direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Zonnepark De Lichtkiem, Asserwijk 48
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.99OMG20180311-C001

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Asserwijk 48 te Assen is een agrarisch bedrijf gevestigd. Vanwege nabij gelegen ontwikkelingen zoals de realisatie van de wijk Kloosterveen en het aangrenzende bos- en golfterrein Zeijerveen, is het agrarisch bedrijf niet levensvatbaar en toekomstbestendig. Derhalve heeft de eigenaar van het agrarisch bedrijf (hierna: initiatiefnemer) het voornemen om de bedrijfsactiviteiten binnenkort te beëindigen (voor januari 2019) en ter plaatse een zonnepark te realiseren als inkomstenbron en om de samenleving te verduurzamen. Aangezien het gehele perceel door opgaand groen is afgeschermd, is het projectgebied zeer geschikt om een zonnepark te realiseren. Na beëindiging van de agrarische activiteiten, is er sprake van braakliggende gronden. Het projectgebied is opgenomen in het beleidskader Zonneparken in Assen.

Het zonnepark heeft een oppervlakte van circa 3 ha en een vermogen van bijna 4 MW. De hoogte van de zonnepanelen is circa 1,7 m.

1.2 Ligging en planologisch regime

Het zonnepark is geprojecteerd op gronden die behoren tot het bestemmingsplan Bos en Golf (vastgesteld op 30 mei 2013). Het projectgebied ligt ingeklemd tussen een woonperceel en een transformatorstation aan de noordzijde, de weg Asserwijk aan de westzijde en groen- en bospercelen aan de oost- en zuidzijde.

Op onderstaande luchtfoto is het projectgebied rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99OMG20180311-C001_0001.png"

De betrokken gronden zijn bestemd als Agrarisch - Grondgebonden bedrijf en gedeeltelijk voor Leiding - Hoogspanning (dubbelbestemming). De duurzame opwekking van elektriciteit in de vorm van een zonnepark is niet in overeenstemming met deze bestemmingen. Met toepassing van artikel 2.12 lid 1, sub a onder 3 van de Wabo kan medewerking worden verleend aan de aanvraag om omgevingsvergunning, waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken, ten behoeve van de realisatie van een zonnepark voor een periode van minimaal 25 jaar.

In artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 van de Wabo is bepaald dat voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan een omgevingsvergunning kan worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Onderhavige ruimtelijke onderbouwing geeft inzicht in de aard en omvang van het plan en de wijze waarop het ruimtelijk is vormgegeven.

1.3 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt in het kort de huidige situatie van het projectgebied uiteengezet en wordt aangegeven hoe de toekomstige situatie er uit zal zien. In hoofdstuk 3 staat beschreven welke beleidsmatige aspecten relevant zijn voor het onderhavig plan. Hoofdstuk 4 gaat in op de uitgevoerde onderzoeken. In hoofdstuk 5 en 6 komen tenslotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De initiatiefnemer voor het zonnepark is een 3e generatie agrarisch ondernemer op het perceel Asserwijk 48 te Assen. Ter plaatse is in het verleden de coöperatie De Lichtkiem opgericht voor het bewaren van pootaardappelen. Op dit moment is het bedrijf te kenschetsen als een biologisch gemengd bedrijf.

Door de komst van de westelijk gelegen woonwijk Kloosterveen en de ontwikkeling van bos- en golfterrein Zeijerveen, is het agrarisch bedrijf niet toekomstbestendig. De omliggende functies zorgen voor milieutechnische beperkingen in de bedrijfsvoering.

Aan de zuidzijde van het projectgebied staat een woonboerderij (Asserwijk 50) waar kleinschalige agrarische bedrijfsactiviteiten worden ontplooid. Aan de zuidwestzijde van dit perceel staat het transformatorstation Zeijerveen (zie ook 4.4.2).

De oost- en noordzijde van het projectgebied bestaat uit groen- en bospercelen.

Onderstaande luchtfoto geeft het projectgebied en directe omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99OMG20180311-C001_0002.png"

Afgezien van het woonhuis Asserwijk 48 is het projectgebied vanaf de openbare weg niet zichtbaar als gevolg van opgaand groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99OMG20180311-C001_0003.png"

2.2 Toekomstige situatie

De omgevingsvergunning gaat uit van een grondgebonden opstelling met zonnepanelen, een gebouw met de omvormers en twee transformatoren.

Er worden bijna 13.600 zonnepanelen geplaatst, hetgeen resulteert in een vermogen van bijna 4 MW. De opstelling van de zonnepanelen is circa 1,7 m hoog (hoek van
10 graden). Een profiel van de opstelling is hieronder opgenomen. De panelen kennen een oost-west oriëntatie ten behoeve van een optimaal rendement.

De onderlinge ruimte tussen de draagconstructies bedraagt 1 m. Op verzoek van TenneT wordt centraal in het zonnepark een onderhoudspad met een breedte van 5 m vrijgehouden. Om het projectgebied wordt een hekwerk van 1,8 m hoog geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99OMG20180311-C001_0004.png"

afbeelding: profiel opstelling

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99OMG20180311-C001_0005.png"

afbeelding: opstelling zonnepanelen

Aan de noordwestzijde wordt een gebouw gerealiseerd dat de omvormers bevat. Dit gebouw heeft een omvang van circa 25 m bij 8 m en een hoogte van 2,7 m.

De omvormers zorgen ervoor dat de opgewekte gelijkstroom wordt omgezet in wisselspanning. In het gebouw worden ook twee 1.750 kVA transformatoren geplaatst die de wisselstroom naar een grootverbruikersaansluiting op het net van Enexis afvoeren. Het gebouw wordt uitgevoerd met geluidwerende B2 Bloxx metselblokken.

