direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Marsdijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Gelet op de sterke veroudering van de bestaande plannen is een actualisering van het juridisch-planologische kader gewenst. Dit is ook de doelstelling van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) waarin is bepaald dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. Behalve de wens voor actuele plannen bestaat er ook een grote behoefte aan standaardisering en uniformering van de ruimtelijke regelgeving in de gemeente Assen. Dit dient niet alleen het gemak en hanteerbaarheid van de plannen aan de zijde van de overheid, maar geeft ook duidelijkheid richting burgers en bedrijven.

Daarnaast wordt vanuit het landelijke project Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen (DURP) het wenselijk geacht de ruimtelijke regelgeving te herzien. Ook de gemeente Assen onderkent haar taak en ziet de voordelen ten aanzien van digitale plannen in, bijvoorbeeld op het gebied van het (digitaal) uitwisselen en raadplegen. Op het onderdeel digitale bestemmingsplannen zal verderop in dit hoofdstuk uitgebreider worden ingegaan.

Voor het plangebied Marsdijk geldt tenslotte nog het gegeven dat voor dit gebied 71 bestemmingsplannen gelden wat de overzichtelijkheid en de plantoetsing van initiatieven niet ten goede komt. Het opstellen van één regeling voor het gehele plangebied Marsdijk zorgt voor een overzichtelijk instrument om plannen ruimtelijke te toetsen.

1.2 Een actueel plan

Het bestemmingsplan is een belangrijk beleidsinstrument voor de gemeente. In het plan wordt het ruimtelijk beleid aangegeven voor de komende tien jaar en het dient tevens als toetsingskader voor bouwplannen en de ruimtelijke inrichting van het gebied. Vanwege dit laatste aspect is het voor bedrijven en burgers van belang dat het bestemmingsplan duidelijk aangeeft wat de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn. Vervolgens is van belang dat in vergelijkbare situaties een zelfde bouwmogelijkheid aanwezig is.

Met de herziening worden de volgende doelen nagestreefd:

  • een vermindering van het aantal bestemmingsplannen;
  • het afstemmen van bestemmingsplannen op herkenbare stadsdelen;
  • het bieden van een duidelijk (raadpleegbaar) en eenduidig kader;
  • de plannen moeten toekomstgericht zijn en voldoende flexibiliteit bieden (rekening houdend met nieuwe ontwikkelingen).

De actualisering van bestemmingsplannen heeft enerzijds betrekking op een aanpassing aan de feitelijke situatie, waarbij ook eventueel niet geregelde delen zullen worden betrokken. Anderzijds betreft de actualisering een aanpassing aan gewijzigde beleidsinzichten en aan gewijzigde juridische kaders. Dit betekent voor onderhavig bestemmingsplan een minder gedetailleerde opzet en één plansystematiek voor het gehele plangebied.

Het onderhavige bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard, dit houdt in dat het plan in beginsel gericht is op het regelen van de bestaande functies in het plangebied. Daarbij is rekening gehouden met de wijzigingen die zijn opgetreden sinds het van (rechts-)kracht worden van de diverse plannen. Daarnaast is in dit bestemmingsplan rekening gehouden met een aantal nieuwe ontwikkelingen. Voor deze veranderlocaties zijn ontwikkelingen binnen kaders en middels een procedure ex artikel 3.6, eerste lid, Wro mogelijk.

1.3 Ligging

Het bestemmingsplan "Marsdijk" heeft betrekking op de regeling van het gebruik van gronden en gebouwen die tot het woongebied Marsdijk kunnen worden gerekend. De situering en begrenzing van het plangebied van het bestemmingsplan "Marsdijk" is weergegeven op afbeelding 1. Het plangebied is gesitueerd ten noordooosten van het stadscentrum en ten noorden van het industrieterrein De Borgstee. Het gebied wordt globaal gezien begrensd door het Noord-Willemskanaal in het noorden, het Havenkanaal in het oosten, de Marsdijk in het zuiden en tot slot het Peelo in het westen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0001.jpg"

Afbeelding 1: de situering en begrenzing van het plangebied van het bestemmingsplan "Marsdijk"

Dit bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard, wel zijn twee ontwikkelingen voorzien. Op de locatie van het Hof van Assen en de WozoCo-locatie biedt dit bestemmingsplan ruimte voor ontwikkelingen door middel van een wijzigingsbevoegdheid.

Binnen het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd, op detailhandel en maatschappelijke instellingen na. Ten zuiden van het plangebied ligt het stadsbedrijvenpark, de Marsdijk tezamen met de Roegoorn en de Mahatma Gandhiweg vormen de scheiding tussen het woongebied en het bedrijventerrein. Het bedrijventerrein bestaat uit woon-werkeenheden gelegen tegen de grens van Marsdijk aan en daarachter pas gezoneerde bedrijven, te beginnen bij categorie 2 en daarna hoger.

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Momenteel gelden voor het plangebied de regelingen van 2 bestemmingsplannen en 71 uitwerkingsplannen. Hierna worden de vigerende regelingen genoemd, alsmede de vaststellingsdatum door de gemeenteraad.

