direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Haar Oost
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.99BHV2015180A-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Een van de doelstellingen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het actueel maken en houden van het ruimtelijke beleid in de vorm van actuele bestemmingsplannen. Bestemmingsplannen die op de peildatum (1 juli 2008) ouder zijn dan vijf jaar moeten binnen vijf jaar worden geactualiseerd. De gemeente Assen heeft ervoor gekozen om voor haar grondgebied waar ontwikkelingen voorzien worden middels een aantal bestemmingsplannen te voldoen aan de eisen van de Wro. Voor de gebieden waar de komende 10 jaar geen ontwikkelingen voorzien worden, is er voor gekozen om door middel van een beheersverordening te voldoen aan de Wro. De Haar Oost is een gebied waar geen ontwikkelingen worden voorzien en daarom wordt een beheersverordening opgesteld. Met deze beheersverordening wordt de huidige planologisch-juridische regeling dan wel het bestaande (legale) gebruik (opnieuw) vastgelegd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De beheersverordening heeft betrekking op een plangebied aan de zuidkant van de gemeente. Het ligt ten zuidoosten van het TT Circuit Assen en ten westen van de A28.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BHV2015180A-C001_0001.png"

Figuur 1a: globale ligging verordeningsgebied (rood aangegeven) in omgeving Assen.

Het verordeningsgebied De Haar Oost wordt globaal begrensd door de A28 in het oosten, de Boermarkeweg in het zuiden en De Haar in het westen en noorden. In figuur 1a en 1b is de ligging van het verordeningsgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BHV2015180A-C001_0002.png"

Figuur 1b: begrenzing plangebied beheersverordening De Haar Oost.

1.3 Vigerende bestemmingsplan

De gronden waar de beheersverordening betrekking op hebben, liggen in het geldende bestemmingsplan 'De Haar Oost'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 25 mei 1999. De gronden hebben in dit bestemmingsplan voornamelijk de bestemming 'Maatschappelijk - Militair oefenterrein'. In figuur 2 is het plangebied weergegeven met een groene begrenzing. Het overige gebied dat onderdeel uitmaakt van het vigerende bestemmingsplan is inmiddels opgenomen in verschillende andere bestemmingsplannen vanwege ontwikkelingen die met name met het TT Circuit te maken hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BHV2015180A-C001_0003.png"

Figuur 2: plankaart vigerend bestemmingsplan De Haar Oost met globale begrenzing plangebied beheersverordening (lichtgroen).

1.4 Leeswijzer

In deze beheersverordening wordt in hoofdstuk 2 de algemene inhoud van de beheersverordening besproken. In hoofdstuk 3 wordt specifiek ingegaan op de uitgangspunten voor dit plangebied. Hoofdstuk 4 beschrijft de relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet van de beheersverordening waarna in hoofdstuk 6 en 7 de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven wordt.

Hoofdstuk 2 De beheersverordening

2.1 De beheersverordening

Een beheersverordening is een beheerregeling voor het bestaand gebruik voor een gebied met een lage dynamiek waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien binnen de werkingsduur van 10 jaar. In de beheersverordening wordt het bestaande gebruik vastgelegd.

Het begrip 'bestaand' kan zowel 'eng' als 'ruim' worden uitgelegd. Bij bestaand gebruik in enge zin worden alleen de bestaande feitelijk aanwezige functies en bebouwing vastgelegd. Het gaat daarbij om gebruik en bouwen inclusief hetgeen dat op basis van verleende vergunningen is toegestaan, maar nog niet is gerealiseerd.

Bij gebruik in ruime zin wordt het vigerende bestemmingsplan als uitgangspunt genomen. Gebruik in ruime zin kan weer worden onderscheiden in een beperkte en een brede variant. In de beperkte variant wordt het - met het bestemmingsplan in overeenstemming zijnde - bestaande gebruik met de bijbehorende bouwwerken vastgelegd met daarin opgenomen, al dan niet gerealiseerde, beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Het gaat dan bijvoorbeeld om de erfbebouwing en beperkte uitbreidingen van het hoofdgebouw.

Daarentegen kunnen in de brede variant alle nog niet gerealiseerde gebruiks-, en bouwmogelijkheden van een bestemmingsplan worden opgenomen. In de vakliteratuur (P.J.J. van Buuren, De beheersverordening, TBR 2009/2, p 3-10.) is een vraagteken bij de ruime variant gezet. Met de brede variant zou de reikwijdte van de beheersverordening te veel worden opgerekt. De gemeente Assen heeft ervoor gekozen om de gebruiksmogelijkheden in ruime zin te hanteren en dus het vigerende bestemmingsplan als basis te gebruiken. Daarbij is gekozen om de beperkte variant te gebruiken en uit te gaan van de bestaande situatie. Het gebied is al volledig ingericht op basis van de geldende bestemmingsplannen.

De Minister van VROM (thans I&M) heeft aangegeven dat onder de woorden 'geen ruimtelijke ontwikkeling' moet worden verstaan: geen ruimtelijk relevante veranderingen in het planologisch toegestane gebruik van gronden of opstallen, alsmede bouwkundige wijzigingen van bouwwerken. Daarbij wordt gewezen op vergunningsvrije bouwwerken en activiteiten die onder de kruimelgevallenlijst vallen (artikel 4 van bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor)). Het al dan niet voorzien zijn van dergelijke bouwwerken en activiteiten in het plangebied, vormen geen belemmering voor het vaststellen van een beheersverordening.

Als de beheersverordening in werking treedt, dan vervalt het ter plaatse geldende bestemmingsplan en vice versa. Een beheersverordening heeft dezelfde status als een bestemmingsplan en vormt dus een toetsingsinstrument bij omgevingsvergunningen etc.

2.2 Beleidsaspecten

2.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. Bij het voorliggende plan zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met het militair oefenterrein.

De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het Rijksbeleid geeft geen kaders mee voor deze beheersverordening.