2.2.1 Ruimtelijke inpassing

De ruimtelijke inpassing van zonneparken is altijd een belangrijk aandachtspunt. In dit geval is dit aan de noord-, zuid-, en oostzijde goed geregeld met de bestaande situatie van de aangrenzende percelen. Dat geldt ook voor de ruimtelijke inpassing op het kavel aan de westzijde bij de weg waar een houtwal het zonnepark afschermt. Deze houtwal moet daarom geborgd blijven voor de toekomst, en waar deze ontbreekt aangevuld worden.

2.2.2 Financiële participatie

Iedereen kan in het project participeren door middel van het platform ZonnepanelenDelen. Dit platform is opgezet om te kunnen investeren in collectieve zonne-energieprojecten. Hierbij krijgen deelnemers jaarlijks rendement uitgekeerd op basis van de productie van het zonne-energieproject. Op het einde van de looptijd van het zonne-energieproject krijgt men de eigen investering weer terug, net zoals bij een obligatie.

Hoofdstuk 3 Vigerend beleid

3.1 Rijk

3.1.1 SVIR en Barro

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • 1. vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. verbeteren van de bereikbaarheid;
  • 3. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De rol van de rijksoverheid in het ruimtelijke beleid voor nationale elektriciteitsvoorziening is gelegen in het zorgen voor voldoende ruimte voor een adequate infrastructuur. Energiezekerheid is een belangrijk economisch goed. De verdere integratie van de Europese energiemarkt maakt dat er een steeds groter beroep op internationale verbindingen wordt gedaan en hoogspanningsverbindingen mogelijk om uitbreiding vragen. Het Rijk wijst daarbij de tracés van hoogspanningsverbindingen (vanaf 220 kV) en locaties voor de opwekking van elektriciteit (vanaf 500 MW) aan en zorgt voor de inpassing hiervan.

Het Rijk zet in op een transitie naar een duurzame, hernieuwbare energievoorziening en het geschikt maken van de elektriciteitsinfrastructuur op de langere termijn voor meer decentrale opwekking van elektriciteit. In de Structuurvisie wordt aangegeven dat het aandeel van duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie in de totale energievoorziening omhoog moet. De ambitie is dat Nederland in 2040 een robuust internationaal energienetwerk kent en dat de energietransitie ver gevorderd is.

Het is primair de taak van provincies en gemeenten om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorziening (zoals zonne-energie en biomassa). Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich daarom enkel tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Voor andere energiefuncties is geen nationaal ruimtelijk beleid nodig, naast het faciliteren van ontwikkelingen door het aanpassen van wet- en regelgeving en het delen en ontwikkelen van kennis.

Voorliggend plan moet ruimte gaan bieden aan een zonnepark. Het project levert daarmee een bijdrage aan de doelstelling uit het rijksbeleid.

De borging van de uitspraken uit de SVIR heeft in juridische zin plaatsgevonden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit is op 30 december 2011 (gedeeltelijk) in werking getreden. In het Barro zijn de verschillende nationale belangen vastgelegd die doorwerking moeten krijgen bij lagere overheden. Het gaat om de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur), erfgoederen van universele waarden, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Het onderhavige project heeft geen betrekking op de voornoemde rijksbelangen. Het project is in overeenstemming met het rijksbeleid, zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: Ladder) geïntroduceerd. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Volgend uit jurisprudentie wordt een zonnepark niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwd. Derhalve is toepassing van de Ladder niet aan de orde.

3.1.3 Energieakkoord

In het energieakkoord is de basis gelegd voor een breed gedragen, robuust en toekomstbestendig energie- en klimaatbeleid. Het energieakkoord biedt een perspectief met afspraken voor de korte en middellange termijn.

Hiervoor zijn de volgende hoofddoelen geformuleerd:

  • een besparing van energieverbruik met gemiddeld 1,5%;
  • 100 PJ energiebesparing in 2020;
  • een toename van het aandeel duurzame energie naar 14% van het totale jaarverbruik in Nederland in
  • 2020 met een doorgroei naar 16% in 2023;
  • het creëren van ten minste 15.000 voltijdsbanen binnen de duurzame energiesector.

Deze doelen zijn uitgewerkt in verschillende pijlers. Voor de ontwikkeling van het zonnepark zijn vooral pijler 2 'Opschalen hernieuwbare energieopwekking' en pijler 3 'Stimuleren van decentrale duurzame energie (DDE)' van belang. In het energieakkoord wordt uitgegaan van een opwekking van 186 PJ energie uit hernieuwbare energiebronnen. Om te komen tot deze energieopwekking zijn verschillende vormen van energieopwekking nodig: wind, biomassa en zon. Momenteel bedraagt het aandeel zonne-energie minder dan 1% van de totale energievraag.

Het onderhavige project levert daarom een belangrijke bijdrage aan de doelstelling van het Rijk om te komen tot een aandeel van 16% van duurzaam opgewekte energie in het totale Nederlandse energieverbruik in 2023.

3.2 Provincie

3.2.1 Omgevingsvisie

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. In 2014 is een beperkte actualisatie van de Omgevingsvisie uitgevoerd. Thans is de Omgevingsvisie gereviseerd. Voor de revisie is een nadere verkenning en duiding voor de thema's energie, stedelijke ontwikkeling en vrijetijdseconomie uitgevoerd. Daarnaast zijn de teksten (beperkt) aangepast, vanwege voortschrijdend inzicht, waar dit de werkbaarheid van het document ten goede komt of waar thematische uitwerking van beleid is vastgesteld. Hiermee is een moderniseringsslag op het document van 2014 uitgevoerd.

