleek sprake van een nihil groepsrisico voor de gehele leiding N-507-30 (geen fN-curve). Dit geldt ook voor het voorliggende plan omdat naast aanwezige bedrijfswoning twee woningen worden bijgebouwd. De hiermee gepaard gaande toename van het aantal personen heeft niet tot gevolg dat het groepsrisico toeneemt. Verantwoording van het groepsrisico is daarom niet nodig.

Eventuele routes waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd en hoogspanningsleidingen liggen niet in de nabijheid van het plangebied.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.7 Archeologie

In 1992 werd het Europese 'Verdrag van Malta' ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd.

Deze wet heeft twee belangrijke uitgangspunten:

  • behoud van de archeologische waarden in hun originele context in de bodem (in situ), of als dit niet mogelijk is door opgraving en documentatie (ex situ);
  • de verstoorder betaalt.

Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden.

Onderzoek

Op basis van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Assen geldt voor het plangebied een archeologische dubbelbestemming. Zie de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.BP77841-BO01_0013.png"

Figuur 11: uitsnede archeologische beleidsadvieskaart (rvr kavels bij gele sterren)

Het plangebied heeft ter plaatse van de ruime voor ruimte kavels een hoge of middelhoge verwachting.

Bij deze archeologische verwachtingswaarde is nader onderzoek naar archeologie nodig als de verwachte ruimtelijke ingreep groter is dan 1000 m2 én dieper dan 0,30 meter.

De te realiseren ruimte voor ruimte woningen binnen de bouwvlakken zullen een verstoring van de bodem veroorzaken die minder is dan 1.000 m2. Bij de herbestemming van de boerderij is geen verstoring van de bodem aan de orde. Nader archeologisch onderzoek is voor dit plan niet aan de orde.

Op de verbeelding van dit bestemmingsplan is de geldende archeologische dubbelbestemming overgenomen ter borging van archeologische waarden. Bij een archeologische vondst moet conform artikel 53 van de Monumentenwet dit bij het bevoegd gezag worden gemeld.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.8 Ecologie

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000-gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld.

De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreffen.

Gebiedsbescherming

Bij de gebiedsbescherming spelen de volgende aspecten:

  • Natura 2000-gebieden (vogel- en habitatrichtlijngebieden): de Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN): Het NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.BP77841-BO01_0014.png"

Figuur 12: ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000

Onderzoek

Door Natuurbank Overijssel is een ecologische quickscan uitgevoerd vanwege de sloop van bebouwing en de bouw van de ruimte voor ruimte-woning, waarmee de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld zijn gebracht. De rapportage van de quickscan is als aan deze toelichting toegevoegd.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming

Door Natuurbank Overijssel is een ecologische quickscan uitgevoerd. Het plangebied is op 12 maart 2020 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingsplaatsen en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied zoals het Natuurnetwerk Nederland en Natura2000. Het volledige rapport (projectnummer 2469 versie 1,0 van 19 maart 2020) is als Bijlage 5 toegevoegd aan deze toelichting.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000-gebied. Vanwege de ligging buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland in Drenthe geen externe werking kent. Vanwege de ligging op enige afstand van Natura2000-gebied, leiden de voorgenomen activiteiten zeer waarschijnlijk niet tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebied. Zekerheid omtrent een mogelijk negatieve invloed van de voorgenomen activiteiten, veroorzaakt door de emissie van stikstof, is verkregen door de uitgevoerd stikstofberekening (zie onder het kop 'stikstof').

Stikstof

Bestaande situatie

Op 1 oktober 1989 is een melding Besluit Melkrundveehouderijen ingediend voor het houden van 76 melkkoeien en 54 stuks jongvee. Op 7 augustus 1997 is een melding ingediend voor de uitbreiding van het veebestand naar 81 melkkoeien en 57 stuks jongvee. De laatste melding is van 9 september 2008 in verband met de bouw van de serrestal. In die melding is aangegeven dat er 85 melkkoeien worden gehouden en 127 jongvee en droogstaande koeien.