2.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Drenthe

De geactualiseerde Omgevingsvisie Drenthe (vastgesteld juli 2014) is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de provincie Drenthe voor de periode tot 2020 en in een aantal gevallen daar voorbij.

In de geactualiseerde Omgevingsvisie geeft de provincie aan dat zij onder meer de ruimtelijke identiteit van Drenthe wil versterken en ontwikkelingen wil stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van Drenthe. Het begrip ruimtelijke kwaliteit kent geen scherpe definitie. Ruimtelijke kwaliteit gaat over de kwaliteit van de ruimte waarin we wonen, werken en recreëren. Het is de optelsom van de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde. De provincie vindt dat een omgeving een goede ruimtelijke kwaliteit heeft wanneer deze geschikt is voor mens, plant en dier. 'We bedoelen een omgeving die mooi is, waar mensen zich thuis voelen, waar de historie van de streek kan worden beleefd, waar lucht, bodem en water schoon zijn en waar huizen, bedrijven en wegen een logische plek kennen.' Kortom: een omgeving die mede door deze kenmerken aantrekkelijk is voor vestiging en verblijf.

Provinciale Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 9 maart 2011 de Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid vastgesteld. Een aanpassing van deze verordening is in voorbereiding. Deze is echter nog niet in werking op het moment dat deze beheersverordening wordt vastgesteld.

De verordening is gericht tot de gemeenten en bevat voorschriften waar ruimtelijke plannen aan dienen te voldoen. Onder andere de regels voor het Nationaal Landschap Drentsche Aa zijn hierin vastgelegd, maar ook het toepassen van de Ladder van duurzame verstedelijking en (duurzaam) gebruik van de ondergrond. Ten aanzien van dit laatste wordt een duidelijke afweging ten aanzien van provinciale beleidsdoelen voor WKO (warmte-koudeopslag) en geothermie verwacht. In de verordening is verder het principe neergelegd dat de provincie geen bemoeienis heeft met het gemeentelijk woonplan zelf, maar wil sturen op de regionale afstemming in een woonregio.

Conclusie

Het provinciaal beleid beschrijft geen ontwikkelingen in onderhavig verordeningsgebied zodat er geen strijdigheid is met provinciaal beleid en gebruik gemaakt kan worden van het instrument beheersverordening.

2.2.3 Regionaal beleid

Regiovisie Groningen-Assen 2030

De Regio Groningen-Assen is een samenwerkingsverband van twaalf gemeenten en twee provincies. Samen vormen zij de belangrijkste concentratie van bevolking en werkgelegenheid in Noord-Nederland. Het samenwerkingsverband heeft in 2004 een globale visie vastgesteld voor de gewenste ontwikkeling van de regio tot 2030. De Regio Groningen-Assen streeft naar een gezonde economische basis, een goede bereikbaarheid, een voldoende en gevarieerd woningaanbod en naar behoud van rust, ruimte en schone lucht. Voor Assen als tweede stad in de regio is een belangrijke rol weggelegd op het gebied van wonen, werkgelegenheid, voorzieningen en zorg. Met het oog op de ruim opgezette stedenbouwkundige structuur, zal in Assen een belangrijk deel van de woningbouwopgave worden gerealiseerd in (centrum) stedelijke woonmilieus. Daarbij kunnen locaties binnen het plangebied Assen-Noord aan de orde komen, hetzij door invulling van open plekken dan wel herontwikkeling van herstructurerings- en functiewijzigingslocaties.

De 12 gemeenten en 2 provincies in Regio Groningen-Assen hebben in 2012 nieuwe woningbouwafspraken gemaakt. Daarmee is de regionale opgave in lijn gebracht met recente bevolkingsprognoses en de gewijzigde marktomstandigheden. Met de nieuwe woningbouwafspraken is de woningbouwplanning en -programmering binnen de gehele regio opnieuw afgestemd. Groningen en Assen hebben in dit verband een bovenlokale functie en daarmee een relatief grote woningbouwopgave.

De regiovisie beschrijft geen ontwikkelingen in onderhavig plangebied zodat op basis hiervan gebruik gemaakt kan worden van de beheersverordening. Mocht er binnen het plangebied in de toekomst sprake zijn van herontwikkeling, herstructurering en/of functiewijziging, dan zal hiervoor separaat een planologische procedure gevoerd worden.

2.2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Assen 2030

Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Assen de Structuurvisie Assen 2030 vastgesteld. De structuurvisie bouwt voort op de visie 'Assen Koerst' (2001) en Structuurplan Stadsrandzone Assen (2008) welke de gewenste ontwikkelingen tot 2020 beschrijven (het structuurplan biedt ook een doorkijk naar de langere termijn). In de Structuurvisie Assen 2030 zijn ideeën uit eerder gemaakte plannen en visies op vergelijkbaar niveau verwerkt.

In de visie is verwoord op welke manier de stad in de komende 20 jaar gaat doorgroeien tot 80.000 inwoners, welke rol de stad inneemt in het stedelijk netwerk Groningen-Assen en op welke manier de identiteit als hoofdstad van Drenthe kan worden versterkt. De visie is integraal van aard: naast aspecten met een ruimtelijke component zoals wonen, verkeer en groenbeleid, wordt de inzet op het gebied van onderwijs, zorg, welzijn en vrije tijd beschreven. Voor het aspect 'werken' wordt de ambitie uitgesproken om voldoende werkgelegenheid te bieden voor een groeiende stad en regio. Om nieuwe bedrijven naar Assen te halen, wil de gemeente zorgen voor aantrekkelijke vestigingsplekken op strategische locaties. Voor het huidige aanbod aan kantoorlocaties en bedrijventerreinen wordt een kwaliteitsimpuls beoogd. Dit kan door bijvoorbeeld de verbetering van de bereikbaarheid. De structuurvisie Assen 2030 beschrijft geen ontwikkelingen in onderhavig plangebied zodat op basis hiervan gebruik gemaakt kan worden van de beheersverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BHV2015180A-C001_0004.png"