naam bestemmingsplan   vastgesteld  
Partiële herziening Marsdijk II, de Bron   21-11-1996  
Uitwerkingsplan De Messchen 4   1-11-1996  
Uitwerkingsplan De Messchen 2   5-10-1995  
Partieel heruitwerkingsplan De Messchen 4   7-10-1996  
Marsdijk 2   23-1-1992  
Uitwerkingsplan De Messchen 1   21-6-1994  
Uitwerkingsplan het Hunebed   25-3-1998  
Uitwerkingsplan de Kleuven 2   17-8-1995  
Partieel heruitwerkingsplan De Slagen 3   6-12-199  
Uitwerkingsplan De Slagen 3   18-5-1994  
Uitwerkingsplan De Kleuven 1   24-3-1995  
Uitwerkingsplan De Slagen 4   25-7-1994  
Uitwerkingsplan De Slagen 2   21-6-1994  
Uitwerkingsplan De Hamel 3   21-6-1994  
Partieel heruitwerkingsplan De Hamel 3   4-5-1994  
Uitwerkingsplan De Hamel 2 - De Slagen 1   17-3-1993  
Uitwerkingsplan De Hullen 5 - De Slagen 2   25-8-1993  
Partieel heruitwerkingsplan De Hullen 5   8-11-1993  
Uitwerkingsplan De Hullen 2   7-7-1992  
Uitwerkingsplan De Hullen 4   18-12-1994  
Uitwerkingsplan De Hullen 3 - De Hamel 1   17-7-1992  
Uitwerkingsplan De Hullen 1   13-12-1993  
Partieel heruitwerkingsplan De Dreef 3 en 5   12-9-1994  
Bedrijventerrein Messchenveld I   19-10-2000  
Uitwerkingsplan De Dreef 3 en 5   30-6-1989  
Uitwerkingsplan De Bree 4   13-2-1989  
Marsdijk 1   14-2-1985  
Uitwerkingsplan De Beemd 2 en partieel heruitwerkingsplan Kleuvenstee 5   15-4-1993  
Partieel heruitwerkingsplan De Beemd 1   4-7-1991  
Uitwerkingsplan De Beemd 1   1-6-1990  
Partiële herziening Kleuvenstee   17-5-2001  
Uitwerkingsplan Kleuvenstee 7   13-5-1997  
Uitwerkingsplan Kleuvenstee 6   18-12-1992  
Uitwerkingsplan Kleuvenstee 3   6-7-1990  
Uitwerkingsplan Kleuvenstee 5   3-12-1991  
Uitwerkingsplan Kleuvenstee 2   18-12-1989  
Heruitwerkingsplan Kleuvenstee 7   24-9-2001  
Uitwerkingsplan Kleuvenstee 1   19-8-1986  
Uitwerkingsplan Kleuvenstee 4   27-3-1991  
Noodschool Marsdijk   26-10-2010  
Uitwerkingsplan De Bree 3   6-9-1988  
Uitwerkingsplan De Bree 2   13-7-1987  
Uitwerkingsplan De Bree 1 en de Heugte 3   19-8-1986  
Uitwerkingsplan Sportpark   28-8-1995  
Wegvak Peelo-Zuid   16-2-2006  
Uitwerkingsplan De Hof 1   4-6-1987  
Partieel Uitwerkingsplan De Hof 1   13-6-1988  
Uitwerkingsplan De Hof 2   30-6-1989  
Partieel Uitwerkingsplan De Hof 2   12-10-1992  
Uitwerkingsplan De Hof 3   4-6-1992  
Wijziging geluidszone stadbedrijvenpark   16-12-2011  
Uitwerkingsplan De Heugte 2 en 5   6-1-1987  
Partieel hertuitwerkingsplan De Heugte 2   20-5-1988  
Partiële herziening De Heugte 4   20-6-2002  
Uitwerkingsplan De Heugte 4   12-8-1986  
Uitwerkingsplan vlek 2.1 en 2.2   19-2-1986  
Uitwerkingsplan De Heugte 6   23-6-1988  
Partieel heruitwerkingsplan De Heugte 6   25-3-1992  
Uitwerkingsplan De Goorn 3   15-7-1993  
Uitwerkingsplan De Goorn 1   16-12-1987  
Uitwerkingsplan De Heugte 6   23-6-1988  
Uitwerkingsplan De Goorn 2   13-6-1988  
Partiële herziening Het Stoep 10   19-6-2003  
Uitwerkingsplan Het Stoep 5, 6, 7 en 8   9-1-1997  
Uitwerkingsplan Het Stoep 4   10-6-1996  
Uitwerkingsplan Het Stoep 3   10-6-1996  
Uitwerkingsplan Het Stoep 2   7-12-1995  
Uitwerkingsplan Het Stoep 1   2-5-1995  
Uitwerkingsplan Het Stoep 1a   16-10-1996  
Partiële herziening Het Stoep 9   18-3-1999  
Industrieterrein   21-9-1972  

1.5 Digitaal uitwisselbare ruimtelijke plannen

Het bestemmingsplan "Marsdijk" is digitaal opgezet op basis van het door de gemeente opgestelde "gemeentelijk Handboek Bestemmingsplannen". Bij de opstelling van dit Handboek is aansluiting gezocht bij het document "Op de digitale leest" van de NIROV en bij het project van de BnSP inzake de IMRO-gecodeerde bestemmingsplankaart. Ook voor de bestemmingsplantoelichting is er een standaardregime.

De gemeente Assen zal onderhavig bestemmingsplan in- en extern digitaal beschikbaar stellen voor raadpleging en uitwisseling. Daarmee wordt bijgedragen aan een effectiever en efficiënter ruimtelijke ordeningsproces.

1.6 Opzet van de toelichting

De indeling van deze toelichting is als volgt. De voor het totale plangebied relevante beleidsstukken op Europees, rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau zijn beschreven in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de huidige situatie van het plangebied en de op het plan betrekking hebbende onderzoeksaspecten. In hoofdstuk 4 ("planbeschrijving") is een beschrijving gegeven van de wijze waarop de verschillende functies in het plan zijn opgenomen. In dat hoofdstuk wordt ook ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden binnen het plangebied. In hoofdstuk 5 zal nadere aandacht worden besteed aan de planologisch-juridische aspecten van de opgenomen regelgeving. Een beschouwing over de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van de inspraak en van het gevoerde overleg zijn neergelegd in respectievelijk hoofdstuk 6 en 7.

1.7 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Marsdijk" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.000 bestaande uit 5 kaartbladen (tek. no.219726);
  • regels;
  • toelichting.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied opgenomen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen, waarin het gebruik van de gronden en de bebouwingsmogelijkheden zijn vastgelegd. In de toelichting zijn de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de relevante wet- en regelgeving en een beschrijving van de planopzet en gebiedsaspecten vermeld.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Algemeen

In de keuze van het te voeren beleid dient een gemeente rekening te houden met het opgestelde eigen beleid en dat van Europa, het Rijk, de regio en de provincie Drenthe. Dit geldt vooral daar waar beleidsuitgangspunten aan de orde komen die betrekking hebben op de inhoud van het plan. In dit hoofdstuk wordt het relevante rijksbeleid en provinciaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur, alle ruimtelijke relevante aspecten en de functionele structuur beschreven.