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De provincie beschrijft hierin wat de gewenste ruimtelijk-economische ontwikkeling tot 2030 is. Daarbij is de volgende missie geformuleerd: "Het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten." De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten. Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.

Kernkwaliteiten   Indicatoren  
Rust
 
Stilte
Duisternis  
Ruimte   Openheid van het landschap  
Natuur   Biodiversiteit  
Landschap   Diversiteit
Gaafheid van landschappen  
Oorspronkelijkheid   Cultuurhistorische waarden
Archeologische waarden
Aardkundige waarden  
Veiligheid   Sociale veiligheid
Externe veiligheid
Verkeersveiligheid  
Noaberschap, Menselijke maat, Kleinschaligheid (Drentse schaal)   Leefbaarheid
Passend bij Drenthe  

Het projectgebied ligt op grond van de kernkwaliteit ‘Landschap’ in het landschapstype ‘Landschap van de veenkoloniën'. Van provinciaal belang zijn:

  • de rechtlijnige, structuurbepalende (hoofd)ontsluitingswegen, met daarlangs laanbeplanting;
  • het orthogonale ingenieurslandschap met een blokachtige verkavelingsstructuur waarin bos en open ruimten elkaar afwisselen;
  • de structuur van lintbebouwing en de hiërarchie in de architectuur van de aanliggende bebouwing (veelal haaks op de ontginningsas), met een regelmatige onderlinge afstand.

Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van:

  • de laanbeplanting langs de hoofdontsluiting;
  • de ontginningsstructuur en de afwisseling tussen massa en ruimte;
  • de kenmerkende bebouwingslinten en de onderlinge afstanden.

Het ontwerp voor het zonnepark houdt nadrukkelijk rekening met de aanwezige landschappelijke waarden. Het zonnepark gaat schuil achter de aanwezige laanbeplanting en bospercelen. Er wordt geen groen verwijderd ten behoeve van het plan.

Ter plaatse van het projectgebied is ten aanzien van de kernkwaliteit ‘Aardkundige waarden’ sprake van een generiek beschermingsniveau. In deze gebieden wil de provincie de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Van gemeenten wordt verwacht dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplannen plannen en initiatieven daar op beoordelen. Uit raadpleging van de Bodematlas Drenthe komt naar voren dat ter plaatse van het projectgebied geen kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn.

Het provinciaal beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Het provinciaal belang Cultuurhistorie is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. Het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en tegelijkertijd het bieden van ruimte voor ontwikkelingen, vraagt om een heldere wijze van sturing. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen. Voor het projectgebied geldt ‘respecteren’ als sturingsniveau. Bij ontwikkelingen ligt de provinciale inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen. In paragraaf 4.8.2 is een verantwoording van de cultuurhistorische inpassing opgenomen.

De provincie wil dat Drenthe in 2050 volledig energieneutraal is. Daarmee conformeert de provincie zich aan het klimaatakkoord van Parijs. Dat betekent dat Drenthe in 2050 100% van het energiegebruik hernieuwbaar produceert. Om in 2050 energieneutraal te kunnen zijn, moet er in Drenthe in 2030 40% hernieuwbare energie worden geproduceerd. Dat komt naar inschatting overeen met de productie van 20 Petajoule hernieuwbare energie. Er wordt gestreefd naar een mix van energie uit wind, zon, biomassa, en bodemenergie. Een wezenlijk onderdeel van deze productie wordt gerealiseerd met 285,5 MW aan windturbines, zoals afgesproken in het Nationaal Energie Akkoord.

De provincie streeft ernaar dat al het in Drenthe beschikbare en geschikte dakoppervlak zo veel mogelijk wordt benut voor de productie van zonne-energie. Voor opstellingen van zonnepanelen op de grond wordt een ‘Ja, mits’-benadering gehanteerd. Voor grondgebonden opstellingen hanteert de provincie de voorwaarden dat er sprake moet zijn van een combinatie met andere functies en/of dat het op gebiedsniveau tot integrale meerwaarde leidt. Het behoud van biodiversiteit en bodemkwaliteit zijn aspecten die ook meewegen.

Bij de realisatie van zonneakkers is een balans tussen zonneakkers en landschap vereist, omdat de provincie de afwisseling van het landschap en de herkenbaarheid van de landschapstypen willen behouden, inclusief de natuurlijke en cultuurhistorische aspecten. Daarom dient er voldoende afstand te zijn tussen de individuele zonneakkers (of clusters van zonneakkers). De benodigde afstand is afhankelijk van schaal van het landschap. Daarnaast moet de maat van het individuele zonneveld passen bij het landschap. Er wordt van initiatiefnemers gevraagd een plan op te stellen waarin aandacht is voor de ruimtelijke, fysieke context. Aandacht voor een samenhangend ontwerp, meerwaarde voor het gebied en inrichting van de randen zijn hierbij belangrijke aspecten. Juist aan de randen is het belangrijk dat wordt ingespeeld op de omgeving en de kernkwaliteiten in het gebied.

Bovenstaande voorwaarden zijn verankerd in het gemeentelijke beleidskader Zonneparken in Assen (zie paragraaf 3.3.4). Onderhavig initiatief is in overeenstemming met dit beleidskader.