Figuur 2: structuurvisiekaart Structuurvisie Assen 2030

Structuurvisie FlorijnAs

De Structuurvisie FlorijnAs is opgesteld op grond van de Crisis- en herstelwet. De FlorijnAs is het belangrijkste ontwikkelingsgebied van de gemeente Assen. Tot 2030 vinden hier de meeste ontwikkelingen plaats die de groei naar 80.000 inwoners faciliteren. De FlorijnAs voorziet in een breed programma en omvat uiteenlopende ruimtelijke interventies: herontwikkeling, transformatie, revitalisering, intensivering van het ruimtegebruik, infrastructurele ingrepen, een nieuw bedrijventerrein en landschapsontwikkeling. In de FlorijnAs zijn zes deelprojecten te onderscheiden met elk een eigen karakter en specifieke (her)ontwikkelkansen:

  • 1. Assen Zuid;
  • 2. Havenkwartier;
  • 3. Revitalisering Stadsbedrijvenpark;
  • 4. Assen aan de Aa;
  • 5. Stationsgebied en Stadsboulevard;
  • 6. Tweede fase Blauwe As.

Deze zes ontwikkelingsgebieden moeten in samenhang beschouwd worden als onderdeel van een groter geheel, de FlorijnAs. De Structuurvisie FlorijnAs brengt samenhang aan in de deelprogramma's en biedt het planologisch kader voor het versneld realiseren hiervan. De structuurvisie is concreet op de korte termijn en flexibel op de lange termijn.

Direct grenzend aan het plangebied wordt Assen Zuid ontwikkeld. Assen Zuid is een veelomvattend project met een drietal hoofdelementen. Het gaat om de aanleg van een bedrijventerrein, de ontwikkeling van een Toeristisch Recreatieve Zone en verbindende infrastructuur. Assen Zuid zal gerealiseerd worden met bijzondere aandacht en ambitie voor duurzaamheid, landschappelijke kwaliteiten, natuurwaarden en sociale aspecten.

Er is door de gemeente gekozen om dit bestemmingsplan puur op te stellen ten behoeve van de actualisatie van het bestaande planologische kader. Alle nieuwe ontwikkelingen voor o.a. Assen Zuid, zijn/worden in speciaal daarvoor opgestelde (ontwikkelings) bestemmingsplannen geregeld. Op die manier is het voor alle belanghebbenden duidelijk dat er sprake is van een conserverend danwel ontwikkelingsgericht ruimtelijk plan. Gezien het conserverende karakter van deze beheersverordening, biedt de Structuurvisie FlorijnAs geen specifieke aanknopingspunten voor deze verordening. De Structuurvisie FlorijnAs beschrijft geen ontwikkelingen in onderhavig plangebied zodat op basis hiervan gebruik gemaakt kan worden van het instrument beheersverordening.

Archeologiebeleid

De gemeente Assen heeft als onderdeel van het archeologiebeleid de beleidsadvieskaart (2011) opgesteld. Op basis van de archeologische verwachtingskaart, de geïnventariseerde vindplaatsen, het overzicht van alle (archeologisch) onderzochte terreinen en de beleidsrichtlijnen van de provincie Drenthe voor de terreinen die als 'provinciaal belang archeologie' zijn aangemerkt, is de beleidsadvieskaart opgesteld. Op de beleidsadvieskaart zijn de beleidskeuzes van de gemeente Assen weergegeven. Alle elementen hebben een eigen kleurcode gekregen. In de legenda van de kaart zijn hieraan archeologische adviezen gekoppeld. De kaart is dus het instrument om in het geval van ruimtelijke ingrepen te bekijken of archeologisch onderzoek dient plaats te vinden voordat een vergunning kan worden afgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BHV2015180A-C001_0005.png"

Figuur 4: Archeologische Beleidsadvieskaart Assen met globale begrenzing beheersverordeninggebied.

In de regels zijn voor bovenstaande gebieden nadere regels gesteld die van toepassing zijn indien bodemverstorende werkzaamheden plaatsvinden.

Verkeer en vervoersbeleid

Met de Strategienota Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan (2005) is een visie ontwikkeld op de bereikbaarheid van Assen in de komende jaren. Belangrijk onderdeel van de nota is het integreren van het concept ‘Duurzaam Veilig’ in het verkeer en vervoersbeleid van de gemeente. Uitgangspunt van ‘Duurzaam Veilig’ is het scheiden van verkeersstromen en het inrichten van wegen overeenkomstig het functiegebruik. Daarbij is het wegennet ingedeeld in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen (verblijfsgebied). De bestaande wegen in het plangebied zijn als zodanig bestemd met de bestemming Verkeer.

Gemeentelijk waterplan

Het gemeentelijk Waterplan (juli 2006) geeft een strategische visie van het gemeentelijk waterbeleid. In het plan zijn beleidskaders aangegeven waarbinnen het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), baggerplannen, bestemmingsplannen, groenplannen, herstructureringsplannen nader kunnen worden uitgewerkt. Het gemeentelijk waterplan is niet alleen voor de gemeente een belangrijk hulpmiddel, maar ook voor de waterschappen. Vooral vanuit de waterschappen is er sterke aandacht voor het stedelijk waterbeleid van de gemeente. Overleg met de waterschappen (waterkwaliteit/ -kwantiteitbeheerders) over het te voeren beleid en uit te voeren maatregelen is gewenst om afstemming te bevorderen, effectiviteit van maatregelen te vergroten en kosten te beheersen. Riolering is nodig uit oogpunt van bescherming van de volksgezondheid, het tegengaan van wateroverlast en bescherming van het milieu. In het kader van de wet Milieubeheer is de gemeente verplicht een rioleringsplan op te stellen. In het GRP staat een overzicht van het rioolsysteem, hoe het riool beheerd wordt en welke invloed het rioolsysteem op het milieu heeft. Het GRP omvat zowel de aanleg van nieuwe riolering als het beheer van de bestaande riolering. Het is uitvoeringsgericht en wordt gebruikt als een technisch, financieel en organisatorisch planningsinstrument.

