direct naar inhoud van Artikel 14 Wonen
Plan: Kloosterveen 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.08BP2011KLVEEN-C001

Artikel 14 Wonen

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor " Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning' ook voor het wonen in zorgwoningen;
  • c. de bestaande woninggebonden bedrijvigheid en vrije beroepen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - parkeerplaats', uitsluitend voor een een parkeerplaats ten dienste van het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel,
  • e. vrije beroepen in een woning en de daarbij bijbehorende bouwwerken tot ten hoogste 50 % van de bebouwde oppervlakte, met dien verstande dat:
  • 1. de bewoner/gebruiker het zelf moet uitoefenen;
  • 2. het gebruik zowel naar aard als voor wat betreft de visuele aspecten ervan met het woonkarakter in overeenstemming is en de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft;
  • 3. het gebruik geen onevenredige parkeerdruk met zich brengt;
  • 4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon-, werk- en leefklimaat van aangrenzende gronden door hinder en/of gevaar.

met de daarbijbehorende:

  • f. bijbehorende bouwwerken;
  • g. tuinen en erven;
  • h. andere-bouwwerken.

14.2 Bouwregels

Op de voor " Wonen " aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

14.2.1 Bouwperceel

Voor een bouwperceel gelden de volgende regels:

  • a. het bebouwingspercentage van het bouwperceel bedraagt ten hoogste 60%.
  • b. Ter plaatse van schouwsloten en/of achterpaden mogen geen gebouwen en/of bouwwerken worden opgetrokken.
  • c. De ter plaatse aanwezige paden en schouwsloten dienen in stand te worden gehouden.
14.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt ten hoogste het bestaande aantal woningen, met dien verstande dat:
  • 1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' ten hoogste het aangegeven aantal;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient het hoofdgebouw met minimaal één gevel in één van de naar de openbare ruimte gekeerde bouwgrenzen te worden gebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen alleen vrijstaande woningen worden gebouwd;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen alleen twee-aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geschakeld' mogen alleen geschakelde woningen worden gebouwd;
  • h. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt:
  • 1. bij vrijstaande woningen ten minste 5,00 m;
  • 2. bij twee-aaneengebouwde woningen, geschakelde woningen en eindwoningen ten minste 5,00 m aan één zijde;
  • i. in afwijking van het bepaalde in 14.2.2 sub d bedraagt uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijking perceelsgrenzen 1' de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3,00 m;
  • j. in afwijking van het bepaalde in 14.2.2 sub d bedraagt uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijking perceelsgrenzen 2' de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
  • 1. bij vrijstaande woningen ten minste 2,00 m;
  • 2. bij twee-aaneengebouwde woningen en geschakelde woningen ten minste 2,00 m aan één zijde;
  • k. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' anders is aangegeven;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' bedraagt de bouwhoogte ten hoogste te aangegeven bouwhoogte;
  • m. de dakhelling van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste de bestaande dakhelling, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale dakhelling (graden)' anders is aangegeven;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' gelden ook de volgende regels:
  • 1. het hoofdgebouw in de vorm van een vrijstaande woning mag worden afgedekt met een kap, met de nokrichting parallel aan de weg, met een dakhelling van minimaal 25 graden en maximaal 60 graden of een plat dak of een combinatie van beide waarbij minimaal 50% uit een kap bestaat;
  • 2. de bouw- en googhoogte in de naar de weg gekeerde bouwgrens bedraagt minimaal 7,5 m ;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' gelden ook de volgende regels:
  • 1. de goothoogte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 8,50 m;
  • 2. de bouwhoogte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 12,00 m;
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' gelden ook de volgende regels:
  • 1. het hoofdgebouw moet worden afgedekt met een kap, met een nokrichting parallel aan de weg, met een dakhelling van minimaal 25 graden en maximaal 60 graden;
  • 2. de goothoogte in de naar de weggekeerde bouwgrens maximaal 3,50 m bedraagt;
  • 3. de bouwhoogte in de naar de weggekeerde bouwgrens maximaal 11 m bedraagt;
  • q. de bestaande nokrichting van een hoofdgebouw moet worden gehandhaafd;
  • r. ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’ mag niet worden gebouwd op de begane grond.
14.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 5,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 65 m², met dien verstande dat bij de berekening van de oppervlakte niet wordt meegerekend de oppervlakte binnen het bouwvlak, voor zover gelegen tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw;
  • c. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens bedraagt bij twee-aaneengebouwde woningen ten minste 1,00 m;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijking perceelsgrenzen 1' bedraagt de afstand van een bijbehorend bouwwerk zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3,00 m;
  • e. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 3,00 m met dien verstande dat de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag worden verhoogd tot ten hoogste de hoogte van de begane grondverdieping van het hoofdgebouw;
  • f. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 6,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte ten minste 2,00 m minder bedraagt dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • g. in afwijking van het bepaald in sub e en f mag de goot- en bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een vrijstaand bijgebouw ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’ mag niet worden gebouwd op de begane grond;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen - uitgesloten' zijn geen bijbehorende bouwwerken toegestaan.
14.2.4 Andere-bouwwerken