3.3 Gemeente

3.3.1 Structuurvisie Assen 2030

Op 1 februari 2010 is de Structuurvisie Hoofdstad Assen vastgesteld. In de visie is verwoord op welke manier de stad tot 2030 gaat doorgroeien tot 80.000 inwoners, welke rol de stad inneemt in het stedelijk netwerk Groningen-Assen en hoe de identiteit als hoofdstad van Drenthe kan worden versterkt. De visie is integraal van aard; naast aspecten met een ruimtelijke component zoals wonen, verkeer en groenbeleid, wordt de inzet op het gebied van onderwijs, zorg, welzijn en vrije tijd beschreven.

Op de visiekaart van de structuurvisie heeft het projectgebied geen aanduiding. De gronden aan de zuidkant zijn aangewezen als zoekgebied voor groen en natuur. De gemeente zet het stedelijke groen in om de samenhang tussen stad en landschap en het verband tussen de stadsdelen te vergroten. De westelijk gelegen woonwijk Kloosterveen is aangeduid als 'extensieve stad'.

In de Structuurvisie is voorts aangegeven dat de gemeente de uitstoot van CO2 wil terugdringen. De gemeente stimuleert het gebruik van de zon als energiebron bij elke woning en bedrijf. Daarnaast gaat de gemeente op zoek naar plekken waar op grote schaal energie kan worden opgewekt.

3.3.2 Strategienota Ruimte 2016

Als tussenstap naar een nieuwe Omgevingsvisie heeft de gemeente Assen de Strategienota Ruimte 2016 vastgesteld. Deze Strategienota bouwt voort op - en is een actualisering op onderdelen – van eerdere ambities uit de Structuurvisie Assen 2030, Structuurvisie FlorijnAs en Hoofdlijnen actualisatie structuurvisie die de raad eerder heeft vastgesteld.

De Strategienota bevat voor het projectgebied geen wijzigingen in beleidsuitgangspunten.

3.3.3 Visie Energietransitie

In de Visie Energietransitie 2016-2020 is de ambitie neergelegd dat de gehele gemeente uiterlijk in 2050 en de gebouwde omgeving (woningen) uiterlijk in 2040 klimaatneutraal zijn. De gemeentelijke organisatie wil in 2030 energieneutraal te zijn.

Voor de korte termijn zijn de doelstellingen:

  • 10 % energiebesparing in 2020 ten opzichte van 2014;
  • opwekking van 14% duurzame energie binnen Assen in 2020.

Om in 2030 klimaatneutraal te kunnen zijn, dient de gemeentelijke organisatie per jaar gemiddeld 8% energie besparen. Om deze doelstelling te halen moet de verwarming door aardgas tot nul zijn terug gebracht, of overgeschakeld te zijn op groen gas.

Gemeentelijke gronden worden ingezet voor het opwekken van duurzame energie, te beginnen bij bedrijvenlandschap Assen-Zuid oostzijde. Ook zet de gemeente haar daken, parkeerterreinen en andere oppervlakken waar mogelijk in voor opwekking van duurzame energie. Een goede communicatie met omwonenden, afweging van (beeld)kwaliteit en bieden van participatiemogelijkheden zijn hierbij een randvoorwaarde.

Uit de modelberekeningen is duidelijk geworden dat de doelstellingen van 14% duurzame energie alleen haalbaar is, als grootschalige energie opwekking wordt gerealiseerd. Naast het zonnepark op bedrijvenlandschap Assen Zuid is in 2020 nog 100TJ aan opwekkingscapaciteit nodig. Dit betekent concreet bijvoorbeeld 6 windmolens, 1 geothermieproject of nog 40 ha zonnepark extra. Voor de ambitie naar energieneutraal zijn alle drie opties nodig en nog meer geothermie. De Asser energiepotentiekaart (2012) geeft weer waar mogelijkheden zijn voor het opwekken van energie. Op basis van al deze gegevens zijn scenario's opgesteld voor verduurzaming.

Grootschalige opwekking van duurzame energie kan alleen gerealiseerd worden als er draagvlak is onder de bewoners. De gemeente wil bewoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties vroegtijdig betrekken om gezamenlijk geschikte locaties te selecteren. Omwonenden dienen mee te profiteren van de opbrengsten.

De gemeente heeft, samen met de netwerkbedrijven, een regisserende rol in distributie van duurzame energie. Hiermee bedoelt de gemeente het stimuleren van warmtenetten, slimme elektriciteitsdistributie en het gebruik van aardgas terugbrengen naar nul.

Onderhavig initiatief draagt bij aan de doelstelling om in 2020 100TJ aan opwekkingscapaciteit te realiseren. Door vroegtijdig informeren en overleg heeft de initiatiefnemer draagvlak in de omgeving gerealiseerd. Iedereen kan participeren in het plan en hierdoor mee profiteren.

3.3.4 Beleidskader Zonneparken in Assen

Op 18 oktober 2018 heeft de gemeente Assen het beleidskader Zonneparken in Assen vastgesteld. Aan dit beleidskader liggen de analyses, conclusies en aanbevelingen van de Energiepotentiekaart 2018 en de Ruimtelijke verkenning energietransitie Assen ten grondslag. In de Energiepotentiekaart 2018 zijn de mogelijkheden voor opwekking van duurzame energie onderzocht. Uit de energiepotentiekaart blijkt dat de hoeveelheid duurzame energie in Assen nog beperkt is, vooral omdat grootschalige opwekprojecten nog schaars zijn. Tevens is in beeld gebracht wat de potentie is van verschillende technieken voor de duurzame opwekking van energie. De gemeente Assen heeft om de ruimtelijke impact van de gemeentelijke ambitie in beeld te brengen, een landschappelijk toetsingskader opgesteld om deze ambitie op een landschappelijk verantwoorde manier te realiseren en daarvoor aan de hand van scenario’s een ruimtelijke koers naar 2050 uit te werken. Uit deze landschappelijke verkenning blijkt dat de impact van zowel zonneparken als windmolens op het landschap groot is en ruimtelijke sturing van ontwikkellocaties is daarom nodig.