Ten gevolge van de klimaatsveranderingen wordt in het kader van Waterbeheer 21e eeuw onderzoek gedaan naar herziening van de ontwerpnormen voor het watersysteem. Door toename van de temperatuur, bodemdalingen, neerslaghoeveelheden en intensiteiten zal het watersysteem op basis van inundatierisico’s moeten worden getoetst. De gemeente hanteert risicobenadering en maatwerk. De waterparagraaf, waarin onder meer aan het waterplan is getoetst, is opgenomen in paragraaf 4.8.

Nota Bodembeheer

De Nota Bodembeheer (2009) geeft invulling aan de bodemambities van de gemeente Assen met betrekking tot hergebruik van grond en baggerspecie. De gemeente Assen heeft voor gebiedsspecifiek beleid gekozen. Het grootste deel van de gemeente Assen heeft een diffuse bodemkwaliteit gelijk aan de achtergrondwaarde (schone grond). Het gebiedsspecifieke beleid houdt in dat binnen bedrijventerreinen categorie wonen grond (LMW2 = oranje op onderstaande figuur) kan worden toegepast. Binnen woonwijken mag alleen schone grond (achtergrondwaarde, LMW1 = lichtgroen op onderstaande figuur) worden toegepast. De navolgende figuur toont de toepassingskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BHV2015180A-C001_0006.png"

Figuur 6: bodemkwaliteitskaart gemeente Assen met in rood globale ligging plangebied.

In de bodemparagraaf (4.2) vindt toetsing in verband met de haalbaarheid ten aanzien van het aspect bodem plaats.

Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Assen (2008)

Om ruimte te bieden aan de ruimtelijke ontwikkeling van Assen en om ervoor te zorgen dat geen onnodige of onacceptabele veiligheidsrisico's worden gelopen, is het wenselijk om sturing te geven aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaande risicocontouren. Assen kiest voor gebiedsgerichte ambitieniveaus. Voor woonwijken kiest Assen voor een maximaal veiligheidsniveau. Op bedrijventerreinen kiest Assen voor een grotere flexibiliteit om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. Het ambitieniveau voor het plangebied is buitengebied. In de navolgende tabel zijn de ambitieniveaus per type gebied weergegeven. In figuur 7 en in onderstaande tabel zijn de gebiedstypen verbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BHV2015180A-C001_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BHV2015180A-C001_0008.png"

Figuur 7: overzicht gebiedstypen met in lichtblauw aangegeven het plangebied (Bron: Beleidsvisie externe veiligheid)

2.2.5 Conclusie beleid

Uit bovenstaande beleidsparagrafen blijkt, dat er binnen de planperiode van 10 jaar geen ontwikkelingen voorzien worden in het beheersverordeningsgebied. De beheersverordening kan daarmee gebruikt worden om een actueel planologisch kader te krijgen.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten beheersverordening De Haar Oost 2012

Zoals in paragraaf 2.1 is beschreven, is er vanwege het conserverende karakter van het gebied gekozen om een beheersverordening op te stellen. Het verordeningsgebied heeft vooral een groen karakter en qua gebruik is het een militair oefenterrein. De belangrijkste ontsluiting van het terrein ligt rondom het plangebied. In het gebied zelf is geen sprake van openbare wegen die toegankelijk zijn voor motorvoertuigen. Een slagboom zorgt ervoor dat er geen gemotoriseerde voertuigen het plangebied in kunnen. Wel kan het voorkomen dat bij evenementen op het TT Circuit Assen delen van het plangebied gebruikt worden voor parkeervoorzieningen. In principe is het gebied toegankelijk voor fietsers, wandelaars en ruiters in de dagperiode. In de avond en 's nachts is dat niet toegestaan.

Er worden geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien waarvoor het planologisch kader aangepast hoeft te worden. De beheersverordening is voor dergelijke gebieden een prima instrument om een actueel planologisch regime te krijgen en daarmee te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

De Wro legt niet bindend vast hoe een beheersverordening er uit moet komen te zien. De beheersverordening is in grote lijnen vormvrij qua inhoud en opzet. Het is wel duidelijk dat de beheersverordening betrekking heeft op een gebied en regels geeft voor het beheer van dat gebied en voor het vastleggen van de bestaande situatie. In dit hoofdstuk wordt de opzet van de beheersverordening beschreven.

3.1 Juridische vormgeving

Om aan te blijven sluiten bij de bestemmingsplannen die reeds in procedure gebracht zijn in de 1e en 2e tranche bestemmingsplannen, is ervoor gekozen om qua vormgeving zoveel mogelijk aan te sluiten bij de vormgeving van de reeds in procedure gebrachte bestemmingsplannen.

De beheersverordening bestaat uit een toelichting, regels en een illustratie (identiek/vergelijkbaar aan de verbeelding van een bestemmingsplan). De illustratie wordt gekoppeld aan www.ruimtelijkeplannen.nl door middel van een besluitvlak met daarin de begrenzing van het verordeningsgebied. Er zijn regels opgenomen ten aanzien van de bestemmingen. Deze zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. De geldende bestemmingen en bijbehorende regels zijn de basis voor deze beheersverordening en worden waar dat kan zonder aanpassing verwerkt in de beheersverordening.

Er is geen sloopverbod opgenomen. Daartoe is geen noodzaak gebleken. Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen vergelijkbaar met de algemene afwijkingsregels die de gemeente standaard opneemt in een bestemmingsplan.