2.2 Europees beleid

Verdrag van Malta

Het Europese Verdrag van Malta (1992), ook wel Conventie van Valletta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat bijvoorbeeld om grafvelden, gebruiksvoorwerpen en resten van bewoning. Op iedere plaats in de bodem kan dit soort erfgoed zich bevinden. Vaak werden archeologen laat bij de ontwikkeling van plannen betrokken.

Hierdoor werd de aanwezigheid van archeologische waarden vaak pas ontdekt als projecten, zoals de aanleg van wegen of stadsvernieuwing, al in volle gang waren.

Op 16 april 1992 werd de verdragstekst door de leden van de Europese ministerraad in Valletta ondertekend. Daarmee is het verdrag de opvolger van een eerder Europees verdrag uit 1969 waarin vooral de bescherming van archeologische monumenten werd geregeld. Uitgangspunt van het nieuwe verdrag is dat het archeologische erfgoed al voordat het tot monument is verklaard, integrale bescherming nodig heeft en krijgt.

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw van bijvoorbeeld nieuwe wijken te beperken, is het vanaf 1 januari 2005 verplicht vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden.

Europese Kaderrichtlijn water

In het jaar 2000 is de nieuwe Europese 'Kaderrichtlijn water' in werking getreden. De richtlijn is in verschillende stukken beschreven. Het doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater in de Europese Gemeenschap, waarmee:

  • aquatische ecosystemen en de hiervan afhankelijke wetlands en terrestrische ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed en beschermd en verbeterd worden;
  • duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • er wordt bijgedragen tot afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Verschillende doelstellingen uit de Kaderrichtlijn zijn ook opgenomen in het landelijke waterbeleid. Aspecten zoals duurzaam gebruik maken bijvoorbeeld een belangrijk onderdeel uit van het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw (WB21)'. Ook in de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) zijn al vergaande doelstellingen ten aanzien van de waterkwaliteit opgenomen. Voor deze aspecten zijn daardoor vanuit de Kaderrichtlijn geen gevolgen te verwachten, die niet ook vanuit andere (nationale) wet- en regelgeving voortkomen.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat de juridische kaders voor ondermeer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, de mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Rijksbelangen werken nu veel directer door in de ruimtelijke plannen van andere overheden, dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke druk.

Conclusie

Door het nationale karakter van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlak met dit nationale juridische kader. Er kan geconcludeerd worden dat het onderhavige plan in overeenstemming is met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

2.3.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, die met de structuurvisie in procedure is gebracht.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.

Voor de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is een planMER opgesteld, dat voor de principiële beleidskeuzes de milieu-informatie verschaft. Op basis daarvan kan de Rijksoverheid een weloverwogen besluit nemen. Ook wordt eenieder op basis van het planMER geïnformeerd over de gevolgen van het voorgestelde beleid. Tevens is elke principiële beleidskeuze getoetst op de mogelijkheid van significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.

De exacte gevolgen van het loslaten van ruimtelijke regels kunnen niet van tevoren worden ingevuld, omdat deze afhankelijk zijn van de manier waarop decentrale overheden zelf invulling geven aan het beleid. Daarom zijn in het planMER de effecten binnen een bepaalde bandbreedte in beeld gebracht.

De nationale ruimtelijke belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

Conclusie

Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlak met dit nationaal beleid. Er kan geconcludeerd worden dat het onderhavige plan in overeenstemming is met de structuurvisie.

2.3.3 Nationaal Waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem, zowel oppervlaktewater,grondwater als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Het Nationaal Waterplan vervangt de Vierde Nota waterhuishouding en zet veel van het in de voorgaande nota’s waterhuishouding opgenomen beleid voort waaronder integraal waterbeheer en de watersysteembenadering. Daarnaast kijkt het waterplan verder vooruit om tot een klimaatbestendige aanpak te komen.

De waterparagraaf, waarin onder meer aan het waterplan is getoets, is opgenomen in hoofdstuk 3.4.

2.3.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn ondergebracht in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De regelgeving is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen. Daarmee zijn het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005), de Regeling saldering luchtkwaliteit, het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit vervallen.

De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.

Met de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.

De grenswaarden voor verschillende stoffen zoals voorgeschreven in de richtlijn 1999/30 EG van de Raad van de Europese Unie zijn niet gewijzigd ten opzichte van het Besluit luchtkwaliteit 2005. Maar de wet maakt nu wel onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. In het nieuwe Besluit NIBM (niet in betekenende mate) met onderliggende regelingen is vastgelegd onder welke omstandigheden ruimtelijke ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en als zodanig niet getoetst hoeven te worden aan de vigerende normen voor NO2 en PM10

Door de vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is er per 1 augustus 2009 sprake van "niet in betekenende mate" als een planontwikkeling minder dan 3% bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie PM10 (fijn stof) of NO2 (stikstofdioxide).

Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.

Indien de concentraties van een stof een stijging tot 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van de betreffende stof bedragen dan wordt dit beschouwd als 'niet in betekenende mate'. Binnen gestelde omvangsgrenzen (minder dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of minder dan 100.000 m² kantoorruimte) is geen toetsing aan de grenswaarden van de luchtkwaliteit noodzakelijk. Veronderstelt wordt dat er bij deze omvangsgrenzen geen stijging groter dan 3% zal plaatsvinden.

2.3.5 Verwerking in het bestemmingsplan

Het rijksbeleid heeft in beginsel geen concrete gevolgen voor het conserverende bestemmingsplan. Het plan is dan ook niet strijdig met rijksbelangen. Het rijksbeleid werkt wel door in het beleid van lagere overheden. Het rijksbeleid werkt tevens door in de verschillende omgevingsaspecten die in dit bestemmingsplan zijn getoetst.