Voor het bouwen van andere-bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevels(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m mag bedragen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - carports' is een carport voor de voorgevel toegestaan, met dien verstande dat:
  • 1. de bouwhoogte ten hoogste 3,00 m bedraagt;
  • 2. de oppervlakte van een caport ten hoogste 20 m² bedraagt;
  • 3. het aantal caports bedraagt per bouwperceel ten hoogste 1.
  • c. in overige gevallen dan genoemd in sub a en b mag de bouwhoogte niet meer dan 3,00 m bedragen.

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. externe veiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de verkeerssituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

14.4 Afwijken van de bouwregels
14.4.1 Afwijking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 14.2.2 sub h in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens ten minste 3,00 m bedraagt;
  • b. het bepaalde in lid 14.2.2 sub k ten behoeve van een verhoging van de goothoogte van ten hoogste 50% van de gootlengte van het hoofdgebouw dan wel woningblok tot ten hoogste 6,00 m;
  • c. het bepaalde in lid 14.2.2 sub k en l ten behoeve van het bouwen van een hoofdgebouw tot 1,00 m hoger dan de bestaande goothoogte en bouwhoogte;
  • d. het bepaalde in lid 14.2.2 sub m ten behoeve van een verhoging danwel een verlaging van de bestaande dakhelling;
  • e. het bepaalde in lid 14.2.2 sub q ten behoeve van een wijziging van de bestaande nokrichting;
  • f. het bepaalde in lid 14.2.3 sub a in die zin dat een bijbehorend bouwwerk tot ten minste 1,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd;
  • g. het bepaalde in lid 14.2.3 sub a en b in die zin dat een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een carport deels vóór de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte van een carport ten hoogste 20 m² bedraagt;
    • 2. de afstand van een carport tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 1,00 m bedraagt;
    • 3. de carport ten hoogste 1,00 m vóór de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan wordt gebouwd;
  • h. het bepaalde in lid 14.2.3 sub b in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 80 m².

14.4.2 Afwegingskader

De in lid 14.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeerssituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

14.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk voor bewoning;
  • b. het gebruik van woonhuizen voor gestapelde woningen.

14.6 Afwijken van de gebruiksregels
14.6.1 Afwijken woninggebonden bedrijvigheid

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf in een woning en daarbij bijbehorende bouwwerken, tot ten hoogste 50% van de bebouwde oppervlakte en tot een maximum van 40 m².

14.6.2 Afwegingskader

De in lid 14.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, indien:

  • a. de bewoner/gebruiker de bedrijfsactiviteit zelf moet uitoefenen;
  • b. het gebruik zowel naar aard als voor wat betreft de visuele aspecten ervan met het woonkarakter in overeenstemming is en de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft;
  • c. het gebruik geen onevenredige parkeerdruk met zich brengt;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon-, werk- en leefklimaat van aangrenzende gronden door hinder en/of gevaar.