Aangezien in deze beheersverordening onder het bestaande gebruik tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan worden begrepen, moet de beheersverordening voorzien in overgangsrecht voor het geval de feitelijk bestaande situatie in strijd is met de verordening. Dit feitelijk bestaande, maar afwijkende gebruik mag namelijk niet zonder meer worden wegbestemd.

3.2 Inventarisatie

Belangrijke stap in het opstellen van de beheersverordening is de inventarisatie. Voor de inventarisatie is van verschillende bronnen gebruik gemaakt. Aangezien het plangebied een militair oefenterrein betreft zonder enige bebouwing daarop, heeft de inventarisatie plaatsgevonden aan de hand van het vigerende bestemmingsplan, het vergunningendossier van de gemeente en de luchtfoto's van het gebied. Deze bronnen hebben geleid tot de illustratie behorende bij de beheersverordening.

Er is voor gekozen de inventarisatie geen onderdeel te laten uitmaken van de beheersverordening. De inventarisatie, luchtfoto's en het bouwarchief zijn slechts bronnen waaruit kan worden geput om aan te tonen wat de bestaande situatie is. Dit voorkomt dat er bij fouten in de inventarisaties ongewenste situaties ontstaan. Tevens geeft het de gelegenheid aan burgers om, als er een fout staat in de inventarisatie, te bewijzen dat het bestaande gebruik ten tijde van het vaststellen van de beheersverordening anders was. Wanneer de inventarisaties deel uitmaken van het juridische deel zou dit bij fouten leiden tot juridische procedures. Dit is ongewenst.

Huidig gebruik

Het militair oeffenterrein is ingericht voor oefeningen waarbij met losse flodders geschoten wordt. Daarom is er ook geen gevarenzone op het oefenterrein. In principe is het terrein tussen zonsopkomst en -ondergang openbaar (tenzij er oefeningen gedaan worden uiteraard). Tevens wordt het gebied gebruikt als extra parkeercapaciteit bij evenementen op het naastliggende circuit.

Het Witterdiep is een riviertje dat door het gebied heen loopt. Het is mogelijk dat deze in verband met de voorgenomen natuurontwikkeling de komende jaren verlegd gaat worden mogelijk tot maximaal 200 meter aan beide zijden van het riviertje binnen het plangebied. Dit is mogelijk binnen de geldende bestemming. Het indicatief karakter van het Witterdiep mag niet leiden tot wijzigng van de plangrens. De plangrens is een vast gegeven. Langs het plangebied ligt de weg Assen-Laaghalerveen. Deze weg heeft een vrijliggend fietspad. Aan deze situatie zal de komende jaren geen verandering optreden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Deze beheersverordening is conserverend van aard. Voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, gaat het om ontwikkelingen die ook al in de vigerende bestemmingsplannen zijn geregeld. Voor zover in de toekomst wel nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, zal daarvoor een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure worden opgestart (inclusief onderzoeksverplichtingen).

Gelet op het conserverend karakter van deze beheersverordening is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de uitvoering ervan leidt tot nadelige gevolgen voor milieu danwel andere omgevingsaspecten. Onderzoek op dit punt kan dan ook achterwege blijven. Hieronder worden wel alle onderzoeksaspecten volledigheidshalve kort nagelopen.

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

Inleiding

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van de Wamz is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven.

Onderzoek

De gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft ten grondslag gelegen aan het concept van de beheersverordening dat op basis van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de overlegpartners is toegezonden. Het Ministerie van Defensie heeft in haar reactie aangegeven dat de regeling van de dubbelbestemmingen de voorgenomen bouw van oefendorpen en verspreide bebouwing zou beperken. In samenspraak met het Ministerie, de provinciaal archeoloog en de gemeentelijk archeologisch adviseur, heeft er vervolgens een verdieping van op de gemeentelijke archeologische beleidadvieskaart plaatsgevonden, welke is uitgevoerd door RAAP Archeologisch Adviesbureau (Bijlage 2 verdieping gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart onderzoeksgebied De Haar Oost). Daarnaast heeft het Ministerie zelf nog nader veldonderzoek laten uitvoeren door RAAP Archeologisch Adviesbureau (Bijlage 5 archeologisch vooronderzoek onderzoeksgebied De Haar Oost). Beide onderzoeken hebben geleid tot een aanpassing van de archeologische waarden en verwachtingen in het plangebied en de daaraan gekoppelde regels.

Conclusie

Door het opnemen van vier dubbelbestemmingen voor archeologie zijn eventuele archeologische restanten in de bodem voldoende beschermd. Wanneer er een concreet bouwinitiatief komt, dient eerst voldaan te worden aan de regels van deze dubbelbestemming voordat echt gebouwd mag worden. Door deze regeling vormt het aspect archeologie geen beperking voor de uitvoering van de plannen.

4.1.2 Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro)(artikel 3.1.6. Bro) gewijzigd. Hierin is onder meer opgenomen dat het bestemmingsplan een beschrijving moet geven van de wijze waarop rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden. Wat al voor archeologie gold, geldt nu dus ook voor andere cultuurhistorische waarden, zoals bijzondere gebouwen en landschappelijke structuren. Daarmee ligt bij gemeenten de verantwoordelijkheid keuzen te maken ten aanzien van de cultuurhistorische waarden.

Deze verplichting geldt volgens het Bro niet expliciet voor een beheersverordening. Desondanks toetsen we vanuit zorgvuldige besluitvorming aan dit aspect. De beheersverordening maakt geen ontwikkelingen mogelijk zodat de cultuurhistorische waarden van het verordeningsgebied niet aangetast worden.

4.2 Bodem

Inleiding

Voordat een beheersverordening kan worden vastgesteld, moet aangetoond zijn dat de bodem- en grondwaterkwaliteit geschikt zijn voor het huidige en toekomstige gebruik.