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale staten van de provincie Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. Dit plan vervangt het Provinciaal Omgevingsplan zoals vastgesteld in 2004.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijke-economische ontwikkelingen van Drenthe voor de periode tot 2020, met soms een doorkijk naar de periode daarna. In de Omgevingsvisie worden de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein geformuleerd.

In de Omgevingsvisie Drenthe wordt Assen gepositioneerd binnen het nationaal stedelijk netwerk. Assen moet zich volgens de provincie Drenthe complementair aan Groningen kunnen ontwikkelen. De keuze voor verdichting van de stad die in het kader van de Florijnas is gemaakt, wordt daarbij onderschreven. Assen kan verder worden versterkt door het ontwikkelen van unieke en afwisselende woonmilieus.

Volgens de visiekaart 2020 behorend bij de Omgevingsvisie heeft het plangebied de functie verweving en heeft het de ambitie van stadsrandzone (visie op overgang stad-buitengebied). In de verwevingsgebieden gaat het om het samenkomen van verschillende functies, hierbij kan worden gedacht aan combinaties van landbouw, natuur, water, recreatie en landschap. De provincie wil actief inzetten op het vinden van slimme combinaties die de verschillende ontwikkelingen en belangen in deze verwevingsgebieden kunnen verenigen. Er worden drie vormen van verweving onderscheiden:

  • 1. verweving in de beekdalen, waar de waterfunctie samengaat met landbouw of natuur;
  • 2. verweving in de stadsrandzones, waar stad en platteland samenkomen;
  • 3. verweving in de ‘verwevingsgebieden’.

Het plangebied valt onder de verweving in de stadsrandzones. Voor dit gebied geldt het volgende. Door ontwikkeling en uitbreiding van de steden zijn in de loop der tijd nieuwe stadsranden ontstaan. De stadsrandzones vormen de overgang van stad naar landelijk gebied. Soms zijn deze hard begrensd door hoofdinfrastructuur (weg, water of spoor). Soms ook zijn de stadsranden helder begrensd door de landschappelijke waarde die het aangrenzende gebied vertegenwoordigt en om die reden ook wordt gekoesterd door de bevolking (‘emotionele verbondenheid’). Maar er zijn ook randen die niet duidelijk en definitief zijn begrensd of (nog) niet in de volle aandacht van de overheden staan. Hier bestaat het risico dat er zich ontwikkelingen voordoen die afbreuk doen aan de ruimtelijke kwaliteit, waardoor het gebied het predicaat ‘verrommeld’ krijgt. Voor deze gebieden is het van provinciaal belang dat het bij de gemeenten duidelijk is welk kwaliteitsbeeld wordt nagestreefd, welke activiteiten daarmee kunnen worden gestimuleerd en welke ontwikkeling als ongewenst moet worden beschouwd. Samen met de steden wil de provincie komen tot een programma voor de invulling van de stadsrandzones als ‘natuurlijke‘ overgangen tussen stad en platteland. De provinciale inzet voor dit gebied is:

  • het voorkomen van verrommeling;
  • het versterken van beeldkwaliteit (hoe toont de stad zich naar buiten);
  • het stimuleren van de mogelijkheden van recreatieve uitloop en medegebruik in aansluiting op de routestructuren in de omgeving;
  • het op natuurlijke wijze verbinden van stad en omgeving.

Conclusie

Het voornemen tot vaststellen van dit conserverende bestemmingsplan, past binnen de Omgevingsvisie van de Provincie Drenthe.

2.4.2 Provinciale Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 9 maart 2011 de Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid vastgesteld. De verordening is gericht tot de gemeente en bevat voorschriften waar ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, aan dienen te voldoen. Onder andere de regels voor het Nationaal Landschap Drentsche Aa zijn hierin vastgelegd, maar ook het toepassen van de SER-ladder en (duurzaam) gebruik van de ondergrond. Ten aannzien van dit laatste wordt een duidelijke afweging ten aanzien van provinciale beleidsdoelen voor WKO (warmte- koudeopslag) en geothermie verwacht. In de verordening is verder het principe neergelegd dat de provincie geen bemoeienis heeft met het gemeentelijk woonplan zelf, maar wil sturen op de regionale afstemming van een woonregio.

Conclusie

Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied (kaart D1 van de verordening). In het zuidoostelijk deel van het plangebied geldt een restrictie voor WKO die niet danwel beperkt zijn toegestaan. Deze beperking voor WKO geldt ook voor het gebied in het zuidwesten van het plangebied. Buiten het plangebied is aan de oostzijde parallel aan het Havenkanaal sprake van een Provinciaal EHS gebied. De actualisatie van het bestemmingsplan is mede gezien het consoliderende karakter mogelijk binnen het stedelijke gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0002.png"

Afbeelding 2: uitsnede Provinciale omgevingsverordening (bron: www. Drenthe.nl)

2.4.3 Verwerking in het bestemmingsplan

Het plangebied maakt onderdeel uit van bestaande stedelijk en bebouwd gebied in het stedelijk netwerk Gronningen-Assen. Het plan heeft hoofdzakelijk een consoliderend karakter en sluit aan de provinciale ruimtelijke beleidskaders.

2.5 Regionaal beleid

2.5.1 Regiovisie Groningen-Assen 2030

De Regio Groningen-Assen is een samenwerkingsverband van twaalf gemeenten en twee provincies. Samen vormen zij de belangrijkste concentratie van bevolking en werkgelegenheid in Noord-Nederland. Het samenwerkingsverband heeft een globale visie opgesteld (vastgesteld in 2004) voor de gewenste ontwikkeling van de regio tot 2030. De regio Groningen-Assen streeft naar een gezonde economische basis, een goede bereikbaarheid, een voldoende en gevarieerd woningaanbod en naar behoud van rust, ruimte en schone lucht. Voor Assen als tweede stad in de regio is een belangrijke rol weggelegd op het gebied van wonen, werkgelegenheid en voorzieningen en zorg. Met het oog op de ruim opgezette stedenbouwkundige structuur zal in Assen voornamelijk worden ingezet op meer (centrum)stedelijke woonmilieus.