Het bedrijf heeft geen vergunning voor de Wet natuurbescherming. Ten aanzien van de ammoniakreferentie wordt daarom teruggevallen op het bestaande vergunde gebruik ten tijde van de aanwijsdata van de Natura 2000 gebieden. De vroegste aanwijsdatum is 10 juni 1994. De melding van 1 oktober 1989 was toen van kracht. Op basis van de aanwezige stalcapaciteit is de ammoniakreferentie van het bedrijf (76 x 13 + 54 x 4,4) 1.225,6 kg NH3 (bestaand gebruik).

Naast de ammoniakemissie vanuit de stallen wordt ook stikstofemissie (NOx) veroorzaakt door aan de bedrijfsvoering gerelateerde verkeer (zoals vrachtverkeer en landbouwverkeer) en activiteiten (zoals melkmachinemotor, mestmixen).

Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie verdwijnt de veestapel en daarmee de ammoniakemissie vanuit de stallen alsmede de aan de bedrijfsvoering gerelateerde NOx uitstoot. Voordat de stal wordt gesloopt is initiatiefnemer voornemens om in het kader van extern salderen de stikstofrechten over te dragen. Bij het extern salderen wordt 30% van de over te dragen emissierechten afgeroomd. Deze 30% (=367,68 kg NH3) komt ten goede aan de natuur.

Naast een afname van de ammoniakemissie veroorzaakt het ruimte voor ruimte project een beperkte uitstoot van stikstofoxiden (NOx). In de sloop- en bouwfase komt NOx vrij bij het verkeer van en naar de bouwplaats en machines met een verbrandingsmotor. In de gebruiksfase komt NOx vrij bij het verkeer van en naar de woning. De nieuwe woningen worden gasloos gebouwd zodat verwarming lokaal niet leidt tot extra emissies.

De afname van de NOx door verkeer en activiteiten (aanvoer van grond- en hulpstoffen/vee, afvoer van melk/vee, landwerkzaamheden, inkuilen) zal ruim meer dan voldoende zijn om de toename van de NOx uitstoot door het slopen, het bouwen en het gebruik van de ruimte voor ruimte woning te mitigeren.

Bovendien blijk uit de Aerius berekening voor zowel de realisatie- als voor de gebruiksfase dat er sowieso geen deposities optreden boven de 0,00 mol N / ha/jaar. Op grond hiervan staat vast is dat het plan geen significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. De natuurlijke kenmerken van de omliggende Natura 2000-gebieden worden niet aangetast. Omdat de deposities in zowel de realisatie als in de gebruiksfase lager dan 0,00 mol N per ha / jaar bedraagt is er geen vergunningplicht voor de Wet natuurbescherming.

De uitgangspunten voor de berekening van de realisatie- en de gebruiksfase is als Bijlage 7 aan deze toelichting toegevoegd. De berekening van de sloop- en bouwfase is als Bijlage 8 aan deze toelichting toegevoegd. De berekening van de gebruiksfase is als bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming

Het plangebied behoort tot functioneel leefgebied van verschillende vleermuis-, amfibieën-, grondgebonden zoogdier- en vogelsoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied als foerageergebied, maar vermoedelijk nestelen er jaarlijks vogels, bezetten grondgebonden zoogdiersoorten er een vaste verblijf- en/of voortplantingsplaats en bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Werkzaamheden die leiden tot beschadigen/vernielen van vogelnesten, moeten daarom buiten de voortplantingsperiode uitgevoerd worden.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

De functie van het plangebied als foerageergebied wordt niet aangetast door uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

Conclusie

Het plangebied bestaat uit bebouwing, erfverharding, voederkuilen en grasland. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een geschikt functioneel leefgebied voor sommige beschermde diersoorten, maar tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten kunnen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden, beschermde dieren gedood worden en vaste verblijf- en voortplantingsplaatsen van beschermde dieren beschadigd en vernield worden. Voor de beschermde diersoorten die mogelijk negatief beïnvloed worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en ‘beschadigen/vernielen van vaste verblijf- en voortplantingsplaatsen’. Deze vrijstelling geldt niet voor vogels en bezette vogelnesten. Vogels mogen niet gedood worden en bezette nesten mogen niet negatief beïnvloed worden.

