direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Taarloseweg 45, Ubbena
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.99WP20211K-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot het plan

Initiatiefnemers bezitten aan de Taarloseweg 45 in Ubbena een voormalige agrarische bedrijfslocatie. Initiatiefnemers zijn voornemens om een groot deel van de voormalige agrarische bebouwing te slopen in het kader van de ruimte voor ruimte-regeling. Ter compensatie van de sloop van de twee vleeskuikenstallen, twee schuurtjes en een deel van de huisstal zal op een perceel, dat ongeveer 1.150 meter noordelijker is gelegen, twee compensatiewoningen worden gebouwd.

De slooplocatie ligt in de gemeente Assen op slechts 110 meter afstand van de snelweg A28. In verband met onder andere geluidsoverlast is deze locatie niet geschikt om te dienen als compensatielocatie.

De twee compensatiewoningen worden daarom gebouwd op een perceel dat op grote(re) afstand van de snelweg ligt in de gemeente Tynaarlo. Dit perceel is ook in eigendom van initiatiefnemers en is momenteel in gebruik als weiland.

De bebouwing op de slooplocatie is verouderd en voorzien van asbest daken. Vanwege de korte afstand tot de snelweg springt de bebouwing vanaf de A28 zeer in het oog. Met de sloop van de voormalige agrarische bebouwing treedt forse landschappelijke kwaliteitsverbetering op.

Onderdeel van het ruimte voor ruimte plan is dat de locatie een woonbestemming krijgt. In het vigerend bestemmingsplan Buitengebied, Herziening artikel 30 WRO is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (artikel 15) waarmee de bestemming van agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven onder voorwaarden gewijzigd kunnen worden ten behoeve van een woonfunctie.

Door middel van dit wijzigingsplan wordt de bestemming van de locatie aan de Taarloseweg 45 in Ubbena gewijzigd in 'Wonen'. Het wijzigingsplan gaat vergezeld met een toelichting, planregels en een verbeelding.

Parallel aan deze procedure wordt in de gemeente Tynaarlo de bestemmingsplanprocedure doorlopen voor het perceel waarop de twee ruimte voor ruimte-woningen gebouwd zullen worden.

1.2 Ligging plangebied

Het voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Taarloseweg 45 in Ubbena van de gemeente Assen. Op de onderstaande afbeelding is het plangebied aangegeven. Op het linker plaatje is de ligging van het plangebied in het buitengebied van Assen direct aan de A28 te zien. Het rechter plaatje geeft de globale begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99WP20211K-C001_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied

Zie voor de exacte begrenzing van het plangebied de verbeelding van het wijzigingsplan.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied Herziening, artikel 30 WRO. Het bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 18 december 2008 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 23 juni 2009. Het perceel heeft hierin de bestemming "Essen en veldontginningen".

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99WP20211K-C001_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan

De grote cirkel geeft aan dat het gaat om de bestemming 'grondgebonden agrarisch bedrijf 2'.

Ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf is op de plankaart met "grondgebonden agrarisch bedrijf 2" aangegeven gronden, bebouwing ten behoeve van bestaande bedrijven toegestaan, mits deze wordt gegroepeerd binnen een oppervlak van 1 ha.

De oppervlakte van gebouwen ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee mag per bedrijf aangegeven met "grondgebonden agrarisch bedrijf 2" ten hoogste 250 m² dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen.

De blauwe arcering geeft aan dat de gronden mede bestemd zijn voor “kleinschalig kamperen”.

Ten zuiden van het agrarisch bedrijf bevindt zich een burgerwoning (Taarloseweg 47). Deze woning valt buiten het plangebied.

1.4 De procedure

Burgemeester en wethouders van de gemeente Assen zijn voornemens de bestemmingswijziging mogelijk te maken door middel van de wijzigingsbevoegdheid welke is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. In artikel 15 lid 2 is bepaald dat burgemeester en wethouders het bestemmingsplan, voorzover het betreft agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven, onder voorwaarden kunnen wijzigen ten behoeve van een woonfunctie.

Het plan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening en is opgezet overeenkomstig de landelijk geldende standaard. Deze landelijke standaard wordt gevormd door de Standaard Vergelijkbare Plannen 2012 (SVBP2012) met de daarbij behorende bijlagen en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard voor de Toegankelijke Ruimtelijke Instrumenten (STRI).

Om de uniformiteit te waarborgen, heeft de gemeente ervoor gekozen deze landelijke standaardrichtlijnen uit te werken in een gemeentelijk Handboek Bestemmingsplannen. Dit handboek vormt de leidraad voor het opstellen van bestemmingsplannen voor de gemeente Assen.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling, waarbij ook de stedenbouwkundige randvoorwaarden en de landschappelijke inpassing aan bod zullen komen. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 zijn de resultaten van de relevante milieuonderzoeken opgenomen. De juridische vormgeving is als hoofdstuk 5 opgenomen. In hoofdstuk 6 wordt ten slotte ingegaan op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Landschap

In 1900 is nog weinig oorspronkelijke ruigte en heide aan de noordzijde van Assen gecultiveerd, het gebied functioneert al wel als esdorpenlandschap. De herberg Nieuw Ubbena was gelegen aan de rijksstraatweg die – als eerste (rijks)straatweg in Drenthe – in 1825 werd aangelegd van Groningen via Vries naar Assen. Bij de herberg ontstond langs de straatweg in de periode 1850-1940 over een lengte van ongeveer een kilometer een lintbebouwing. In de historische topografische kaartbeelden zien we de ontwikkeling van het gebied in de vorige eeuw. Opvallend is het ontstaan van de opstrekkende verkaveling rond 1950, anders dan in het traditionele esdorpenlandschap, de verspreid liggende bebouwing aan doorgaande wegen en de dichte structuur van houtwallen en groensingels vooral aan de oostzijde van de weg. Aan de westzijde valt vooral de beplanting langs de Zeijer Stroeten (Stroot) op, aan de westzijde (plangebied) is de hoeveelheid structuurbeplanting relatief beperkt. De huidige boerderij binnen het plangebied is ongeveer in 1935 gerealiseerd.

Het landelijk gebied van Assen kent in hoofdlijnen twee landschapstypen, namelijk de veldontginningen en het stroomdallandschap. Tot dit deelgebied horen ook de bebouwingsconcentraties van Ubbena. Ubbena is onderdeel van het landschapstype Veldontginningen. Het ontstaan van dit landschapstype ligt in de veldontginningen die in dit gebied vanaf 1850 hebben plaatsgevonden. De voor dit landschap kenmerkende grootschalige, blokvormige verkaveling is daar het gevolg van. De wegen volgen het verkavelingpatroon en zijn hierdoor lange, rechte lijnen in het landschap.

De bebouwing in het veldontginningslandschap is langs de wegen gelegen. Op sommige plekken heeft de bebouwing zich verdicht tot een lint. Er is geen sprake van een strakke rooilijn, maar de bebouwingsrichting is vaak wel aan de weg gerelateerd. Het hoofdgebouw vormt samen met de bijgebouwen een cluster. Opvallend in het landschap zijn de grote boerderijen waarvan de schuur gedekt is met rode pannen. Deze ziet men met name in het Zeijerveen. De kleinere woningen zijn over het algemeen voorzien van donkergrijze pannen. Ook daken van riet, golfplaat of combinaties van verschillende materialen komen voor. De gevels bestaan uit bruinrode baksteen en zijn wat opmaak betreft vrij traditioneel te noemen. De detaillering is eenvoudig en doelmatig. De bebouwing in Ubbena is rijker gedetailleerd.

Bestudering van oude kaarten en vergelijking met de huidige situatie laat zien dat deze karakteristieke ordening van landschapseenheden nog steeds herkenbaar is.

De locatie

De driehoekige locatie aan de Taarloseweg 45 in Ubbena ligt op zeer korte afstand van de A28. De kortste afstand van de achtergevel van een vleeskuikenstal tot de rand van de snelweg is slechts 30 meter.

De aanwezige bebouwing is op de navolgende afbeelding te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99WP20211K-C001_0003.png"

Afbeelding 3: aanwezige bebouwing

De oppervlakte van de aanwezige bebouwing is in de onderstaande tabel weergegeven.

Gebouw   oppervlakte in m2  
1. Bedrijfswoning met aangebouwde stal   927  
2. Opslagruimte   138  
3. Opslagruimte   155  
4. Vleeskuikenstal   906  
5. Vleeskuikenstal   935  
6. mestsilo   207  

De onderstaande 3D impressie geeft een beeld van de huidige aanwezige bebouwing. Hierop zijn ook de kuilplaten te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99WP20211K-C001_0004.png"

Afbeelding 4: 3D impressie in vogelvlucht

De meest in het oog springende gebouwen zijn de twee houten vleeskuikenstalen. Deze stallen zijn vanaf de snelweg A28 prominent in het landschap aanwezig. Zie ook de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99WP20211K-C001_0005.png"

Afbeelding 5: foto van de bedrijfslocatie genomen vanaf de A28 in westelijke richting (bron: google maps)

2.2 Toekomstige situatie

Sloop opstallen

In verband met de toepassing van de ruimte voor ruimte regeling worden de gebouwen 2, 3, 4, 5, en 6 volledig gesloopt. Voor de bestaande ligboxenstal wordt een uitzondering gemaakt.