De opwekking van duurzame energie zal niet allemaal binnen het stedelijk gebied plaats kunnen vinden en daarom is grootschalige opwekking in het buitengebied noodzakelijk. Dit betekent dat voor veel inwoners energieopwekking ook letterlijk zichtbaar wordt door veranderingen in het bestaande landschap. Daarom is maatschappelijk draagvlak voor deze projecten erg belangrijk. Participatie is belangrijk om dit draagvlak te kunnen creëren. Het beleidskader geeft kaders voor initiatiefnemers hoe ze omwonenden moeten betrekken bij de planontwikkeling en exploitatie.

De gemeente zet in op zoveel mogelijk lokaal rendement. Per locatie wordt dit verder uitgewerkt volgens het principe:

  • 1. lokaal opwekken;
  • 2. lokaal gebruiken;
  • 3. lokaal economisch en financieel voordeel.

Met het beleidskader wordt tot 2020 ingezet op een aantal aangewezen zoeklocaties voor de opwekking van duurzame energie. De aangewezen locaties hebben gezamenlijk voldoende volume om onze opgave voor 2020 vorm te geven. Dit betekent tevens dat de gemeente vooralsnog niet meewerken aan initiatieven die niet in dit beleidskader zijn benoemd. Overige technieken voor de grootschalige opwekking van duurzame energie volgen in het traject van de Regionale Energiestrategie (RES), omdat bij deze technieken voor de opwekking van duurzame energie de afstemming in regionaal perspectief een belangrijk component is.

Onderhavig initiatief maakt deel uit van de aangewezen locaties en is in overeenstemming met het beleidskader. Er is sprake van een project waarbij lokaal energie wordt opgewekt, de omgeving energie kan afnemen en waarbij lokaal financieel voordeel mee te bereiken is (zie ook 2.2.2 Financiële participatie).

3.3.5 Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan

Met het Gemeentelijk Water en Rioleringsplan Assen 2013-2018 (GWRP) geeft de gemeente Assen invulling aan haar formele wettelijke taken op het gebied van water, zoals deze in de Waterwet en Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Het GWRP maakt het mogelijk om de gemeentelijke watertaken op een efficiënte en effectieve manier uit te voeren. Daarnaast is dit plan voor de gemeente een belangrijk hulpmiddel om een goede integrale beleidsafweging te kunnen maken op het gebied van bodem- en waterkwaliteit, gemeentelijke infrastructuur, ruimtelijke ordening en zorg voor het watersysteem. Dit plan beschrijft de doelen en eisen voor de gemeentelijke zorgplichten op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater en geeft een overzicht van de maatregelen die nodig zijn om deze doelen te realiseren.

Op het aspect water wordt in waterparagraaf (4.7) nader ingegaan.

3.3.6 Beleid archeologie

De gemeente Assen heeft als onderdeel van het archeologiebeleid een beleidskaart (april 2012) vastgesteld. Op basis van de archeologische verwachtingskaart, de geïnventariseerde vindplaatsen, het overzicht van alle (archeologisch) onderzochte terreinen en de beleidsrichtlijnen van de provincie Drenthe voor de terreinen die als 'provinciaal belang archeologie' zijn aangemerkt, is de beleidsadvieskaart opgesteld. Op de beleidsadvieskaart zijn de beleidskeuzes van de gemeente Assen weergegeven.

In de paragraaf 4.8.1 vindt nadere toetsing in verband met de haalbaarheid ten aanzien van dit aspect plaats.

3.3.7 Welstand

Op 1 december 2011 heeft de gemeenteraad de Welstands- en reclamenota vastgesteld. Op basis van deze nota is het plangebied gelegen binnen gebiedtype 'landelijk gebied'. In het welstandsgebied “landelijk gebied” is het beleid gericht op het beschermen van de bijzondere kenmerken van de bebouwing en de omgeving. Nieuwe ontwikkelingen zullen met respect voor het landschap en de bestaande bebouwing een invulling moeten krijgen.

Voor het veldontginningslandschap, waar het plangebied onderdeel van uit maakt, is de grootschalige, blokvormige verkaveling kenmerkend. De wegen volgen het verkavelingpatroon en zijn hierdoor lange, rechte lijnen in het landschap. De bebouwing in het veldontginningslandschap is langs de wegen gelegen. Op sommige plekken heeft de bebouwing zich verdicht tot een lint, zoals langs de Asserwijk.

Het ontwerp voor het zonnepark houdt nadrukkelijk rekening met de aanwezige landschappelijke waarden. Het zonnepark gaat schuil achter de aanwezige laanbeplanting en bospercelen. Er wordt geen groen verwijderd ten behoeve van het plan.

Voor onderhavig plan zijn de in de Welstandsnota genoemde uitgangspunten van toepassing. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit zal de omgevingsvergunning beoordelen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Wet geluidhinder

Binnen het projectgebied wordt geen geluidsgevoelige bebouwing in de zin van de Wet geluidhinder opgericht. Het zonnepark zorgt ook niet voor een substantiële verkeersaantrekkende werking, waardoor omliggende woningen hinder zouden kunnen ondervinden. Voor het onderhouden van het park zijn hooguit enkele tientallen verkeersbewegingen per jaar nodig, wat een te verwaarlozen effect heeft op de gevelbelasting van woningen nabij het projectgebied. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai (of spoorweglawaai) is niet aan de orde.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand is de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Een zonnepark is niet in de brochure opgenomen. Van zonnepanelen is geen milieuhinder te verwachten. Dat geldt wel voor de bijbehorende transformators en omvormers, die overdag (enig) geluid produceren. In dit opzicht kan een vergelijk worden gemaakt met de in de VNG-brochure vermelde elektriciteitsdistributiebedrijven van < 10 MVA. Het betreft hier een milieucategorie 2-inrichting met een richtafstand van 30 m vanwege geluid.

