direct naar inhoud van Artikel 18 Wonen - 3
Plan: Kloosterveen 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.08BP2011KLVEEN-C001

Artikel 18 Wonen - 3

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor " Wonen - 3" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning' ook voor het wonen in zorgwoningen;
  • c. een kinderdagverblijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - kinderdagverblijf';
  • d. de instandhouding van het historische bebouwingsbeeld langs de Drentse Hoofdvaart;
  • e. de bestaande woninggebonden bedrijvigheid en vrije beroepen;
  • f. vrije beroepen in een woning en de daarbij bijbehorende bouwwerken tot ten hoogste 50 % van de bebouwde oppervlakte, met dien verstande dat:
  • 1. de bewoner/gebruiker het zelf moet uitoefenen;
  • 2. het gebruik zowel naar aard als voor wat betreft de visuele aspecten ervan met het woonkarakter in overeenstemming is en de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft;
  • 3. het gebruik geen onevenredige parkeerdruk met zich brengt;
  • 4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon-, werk- en leefklimaat van aangrenzende gronden door hinder en/of gevaar.

met de daarbijbehorende:

  • g. bijbehorende bouwwerken
  • h. tuinen en erven;
  • i. andere-bouwwerken.

18.2 Bouwregels

Op de voor " Wonen - 3 " aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

18.2.1 Bouwperceel

Voor een bouwperceel gelden de volgende regels:

  • a. het bebouwingspercentage van het bouwperceel bedraagt ten hoogste 60%.
18.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal woningen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient het hoofdgebouw in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd;
  • e. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt:
  • 1. bij vrijstaande woningen ten minste 5,00 m;
  • 2. bij twee-aaneengebouwde woningen, geschakelde woningen en eindwoningen ten minste 5,00 m aan één zijde;
  • f. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' anders is aangegeven;
  • g. de dakhelling van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste de bestaande dakhelling, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale dakhelling (graden)' anders is aangegeven;
  • h. de bestaande nokrichting van een hoofdgebouw moet worden gehandhaafd.
18.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 65 m², met dien verstande dat bij de berekening van de oppervlakte niet wordt meegerekend de oppervlakte binnen het bouwvlak, voor zover gelegen tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 3,00 m met dien verstande dat de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag worden verhoogd tot ten hoogste de hoogte van de begane grondverdieping van het hoofdgebouw;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 6,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte ten minste 2,00 m minder bedraagt dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • e. in afwijking van het bepaald in sub c en d mag de goot- en bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een vrijstaand bijgebouw ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • f. de nokrichting en kapvorm van bijbehorende bouwwerken is gelijk aan de nokrichting en kapvorm van het hoofdgebouw;
  • g. de dakhelling van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste de dakhelling van het hoofdgebouw bedragen;
  • h. in aanvulling op sub a tot en met g, gelden de volgende regels voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in de vorm van vrijstaande bijgebouwen:
  • 1. de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot een hoofdgebouw mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • 2. het aantal vrijstaande bijgebouwen buiten het bouwvlak bedraagt ten hoogste 3 per hoofdgebouw.
18.2.4 Andere-bouwwerken

Voor het bouwen van andere-bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevels(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m mag bedragen;
  • b. in overige gevallen dan genoemd in sub a mag de bouwhoogte niet meer dan 3,00 m bedragen.
18.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. externe veiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de verkeerssituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

18.4 Afwijken van de bouwregels
18.4.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • g. het bepaalde in lid 18.2.2  sub e in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens ten minste 3,00 m bedraagt;
  • h. het bepaalde in lid 18.2.2  sub f ten behoeve van een verhoging van de goothoogte van ten hoogste 50% van de gootlengte van het hoofdgebouw dan wel woningblok tot ten hoogste 6,00 m;
  • i. het bepaalde in lid 18.2.2  sub f ten behoeve van het bouwen van een hoofdgebouw tot 1,00 m hoger dan de bestaande goothoogte en bouwhoogte;
  • j. het bepaalde in lid 18.2.2  sub g ten behoeve van een verhoging danwel een verlaging van de bestaande dakhelling;
  • k. het bepaalde in lid 18.2.2  sub h ten behoeve van een wijziging van de bestaande nokrichting;
  • a. het bepaalde in lid 18.2.3 sub a in die zin dat bijbehorende bouwwerken tot ten minste 1,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd;
  • b. het bepaalde in lid 18.2.3 sub b in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 80 m²;
  • c. het bepaalde in lid 18.2.3 sub e in die zin dat de nokrichting en kapvorm mag afwijken van de nokrichting en kapvorm van het hoofdgebouw;
  • d. het bepaalde in lid 18.2.3 sub g in die zin dat de dakhelling mag afwijken van de dakhelling het hoofdgebouw;
  • e. het bepaalde in lid 18.2.3 sub h, onder 1 in die zin dat de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw ten hoogste 10,00 m bedraagt.

18.4.2 Afwegingskader

De in lid 18.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeerssituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

18.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk voor bewoning;
  • b. het gebruik van woonhuizen voor gestapelde woningen.

18.6 Afwijken van de gebruiksregels
18.6.1 Afwijken woninggebonden bedrijvigheid

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf in een woning en daarbij bijbehorende bouwwerken, tot ten hoogste 50% van de bebouwde oppervlakte en tot een maximum van 40 m².

18.6.2 Afwegingskader

De in lid 18.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, indien:

  • a. de bewoner/gebruiker de bedrijfsactiviteit zelf moet uitoefenen;
  • b. het gebruik zowel naar aard als voor wat betreft de visuele aspecten ervan met het woonkarakter in overeenstemming is en de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft;
  • c. het gebruik geen onevenredige parkeerdruk met zich brengt;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon-, werk- en leefklimaat van aangrenzende gronden door hinder en/of gevaar.