Initiatiefnemer wil een deel van de ligboxenstal handhaven omdat deze verbonden is met de bedrijfswoning en daardoor hiervan onderdeel uitmaakt. Het 'amputeren' van de hele ligboxenstal zou een ongewenst stedenbouwkundig beeld opleveren. Een bijkomend en niet onbelangrijk effect is dat het te handhaven deel van de stal als bijgebouw bij de woning als afscherming dient voor het verkeersgeluid van de A28.

Het deel van de stal dat gehandhaafd blijft heeft een oppervlakte van circa 302 m2. De verbindingsruimte tussen de stal en de bedrijfswoning, dat ook buiten de sloop blijft, heeft oppervlakte van 32 m2. Dit deel maakt als zodanig geen onderdeel uit van de stal, maar is qua gebruik en vorm meer een bijgebouw aan de woning.

In totaliteit wordt 2.816 m2 aan bebouwing gesloopt. Zie de navolgende afbeelding om welke bebouwing het gaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99WP20211K-C001_0006.png"

Afbeelding 6: te slopen gebouwen

Naast de sloop van de gebouwen zal een groot deel van de aanwezige erfverharding en de kuilplaten worden geamoveerd.

In totaal wordt 2.000 m2 van de te slopen bebouwing en de te verwijderen erfverharding en kuilplaten worden ingezet als compensatie voor de bouw van de compensatiewoningen op het perceel van initiatiefnemers aan de Taarloseweg nabij 27 in Vries. De 'overige' bebouwing zal worden overgedragen aan derden in het kader van ruimte voor ruimte.

Landschappelijke inpassing nieuwe situatie

In de onderstaande afbeelding is het eindbeeld weergeven, waarbij alle bebouwing is gesloopt met uitzondering van de voormalige bedrijfswoning met een deel van de aangebouwde stal. De tekening van de landschappelijke inpassing op A3 formaat is als Bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99WP20211K-C001_0007.png"

Afbeelding 7: landschappelijke inpassing (Bron: Buro Stad en Land)

Het perceel waarop de bestemming 'Wonen' wordt gelegd heeft een oppervlakte van circa 3.500 m2. Dit is inclusief de ruimte die ingenomen wordt voor de landschappelijke inpassing.

Aan de noordzijde van het nieuwe perceel wordt een stevige inpassing voorzien door de aanplant van een erfbosje (D) en op de erfgrens aan de zuidzijde een houtsingel (E). Aan de noordoostzijde, tegen het erfbosje aan, worden een aantal streekeigen solitaire bomen aangeplant (F) en tussen de woning en de zuidelijke houtsingel wordt een hoogstamfruitboomgaard aangeplant (G). De inpassing aan de wegzijde bestaat uit een beukenhaag (H).

2.3 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

In de bestaande situatie heeft de locatie twee inritten. Eén voor het bedrijfsgedeelte en één voor het privégedeelte. Met de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten komt de meest noordelijke inrit te vervallen.

De inrit naar het privégedeelte loopt strak langs de zuidelijke zijgevel van de woning. In de nieuwe situatie wordt deze inrit een paar meter opgeschoven in zuidelijke richting. Er is dan meer ruimte aan die zijde van de woning voor de aanleg van een terras / tuin.

In afbeelding 7 is de contour van de bestaande inrit en de ligging van de nieuwe inrit zichtbaar.

Parkeren

Voor het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is gebruik gemaakt van de rekentool Verkeersgeneratie & Parkeren van het CROW. Voor de woning wordt uitgegaan van de categorie ‘koop, vrijstaand’. De locatie ligt in een gebied dat als ‘buitengebied’ wordt getypeerd. Op basis van de rekentool van de CROW blijkt dat er minimaal 2 en maximaal 3 parkeerplaatsen benodigd zijn. Op het eigen terrein van de ruimte voor ruimte woning en is voldoende ruimte om te voorzien in de parkeerbehoefte.

Verkeer

Aan de hand van de kengetallen van het CROW model dient voor een vrijstaande woning met garage in het gebiedstype landelijk wonen rekening gehouden worden met 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gemiddelde weekdag).

Het plan heeft voor de locatie aan de Taarloseweg 45 in Ubbena een afname van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg vanwege het beëindigen van de bedrijfsmatige activiteiten.

Onderdeel van het totaal plan is de bouw van twee ruimte voor ruimte-woningen nabij de Taarloseweg 27 in Vries. Het aantal verkeersbewegingen zal hier door de bouw en het gebruik van de twee woningen toenemen.

Per saldo zal het ruimte voor ruimte plan resulteren in een afname van het aantal verkeersbewegingen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050. Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A
    naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen
    en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap,
    tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur
    en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke samenleving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale' belangen. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen de nationale belangen.

Toetsing

In de NOVI is geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend wijzigingsplan. Het planvoornemen is op nationale schaal dermate klein dat er geen strijdigheid kan bestaan met de uitgangspunten uit de NOVI. Voor deze ontwikkeling vindt de afweging dat wordt voldaan aan de principes van een goede ruimtelijke ordening décentraal plaats.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR: voorganger van de NOVI) is de
ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober
2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen.

Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding
voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd
instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.

Begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere
stedelijke voorzieningen

Toetsing

De ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ is van toepassing bij ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’ (3.1.6 Bro). In voorliggend geval ligt hier nog een vraag voor namelijk of er sprake is van een ‘stedelijke ontwikkeling’. Omdat het hier gaat om het herbestemmen van een bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat de ladder niet van toepassing is.

3.2 Nationaal Waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota’s waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 – 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer.

Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem, zowel oppervlaktewater, grondwater als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Het Nationaal Waterplan zet veel van het in de voorgaande nota’s waterhuishouding opgenomen beleid voort waaronder integraal waterbeheer en de watersysteembenadering. Daarnaast kijkt het waterplan verder vooruit om tot een klimaatbestendige aanpak te komen.

Door middel van de watertoets (zie paragraaf 4.8) is in het voorliggende plan voldoende rekening gehouden met het Nationaal Waterplan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. In de Omgevingsvisie staat het ruimtelijk beleid voor de provincie verwoord en verbeeld.

De visiekaart geeft het algemene beleid per gebied weer. Op de visiekaart is te zien dat het plangebied binnen de grenzen van het landbouwgebied ligt.

In het landbouwgebied is het beleid gericht op het versterken van de positie van de Drentse agribusiness op de Europese en wereldmarkt. Voor de landbouw wordt gestreefd naar een robuust systeem. Dit wordt gedaan onder andere door gebieden aan te wijzen waar de landbouw de ruimte krijgt om zich te ontwikkelen, door innovatie in de landbouw te stimuleren en door minder beperkingen op te leggen.

Bij de te nemen inrichtingsmaatregelen voor de landbouw wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de robuuste systemen en kernkwaliteiten. Ontwikkelingen in deze gebieden mogen geen negatief effect hebben op de landbouw. In deze gebieden streven we naar een waterhuishoudkundige inrichting die is afgestemd op de functie Landbouw.

Ruimtelijke ontwikkelingen

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Ook biedt de provincie ruimte voor woningbouw ter vervanging van landschap ontsierende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen (ruimte-voor-ruimteregeling). Bij eventuele aantasting van de kernkwaliteiten streeft de provincie naar compensatie.

Sociaal-Economisch Raad (SER)-ladder en bundelingsbeleid

Voor het inpassen van ruimtevragende functies stelt de provincie voor de SER-ladder als denkmodel te hanteren. Deze methode helpt een goede afweging te maken bij het inpassen van ruimtebehoefte voor wonen, bedrijvigheid en infrastructuur. Het model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zoveel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied en gebundeld rond de nationale en regionale infrastructuur en de openbaar vervoervoorzieningen. Met bundeling en intensivering van verstedelijking ontstaat voldoende massa voor hoogwaardige voorzieningen. De verzorgingsfunctie van stedelijke centra wordt daardoor versterkt en er ontstaan kansen voor het verbeteren van de bereikbaarheid met openbaar vervoer.

Naast het bundelingsbeleid geeft de provincie Drenthe in zijn Omgevingsvisie aan dat het ruimte biedt voor woningbouw ter vervanging van landschap ontsierende agrarische bedrijfsgebouwen. Hiervan is bij deze ontwikkeling sprake.