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen plannen niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen schaduwwerking kent in Drenthe.

Tot slot is op basis van de stikstofberekening van de realisatie- en de gebruiksfase vastgesteld dat er geen stikstofdeposities op treden op enig Natura 2000 gebied hoger dan 0,00 mol / ha / jaar. Het staat daarom vast dat de voorgenomen activiteiten geen negatief effect hebben op instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebied.

4.9 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het perceel bevindt zich binnen het beheersgebied van het waterschap Noorderzijlvest. Voor het bestemmingsplan is de zogeheten ‘normale procedure’ van toepassing. Dit houdt in dat het waterschap contact opneemt met initiatiefnemer over de gevolgen van het plan en de relevante wateraspecten.

Watertoetsproces

Initiatiefnemer heeft waterschap Noorderzijlvest op 17 maart 2020 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure van toepassing is. De reden hiervan is dat het plangebied een hoofdwatergang raakt.

Hoofdwatergangen zijn de belangrijkste watergangen voor de water aan- en waterafvoer van een gebied. Deze zijn essentieel voor het goed functionereren van het watersysteem. Tevens hebben de hoofdwatergangen een waterbergende functie. Alle watergangen, inclusief de daarin gelegen kunstwerken (bruggen, duikers, stuwen, gemalen enz.) worden beschermd door middel van de Keur van waterschap Noorderzijlvest. Voor het verrichten van handelingen binnen de kern- en beschermingszone is een watervergunning nodig. De kernzone betreft de watergang tussen de beide boveninsteken, de beschermingszone reikt tot 5 m buiten de beide boveninsteken.

Ten behoeve van de bouw van de serrestal is in het verleden een deel van de hoofdwatergang gedempt. Zie ook de navolgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.BP77841-BO01_0015.png"

Figuur 13: gedempte gedeelte van de hoofdwatergang (rood gearceerd)

Onderdeel van het plan is dat deze watergang, genaamd Stroetenlooop, wordt open gegraven en hier het stelsel van de hoofdwatergangen wordt hersteld.

Door middel van de e-mail van 24 maart 2020 geeft het waterschap aan dat er geen aanleiding is om nog andere waterzaken te benoemen die relevant zijn. Het verwijderen van de lange duiker (demping) wordt toegejuicht omdat de duiker nu een obstakel vormt voor de water af- en aanvoer. Ook neemt het bergend vermogen in de watergang toe bij het opheffen van de duiker. Het waterschap geeft daarom een positief wateradvies af. Het resultaat van de watertoets is als Bijlage 6 aan deze toelichting toegevoegd.

Waterschapsadvies

Afvoer van riool- en hemelwater

Het beleid van waterschap en gemeente is dat afvalwater en schoon hemelwater gescheiden moeten worden afgevoerd. Indien de bodem geschikt is voor infiltratie, is dat een goede manier voor het afvoeren van schoon hemelwater. De initiatiefnemer dient te onderzoeken of infiltratie mogelijk is. Een andere optie is om het hemelwater rechtstreeks naar aanwezig oppervlaktewater af te voeren. Dit heeft de voorkeur van het waterschap.

Initiatiefnemer zorgt ervoor dat het schone hemelwater naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd.

Grondwater

Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. Om grondwateroverlast te voorkomen kan worden gewerkt met de volgende indicatieve droogleggingsnormen.

  Drooglegging  
Woningen met kruipruimte   1,30 m  
Woingen zonder kruipruimte   1,00 m  
Gebiedsonsluitingswegen   0,80 m  
Erftoegangswegen   0,80 m  
Groenstoken / ecologische zones   0,50 m  

Afstemming met de gemeente is nodig voor het afvoeren van het afvalwater naar de riolering.