De 12 gemeenten en 2 provincies in Regio Groningen-Assen werken gezamenlijk aan de voorbereidingen van een regionale woonvisie. In de visie wordt de woningbouwprogrammering binnen de gehele regio op elkaar afgestemd. De bouwsteden voor de regionale woonvisie zijn onder andere een woningmarktmonitor, een woonwensenonderzoek en de meest recente demografische gegevens.

Dit bestemmingsplan voorziet in een nieuwe bestemmingsregeling voor een gerealiseerde woonwijk. De regionale kaders voor woningbouw vormen daarom verder geen toetsingskader voor dit bestemmingsplan.

2.6 Gemeentelijk beleid

2.6.1 Hoofdstad Assen: Integrale structuurvisie Assen 2030

In de lokale structuurvisie 'Hoofdstad Assen 2030' zijn de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van Assen verwoord. Deze nieuwe structuurvisie, vastgesteld op 11 februari 2010, bouwt voort op Assen Koerst uit 2001, welke een toekomstvisie voor Assen voor 2020 geeft. Die visie vormt het product van een intensief ontwikkelingstraject met een actieve inbreng van de Asser bevolking. In de toekomstvisie wordt ingegaan op de ambities, de richting en de hoofdlijnen van keuzes. Kortom, de visie vormt het uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid.

In de visie wordt Assen omschreven als "een sociaal betrokken, sfeervol en leefbaar dorp in het groen met de economische en culturele levendigheid en variatie van een stad". De realisatie wordt mede vormgegeven vanuit het gedachtegoed dat ontwikkeld is binnen het programma van de "Asser School" waarin richting wordt gegeven aan de vormgeving van de stad binnen de Asser identiteit.

Eén van de punten die aandacht krijgen in de visie is een goede samenwerking in de regio. Het ziekenhuis maakt deel uit van het aanbod voorzieningen om de regio te kunnen bedienen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0003.jpg"

Afbeelding 3: Integrale structuurvisie Assen met daraop in rood anagegeven het plangebied (bron: gemeente Assen).

2.6.2 Gemeentelijk Verkeers en Vervoersplan

De Strategienota Gemeentelijk Verkeers en Vervoersplan (GVVP) is begin 2005 door de gemeenteraad vastgesteld. In de strategienota GVVP worden de hoofdlijnen van het verkeers- en vervoersbeleid en de verkeersstructuren voor de komende tien jaar vastgelegd. Daarna worden de verschillende onderdelen in deel- en uitvoeringsnota's uitgewerkt. De Nota Hoofdwegenstructuur wordt hiermee ook onderdeel van het totale gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid.

In de Asser situatie bestaat de kern van de lokale hoofdwegenstructuur uit een zogeheten ‘buitenring’. De buitenring bestaat uit Europaweg-Zuid, Europaweg-West, Europaweg-Noord (gedeeltelijk), Industrieweg en Overcingellaan. Het ziekenhuis is aan de Europaweg-Zuid gelegen. Deze kan worden aangemerkt als primaire ontsluitingsweg. Voor een goede bereikbaarheid van de woon- en werklocaties is het van groot belang dat de buitenring goed kan functioneren. Voor een goede verkeersafwikkeling zou in de toekomst de gehele buitenring in principe een inrichting met twee maal twee rijstroken moeten hebben.

De gemeente hanteert voor wat betreft het openbaar vervoer het uitgangspunt dat vanuit elke grotere woonwijk de binnenstad, het Wilhelminaziekenhuis en het NS-station bereikbaar moeten zijn.

2.6.3 Nota fietsverkeer

In de Nota Fietsverkeer is het fietsbeleid voor de komende 10 jaar verwoord en is een uitvoeringsprogramma opgenomen. Assen heeft de potentie om een echte fietsstad te worden. De stad is zo compact dat alle bestemmingen met de fiets goed te bereiken zijn. Het centrum en het NS-station liggen vanuit alle wijken in de stad op een fietsafstand van minder dan vijf kilometer. Speerpunt van het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerbeleid is daarom het stimuleren van het fietsverkeer. Daar liggen voor Assen grote mogelijkheden. De beleidsverantwoording geeft richting aan het onderhoud en de nog te realiseren fietsvoorzieningen in Assen. Het uitvoeringsprogramma is een overzicht van de fietsprojecten. Door verbetering van het fietsnetwerk in Assen worden werknemers en bezoekers gestimuleerd op de fiets naar het ziekenhuis en de daaraan gerelateerde functies te komen.

2.6.4 Groenstructuurvisie

Met de Groenstructuurvisie legt het gemeentebestuur van Assen het groenbeleid voor de gemeente voor langere termijn vast.

De Groenstructuurvisie geeft de drie groene ambities van het bestuur weer:

  • Assen beschermt de bestaande groenstructuren tegen claims op de openbare ruimte. Het gaat zowel om claims op de oppervlakte van het groen als om claims op de kwaliteit van het groen;
  • Assen bouwt waar nodig onvolledige groenstructuren uit en rondt deze af;
  • Assen betrekt de 'groene belangen' vroegtijdig in de ruimtelijke planvorming en zorgt voor een evenwichtige afweging.

2.6.5 Groene Frame

Het rapport 'Het Groene Frame van Assen' biedt een verdere invulling van het groene frame, zoals die in hoofdlijnen in de Groenstructuurvisie beschreven was. Op basis van een inventarisatie en een aanvullende analyse konden de knelpunten en kwaliteiten worden benoemd, die uitgedrukt zijn in kansen voor het groen en blauw. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in het opstellen van een aantal speerpunten. Concreet zijn de thema's 'Vervolmaking van het Groene Frame', 'Verbeterpunten inbreng groen in ruimtelijke planvorming' en de 'Actualisatie van de natuurwaarden van de hoofdverbindingen' uit de Groenstructuurvisie in het rapport Het Groene Frame van Assen uitgewerkt.

Speerpunten

De kansen en verbeterpunten van het Groene Frame van Assen zijn vertaald in 14 speerpunten. Deze speerpunten vormen samen de opgave, die Assen zich ten doel stelt voor de komende 20 jaar. Met de speerpunten worden de hoofdlijnen in concrete maatregelen vertaald met bijbehorende planning en een financiële onderbouwing.