Analyse kernkwaliteiten

Onderdeel van de omgevingsvisie zijn de kaarten waarop de begrenzing van de kernkwaliteiten zijn aangegeven (landschap, natuur, cultuurhistorie, archeologie, aardkundiger waarde en rust).

Landschap

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het landschapstype ‘Esdorpenlandschap’.

De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan het aantrekkelijke milieu om te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen.

De provinciale ambitie is het behouden en versterken van de verscheidenheid, de kwaliteit, de identiteit en de beleefbaarheid van het landschap. Van provinciaal belang is het behouden van landschapskenmerken en de onderlinge samenhang en het versterken van de verschillende landschapstypen.

Samengevat zijn de doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap:

  • Het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen;
  • Het behouden en versterken van de volgende karakteristieke kenmerken van de verschillende landschapstypen:
    • 1. in esdorpenlandschap/esgehuchten: de essen en beekdalen.

Voor het esdorpenlandschap is het provinciale belang gericht op de essen en de beekdalen. De essen zijn de in het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes die veelal omgeven zijn met esrandbeplanting. De beekdalen zijn onbebouwde gebieden met kleinschalige beplantingstructuren en beekdal(rand)beplanting. Het provinciale beleid is bij de essen gericht op het behoud van die open ruimte en het versterken van de esrandbeplanting en bij de beekdalen op het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van de karakteristieke beekdal(rand)beplanting.

Toetsing

De Taarloseweg heeft een sterke agrarische en landschappelijke context. Dit beeld manifesteert zich als reeks compacte erven met zware erfbeplanting en een eenvoudig wegprofiel. Zware beplantingsstructuren, zoals de oprijlaan van Heideheim en noordelijk het Oelebosje domineren de horizon.

De erven langs de Taarloseweg zijn compact en bieden veel doorkijkmogelijkheden naar het omliggende landschap. De oprijlaan van landgoed Heideheim (sinds 1993) is in de ruilverkavelingsplannen als zelfstandig element in het landschap gewaardeerd en behouden. Uiteraard gecombineerd met de inpassing van het restant van de oude heide.

Bebouwing verschijnt vooral vanaf de jaren 30 langs de Taarloseweg. Deze bebouwing bestond aanvankelijk eerst uit heideontginningsboerderijen en later volgde een enkele woning. Karakteristiek aan deze bebouwing is dat zij altijd haaks op de Taarloseweg werd geplaatst.

De provincie zet voor het esdorpenlandschap onder andere in op het behoud van de kenmerkende open ruimtes, die veelal zijn omgeven met esrandbeplanting.

Ter plaatse van de Taarloseweg 45 is de openheid van het esdorpenlandschap verstoord door de snelweg A28. Dat neemt echter niet weg dat met de sanering van de overtollig geworden agrarische bebouwing de openheid van het landschap ter plaatse wordt versterkt.

Aardkundige waarden

Er is sprake van een kernkwaliteit op het gebied van ‘Aardkundige waarden’. De provincie wil aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren.

Voor aardkundige waarden onderscheidt de provincie drie beschermingsniveaus die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De twee hoogste beschermingsniveaus (beschermen en regisseren) zijn van provinciaal belang en aangegeven op de kaart van de Omgevingsvisie. Ter plaatse van het plangebied geldt het niveau 'generieke bescherming'

In deze gebieden wil de provincie de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Van de gemeente wordt verwacht dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplannen plannen en initiatieven daar op beoordelen.

Toetsing

In het huidige bestemmingsplan zijn aan de gronden binnen het plangebied geen bijzondere waarden toegekend.

Cultuurhistorie

Er is sprake in het plangebied van een kernkwaliteit cultuurhistorie, te weten het sturingsniveau: ‘Beleid respecteren’. Hier is het beleid van de provincie gericht op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. De initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten. De provincie beoordeeld de plannen en initiatieven daarop.

Toetsing

Het voorliggende plan betreft de sloop van de overtollige agrarische bebouwing en de herbestemming van de bestaande voormalige bedrijfswoning met bijgebouw voor woondoeleinden. Voor de inpassing van de overblijvende bebouwing is een landschapsplan opgesteld (zie bijlage 1). De inrichtingsmaatregelen zijn mede bedoeld om de cultuurhistorische waarden te respecteren.

Via een voorwaardelijke verplichting met een koppeling tussen de bestemmingsplanregels en het landschapsplan is juridisch geborgd dat de inrichtingsmaatregegelen ook conform dit plan worden uitgevoerd.

3.3.2 Omgevingsverordening

In de provinciale omgevingsverordening (geconsolideerde versie, geldend vanaf 3 oktober 2018) staat het volgende genoemd over ruimte voor ruimte en woningbouw:

Artikel 2.16 Ruimte-voor-ruimte regeling

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied, niet gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, kan voorzien in een ruimte-voor-ruimte regeling als in dat gebied voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is.
  • 2. De ruimte-voor-ruimte regeling wordt vormgegeven met inachtneming van het volgende:
    • a. toepassing van de regeling is alleen mogelijk voor agrarische bedrijfsbebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was;
    • b. de randvoorwaarde dat de sloopnorm voor 1 compensatiewoning tenminste 750 m2 en tenminste 2.000 m2 voor maximaal 2 compensatiewoningen aan agrarisch bedrijfsbebouwing bedraagt;
    • c. een beperkte afwijking van de onder b genoemde randvoorwaarde is mogelijk mits sprake is van een extra kwaliteitsslag;
    • d. in het ruimtelijk plan mag de mogelijkheid worden geboden tot het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen (saldering) om te kunnen komen tot de sloopnorm van 750 m2 of tot 2.000 m2;
    • e. randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd;
    • f. de randvoorwaarde dat bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die op kaart D3 (Natuurnetwerk Nederland) en/of kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) zijn aangeduid, tenzij de oorspronkelijke agrarische bedrijfsbebouwing wordt verwijderd in de betreffende gebieden.

De ontwikkeling op het perceel aan de Taarloseweg 45 is onderdeel van het ruimte voor ruimte-plan. Vanwege de korte ligging op de snelweg is ervoor gekozen om de compensatiewoning elders te bouwen.

Het ruimte voor ruimte plan van initiatiefnemer voldoet aan de gestelde voorwaarden van uit de provinciale verordening. De bebouwing is opgericht voor de genoemde datum en er wordt ruim 2.000 m2 aan bebouwing gesloopt. De landschappelijke inpassing is via een voorwaardelijke verplichting (weergegeven in de regels) juridisch geborgd.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie

De omgevingsvisie 'Assen nog mooier' is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 mei 2021.

De Omgevingsvisie is een strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving van de gemeente Assen. Daarin beschrijft het ambities en opgaven voor de toekomstige, ruimtelijke ontwikkeling van de stad. Deze ambities en opgaven staan niet op zichzelf. De historische ontwikkeling die Assen heeft doorgemaakt zegt namelijk veel over het huidige en toekomstige Assen. Assen wil graag voortbouwen op haar kenmerkende karaktereigenschappen.Assen hieronder terug.

In de visie is aangegeven dat het buitengebied groene en landschappelijke kwaliteiten heeft. Het relatief kleine grondgebied van Assen heeft twee beschermde Natura 2000 gebieden; het hoogveengebied Witterveld en het beekdal van de Drentsche Aa. Aan de west- en de noord- en zuidkant vinden we vooral jonge ontginningen. Dit zijn gebieden met vooral een agrarisch gebruik. In deze gebieden vinden we nog historische groene structuren, maar ook het relatief jonge groen- en recreatiegebied Bos en Golf en het herstelde beekdal van de Messchen.

Voor het wonen en de woonomgeving zijn De volgende aandachtspunten op een rij gezet:

  • 1. Herstellen, revitaliseren, opknappen ‘versleten’ plekken (binnenstad, het Havenkwartier en oudere woonwijken als Lariks en de wijken langs de A28)
  • 2. Zorgen voor een gevarieerd woonaanbod voor alle doelgroepen en voldoende doorstroommogelijkheden.
  • 3. Tijdig inspelen op de toenemende groep ouderen en kwetsbaren, o.a. door ruimte te bieden aan zorgvoorzieningen in de wijken.
  • 4. Zorgen voor voldoende dagelijkse voorzieningen, groen en plekken om te ontmoeten, te bewegen en te sporten.
  • 5. Wijkcentra toegankelijker maken voor ouderen en minder validen.
  • 6. Nieuwe woningen en bedrijven zijn energieneutraal.

Het plangebied ligt in het noorden van de gemeente Assen in het buitengebied. Het betreft een voormalige agrarische bedrijfslocatie. De historische groene structuren die hier aanwezig zijn zullen door de ontwikkeling niet worden aangetast. Door het slopen van de bebouwing en een zorgvuldige landschappelijke inpassing worden deze structuren eerder versterkt.