Onderzoek

Bij eventuele bebouwingsuitbreidingen die binnen de beheerskaders van deze beheersverordening mogelijk zijn, is via de Bouwverordening in het kader van de omgevingsvergunningverlening zorggedragen voor een goede bodemkwaliteit. In principe is altijd een bodemonderzoek nodig bij vergunningplichtige bouwwerken die als verblijfsruimte(n) gebruikt gaan worden. Van het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden verleend, als bij de gemeente reeds bruikbare historische informatie beschikbaar is. Gezien het conserverende karakter van de beheersverordening is het niet nodig om een bodem- en grondwateronderzoek uit te voeren.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. In de beheersverordening is geen specifieke regeling in verband met de bodemkwaliteit opgenomen.

4.3 Ecologie

Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden. Gebiedsgericht beleid vindt onder meer plaats op basis van de Ecologische Hoofdstructuur.

Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De Flora- en faunawet gaat uit van het "nee-tenzij" principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. In die bepaling staat: 'Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving'. Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.

Onderzoek

Soortbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren (beschermde flora- en faunasoorten). Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het gedrang komen. Als dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden. Aangezien de onderhavige beheersverordening een consoliderend plan betreft en geen sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die gevolgen kunnen hebben voor beschermde soorten, behoeft in het kader van deze beheersverordening geen nader onderzoek plaats te vinden. Wel zal, indien wordt gebouwd of een andere activiteit plaats vindt, op basis van de zorgplicht uit de Flora- en faunawet rekening moeten worden gehouden met de aanwezige beschermde soorten.

Gebiedsbescherming

Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:

  • de Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden);
  • beschermde natuurmonumenten (louter relevant voor zover niet tevens als Natura 2000 gebied aangewezen).

Natura 2000-gebieden

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijngebieden en Habitatrichtlijngebieden te onderscheiden. De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De Habitatrichtlijn is zowel gericht op de bescherming van soorten als natuurlijke habitats. In de omgeving van de stad Assen liggen enkele Natura 2000-gebieden; het Fochteloërveen, het Witterveld en de Drentsche Aa. Het verordeningsgebied ligt op ruime afstand van betreffende Natura 2000-gebieden. Bovendien is het conserverend van aard.

Beschermde natuurmonumenten

Beschermde natuurmonumenten hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. Het kan gaan om gebieden met zeldzame plant- en/of diersoorten, maar ook om gebieden die door hun ontstaansgeschiedenis, bodembouw of landschappelijke schoonheid waardevol zijn. In of dichtbij het plangebied bevindt zich geen beschermd natuurmonument.

Gebiedsgericht beleid

Daarnaast is sprake van gebiedsgericht beleid op basis van aanwijzing als ecologische hoofdstructuur en als nationaal landschap. Dit beleid wordt hierna besproken.

Ecologische Hoofdstructuur

De provincie heeft het beleidsdoel Ecologische Hoofdstructuur (EHS) uit het Provinciaal Omgevingsplan geconcretiseerd en in 2008 als beleidsregel vastgesteld. De EHS is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones. Kerngebieden kunnen bestaan uit natuurgebieden, bossen, landgoederen en ecologisch waardevolle cultuurlandschappen. Teneinde de ecologische waarde van deze gebieden duurzaam in stand te kunnen houden en de ruimtelijke samenhang te verzekeren, kan het nodig zijn landbouwgronden tot natuurgebied om te vormen (natuur ontwikkeling) en ecologische verbindingszones te realiseren. De provincie wil de EHS uiterlijk in 2018 hebben aangelegd.

Het plangebied waarop deze beheersverordening betrekking heeft, ligt niet in de EHS. Wel liggen er rondom het verordeningsgebied zones die zijn aangewezen als EHS. Aangezien er geen ontwikkelingen plaatsvinden, zal deze beheersverordening de realisatie van de EHS of de specifieke waarden van de gebieden niet negatief beinvloeden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BHV2015180A-C001_0009.png"

Figuur 8: provinciale EHS 2013 (ontwerp) met in rood het verordeningsgebied.

Nationaal Landschap

In de Nota Ruimte zijn Nationale Landschappen aangewezen. Dit zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere, natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. In de omgeving van Assen bevinden zich enkele gebieden die zijn aangewezen als Nationaal Landschap. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Nationaal Landschap en ligt tevens niet in de directe nabijheid van een Nationaal Landschap. Dit aspect biedt verder geen kaders voor het plan.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt vanwege het conserverende karakter van de beheersverordening geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de verordening.

4.4 Externe veiligheid

Inleiding

De risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen moeten tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt. Hiervoor zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regels gesteld. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.

Bij de beoordeling van externe veiligheid in relatie tot de ruimtelijke ordening worden twee soorten risico’s onderscheiden; plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt als een kans per jaar en wordt verbeeld in een vaste norm (PR 10-6). Bij het groepsrisico gaat het om de cumulatieve kansen per jaar dat een aantal personen overlijdt als gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of een transportas, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico bestaat geen wettelijke norm waaraan getoetst wordt. In plaats daarvan wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen moet onderzocht worden of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds vanwege het plaatsgebonden risico. Tevens moet onderzocht worden of (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen liggen, en zo ja, wat dan de bijdrage is aan het groepsrisico.

Onderzoek

Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Ook zijn er geen (beperkt) kwetsbare objecten in het plangebied. Aan de grens van het verordeningsgebied liggen wel enkele risicobronnen. Het betreft de Rijksweg A28 en het vervoer van gevaarlijke stoffen dat daarover plaatsvindt. Ook liggen er twee hogedrukgasleidingen van de NAM ten noorden van het plangebied. De plaatsgebonden 10-6 risicocontour van deze risicobronnen ligt niet over het plangebied en door het ontbreken van (beperkt) kwetsbare objecten is er sowieso geen knelpunt. Daarmee voldoet het plaatsgebonden risico aan de wettelijke norm en levert de contour geen belemmering op voor het plangebied. Ook zal het groepsrisico door deze verordening niet toe of afnemen, er zijn immers geen ontwikkelingen mogelijk op grond van deze verordening. Hierdoor kan nader onderzoek achterwege gelaten kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BHV2015180A-C001_0010.png"

Figuur 9: fragment risicokaart externe veiligheid.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt vanwege het conserverende karakter van de beheersverordening geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de verordening.