Verharding

In totaal wordt 2.050 m2 aan bebouwing gesloopt. Dit is nog exclusief het verwijderen van de verharde kuilplaten. Als compensatie voor de sloop van de bebouwing worden twee nieuwe ruimte voor ruimte woningen gebouwd. De gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal op grond van de bestemmingsregels maximaal 200 m2 bedragen. Naast de bebouwing zal er ook verharding worden aangelegd in de vorm van een ontsluitingspad en terrassen. Per woning gaan we uit van nog eens 200 m2 aan verharding hiervoor. De totale verharding voor de woningenbouwplannen is dan 800 m2. Per saldo neemt de oppervlakteverharding af met circa 1.250 m2.

Conclusie

De procedure in het kader van de watertoets is doorlopen en het waterschap heeft laten weten dat de normale procedure van toepassing is.

De reactie van het waterschap op het ruimte voor ruimte plan is in deze paragraaf verwerkt. Er is geen watercompensatie nodig omdat het verharde oppervlakte per saldo afneemt.

Met het open graven van de hoofdwatergang nabij de te slopen serrestal wordt het hydrologisch systeem in oude staat teruggebracht.

4.10 Vormvrije MER-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Eén van de belangrijkste wijzigingen in het Besluit is de invoering van een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen.

In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (met inbegrip van winkelcentra of parkeerterreinen) indien:

  • De oppervlakte een aaneengesloten gebied betreft van 100 hectare en meer dan 2000 woningen betreft.

Qua aard, omvang en ligging is voorliggend ruimtelijk plan niet gelijk te stellen aan de betreffende en omschreven activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r.

Echter, op 1 april 2011 heeft een wijziging van het Besluit m.e.r. plaatsgevonden. Daardoor is nu een beoordeling van een activiteit zoals die voorkomt op lijst D noodzakelijk, zelfs al is de omvang van de activiteit ver onder de drempelwaarde gelegen.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijsten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze vormvrije m.e.r.- beoordeling kan tot twee uitkomsten leiden:

  • a. Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.- beoordeling noodzakelijk;
  • b. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

In bijlage III van de EU-richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waarnaar moet worden gekeken bij de beoordeling. In voorliggende casus is gekeken naar deze Europese criteria.

Op basis van de uitkomsten in dit hoofdstuk 4 – Omgevingsfactoren – is inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Verder hebben de locatie en de omgeving geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief. Gezien de aard van de ingrepen zijn verder geen negatieve effecten te verwachten, zodat op basis hiervan verder kan worden afgezien van het verrichten van een (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling.

Conclusie

De conclusie van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening, en door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, zoals deze per 1 oktober 2012 in werking is getreden. De verbeelding dient in samenhang met de planregels te worden gelezen.

In de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) met bijbehorend Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van gemeenten, provincies en het Rijk. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (hierna Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP2012 zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (hierna IMRO2012) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (hierna STRI2012) normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

Conform Wro en Bro wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting in digitale geautoriseerde bronbestanden vastgelegd en in die vorm vastgesteld. Daarnaast kent de Wro een papieren versie van (hetzelfde) bestemmingsplan. Indien de inhoud van digitale stukken tot een andere uitleg leidt dan de stukken op papier, dan is de digitale inhoud beslissend. Het bestemmingsplan is daarmee een digitaal juridisch authentiek document. De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd.

De SVBP2012 geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. De standaard heeft geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. Er worden geen normen gesteld omtrent de vormgeving en inrichting van de analoge weergave van het bestemmingsplan. De
SVBP2012 heeft ook geen betrekking op de totstandkoming van de inhoud van een
bestemmingsplan. Dit is de verantwoordelijkheid van het bevoegde gezag. In de
SVBP2012 is wel aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan digitaal
moet worden weergegeven.

De SVBP2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. De verbeelding en planregels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

5.2 Digitalisering

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. De digitale verbeelding is de verbeelding van het bestemmingsplan in een interactieve raadpleegomgeving, waarin alle relevante bestemmingsplaninformatie wordt getoond: de combinatie van (plan)kaart en regels met de toelichting.

Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. De relevante bestemmingsplaninformatie heeft betrekking op de bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen met bijbehorende regels in het bestemmingsplan. Voor zowel bestemmingen als aanduidingen geldt, dat deze zonder interactie zichtbaar moeten zijn in de digitale verbeelding. Uit interactie met de digitale verbeelding blijkt dan de inhoud van de bestemming en/of aanduiding.

5.3 Toelichting op de planregels

De inrichting van de planregels is deels voorgeschreven door de SVBP2012. Een aantal planregels is zelfs geheel voorgeschreven. Dit betreft het overgangsrecht, de anti-dubbeltelregel en de slotregel. De regels zijn standaard ingedeeld in vier hoofdstukken. Bij elke planregel (elk artikel) wordt hieronder een nadere toelichting gegeven.

Toelichting Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel staan de belangrijkste begrippen verklaard zoals die in de planregels en in deze plantoelichting worden gebruikt. De lijst bevat meer begrippen dan mogelijk in dit bestemmingsplan gebruikt worden.

Artikel 2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

Binnen deze bestemming zijn de regels opgenomen binnen welke voorwaarden (hoogten, maatvoering e.d.) de woning mag worden gebouwd. De gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 250 m2 per bouwperceel.

Per woning zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan met een oppervlakte van 150 m2, waarbij bij de berekening van de oppervlakte de oppervlakte binnen het bouwvlak, voor zover gelegen tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw, niet wordt meegerekend.

Ook is aangegeven tot welke oppervlakte vrije beroepen in een woning en de daarbij behorende bouwwerken zijn toegestaan.

Artikel 4 Wonen - voormalige agrarische bedrijf

Aan de voormalige boerderij is de bestemming "Wonen - voormalig agrarische bedrijf" toegekend. Voormalig boerderijen hebben veelal een grote oppervlakte aan bebouwing (voormalige stallen, loodsen, kapschuren). Daarom is voorzien in een speciale bouwregeling. De gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal per bouwperceel ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen.

Binnen de bestemming is onder andere het hobbymatig houden van dieren toegestaan en een paardrijbak.

Artikel 5 Waarde – Archeologie

De gronden met de dubbelbestemmingen gericht op de archeologie zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), ook bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van aanwezige of te verwachten archeologische waarden in de bodem. Het toetsingsniveau en het wel of niet uitvoeren van een archeologisch onderzoek is bij elke dubbelbestemming verschillend. Er gelden regels voor zowel aanlegwerkzaamheden als bouwwerkzaamheden. Er kan afhankelijk van de bestemming een onderzoeksplicht gekoppeld zijn aan de regels.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld algemene aanduidingen, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Artikel 6 Algemene bouwregels

De algemene bouwregels zijn opgenomen om het onbedoeld onder het overgangsrecht laten vallen van bestaande, feitelijke en legale bouwwerken die afwijken van de nieuwe bestemmingsregeling te voorkomen. Het gaat bijvoorbeeld om afwijkende maten ten aanzien van oppervlakte, afstand tot de perceelsgrens en bouwhoogte. Van het bestemmingsplan afwijkende maten die in overeenstemming met de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gerealiseerd worden hierdoor als toegestane maten beschouwd.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor de realisatie van de plannen komen voor rekening van de initiatiefnemers. Initiatiefnemers dienen op grond van de legesverordening van de gemeente Assen een vast bedrag aan leges te voldoen en daarmee worden de kosten voor de gemeentelijke procedure gedekt.

Tussen de initiatiefnemers en de gemeente is een planschade overeenkomst gesloten.

Vanuit het aspect economische uitvoerbaarheid worden dan ook geen beperkingen verwacht voor de realisatie van de plannen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorliggende plan is besproken met de enige direct belanghebbenden, te weten de bewoners van de Asserstraat 123. Deze bewoners hebben aangeven geen bezwaar te hebben tegen het plan.

Het ontwerpbestemmingsplan Asserstraat 114 in Ubbena heeft van .. tot .. ter inzage te liggen. Er zijn wel/geen zienswijzen op het ontwerp ingediend.