De omgevingsvisie gaat ten aanzien van het wonen en de woonomgeving hoofdzakelijk over het stedelijk gebied. gesteld kan worden dat met het voorliggende plan een bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een gevarieerd woonaanbod.

Het plan is in overeenstemming met de visie.

3.4.2 Facetbestemmingsplan Parkeren

Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige bepalingen in de gemeentelijke Bouwverordening vervallen. Een belangrijk gevolg hiervan is dat de daarin specifiek geregelde parkeerregels eveneens zijn vervallen. Die parkeerregels hebben een directe relatie met de inhoud van bestemmingsplannen en beheersverordeningen. Het is daarom van belang om alle bestemmingsplannen en beheersverordeningen waarin nog niet is voorgesorteerd op deze wetswijziging, aan te passen, zodanig dat de parkeerregels ook in die bestemmingsplannen en beheersverordeningen van toepassing worden. Hiertoe heeft de gemeente Assen op 15 april 2021 het facetbestemmingsplan Parkeren vastgesteld.

Op grond van de regels van dit plan is verzekerd dat er slechts gebouwen worden gebouwd krachtens de onderliggende bestemming(en) onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Het bepalen van het aantal parkeerplaatsen gebeurt aan de hand van de parkeernormen uit de Nota Parkeernormen Gemeente Assen.

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden en de parkeernormen zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen Gemeente Assen mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de omgeving en wordt voldaan aan de in de Nota Parkeernormen Gemeente Assen opgenomen regels en voorwaarden voor het afwijken van de verplichting om op eigen terrein voldoende parkeermogelijkheden te realiseren.

Het erf van de woning aan de Taarloseweg 45 in Ubbena is ruim en biedt meer dan voldoende ruimte om te voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Het plan voldoet hiermee aan de regels van het facetbestemmingsplan Parkeren

3.4.3 Visie Mobiliteit en Uitvoeringsprogramma mobiliteit 2018 – 2022

Met de Visie Mobiliteit wil de gemeente een kader vaststellen voor beleid en investeringen in mobiliteit. Belangrijk uitgangspunt is de maatschappelijke functie van mobiliteit. Mobiliteit stelt mensen en bedrijven in staat om hun persoonlijke en organisatorische doelen te bereiken. Daarmee levert mobiliteit een belangrijke bijdrage aan welzijn en welvaart. Keerzijde zijn negatieve effecten van mobiliteit op ons leefmilieu en de gezondheid van mensen. In de visie is mobiliteit geen doel op zich maar een middel om maatschappelijke doelen te bereiken.

De visie geeft aan dat de intensiteit van het autoverkeer op het hoofdwegennet van Assen nog maar beperkt toeneemt. In de woonwijken is sprake van stabilisatie en zelfs van een beperkte afname. Een groeiende economie kan leiden tot een sterkere groei van het autoverkeer. Het wegennet van Assen heeft nog voldoende capaciteit om deze mogelijke groei op te vangen.

Het voorliggend plan ligt in het buitengebied van Assen. De Visie Mobiliteit gaat niet specifiek in op het buitengebied. Het ruimte voor ruimte plan heeft geen negatieve effecten op de mobiliteit in en rondom Assen.

3.4.4 Nota Bodembeheer

De Nota Bodembeheer (2016) geeft invulling aan de bodemambities van de gemeente Assen met betrekking tot hergebruik van grond en baggerspecie. De gemeente Assen heeft voor gebiedsspecifiek beleid gekozen. Het grootste deel van de gemeente Assen heeft een diffuse bodemkwaliteit gelijk aan de achtergrondwaarde (schone grond). Binnen woonwijken, waartoe ook het plangebied wordt gerekend, mag alleen schone grond worden toegepast.

In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op het aspect bodem. Omdat er geen nieuwbouw wordt gepleegd en er slechts voor de te handhaven bebouwing sprake is van een functiewijziging is bodemonderzoek in het kader van deze bestemmingsplanherziening niet aan de orde.

3.4.5 Welstands- en reclamenota

Het welstandsbeleid voor de gemeente Assen is neergelegd in de Welstands- en reclamenota Assen, welke in 2011 is vastgesteld. Deze nota is een belangrijk instrument om de ruimtelijke kwaliteiten te waarborgen voor de toekomst. In de nota is een gebiedsindeling gehanteerd.

Het plangebied ligt in het welstandsgebied ‘Landelijk gebied’. Voor het landelijk gebied zijn een aantal gebiedsgerichte welstandscriteria opgesteld waaraan het bouwplan zal worden getoetst. Specifiek voor dit plan heeft de gemeente randvoorwaarden opgesteld waaraan het bouwplan moet voldoen.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt geen nieuwbouw mogelijk gemaakt. Ten aanzien van het deel van de te handhaven ligboxenstal is met de gemeente afgesproken dat deze wordt opgeknapt. Het dak een de noordzijde van wordt uitgevoerd met een wolfseind.

3.4.6 Woonvisie Assen 2021

Op 15 april 2021 is de Woonvisie Assen 2021 vastgesteld. De gemeente Assen stelt in de woonvisie doelen en maakt keuzes. Met de woonvisie kiest de gemeente ervoor om zich met name te richten op de bestaande stad. Daar ligt de grootste behoefte aan wonen en daar ligt ook de urgentie om plekken te vernieuwen en te verbeteren. Dat doet de gemeente op een ‘ontspannen stedelijke’ manier. De woonvisie is één van de bouwstenen van de omgevingsvisie en geeft verder richting aan de uitgangspunten: ontspannen stedelijkheid, groene stad, hoofdstad en verbonden stad. Daarnaast maakt de gemeente tempo om in Kloosterveen voor 2030 voldoende woningen te bouwen.

Het plangebied aan de Taarloseweg 45 in Ubbena ligt buiten de bestaande stad. Het beleid van de Woonvisie is daarom niet direct van toepassing op het voorliggende plan.

Ten aanzien van verduurzaming is aangegeven dat hiervoor in het buitengebied ingezet wordt op een mix aan individuele oplossingen.

Het plan van initiatiefnemer is niet in strijd met de Woonvisie van de gemeente Assen. De woning zal worden gerenoveerd en verduurzaamd.

3.4.7 Archeologiebeleid

De gemeente Assen heeft als onderdeel van het archeologiebeleid een beleidskaart opgesteld. De geactualiseerde versie hiervan is vastgesteld op 3 september 2020. Op basis van de archeologische verwachtingskaart, de geïnventariseerde vindplaatsen, het overzicht van alle (archeologisch) onderzochte terreinen en de beleidsrichtlijnen van de provincie Drenthe voor de terreinen die als "provinciaal belang archeologie" zijn aangemerkt is de beleidsadvieskaart opgesteld. Op de beleidsadvieskaart zijn de beleidskeuzes van de gemeente Assen weergegeven. Alle elementen hebben een eigen kleurcode gekregen. In de legenda van de kaart zijn hieraan archeologische adviezen gekoppeld. De kaart is dus het instrument om in het geval van ruimtelijke ingrepen te bekijken of archeologisch onderzoek moet plaatsvinden voordat een vergunning kan worden afgegeven.

Onderzoeksplicht

Er gelden verschillende regimes voor de archeologische onderzoeksplicht. Er zijn zones waar archeologisch onderzoek altijd verplicht is, zones waar onderzoek verplicht is bij ingrepen groter dan 100 m2, zones waar onderzoek verplicht is bij ingrepen groter dan 1000 m2 en er zijn zones waarbij de diepte van de ingreep bepalend is.

Archeologisch onderzoek altijd verplicht

In een aantal zones is in alle gevallen onderzoek verplicht. De vrijstellingsgrens is daar in principe dus op 0 m2 gelegd. In Assen is in de volgende gebieden archeologisch onderzoek in alle gevallen noodzakelijk:

  • Een zone van 50 m (een buffer met een straal van 50 m) rond bekende archeologische vindplaatsen, bekend door archeologische waarnemingen;
  • AMK-terreinen van zeer hoge archeologische waarden (waaronder de rijksmonumenten), hoge archeologische waarde en archeologische waarde, inclusief een bufferzone van 50 m (uitgezonderd de historische kernen, die ook als AMK-terrein zijn aangewezen);
  • Een zone van 50 m rond voordes en bruggen, die potentieel zijn voortgekomen uit voorden;
  • Depressies en laagten;
  • Dekzandkopjes in beekdalen;
  • Celtic fields.

Archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 1.000 m2

Er geldt een onderzoeksvrijstelling van 1.000 m² voor alle gebieden met een hoge of middelhoge verwachting op de archeologische beleidsadvies kaart waar geen andere grenzen gelden door de aanwezigheid van bekende vindplaatsen of andere bijzondere bepalingen. Dezelfde ondergrens geldt voor essen en beekdalen, uitgezonderd de dekzandkopjes die zich daarin bevinden. Onderzoek hoeft niet plaats te vinden bij bodemingrepen ondieper dan 0,3 m -Mv, uitgezonderd (natuur) terreinen zonder bouwvoor, zoals heideterreinen. Het ontbreken van een bouwvoor kan betekenen dat de archeologische resten zich direct aan of onder het oppervlak bevinden.