Het dichtstbijzijnde woonperceel is gelegen op circa 30 m van het zonnepark. Overige woonpercelen liggen op een grotere afstand. Het zonnepark leidt derhalve niet tot een milieu hygiënisch conflict op dit punt.

4.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe het publiek gewoonlijk geen toegang heeft.

De oprichting van het zonnepark leidt, zoals aangeven in paragraaf 4.1, niet tot een substantiële verkeersaantrekkende werking en is daarmee niet van invloed op de luchtkwaliteit. Op grond van de Wet milieubeheer is hier sprake van een project dat 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

4.4 Veiligheid

4.4.1 Externe veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten en provincies die milieuvergunningen verlenen of ruimtelijke plannen maken, rekening te houden met externe veiligheid. Doel van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is individuele en groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Inrichtingen

Ten noorden van het projectgebied is een gaswinningslocatie van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) aanwezig.

Vervoer

In de directe nabijheid van het projectgebied ligt de rijksweg A28 waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De A28 valt onder het Basisnet.

Buisleidingen

Ten oosten van het projectgebied lopen twee hogedrukaardgastransportleidingen van de NAM.

Groepsrisico

Aangezien de aanleg van het zonnepark niet leidt tot een verhoging van de bevolkingsdichtheid en er geen (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht, is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

4.4.2 Hoogspanningsverbinding

Het projectgebied wordt doorsneden door twee hoogspanningsleidingen van TenneT die parallel aan elkaar tot aan het transformatorstation Zeijerveen lopen. Het betreft een 220 kV-hoogspanningsleiding (traject Zeijerveen-Hessenweg) en een 110 kV-hoogspanningsleiding (traject Zeijerveen-Beilen).

TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) is de bij wet aangewezen beheerder van het Nederlandse hoogspanningsnet en verantwoordelijk voor een betrouwbare bedrijfsvoering van het hoogspanningsnet. De hoogspanningsverbindingen zijn van vitaal belang voor de elektriciteitsvoorziening in Nederland. TenneT wenst als netbeheerder dan ook geen (extra) risico te ondervinden op uitval hiervan.

In het vigerende bestemmingsplan “Bos en Golf” is een belemmerende strook (veiligheids- en onderhoudsstrook) van 25 m tot het hart van de hoogspanningslijnen opgenomen. Dat betekent dat binnen deze zone aan weerszijden van de lijnen geen gebouwen gerealiseerd mochten worden zonder toestemming van de leidingbeheerder.

De hoogspanningsverbindingen dienen altijd toegankelijk te blijven voor de netbeheerder TenneT en/of de door de netbeheerder aangewezen partij en/of door hen aan te wijzen derden (hierna: netbeheerder) en aannemers om de benodigde werkzaamheden ten behoeve van de hoogspanningsverbindingen uit te voeren.

Tussen de zonnepanelen dienen er voldoende paden te zijn. Bij de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden, het verhelpen van een storing of calamiteit kan het nodig zijn om de bedrading tot op de grond te laten zakken. De paden (ruimten) onder de geleiders tussen de zonnepanelen bedraagt minimaal 3,40 m. De omgevingsvergunning voorziet in een opstelling waarin 3,40 m aan weerszijden van de verbinding onder de geleiders wordt vrijgehouden.

De hoogspanningsverbinding moet altijd bereikbaar zijn én blijven voor voertuigen vanaf de openbare weg via een vrije strook grond (toegangsweg) met een breedte van minimaal 5 m. Ook hier voorziet de omgevingsvergunning in.

De aanraakspanning van de zonnepanelen bedraagt ten hoogste 50 Volt opdat er geen beïnvloeding is van elektrische- en magnetische velden en van de hoogspanningsverbindingen. Daarnaast worden alle metalen constructiedelen deugdelijk geaard.

De initiatiefnemer heeft het plan afgestemd met de leidingbeheerder TenneT die op grond van een aangepaste situatietekening toestemming verleend om een zonnepark op te richten (zie de bijgevoegde ).

4.5 Bodem

Het landelijke toetsingskader ten aanzien van bodem is de Wet bodembescherming en het Besluit Bodemkwaliteit. Het doel van de Wet bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Het Besluit Bodemkwaliteit kent bescherming en duurzaam beheer van de bodemkwaliteit als uitgangspunt en beschrijft beleid voor bouwstoffen, grond en baggerspecie.

De gemeente Assen heeft de Nota Bodembeheer vastgesteld. In de nota bodembeheer wordt invulling gegeven aan de bodemambities van de gemeente Assen met betrekking tot hergebruik van grond en baggerspecie. De gemeente Assen heeft voor gebiedsspecifiek beleid gekozen.

In de Nota Bodembeheer is aangegeven dat de gemiddelde bodemkwaliteit in het projectgebied over het algemeen aan de achtergrondwaarde voldoet. Dit zijn de gehalten van vervuilende stoffen zoals die op dit moment voorkomen in de bodem van natuur- en landbouwgronden in Nederland die niet zijn belast door lokale verontreinigingbronnen.

Het gebruik van het projectgebied als zonnepark heeft geen invloed op de bodemkwaliteit of op een eventueel industrieel gebruik in de toekomst. Bodemonderzoek kan derhalve achterwege blijven.