4.5 Hoogspanningsleidingen

Bovengrondse hoogspanningsleidingen vallen niet onder de reikwijdte van het externe veiligheidsbeleid. De aanwezigheid van een vorm van zonering langs bovengrondse hoogspanningslijnen en de ruimtelijke implicaties die dit heeft, heeft er toe geleid om dit item toch in deze beheersverordening op te nemen. Dit mede vanwege het feit dat hoogspanningsleidingen ook opgenomen zijn in de beleidsvisie van de gemeente.

Langs de westzijde van Assen lopen, parallel aan de A28, een 220 kV en een 110 kV hoogspanningslijn van Tennet. Deze lijnen lopen vanaf de zuidelijke gemeentegrens naar het trafostation Zeyerveen ten noordwesten van Assen. De 220 kV lijn loopt vervolgens door naar Groningen en de 110 kV lijn buigt af richting woonwijk Marsdijk, waar deze eindigt op het trafostation Marsdijk.

Belemmerende strook

In het verleden werd in nieuwe bestemmingsplannen aan weerszijden van het hart van het leidingtracé een zone van 20-25 meter in principe vrijgehouden van bebouwing, masten en bomen. Deze zone komt overeen met de zogenaamde “belemmerende strook” van de leidingbeheerder. De zone betreft een onderhouds- en veiligheidszone. Binnen deze strook kon en kan alleen bebouwing gerealiseerd worden met uitdrukkelijke toestemming van de leidingbeheerder.

Indicatieve zone

Bij nieuwe ruimtelijke plannen rondom hoogspanningsleidingen wordt op basis van de gemeentelijke Beleidsvisie externe veiligheid thans voor gevoelige bestemmingen (woningen, crèches en kinderopvangplaatsen) in beginsel de indicatieve zone gehanteerd en voor niet gevoelige bestemmingen (zoals bedrijfsgebouwen) in principe de belemmerende strook. De indicatieve zone voor de betreffende hoogspanningslijn (110 kV-lijn) is 50 meter. Indien bij nieuwe plannen voor gevoelige bestemmingen overlap met de indicatieve zone optreedt, dan laat de gemeente, in overleg met de netbeheerder, de zogenaamde specifieke zone bepalen. Uiteindelijk wordt dan geadviseerd om geen nieuwe gevoelige bestemmingen binnen de specifieke zone (0,4 uT zone) toe te staan.

In deze beheerverordening worden überhaupt geen nieuwe, gevoelige bestemmingen toegelaten en daarmee ook niet binnen de binnen de indicatieve zone.

Conclusie

Het aspect hoogspanning vormt vanwege het conserverende karakter van de beheerverordening geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de verordening. In deze beheerverordening is een belemmerende strook van 25 meter aan weerszijden van het hart van de 110 kV-lijn en de 220 kV-lijn (inclusief het tussenliggende gebied) met een dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding en in de regels.

4.6 Geluid

Inleiding

De Wet geluidhinder (Wgh) regelt de mate waarin het geluid veroorzaakt door wegen, spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen geluidgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen, scholen e.d.) mag belasten. Voor wegverkeer stelt de wet dat de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB in principe niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeurgrenswaarde van 55 dB in principe niet worden overschreden. Voor industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen mag de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in principe niet worden overschreden. Wanneer geen nieuwe geluidsgevoelige functies worden ontwikkeld, geldt op basis van artikel 76 lid 3 Wgh geen onderzoeksverplichting.

Onderzoek

Deze beheersverordening maakt geen ontwikkelingen en daarmee nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk. Er worden ook geen nieuwe wegen aangelegd of maatregelen genomen aan bestaande wegen. Akoestisch onderzoek is daarmee niet aan de orde. Het militair oefenterrein zelf is wel een geluidsbron voor de omgeving. De activiteiten die plaatsvinden zullen echter niet veranderen zodat voor dit aspect ook geen problemen verwacht worden ten aanzien van de omgeving.

Conclusie

Het aspect geluid vormt vanwege het conserverende karakter van de beheerverordening geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de verordening.

4.7 Luchtkwaliteit

Inleiding

Voor luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2) en fijnstof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat voor:

  • woningbouwlocaties; met minder dan 1.500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen);
  • infrastructuur; bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties; dat bij minder dan 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Bijzondere aandacht verdient verder het op 16 januari 2009 in werking getreden Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de buurt van rijks- en provinciale wegen beperkt. Daarvoor voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is. Aan weerszijden van rijkswegen 300 meter en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg). Waar in een dergelijk onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden. Dat gebeurt al in de context van de goede ruimtelijke ordening. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleegen bejaardentehuizen. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.

Onderzoek

De gemeente Assen heeft een eigen verkeersmilieukaart. Uit het model blijkt dat nergens in Assen overschrijding van de grenswaarden optreedt. Verder maakt deze beheersverordening geen nieuwe ontwikkeling mogelijk, die van grotere omvang is dan wat hiervoor in de inleiding is aangegeven. Er is in dit plan geen sprake van realisatie van nieuwe gevoelige bestemmingen. Op grond van de Wet luchtkwaliteit bestaat geen aanleiding voor een nader onderzoek naar luchtkwaliteit.

Conclusie

De beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk die van grotere omvang is dan wat hierboven is aangegeven. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' verslechtert. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.8 Water

Sinds 1 november 2003 is het verplicht ruimtelijke plannen te toetsen op waterhuishoudkundige aspecten: de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden daarbij expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen binnen deze ruimtelijke plannen en besluiten. Het watersysteem wordt hierbij op een integrale wijze benaderd. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater worden dus (in samenhang) in beschouwing genomen. Daarbij gaat het naast de kwantiteit ook om de kwaliteit. De integrale benadering van het watersysteem betekent ook dat het watersysteem wordt benaderd in samenhang met andere beleidsvelden. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen waterneutraal vorm te geven en om het watersysteem op orde te krijgen.