 Geen onderzoeksplicht, wel meldingsplicht

In een aantal gevallen geldt geen onderzoeksverplichting. Het gaat om de volgende zones:

  • Gebieden met een lage archeologische verwachting;
  • Gebieden met een bekende diepe bodemverstoring;
  • Gebieden die reeds eerder zijn onderzocht en waar voor het betreffende deelgebied geen vervolgonderzoek nodig werd geacht of waar onderzoek reeds definitief is afgerond;
  • Plangebieden waarvan het oppervlak aan ingrepen beneden een vrijstellingsgrens valt.

De vrijstelling van archeologisch onderzoek ontslaat iemand niet van de plicht archeologische vondsten te melden conform de Monumentenwet 1988, artikel 53. Als bij het uitvoeren van de ingrepen toch grondsporen en/of archeologische vondsten worden aangetroffen, dan moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de provinciaal archeoloog. De archeologische (verwachtings-)waarden zijn vertaald in regels en komen terug op de verbeelding. Op grond hiervan is het, afhankelijk van de archeologische (verwachtings-)waarde verboden om zonder omgevingsvergunning bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren.

In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie voor de planlocatie.

3.4.8 Visie Energietransitie 2016-2020

Volgens deze visie wil Assen in 2050 een duurzame, CO2-neutrale stad zijn. Het streven is naar 14% hernieuwbare energie in 2020 en 10% reductie van energiegebruik in 2020. Om deze doelstellingen te halen moet fors ingezet worden op alle fronten, dus nadrukkelijk ook bij nieuwbouw van woningen. Om dit te bereiken wordt bij voorkeur een volledige CO2-neutrale (gebieds-)ontwikkeling nagestreefd, de vigerende wettelijke bouwnormen zijn de minimum-optie. Inzet van nieuwe technieken zoals WKO/warmtepompen worden maximaal geadviseerd, evenals het optimaal inzetten van (nieuw) dakoppervlak voor opwekking van zonne-energie.

Uit de energiepotentiekaart blijkt dat voor het plangebied vooral kansen liggen op het gebied van warmte- en koudeopslag en het benutten van zonne-energie.

De voormalige bedrijfswoning zal worden gemoderniseerd waarbij tevens aandacht is voor het verbeteren van de isolatie van het huis.

3.4.9 Gemeentelijk Water en Rioleringsplan Assen 2019-2024

In 2013 zijn het waterplan en verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP) gecombineerd in één nieuw plan. Het Gemeentelijk Water en Rioleringsplan Assen verwoordt de strategische visie op het gebied van waterbeheer en riolering voor de komende jaren.

Het beleid is gericht op behoud en verbetering van een gezonde, veilige en duurzame leef- en werkomgeving voor de lange termijn (2030). De belangrijkste uitdagingen daarbij zijn: opvangen klimaatverandering, bekostiging van de toename van renovatie en vervanging, kostenefficiëntie, vergroten van duurzaamheid en samenwerking in de afvalwaterketen.

In het plan worden de volgende vijf thema's beschreven.

  • 1. Droge voeten in een veranderend klimaat: Assen streeft ernaar om geen overlast ten gevolge van water op straat te hebben. De afvoer- en bergingscapaciteit van het rioolstelsel moet voldoende groot zijn om wateroverlast te voorkomen, uitgezonderd in extreme omstandigheden en overmacht situaties. Onder extreme weersomstandigheden is "water op straat" acceptabel zolang het effect hiervan beperkt blijft tot enige hinder. Het mag in geen geval leiden tot ernstige overlast of schade.
  • 2. Behouden en verbeteren waterkwaliteit: Assen streeft naar schoon en ecologisch gezond stadswater. Het voorkomen van vervuiling van afstromend hemelwater staat aan de basis van een duurzame invulling van stedelijke
    waterhuishouding en bescherming van de grondwaterkwaliteit en
    natuurgebieden als de Drentsche Aa (tevens bron van drinkwater).
  • 3. Doelmatig beheer van voorzieningen (assetmanagement): De voorzieningen voor de inzameling en verwerking van afvalwater, regenwater en grondwater hebben meestal een lange levensduur en zijn kostbaar. Het in stand houden van deze voorzieningen vormen een belangrijke dienst van de gemeente aan burgers en bedrijven. Om deze voorzieningen ook in de toekomst betaalbaar te houden wordt samengewerkt met de buurgemeenten en de drie inliggende
    waterschappen.
  • 4. Vergroten Duurzaamheid: Voor het functioneren van de waterketen (pompen,
    gemalen, etc.) is energie nodig. Gezocht wordt naar mogelijkheden om energie
    te besparen (geringe opvoerhoogtes, energiezuinig en slim pompen). Samen
    met waterschap Hunze en Aa's vindt onderzoek plaats naar de mogelijkheid om
    de rioolwaterzuivering Assen als energie- en grondstoffenfabriek te gaan
    benutten.
  • 5. Beleving van water, betrokken burger: Water moet een toegevoegde waarde
    hebben voor de kwaliteit van de leefomgeving en levert tegelijkertijd een
    bijdrage aan het voorkomen van wateroverlast. Door samenwerking met de
    andere waterpartners wil Assen de communicatie richting burger verbeteren.
    Burgers moeten niet belast worden met de vraag bij wie ze aan moeten kloppen voor bepaalde problemen.

Het (schone) hemelwater van de woningen wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het huishoudelijke afvalwater zal naar het gemeentelijk riool worden afgevoerd.

Door het afkoppelen van het schone regenwater is het volume aan water dat via het riool afgevoerd moet worden relatief beperkt. In het buitengebied zijn geen grote structurele knelpunten aanwezig ten aanzien van wateroverlast.

3.4.10 Buitengebied Herziening, artikel 30 WRO

In het bestemmingsplan Buitengebied Herziening is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (artikel 15 lid 2) waarmee burgemeester en wethouders het bestemmingsplan, voorzover het betreft agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven wijzingen:

  • a. ten behoeve van een woonfunctie;
  • b. ten behoeve van sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kampeerboerderij;
  • c. ten behoeve van bedrijven genoemd in de van deze voorschriften deel uitmakende "Staat van bedrijven", categorieën 1 en 2 van de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG of wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;

met dien verstande dat:

  • het aantal woningen per voormalig agrarisch bedrijf niet meer dan twee mag bedragen;
  • de activiteiten genoemd sub b en c uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
  • de activiteiten genoemd sub b en c plaatsvinden binnen de gebouwen. Buitenactiviteiten, zoals opslag, zijn niet toegestaan;
  • bedrijvigheid waarvoor aanvullende bebouwing moet worden opgericht niet is toegestaan;
  • het aantal woningen per voormalig agrarisch bedrijf afhankelijk is van het bouwvolume van het voormalig agrarisch bedrijfsgebouw; vestiging van woningen in bijgebouwen is niet toegestaan;
  • bij de maatvoering zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;
  • landschappelijk verstorende bebouwing wordt afgebroken;
  • geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven;
  • voldoende parkeercapaciteit op het bijbehorende erf aanwezig is;
  • er mag geen sprake zijn van een duidelijke mobiliteitstoename. Het aantal verkeersbewegingen en/of de hoeveelheid zwaar verkeer dient in ieder geval binnen de grenzen te blijven waarop de toeleidende wegen zijn berekend;
  • een bedrijfsmatige activiteit met een negatieve invloed op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater is niet toegestaan.


Toetsing

Alleen de bestemming van de (voormalig) bedrijfswoning met een deel van de stal en het bijbehorende erf wordt gewijzigd in de bestemming Wonen. Dit is in overeenstemming met sub a van artikel 15 lid 2.

Er is sprake van één woning waarvan de bestemming wordt gewijzigd en de landschappelijk verstorende bebouwing, in totaal ruim 2.800 m2, wordt gesloopt. In de directe omgeving zijn geen agrarische bedrijven aanwezig die worden belemmerd in de bedrijfsvoering. Op het erf bij de woning is meer dan voldoende ruimte voor het parkeren. Door het plan neemt de verkeersbewegingen van en naar het plangebied, met name het zware verkeer, af ten opzichte van de bestaande planologische situatie.

Het plan voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

Per paragraaf wordt ingegaan op het geldende beleid en wetgeving voor de verschillende aspecten en op de wijze waarop dit van invloed is op het voorliggende plan. Daarnaast zullen voor de schuur de voorschriften uit het Activiteitenbesluit gelden.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • 1. ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • 2. rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'; voor omgevingstype ‘gemengd gebied’ kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Wanneer niet voldaan wordt aan de richtafstanden kan uit nader onderzoek blijken of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd en of rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering van omringende bedrijven.