4.6 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De resultaten van de ecologische inventarisate zijn verwoord in .

Op basis van de uitgevoerde inventarisatie is, gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkeling, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb voor soorten of een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. De ontwikkeling is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.

4.7 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument die moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder en gemeente.

Het project is in maart 2018 voorgelegd aan het waterschap Hunze en Aa's via de www.dewatertoets.nl. Het waterschap geeft aan dat op basis van de versterkte informatie blijkt dat het project niet leidt tot nadelige effecten voor de waterhuishouding. De door het waterschap opgestelde uitgangspuntennotitie is als opgenomen.

4.7.1 Waterbeleid

Sinds 1 november 2003 is het verplicht plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening te toetsen op water. Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige manier in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water en de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht.

De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuishoudkundige maatregelen gericht op vasthouden, bergen en afvoeren van water (trits: kwantiteit) ligt bij de initiatiefnemer van het plan. Het schoonhouden, scheiden en zuiveren van water (trits: kwaliteit) ligt bij alle betrokkenen.

Het beleid van Waterschap Hunze en Aa's is verwoord in het nieuwe beheerplan 2016-2021. Het waterbeheer in stedelijk gebied is een gezamenlijke taak van gemeenten en waterschap, omdat dit water deel uitmaakt van lokale en regionale watersystemen. Waterschap en gemeenten werken samen aan maatregelen om het stedelijk gebied bestendig te maken tegen toenemende neerslag als gevolg van klimaatverandering. De stedelijke wateropgave bestaat uit drie onderdelen:

  • wateroverlast vanuit oppervlaktewater;
  • water op straat (riolering);
  • grondwateroverlast.

In maart 2011 is de Notitie stedelijk waterbeheer verschenen. De doelstelling van deze notitie is het formuleren van een samenhangende visie op duurzaam stedelijk waterbeheer vertaald in beleidsdoelen, maatregelen en richtlijnen teneinde knelpunten samenhangend met het stedelijk water op te lossen en in de toekomst te voorkomen.

Het waterschap zoekt naar duurzame oplossingen. Het doel is dat het water zoveel mogelijk binnen een projectgebied wordt vastgehouden en dat het niet wordt vervuild. Een toename van het verharde oppervlak in risicogebieden of beekdalen wordt gecompenseerd met extra waterberging. Regenwater dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is, wordt zoveel mogelijk vastgehouden of geborgen en eventueel hergebruikt. De laatste mogelijkheid is afvoeren via bestaande watergangen.

4.7.2 Huidige situatie

De sloten aan weerszijden van het projectgebied zijn schouwsloten. Het water uit de schouwsloten wordt naar het oosten afgevoerd en gaat via een duiker onder de A28 en het Noord Willemskanaal naar de woonwijk Pittelo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99OMG20180311-C001_0006.png"

overzicht schouwsloten (rood)

4.7.3 Waterkwaliteit en waterkwantiteit

Het verharde oppervlak neemt door de realisatie van het zonnepark toe. Het gaat hierbij primair om de constructie waarop de panelen rusten. Er worden echter, behalve het gebouw voor de omvormers, geen gesloten oppervlakten gecreëerd. Het hemelwater kan tussen de panelen door in de bodem infiltreren. De panelen en de constructie worden uitgevoerd van niet-uitloogbare materialen.

Ten behoeve van het zonnepark wordt een kippenschuur en stookhokje met gezamenlijke oppervlakte van circa 340 m2 gesloopt. Er wordt een nieuw transformator gebouw gerealiseerd met een oppervlakte van 200 m2. Er wordt geen andere oppervlakteverharding gerealiseerd. Het totale oppervlak aan verharding blijft derhalve beneden de compensatienorm van 1.500 m2.

De waterhuishoudkundige situatie zal door de realisatie van het zonnepark niet wijzigen. De aanwezige watergangen worden gehandhaafd en blijven bereikbaar voor onderhoud (de aanliggende eiegnaar heeft een onderhoudsplicht).

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd dat bij ruimtelijke planontwikkelingen een samenhangende afweging van alle belangen moet plaatsvinden. Tot die belangen wordt ook het cultureel erfgoed gerekend, naast alle andere belangen zoals lucht, water, flora, fauna. In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is daarom sinds 1 juli 2012 de verplichting opgenomen om in de ruimtelijke ordening "rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten".

4.8.1 Archeologie

De gemeente Assen heeft voor haar gehele grondgebied een archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld. Deze archeologische beleidskaart geeft inzicht in welke mate de kans bestaat om archeologische resten in de bodem aan te treffen en geeft een gedetailleerdere weergave van de te verwachten waarden dan de IKAW en de AMK kaarten.

Op basis van deze beleidsadvieskaart heeft het gehele projectgebied een lage verwachting op archeologische waarden. Er is derhalve geen aanleiding tot het doen van nader onderzoek. Het aspect archeologie levert geen beperkingen op voor het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99OMG20180311-C001_0007.png"

uitsnede beleidsadvieskaart (geen kleur = lage verwachting)

4.8.2 Cultuurhistorie

Voor de gemeente Assen is een cultuurhistorische waardenkaart opgesteld. Voor het projectgebied is sprake van veenkoloniaal landschap, Drents-Gronings type (code Qf). De weg Asserwijk is aangeduid als 'wegenstructuur' (weg tussen 1832 en 1950).