2.6.6 Welstands- en reclamenota Assen

Er zijn verschillende redenen geweest om de Welstandsnota uit 2004 en de Reclamenota te actualiseren. Belangrijkste is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Ook is gekeken naar het functioneren van de Welstandsnota in de praktijk bij toetsing van bouwplannen en aanvragen voor reclame. In de nieuwe Welstandsnota wordt meer ingezet op een toegankelijker beleid, transparantie en een helder taalgebruik.

Uitgangspunt ‘gewoon’ en ‘bijzonder’

Een van de belangrijkste veranderingen ten opzichte van de Welstandsnota Assen uit 2004 is de verandering in de toetsingssystematiek. Uitgangspunt is het onderscheid tussen ‘gewoon’ en ‘bijzonder’. Een plantoetser bij de gemeente toetst aan de balie of een bouwplan gewoon of bijzonder is. Wil de aanvrager iets gewoons, dan volstaat toetsing aan de balie. Wil de aanvrager iets bijzonders, dan moet de aanvraag langs de welstandscommissie.

De plantoetser aan de balie bekijkt de aanvragen en plannen aan de hand van de criteria voor kleine bouwplannen, de gebiedsgerichte criteria en de reclamecriteria om wat voor soort aanvraag het gaat, en of deze in de categorie gewoon of bijzonder valt. Gaat het om een bijzonder bouwplan, dan toetst de welstandscommissie op de gebiedsgerichte en de algemene criteria.

Relatie met bestemmingsplan Marsdijk

Het plangebied van het bestemmingsplan valt binnen de gebiedstype 05. Planmatig opgezette wijken.

Welstandsbeleid

Het welstandsbeleid is gericht op het bieden van mogelijkheden voor het aanpassen en vernieuwen van bebouwing binnen de samenhang van het bouwblok, de straat of het cluster. De verandering moet passen binnen het grotere geheel en houden rekening met verwachte ontwikkelingen in de omgeving (zie vastgesteld bestemmingsplan). Daarnaast moet de verandering passen bij de specifieke plek. Aan een hoofdweg is de uitstraling van de bebouwing van groter openbaar belang dan aan een woonstraat.

Welstandstoetsing

Wanneer een aanvraag voldoet aan de gestelde welstandscriteria, wordt deze bestempeld als gewoon en daarmee als passend. Gebouwen met een andere functie dan wonen, gebouwen met een afwijkende schaal, als sprake is van bouwplannen aan meer dan één wooneenheid, of een bijzonder ontwerp dat afwijkt van de criteria, worden bestempeld als bijzonder en worden door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit getoetst op de Algemene criteria (hoofdstuk 5 van de Welstands- en reclamenota).

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0004.png"

Afbeelding 4: overzicht welstandscriteria (bron: gemeente Assen)

2.6.7 Gemeentelijke Waterplan en Rioleringsplan

De gemeente heeft op 20 juli 2006 het Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft een strategische visie van het gemeentelijk beleid omtrent het aspect water. In het plan zijn beleidskaders aangegeven waarbinnen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), Baggerplannen, bestemmingsplannen, groenplannen, herstructureringsplannen nader kunnen worden uitgewerkt. Het gemeentelijk waterplan is niet alleen voor de gemeente een belangrijk hulpmiddel, maar ook voor de waterschappen. Vooral vanuit de waterschappen is er sterke aandacht voor het stedelijk waterbeleid van de gemeente. Overleg met de waterschappen (waterkwaliteit/kwantiteit beheerders) over het te voeren beleid en uit te voeren maatregelen is gewenst om afstemming te bevorderen, effectiviteit van maatregelen te vergroten en kosten te beheersen.

Doelen van het waterplan zijn:

  • Het ontwikkelen van een gezamenlijke visie van gemeente en waterschappen op het waterbeheer in de gemeente Assen.
  • Het formuleren en uitvoeren van maatregelen om deze visie te verwezenlijken.
  • Een goede afstemming van het waterbeleid tussen de gemeente, de waterschappen en andere partijen die een verantwoordelijkheid hebben op het gebied van water.
  • Het verbeteren van de afstemming en coördinatie tussen de aandachtsgebieden ruimte, wonen, natuur, landbouw, milieu, economie en recreatie.

In het Waterplan is opgenomen dat in de bijbehorende planperiode het regenwaterstelsel van de gemeente Assen wordt gemonitord en vervolgens op basis van de vastgestelde ontwerp grondslagen wordt herberekend. Op basis van reeds gemaakte berekeningen is inzichtelijk gemaakt waar in de huidige situatie de knelpunten zich bevinden. In overleg met het waterschap zijn en worden gezamenlijk maatregelen voor deze knelpunten uitgewerkt.

Riolering

Riolering is nodig uit oogpunt van bescherming van de volksgezondheid, het tegengaan van wateroverlast en bescherming van het milieu. In het kader van de wet Milieubeheer is de gemeente verplicht een rioleringsplan op te stellen. In het GRP staat een overzicht van het rioolsysteem, hoe het riool beheerd wordt en welke invloed het rioolsysteem op het milieu heeft. Het GRP omvat zowel de aanleg van nieuwe riolering als het beheer van de bestaande riolering. Het is uitvoeringsgericht en wordt gebruikt als een technisch, financieel en organisatorisch planningsinstrument.

De invloed die de riolering en het beheer ervan heeft op het milieu en de waterkwaliteit in het bijzonder is hier van belang. Het GRP is een lange termijn plan met een geldigheidsduur van 4 jaar (2009-2012).