Toetsing

In de direct omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd. Op de navolgende uitsnede van de plankaart, behorende bij het vigerende bestemmingsplan, zijn de aanwezig bedrijfslocaties aangegeven. De dichtstbijzijnde locatie ligt aan de overzijde van de snelweg aan de Oudemolenseweg 3 in Ubbena op een afstand van circa 440 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99WP20211K-C001_0008.png"

Afbeelding 8: uitsnede plankaart

Voor agrarisch grondgebonden bedrijven kan in het buitengebied uit worden gegaan van een aan te houden richtafstand voor het aspect geur van 50 meter. Aan deze afstand van ruimschoots voldaan.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.2 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft op twee wijzen betrekking op procedures op basis van de Wro. Ten eerste moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij zoals een agrarisch bedrijf niet onevenredig in haar (bedrijfs)belangen wordt geschaad door de realisatie van een bestemmingsplan. Ten tweede speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Geurhinder afkomstig van bedrijven is een integraal onderdeel van het aspect milieuzonering dat in de paragraaf ‘Bedrijven en milieuzonering’ is behandeld.

4.3 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Het bestemmingsplan regelt de functiewijziging van uitsluitend de bestaande woning met bijgebouw en de bijbehorende tuin. De woning heeft in de huidige situatie al een woonfunctie. Dit gebruik wijzigt in de nieuwe situatie niet. Het enige verschil is dat bewoning in de nieuwe situatie nu mag plaatsvinden door particuliere personen. Nieuwe milieugevoelige functies worden niet gerealiseerd. Onderzoek naar de bodemkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.4 Geluid

Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen in principe een geluidzone. Uitzondering zijn wegen waarvoor een maximale snelheid van 30 km/uur geldt en de wegen die deel uitmaken van een woonerf.

Voor wegverkeer stelt de Wgh dat in principe de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige functies de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeursgrenswaarde van 55 dB in principe niet worden overschreven. Voor industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen mag de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in principe niet worden overschreden.

Geluidsonderzoek dient uitgevoerd te worden wanneer een gevoelige functie binnen een bepaalde zone wordt gebouwd. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. In buitenstedelijk gebied bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg in acht moet worden genomen 250 m.

Toetsing

Aangezien in dit bestemmingsplan geen sprake is van een nieuw geluidsgevoelig object (het betreft immers bestaande woningen) is omgevingsgeluid vanwege wegverkeerslawaai niet van invloed op dit plan.

Conclusie

Het aspect geluid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit (Wlk) als deel van de Wet milieubeheer (titel 5.2 in de Wm). Met de inwerkingtreding van deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) vervallen.

De kern van deze wet bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen en voorziet in het zogenaamd Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het bevat een gebiedsgerichte aanpak en zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen voor luchtkwaliteit.

Het begrip NIBM is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2)en fijnstof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat:

  • Voor woningbouwlocaties met minder dan 1500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3000 woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • Voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • oor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Toetsing

Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uitgegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

De ministeriële Regeling NIBM geeft aan in welke gevallen een nieuw project in ieder geval een NIBM-project is. Dit is bijvoorbeeld het geval als er minder dan 500 woningen worden gebouwd bij minimaal één ontsluitingsweg, of minder dan 1.000 woningen bij twee ontsluitingswegen. Aangezien in dit project uitsluitend een verruiming van de gebruiksmogelijkheden van bestaande woningen wordt toegevoegd draagt dit project niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.

Achtergrondwaarden

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefmilieu te kunnen waarborgen. Volgens NSL-monitoringstool ligt de concentratie PM10 ter hoogte van het plangebied langs de snelweg rond de 14,2 µg/m³ en is de concentratie PM2,5 7,7 µg/m³. De concentratie NO2 ter plaatse is ten hoogste 15 µg/m³. Omdat het plangebied op iets grotere afstand van de snelweg ligt dan de rekenpunten, zal de concentratie hier nog iets lager zijn.

In de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 25 µg/m³ en voor PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Volgens kaarten de NSL-monitoringstool is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoende.

Met de beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering neemt bovendien het aantal verkeersbewegingen van en naar de locatie af. Dit heeft een positief effect op de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet aan de weg.

4.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het 'Besluit externe veiligheid transportroutes'), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Toetsing

Een woning is volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een kwetsbaar object. Indien er sprake is van de ontwikkeling of uitbreiding van een (beperkt) kwetsbaar object, dienen de risico’s te worden beoordeeld.

Het betreft een bestaande locatie waarop een (bedrijfs)woning aanwezig is. Deze woning krijgt alleen een andere vorm van bewoning (burgerwoningen in plaats van bedrijfswoning). Er is derhalve geen sprake van een nieuwe ontwikkeling of uitbreiding van een (beperkt) kwetsbaar object.

Bovendien is de A28 een weg zonder veiligheidszone, waardoor er geen beperkingen zijn voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6). Ook dit aspect hoeft niet nader onderzocht worden.

Omdat het aantal personen als gevolg van de ontwikkeling niet toeneemt, is toetsing van het plan aan het groepsrisico eveneens niet aan de orde.

Uit de risicokaart blijkt verder dat er geen buisluidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn en inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.7 Archeologie

In 1992 werd het Europese 'Verdrag van Malta' ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd.

Deze wet heeft twee belangrijke uitgangspunten:

  • behoud van de archeologische waarden in hun originele context in de bodem (in situ), of als dit niet mogelijk is door opgraving en documentatie (ex situ);
  • de verstoorder betaalt.

Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden.

Toetsing

Het voorliggende bestemmingsplan wijzigt de bestemming van een deel van het perceel aan de Taarloseweg 45 in Ubbena. Het plan maakt geen nieuwbouw mogelijk. De compensatiewoningen worden elders gerealiseerd.

Op grond van de archeologische beleidsadvieskaart 2020 ligt het plangebied in een gebied met een hoge of middelhoge verwachting. Zie de onderstaande afbeelding. Voor deze gronden geldt een oppervlakte vrijstelling voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek van 1.000 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99WP20211K-C001_0009.png"

Afbeelding 9: uitsnede archeologische beleidsadvieskaart 2020

Als gevolg van het plan wordt de bodem niet verstoord. Archeologisch onderzoek is daarom niet aan de orde.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.8 Ecologie

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000-gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld.

De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreffen.

Gebiedsbescherming

Bij de gebiedsbescherming spelen de volgende aspecten:

  • Natura 2000-gebieden (vogel- en habitatrichtlijngebieden): de Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN): Het NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.

Het plangebied ligt op circa 3,17 kilometer uit het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied 'Drentsche Aa'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99WP20211K-C001_0010.png"

Afbeelding 10: ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000

Toetsing

Door Natuurbank Overijssel is een ecologische quickscan uitgevoerd. Zowel het plangebied als de ontwikkellocatie aan de Taarloseweg nabij 27 in Vries, waarop de ruimte voor ruimte-woningen gebouwd zullen worden, is op 5 februari 2021 door de ecoloog bezocht. Er is onderzoek gedaan naar de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingsplaatsen en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied zoals het Natuurnetwerk Nederland en Natura 2000. Het volledige rapport (projectnummer 3358 versie 1,0 van 23 april 2021) is als Bijlage 2 toegevoegd aan deze toelichting.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, en de afstand tussen plangebied en Natura 2000-gebied, kan een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied niet op voorhand uitgesloten worden. Om het effect van de voorgenomen activiteiten op Natura 2000-gebied vast te kunnen stellen, dient aanvullend onderzoek in de vorm van een stikstofberekening uitgevoerd te worden (zie onder het kop 'stikstof').

Stikstof

Bestaande situatie

Op de inrichting aan de Taarloseweg 45 in Ubbane rust een milieuvergunning uit 1998 voor het houden van 90 melkkoeien, 50 stuks jongvee en 36.142 vleeskuikens. De stallen waarvoor deze dieraantallen zijn aangevraagd zijn sindsdien onafgebroken aanwezig geweest.

Op basis van de vergunde veestapel is de ammoniakemissie van het bedrijf 2.794,1 kg NH3 (bestaand gebruik). Naast de ammoniakemissie vanuit de stallen wordt ook stikstofemissie (NOX) veroorzaakt door aan de bedrijfsvoering gerelateerde verkeer (zoals vrachtverkeer en landbouwverkeer) en activiteiten ( zoals melkmachinemotor, mestmixen).

Naast een afname van de ammoniakemissie veroorzaakt het ruimte voor ruimte- project een beperkte uitstoot van stikstofoxiden (NOx). In de sloop- en gebruiksfase komt NOx vrij bij het verkeer van en naar de bouwplaats, bij machines met een verbrandingsmotor en als gevolg van het verwarmen van de woning.