Aan het veenkoloniale landschap is een gemiddelde cultuurhistorische waarde toegekend. Het betreft een gebied die van enig belang is voor de geschiedenis van de stedenbouw in het algemeen en de ontwikkeling van Assen in het bijzonder en/of met enige relatie met de historische en landschappelijke hoofdstructuren en/of met een redelijk herkenbaar c.q. gaaf bewaard gebleven stedenbouwkundig concept en/of met een gemiddelde ruimtelijke kwaliteit in de samenhang tussen bebouwing, openbare ruimte en beplanting. De hiërarchie en het ruimtelijke verband tussen de kleine schaal van de woonomgeving en de grote schaal van de stad en het landschap zijn in potentie aanwezig of nog herkenbaar, maar aangetast.

Binnen de gemeente Assen ligt een klein deel van het veengebied rond Smilde, dat aanvankelijk afgeveend werd en vervolgens als landbouwgrond geschikt werd gemaakt. De Drentsche Hoofdvaart functioneerde als afvoerkanaal voor de turf. Vanuit het kanaal werden wijken (zijkanalen) het achterland in gegraven om alle percelen te ontsluiten. Na het verwijderen van het veen werd de bovenlaag vermengd met de zandbodem die onder het veen vandaan kwam, zodat er nog enigszins vruchtbare landbouwgrond overbleef. De nieuwe bewoners waren vaak hard ploeterende keuter boeren. Perceelsrandbeplanting kwam niet voor; de kleine blokvormige kavels tussen de wijken werden door sloten gescheiden.

Van die kanalen resteren er nog enkele, maar de aard van het gebied als geheel is sterk veranderd door de bouw van de woonwijk Kloosterveen. Het westelijk deel, dat aansluit op de ontginningen van Smilde, heeft nog in belangrijke mate zijn historische karakter behouden.

Tot ongeveer 1800 waren de hoogvenen woeste grond. Door de toename van de bevolking werd vanaf 1800 een begin gemaakt met de ontginning van deze gronden, door middel van wijkensystemen. In de Asserwijk met de haaks daarop staande (resten van) wijken (sloten) is dit patroon nog herkenbaar.

Het zonnepark kent een oostwest structuur en sluit hierdoor aan bij het hiervoor beschreven patroon. Vanuit cultuurhistorie zijn er geen beperkingen.

4.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Deze omstandigheden betreffen:

  • 1. de kenmerken van de projecten;
  • 2. de plaats van de projecten;
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten.

Realisatie van projecten met zonne-energie worden niet in het Besluit m.e.r. genoemd.

Er zijn twee activiteiten op de D-lijst waar zonneprojecten onder lijken te kunnen vallen:

  • D9: Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan;
  • D22.1: De oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water.

Er is geen sprake van een landinrichting als bedoeld in de Wet inrichting landelijk gebied. Ook van categorie D22.1 is geen sprake. Het zonnepark maakt geen stoom en warm water.

Het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of het doorlopen van een m.e.r.-procedure is daarom niet aan de orde.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient op grond van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De kosten met betrekking tot het begeleiden van de omgevingsvergunningprocedure en daaraan verwante kosten worden verhaald via de leges van de gemeente.

De realisatie van het zonnepark is afhankelijk van de rijksstimuleringsregeling duurzame energie (SDE+). Voordat een aanvraag voor subsidie gedaan kan worden, moeten alle planolgische procedures afgerond zijn.

Voor de financiering van het zonnepark is daarnaast een Letter of Intent afgegeven door Zonnepanelendelen en het Zonfonds. De intentieverklaring is bijgevoegd als .

5.1 Verantwoording over de inzet van een exploitatieplan

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad naar aanleiding van een omgevingsvergunning moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk plan. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald. In dit geval is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten om het kostenverhaal te verzekeren.

5.2 Planschadeaspecten

Ingevolge artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kent het college van burgemeester en wethouders aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden welke niet is verjaard, als gevolg van een in het tweede lid van artikel 6.1 genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voorzover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Voor eventuele waardemindering geldt een eigen risico van 2%. Genoemde oorzaken zijn o.a. een bepaling van een bestemmingsplan of inpassingsplan, een planwijziging of een planuitwerking, onderscheidenlijk een afwijking of een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 Wro (binnenplanse wijziging of afwijking).

De criteria voor de toekenning van planschadevergoeding zijn ontwikkeld in de jurisprudentie. Daaruit blijkt dat sprake kan zijn van voor vergoeding in aanmerking komende planschade ingeval van bijvoorbeeld:

  • het ontstaan van een onevenredige inbreuk op de privacy van belanghebbende door nabije (woon)bebouwing;
  • het vervallen dan wel onevenredig beperken van een voor de onroerende zaak waardebepalend vrij uitzicht;
  • een onevenredige verslechtering van de bereikbaarheid; een onevenredigebeperking van de mogelijkheden tot uitoefening van een beroep of bedrijf;
  • een beperking van de bouwmogelijkheden;
  • de uit een planologische mutatie voortvloeiende blijvende verslechtering van milieuomstandigheden (geluid, geur, trilling of andere overlast);
  • een algemene verslechtering van de situeringwaarde van een onroerende zaak veroorzaakt door omgevingsverslechtering.

De percelen waarop de ontwikkeling plaatsvindt zijn eigendom van de initiatiefnemer. De eventuele schade als gevolg van de realisatie van de beoogde ontwikkeling komt voor de rekening van initiatiefnemer. In dit geval is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten om planschade te kunnen verhalen.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De initiatiefnemer heeft de omwonenden geïnformeerd over het voornemen. Deze omwonenden hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de realisatie van het zonnepark.

Deze ruimtelijke onderbouwing is in het kader van het omgevingsvergunningtraject voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld om een zienswijze tegen het plan in te dienen. Er zijn geen reacties ingediend.