Voor het kostendekkingsplan, een integraal onderdeel van het GRP, is de beschouwde termijn 60 jaar. Deze periode is zo gekozen, omdat daarin tenminste éénmaal in de vervanging van alle onderdelen van de riolering wordt voorzien. Ten gevolge van de klimaatsveranderingen wordt in het kader van Waterbeheer 21e eeuw onderzoek gedaan naar herziening van de ontwerpnormen voor het watersysteem. Door toename van de temperatuur, bodemdalingen, neerslaghoeveelheden en intensiteiten zal het watersysteem op basis van inundatierisico’s moeten worden getoetst. Voor stedelijk gebied is in het kader van WB21 sprake van een ontwerpnorm met een inundatierisico van 1 maal in de 100 jaar. Bij revitaliseringplannen zal bij de aanleg van gescheiden watersystemen, het aanwezige regenwaterstelsel moeten worden vergroot met betrekking tot de bergingscapaciteit (“veerkrachtig systeem”). Derhalve wordt nu als beleidsuitgangspunt genomen voor de gehele gemeente Assen dat in ieder geval het huidige oppervlaktewatersysteem gehandhaafd dient te blijven (Stand-still beginsel) en zo mogelijk in geval van herstructurering en revitalisering met bergingscapaciteit wordt uitgebreid.

Water en waterkansenkaart

De waterhuishouding vormt een belangrijke randvoorwaarde voor mogelijke ontwikkelingen. Om de relatie tussen de wateraspecten en de ruimtelijke ordening te verbeteren worden in een samenwerkingsverband van waterschappen, provincies en betrokken gemeenten waterkansenkaarten ontwikkeld. De waterkansenkaart geeft gebieden aan die vanuit water meer of minder geschikt zijn om te bebouwen en tevens wordt aangegeven welke eisen aan eventuele bebouwing worden gesteld. De voorkeur voor de manier van bouwen van het waterschap is als volgt.

Waar dit mogelijk is wordt gestreefd naar het afkoppelen en infiltreren van neerslag in combinatie met duurzaam bouwen. Vervolgens is alleen duurzaam bouwen een eis, zonder veranderingen aan de grondwaterstanden. Waar daarmee onvoldoende drooglegging wordt bereikt, geldt de eis duurzaam bouwen met een beperkte drooglegging. Aan de gebieden die minder geschikt zijn vanuit waterhuishoudkundig oogpunt worden strikte voorwaarden gesteld, hier kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een eis om meer oppervlaktewater in plannen op te nemen of alleen aangepaste bebouwing toe te laten, bijvoorbeeld woonboten of gebouwen op palen in een meer. Bij toekomstige ontwikkelingen kan deze kaart gebruikt worden om te bepalen welke aspecten vanuit water meegenomen dienen te worden bij een specifieke locatieontwikkeling.

2.6.8 Woonbeleid

Sinds 2010 is het Woonplan Assen 2010-2030 van kracht. Met het woonplan wordt een accent gelegd op keuzemogelijkheden en variatie. Assen heeft zich uitgesproken voor groei naar 80.000 inwoners. Assen wil een duurzame CO2-neutrale stad zijn, dat zich ten doel steld in 2015 minimaal 50% van de bestaande woningen minimaal energielabel C heeft en minimaal 50% van de nieuwe woningen CO2-neutraal is. Om dit te bereiek nworde in projecten waar de gemeente de regie voert - een volledige CO2-neutrale gebiedsontwikkeling nagestreefd. Verder is één van de uitgangsputen van het woonplan de ondersteuning van de wens van veel ouderen om zo lang mogelijk in de huidige woningen te blijven wonnen. Daarnaast moet ruimte bestaan voor vernieuwende woontypes.

Dit bestemmingsplan voorziet in een conserverende planologische regeling, waarbij bestaande woningen worden bestemd en bestaande bouwmogelijkheden worden gerespecteerd. Voor een uitbreiding van grondgebonden woningen (in verband met de woonmogelijkheden voor ouderen) bestaan in het bestemmingsplan mogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken (op de begane grond) met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 65 m2 (bebouwingspercentage bouwperceel 60%). Het bestemmingsplan biedt verder mogelijkheden om wonen en werken te combineren.

2.6.9 Vrije beroepen en woninggebonden bedrijvigheid

Vrije beroepen zijn onder enkele voorwaarden rechtstreeks toegestaan bij een woning of bedrijfswoning. Met een afwijking van het bestemmingsplan is ook woninggebonden bedrijvigheid bij een woning of bedrijfswoning toegestaan.

2.6.10 Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Assen

Om zowel ruimte te bieden aan de ruimtelijke ontwikkeling van de stad als ervoor te zorgen dat er geen onnodige of onacceptabele veiligheidsrisico’s worden gelopen is het wenselijk om sturing te geven aan de situering van bedrijven met een risicocontour en aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaande risicocontouren. Daarom kiest de gemeente Assen voor gebiedsgerichte ambitieniveaus. Door onderscheid te maken in verschillende gebieden met verschillende ruimtelijke functies en daaraan gebiedsgerichte ambities te koppelen, combineert de gemeente Assen de gewenste veiligheidsniveaus optimaal met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen.

In de beleidsvisie Externe Veiligheid worden de volgende gebieden onderscheiden:

  • 1. Woonwijken;
  • 2. Buitengebied;
  • 3. Bedrijventerreinen;
  • 4. Transportzone (spoor, A28, N33).

Voor woonwijken kiest Assen voor een maximaal veiligheidsniveau. In woonwijken bevinden mensen zich gedurende het grootste deel van de dag en de week. Daar bevinden zich vaak ook de kwetsbare objecten als scholen, winkelcentra, bejaardentehuizen, e.d.

Per gebied zijn de ambities vertaald in randvoorwaarden met betrekking tot plaatsgebonden risico en groepsrisico. Dat leidt tot het overzicht in de onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0005.png"

2.6.11 Nota bodembeheer gemeente Assen

De nota Bodembeheer (2009) geeft invulling aan de bodemambities van de gemeente Assen met betrekking tot hergebruik van grond en baggerspecie. De gemeente Assen heeft voor gebiedsspecifiek beleid gekozen. Het grootste deel van de gemeente Assen heeft een diffuse bodemkwaliteit gelijk aan de achtergrondwaarde (schone grond). Het gebiedsspecifieke beleid houdt in dat binnen bedrijventerreinen categorie wonen grond (LMW2) kan worden toegepast. Binnen woonwijken mag alleen schone grond (achtergrondwaarde, LMW1) worden toegepast. De navolgende figuur toont de toepassingskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0006.jpg"

Afbeelding 5: Toepassingskaart (bron: gemeente Assen).