Sinds 1 juli 2021 geldt voor de sloop-, aanleg- en bouwfase een partiële vrijstelling van de vergunningplicht op grond van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn). Deze partiële vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht geldt voor de tijdelijke stikstofemissies in de bouwfase (aanleg, slopen en bouwen). Het betreft een partiële vrijstelling van de N 2000-verguningplicht omdat:

  • de vrijstelling alleen geldt voor de bouwfase van het project en niet voor de gebruiksfase;
  • de vrijstelling alleen geldt voor de gevolgen van stikstofdepositie en is niet van toepassing op andere significante gevolgen voor natuurgebieden (bijvoorbeeld de verstoring van soorten).

Het slopen van de bebouwing en het verbouwen van de te handhaven stal valt onder deze vrijstelling. Hioervoor is het uitvoeren van een stikstofberekening niet nodig. Ook zijn er geen andere significante gevolgen voor natuurgebieden (bijvoorbeeld de verstoring van soorten) omdat de afstand tot het dichtstbijzijnde N2000 gebied ruim 3 kilometer is. Bij dergelijke grote afstanden spelen andere gevolgen van een bouwproject (verstoring door bijvoorbeeld licht, geluid of trillingen) geen rol.

Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie verdwijnt de veestapel en daarmee de ammoniakemissie vanuit de stallen alsmede de aan de bedrijfsvoering gerelateerde NOx uitstoot. Voordat de stallen worden gesloopt is initiatiefnemer voornemens om in het kader van extern salderen de stikstofrechten over te dragen. Bij het extern salderen wordt 30% van de over te dragen emissierechten afgeroomd. Deze 30% komt ten goede aan de natuur.

Hoewel op voorhand vast staat dat de afname van de stikstofemissie veel groter zal zijn dan de toename van de emissie in de gebruiksfase is voor de volledigheid een stikstofberekening van de gebruiksfase uitgevoerd. In de gebruiksfase wordt uitgegaan van 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal en de verwarming van de woning door middel van een cv-ketel op gas.

Voor de gebruiksfase is met behulp van Aerius Calculator berekeningen uitgevoerd van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden.

Uit de Aeriusberekening van de gebruiksfase blijkt dat er geen deposities optreden boven de 0,00 mol N / ha/jaar op enig Natura 2000-gebied. Op grond hiervan staat vast dat het plan geen significant negatieve gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van de beschermde habitats in de Natura 2000-gebieden. De natuurlijke kenmerken van de omliggende Natura 2000-gebieden worden dus niet aangetast. Omdat de deposities lager dan 0,00 mol N per ha / jaar bedraagt is er geen vergunningplicht voor de Wet natuurbescherming.

De Aeriusberekeningen van de gebruiksfase is als Bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming

Vogels

Het plangebied wordt beschouwd als functioneel leefgebied van verschillende vogelsoorten. Vogels benutten het plangebied als foerageergebied en mogelijk nestelen er jaarlijks vogels in het plangebied. Vogelsoorten die mogelijk in het plangebied nestelen zijn merel, houtduif, holenduif, zwarte roodstaart, boerenzwaluw en witte kwikstaart. Vogels kunnen nestelen in toegankelijke gebouwen zoals in de gording, aan gaten en nissen in muren, in voertuigen en in opgeslagen spullen en rommel. Er zijn tijdens het veldbezoek geen huismussen waargenomen en de gebouwen worden niet als potentiële nestplaats voor huismussen beschouwd. Er zijn in het plangebied geen aanwijzingen gevonden dat uilen een vaste rust- of voortplantingsplaats bezetten in het plangebied.

Van de in het plangebied nestelende soorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Voor het beschadigen/vernielen van een bezet nest (eieren) of het doden van een vogel kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd belang wordt beschouwd.

Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen daarom buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden.

Grondgebonden zoogdieren

Er zijn in het plangebied geen beschermde grondgebonden zoogdieren waargenomen, maar het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende algemene- en weinig kritische grondgebonden zoogdiersoorten als huisspitsmuis, haas, vos, egel, bosmuis en steenmarter.

Voorgenoemde soorten benutten het plangebied als foerageergebied, maar mogelijk bezetten huisspitsmuizen en bosmuizen er ook een vaste rust- en voortplantingsplaats. Voorgenoemde soorten bezetten doorgaans een vaste rust- en voortplantingsplaats in holen en gaten in de grond en in opgeslagen spullen en rommel. In het plangebied zijn geen geschikte rust- of voortplantingsplaatsen voor de egel of steenmarter waargenomen.

Door het uitvoeren van grondverzet wordt mogelijk een grondgebonden zoogdier gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats beschadigd en vernield. Als gevolg van de voorgenomen activiteiten neemt de geschiktheid van het plangebied als foerageergebied voor grondgebonden zoogdieren niet af.

Vleermuizen

Verblijfplaatsen

Er zijn tijdens het veldbezoek geen vleermuizen waargenomen en er zijn geen potentiële rust- of voortplantingsplaatsen in het plangebied waargenomen. Alleen de ligboxenstal beschikt over gemetselde buitengevels met luchtspouw, maar er zijn in de buitengevels geen potentiële invliegopeningen waargenomen, zoals open stootvoegen, die vleermuizen de kans bieden een vaste rust- of voortplantingsplaats in de luchtspouw te bezetten. Ook zijn in het plangebied geen potentiële verblijfplaatsen waargenomen, zoals een holle ruimte achter een loodslab, windveer, gevelbetimmering of vensterluik. De gebouwen zijn wellicht toegankelijk voor vleermuizen, maar er zijn geen aanwijzingen gevonden dat vleermuizen een verblijfplaats bezetten aan de binnenzijde van de gebouwen.

Door het slopen van de bebouwing wordt geen vleermuis verstoord of gedood en wordt geen vaste rust- of voortplantingsplaats verstoord, beschadigd of vernield.

Foerageergebied

Het veldbezoek is uitgevoerd buiten de periode van de dag waarop vleermuizen foerageren, maar op basis van een beoordeling van de inrichting en het gevoerde beheer, wordt het plangebied als een geschikt foerageergebied voor vleermuizen beschouwd. Verschillende vleermuissoorten foerageren mogelijk rond de gebouwen. Gelet op de inrichting en het gevoerde beheer, wordt het plangebied niet als essentieel foerageergebied voor vleermuizen beschouwd.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt het foerageergebied van vleermuizen niet aangetast.

Vliegroute

Sommige vleermuissoorten benutten lijnvormige elementen ter geleiding tijdens het foerageren en om van verblijfplaats naar foerageergebied te vliegen (en van foerageergebied naar verblijfplaats). Lijnvormige elementen die benut worden als vliegroute kunnen bestaan uit houtopstanden en wateren, maar ook een rij gevels van woningen.

Het plangebied vormt geen verbindende schakel in een lijnvormig landschapselement en maakt daarom geen onderdeel uit van een vliegroute van vleermuizen. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten heeft geen negatief effect op vliegroutes van vleermuizen.

Amfibieën

Er zijn tijdens het veldbezoek geen amfibieën waargenomen, maar gelet op de inrichting en het gevoerde beheer, wordt het plangebied als functioneel leefgebied van sommige algemene en weinig kritische amfibieënsoorten als gewone pad en bruine kikker beschouwd. Amfibieën benutten de buitenruimte mogelijk als foerageergebied en mogelijk bezetten ze er een (winter)rustplaats. Amfibieën kunnen een (winter)rustplaats bezetten onder opgeslagen spullen, stro en mest en in holen en gaten in de grond. Mogelijk bezetten amfibieën een (winter)rustplaats in toegankelijke gebouwen, zoals de vierroedige hooiberg. Geschikt voortplantingsbiotoop ontbreekt in het plangebied.

Door het verwijderen van rommel, strooisel, opgeslagen goederen en het uitvoeren van grondverzet, wordt mogelijk een amfibie gedood en een (winter)rustplaats beschadigd of vernield.

Overige soorten

Er zijn geen andere beschermde soorten aangetroffen. Het gevoerde beheer en de inrichting maken het onderzoeksgebied tot een ongeschikt functioneel leefgebied voor deze soorten.

Conclusie

Om te voorkomen dat bezette vogelnesten worden beschadigd door het verwijderen van opgeslagen spullen en het slopen van bebouwing zullen initiatiefnemers de (buiten) opgeslagen spullen buiten de voortplantingsperiode verwijderen. Ook zal de bebouwing worden gesloopt buiten de voortplantingsperiode

Tot slot is op basis van de stikstofberekening van de gebruiksfase vastgesteld dat er geen stikstofdeposities op treden op enig Natura 2000 gebied hoger dan 0,00 mol / ha / jaar. Het staat daarom vast dat de voorgenomen activiteiten geen negatief effect hebben op instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebied.

4.9 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het perceel bevindt zich binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's.