De beheersverordening zorgt niet voor veranderingen aan de waterhuishouding. Er zijn geen verontreinigingen bekend die van invloed kunnen zijn op de waterhuishouding. Nader onderzoek kan achterwege blijven.

4.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Eén van de belangrijkste wijzigingen in het Besluit is de invoering van een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen.

Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van dezelfde criteria) aansluit bij m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten.

In het plangebied is geen sprake van activiteiten die vallen onder de C- of D-lijst, zodat er geen sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht en ook een vormvrije m.e.r-beoordeling achterwege gelaten kan worden.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels.

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels.

In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Tenslotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3: Algemene regels.

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens de anti-dubbeltelbepaling en de algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.

In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 De regels

In de beheersverordening is gebruik gemaakt van een tweetal enkelbestemmingen. Daarnaast zijn een vijftal dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van archeologische waarden en de hoogspanningsleidingen. Onderstaand wordt de inhoud van de regels beschreven.

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel staat beschreven hoe verschillende begrippen gedefinieerd zijn en gehanteerd dienen te worden.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel staat de wijze van meten beschreven.

Artikel 3 Maatschappelijk - Militair terrein

De bestemming 'Maatschappelijk - Militair terrein' is toegekend aan de gronden van het Ministerie van Defensie waar het militaire oefenterrein is gevestigd.

Artikel 4 Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de doorgaande weg langs de westkant van het plangebied. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Artikel 5 Leiding - Hoogspanningsverbinding

De dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' is toegekend aan de gronden waarboven de electriciteitsleiding loopt. Binnen een zone van 25 meter aan weerszijden van het hart van de leiding mogen alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming gebouwd worden.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1 & Artikel 7 Waarde - Archeologie 2 &

Artikel 8 Waarde - Archeologische verwachting 2 & Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 3

Ter bescherming van archeologische waarden zijn vier dubbelbestemmingen opgenomen. Het betreft Artikel 6 Waarde - Archeologie 1 , Artikel 7 Waarde - Archeologie 2, Artikel 8 Waarde - Archeologische verwachting 2 en Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 3. De gronden met de dubbelbestemmingen gericht op de archeologie zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), ook bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van aanwezige of te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Het toetsingsniveau en het wel of niet uitvoeren van een archeologisch onderzoek is bij elke dubbelbestemming verschillend. Er gelden regels voor zowel aanlegwerkzaamheden als bouwwerkzaamheden. Er kan afhankelijk van de bestemming een onderzoeksplicht gekoppeld zijn aan de regels.

Artikel 10 Water - Waterloop

De dubbelbestemming 'Water - Waterloop' is toegekend aan de gronden waar het huidige Witterdiep loopt. De dubbelbestemming geeft een zone weer waarbinnen een indicatieve verschuiving van het Witterdiep tot maximaal 200 meter aan beide zijden van het riviertje mogelijk is ten behoeve van natuurontwikkeling.

5.3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelbepaling

Met de regel van dit artikel wordt voorkomen dat regels ten onrechte zo worden gehanteerd dat meer dan de bedoelde bebouwing kan worden toegestaan.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is geregeld wat in ieder geval verstaan wordt onder strijdig gebruik.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

5.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

Het overgangsrecht bevat een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de planregels van deze beheersverordening. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 15 Slotregel

In de slotregel wordt aangegeven hoe de beheersverordening aangehaald kan worden. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.

5.5 De illustratie

Bij de beheersverordening is een illustratie opgenomen die overeenkomt met de verbeelding van een bestemmingsplan. Deze illustratie is qua systematiek hetzelfde opgesteld als een bestemmingsplan (getekend conform de SVBP) om de vergelijkbaarheid met andere plannen binnen de gemeente zo optimaal mogelijk te houden. De illustratie geeft in samenhang met de regels aan voor welke functie het betreffende perceel gebruikt mag worden en wat de bouwmogelijkheden zijn. De toegelaten gebruiksmogelijkheden zijn één-op-één overgenomen uit de geldende bestemmingsplannen (en eventueel verleende vergunningen waarbij vrijstelling/afwijking van het bestemmingsplan is verleend) en afgestemd op de standaardregels van de gemeente op het gebied van bijbehorende bouwwerken.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke regeling wordt bepaald door de financiële haalbaarheid van daarin mogelijk gemaakte ontwikkelingen en de grondexploitatie.

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. De vaststelling van een exploitatieplan is bij een beheersverordening niet mogelijk. De beheersverordening regelt immers het bestaande gebruik en maakt geen bouwplannen (Besluit ruimtelijke ordening) mogelijk. Planschade is niet aannemelijk, aangezien de vigerende gebruiks- en bouwmogelijkheden uit de vigerende plannen 1 op 1 zijn overgenomen. Het aantonen van de financiële haalbaarheid is derhalve niet nodig.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het concept van de beheersverordening toegezonden aan de overlegpartners. Er zijn drie reacties binnengekomen. Twee daarvan hebben aanleiding gegeven het concept aan te passen. Voor een samenvatting van de overlegreacties en het commentaar erop wordt verwezen naar Bijlage 1 Nota overleg Beheersverordening De Haar Oost.

De beheersverordening is op grond van de Inspraakverordening ter inzage gelegd. Inspraakreacties die ingediend worden, zijn bij de vaststelling door de gemeenteraad betrokken en beoordeeld. Indieners krijgen een reactie wat er met de betreffende inspraakreactie gedaan is. Voor een samenvatting van de inspraakreacties en het commentaar daarop wordt verwezen naar Bijlage 9 Nota inspraak Beheersverordening De Haar Oost.