Watertoetsproces

Initiatiefnemer heeft waterschap Noorderzijlvest op 21 april 2020 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de korte procedure wordt doorlopen. Dit houdt in dat via de digitale watertoets deze standaard waterparagraaf wordt verstrekt, met voor het plan relevante adviezen. Er zijn geen waterstaatskundige belangen in het geding.

Inleiding

Waterschappen zijn verantwoordelijk voor het waarborgen van waterveiligheid en het voorkomen van wateroverlast en watertekort (waterkwantiteit). Daarnaast zorgen waterschappen voor het verbeteren van de waterkwaliteit van het oppervlaktewater, zowel chemisch als ecologisch. Het is van belang dat deze taken zowel nu als in de toekomst gewaarborgd blijven. Om dit te kunnen doen worden ruimtelijke plannen en ontwikkelingen getoetst op hun impact op het goed blijven functioneren van het watersysteem. Waterschap Hunze en Aa's streeft ernaar om de impact van dergelijke plannen en ontwikkelingen zoveel mogelijk waterneutraal te houden en waar mogelijk positieve ontwikkelingen te stimuleren.

Op grond van het Besluit Ruimtelijke Ordening (Art.12), moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Om deze waterparagraaf te kunnen opstellen moet de waterbeheerder worden geraadpleegd door middel van de Watertoets, door; vroegtijdige betrokkenheid, meedenken, informeren, adviseren en het afwegen van belangen (vooroverleg). Tot en met de uiteindelijke vaststelling van het ruimtelijk plan (voorontwerp, ontwerp en vaststelling) blijft de waterbeheerder betrokken bij het planproces.

In de waterparagraaf dient het door het waterschap afgegeven advies te zijn verwoord. Bij het afwijken van het wateradvies, dient er door de gemeente een onderbouwing te zijn opgenomen die tot het afwijken van het wateradvies heeft geleid.

In de definitieve uitgangspuntennotitie (onderdeel 1) zijn plan specifieke en aanvullende uitgangspunten (adviezen) opgenomen voor dit plan. De verdere opbouw van dit document bestaat uit 5 thema`s; waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit, aanvullende belangen waterschap en gerelateerde belangen van derden. Per thema is voor dit plan relevante informatie opgenomen en zijn uitgangspunten opgesteld. Ten slotte is de verdere gewenste betrokkenheid van het waterschap bij het vervolg van het planproces beschreven.

Waterveiligheid

Waterveiligheid betreft het voorkomen, zo mogelijk uitsluiten, van levensbedreigende overstromingsrisico's voor mens en dier en het voorkomen van schade aan have en goed. Risico's die met name zullen optreden bij de doorbraak van een zeekering (primaire kering) of boezemkade (secundaire kering). Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, alle belangen beschreven die vanwege de waterveiligheid extra bescherming genieten of anderzijds van belang zijn voor de waterveiligheid.

Waterkwantiteit

Het waterschap heeft als taak de zorg voor voldoende water in droge perioden als de afvoer in perioden van overvloed. Een vergrote kans op wateroverlast of watertekort dient dus voorkomen te worden. Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, de voor dit plan gerelateerde belangen beschreven die in meer of mindere mate de waterkwantiteit beïnvloeden.

Wateroverlast vanuit het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Overtollig grond- en hemelwater dat tot afvoer komt volgt de trits ; ''vasthouden, bergen, afvoeren''.

Schouwsloten

Binnen het plangebied liggen schouwsloten. Schouwsloten zijn sloten die niet in eigendom zijn van het waterschap, maar een belangrijke lokale functie vervullen voor de afwatering van een groter gebied, meerdere eigenaren en/of belangen van derden. Vanwege deze afwateringsfunctie is het van belang dat een schouwsloot goed onderhoud heeft. De eigenaren van schouwsloten zijn verplicht het benodigde doorstroomprofiel jaarlijks schoon te houden en het waterschap ziet hierop toe via de schouw. Het profiel van een schouwsloot mag niet zonder toestemming van het waterschap gewijzigd worden (Keur Waterschap Hunze en Aa s).

Waterkwaliteit

Om de waterkwaliteit te waarborgen heeft het waterschap de zorg voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water, waarin systeem-specifieke dieren en planten voorkomen. In de eerste plaats is dit van belang voor de grotere beken, kanalen en meren waarvoor binnen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) doelen en maatregelen zijn opgesteld voor aangewezen waterlichamen. Daarnaast is een goede waterkwaliteit van belang voor het recreatief medegebruik als zwemmen en kanoën en voor het stelsel van kleinere watergangen voor water aan- en afvoer. In dit thema zijn, indien van toepassing, alle voor dit plan specifieke waterschapsbelangen beschreven die impact hebben op de waterkwaliteit.

Vervuiling van het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Om deze reden vraagt het waterschap op de toepassing van uitlogende materialen zoveel mogelijk te beperken en om vervuiling door bedrijfsmatige activiteiten te voorkomen. Afstromend hemelwater dat vervuild is geraakt moet zo veel mogelijk gescheiden worden afgevoerd, of moet worden gezuiverd. Dit volgt de trits ; ''schoonhouden, scheiden, zuiveren''.

Aanvullende waterschapsbelangen

Onder dit thema zijn een aantal onderwerpen opgenomen die mogelijk een belang raakt voor het waterschap of die van gerelateerde partners. Dit betreft enerzijds locatie specifieke eigenschappen die in een toekomstige situatie de effecten op het waterbeheer kunnen vergroten. Anderzijds kunnen ook watergerelateerde gebiedseigenschappen zijn opgenomen buiten de jurisdictie van het waterschap, maar die wel indirect de belangen van het waterbeheer raken.

Verdere betrokkenheid waterschap

Voor alle voor dit plan relevante watergerelateerde onderwerpen zijn in dit document adviezen opgenomen. Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het niet nodig om het waterschap te betrekken indien rekening wordt gehouden met deze adviezen. Bij planwijzigingen die de uitkomst van de digitale watertoets zouden kunnen veranderen, moet deze toets opnieuw doorlopen worden. Het waterschap kan altijd geraadpleegd worden voor overleg en nadere uitleg. Afstemming met de gemeente is nodig voor het afvoeren van het afvalwater naar de riolering.

Conclusie

De procedure in het kader van de watertoets is doorlopen en het waterschap heeft laten weten dat de korte procedure van toepassing is. De standaard waterparagraaf is in dit bestemmingsplan opgenomen.

Als gevolg van de sloop van de overtollige bebouwing en het opruimen van erfverharding neemt de oppervlakteverharding van het perceel aanzienlijk af. Dit komt de waterkwantiteit ten goede.

4.10 Vormvrije MER-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Eén van de belangrijkste wijzigingen in het Besluit is de invoering van een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen.

In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (met inbegrip van winkelcentra of parkeerterreinen) indien:

  • De oppervlakte een aaneengesloten gebied betreft van 100 hectare en meer dan 2000 woningen betreft.

Qua aard, omvang en ligging is voorliggend ruimtelijk plan niet gelijk te stellen aan de betreffende en omschreven activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Er is daarom geen m.e.r.-beoordeling nodig.

Conclusie

Gelet op de aard en omvang van het plan is er geen sprake van een activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Er is geen m.e.r.-beoordeling nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Systematiek

Het wijzigingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om ruimtelijke plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe plannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit wijzigingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

5.2 Verbeelding

Het wijzigingsplan Taarloseweg 45, Ubbena gaat vergezeld van een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied met de woonbestemming weergegeven. Voor dit gebied vervangt het wijzigingsplan de bestemming van de gronden in het bestemmingsplan Buitengebied.

Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied.

5.3 Regels

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan Buitengebied, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie: NL.IMRO.010600001002-VG01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.

De bestemmingsregels die van toepassing zijn op het plangebied van het wijzigingsplan (in dit geval de bestemmingen Wonen) zijn bij dit wijzigingsplan opgenomen.

In de algemene regels van dit wijzigingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze bepaalt dat het gebruik van de woning alleen is toegestaan na aanleg en instandhouding van het beplantingsplan. Hiermee is de landschappelijke inpassing van het perceel in dit plan geborgd. Ook is geborgd dat de opstallen worden gesloopt (met uitzondering van de woning en een bijgebouw van 334 m2).

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. De kosten met betrekking tot het opstellen van het wijzigingsplan en daaraan verwante kosten worden verhaald via de leges van de gemeente. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor is een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer waarmee de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar wordt geacht.

Vanuit het aspect economische uitvoerbaarheid worden dan ook geen beperkingen verwacht voor de realisatie van de plannen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het wijzigingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen procedure. Het conceptwijzigingsplan wordt in het kader van het vooroverleg toegezonden aan de overlegpartners van de gemeente. Eventuele reacties worden te zijner tijd in het wijzigingsplan verwerkt.

Zienswijze

Het ontwerp wijzigingsplan heeft met ingang van 7 september 2022 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.