In de bodemparagraaf vindt toetsing in verband met de haalbaarheid ten aanzien van het aspect bodem plaats.

2.6.12 Archeologiebeleid

De gemeente Assen heeft als onderdeel van het archeologiebeleid bij de vaststelling van het beleid op 20 april 2012 een beleidskaart vastgesteld. Op basis van de archeologische verwachtingskaart, de geïnventariseerde vindplaatsen, het overzicht van alle (archeologisch) onderzochte terreinen en de beleidsrichtlijnen van de provincie Drenthe voor de terreinen die als “provinciaal belang archeologie” zijn aangemerkt is de beleidsadvies kaart opgesteld. Op de beleidsadvies kaart zijn de beleidskeuzes van de gemeente Assen weergegeven. Alle elementen hebben een eigen kleurcode gekregen. In de legenda van de kaart zijn hieraan archeologische adviezen gekoppeld. De kaart is dus het instrument om in het geval van ruimtelijke ingrepen te bekijken of archeologisch onderzoek dient plaats te vinden voordat een vergunning kan worden afgegeven.

Onderzoeksplicht

Archeologisch onderzoek altijd verplicht

In een aantal zones is in alle gevallen onderzoek verplicht. De vrijstellingsgrens is daar in principe dus op 0 m² gelegd. In Assen is in de volgende gebieden archeologisch onderzoek in alle gevallen noodzakelijk:

  • een zone van 50 m (een buffer met een straal van 50 m) rond bekende archeologische vindplaatsen, bekend door archeologische waarnemingen;
  • AMK-terreinen van zeer hoge archeologische waarde (waaronder de rijksmonumenten), hoge archeologische waarde en archeologische waarde, inclusief een bufferzone van 50 m (uitgezonderd de historische kernen, die ook als AMK-terrein zijn aangewezen);
  • een zone van 50 m rond voordes en bruggen, die potentieel zijn voortgekomen uit voorden;
  • depressies en laagten;
  • dekzandkopjes in beekdalen;
  • celtic fields.

Archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 100 m² Voor de historische kernen die op de AMK staan (oranje vlakken met arcering) geldt, in tegen stelling tot andere AMK-terreinen, wel een vrijstellingsgrens. Hetzelfde geldt voor de bufferzone rond de historische kernen (in blauw weergegeven), de paarse zone die de omvang van de historische kern in 1832 aanduidt en de paarse zones daarbuiten die de historische boerderijlocaties weergeven. In deze gebieden zijn alleen verstoringen groter dan 100 m² onderzoeksplichtig.

Archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 1.000 m²

Er geldt een onderzoeksvrijstelling van 1.000 m² voor alle gebieden met een hoge of middelhoge verwachting op de archeologische beleidsadvies kaart waar geen andere grenzen gelden door de aanwezigheid van bekende vindplaatsen of andere bijzondere bepalingen. Dezelfde ondergrens geldt voor essen en beekdalen, uitgezonderd de dekzandkopjes die zich daarin bevinden. Onderzoek hoeft niet plaats te vinden bij bodemingrepen ondieper dan 0,3 monder het maaiveld, uitgezonderd (natuur) terreinen zonder bouwvoor, zoals heideterreinen. Het ontbreken van een bouwvoor kan betekenen dat de archeologische resten zich direct aan of onder het oppervlak bevinden.

Archeologisch onderzoek en diepte van de ingrepen De vraag is hier of bij álle bodemingrepen wel archeologisch onderzoek zou moeten worden uitgevoerd. Bij gebieden met een vrijstellingsgrens van 1.000 m² geldt namelijk dat men naast een minimale omvang ook een bepaalde diepte de grond in moet gaan om de verplichting opgelegd te krijgen. Zo is geen archeologisch onderzoek nodig voor ploegwerkzaamheden op een es met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² en met een diepte van 25 cm. De bouwvoor is hier immers al eeuwenlang gemengd. In de gebieden met een vrijstellingsgrens van 0 m² ligt dit anders. Veel van deze gebieden zouden sterk te lijden hebben onder reguliere ploegwerkzaamheden, ook al gaan ze maar 25 cm de bodem in. De wallen van celtic fields kunnen door ploegen op den duur bijvoorbeeld helemaal verdwijnen. In principe geldt hier dat behoud in situ altijd voorop staat en dat ook ingrepen ondieper dan 30 cm onwenselijk zijn. Slechts wanneer duidelijk is dat in het betreffende gebied reeds lange tijd regelmatig wordt geploegd en het type vindplaats hiervan niet te lijden heeft, bijvoorbeeld door de diepteligging van de sporen, kunnen werkzaamheden tot 30 cm -Mv zonder onderzoek plaatsvinden.

In het geval van (deels) bovengrondse sporen (zoals celtic fields en grafheuvels) of van vuursteenvindplaatsen aan het maaiveld, kan uiteraard geen vrijstelling worden verleend en staat behoud voorop.

Geen onderzoeksplicht, wel meldingsplicht

In een aantal gevallen geldt geen onderzoeksverplichting. Het gaat om de volgende zones:

  • gebieden met een lage archeologische verwachting;
  • gebieden met een bekende diepe bodemverstoring;
  • gebieden die reeds eerder zijn onderzocht en waar voor het betreffende deelgebied
  • geen vervolgonderzoek nodig werd geacht of waar onderzoek reeds definitief is afgerond;
  • plangebieden waarvan het oppervlak aan ingrepen beneden een vrijstellingsgrens valt.

De vrijstelling van archeologisch onderzoek ontslaat iemand niet van de plicht archeologische vondsten te melden conform de Monumentenwet 1988, artikel 53. Als bij het uitvoeren van de ingrepen toch grondsporen en/of archeologische vondsten worden aangetroffen, dan moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de provinciaal archeoloog.

De archeologische (verwachtings-)waarden zijn vertaald in regels. Op grond hiervan is het, afhankelijk van de archeologische (verwachtings-) waarde verboden om zonder omgevingsvergunning bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren.

2.6.13 Duurzaamheidsvisie 2009-2015

De duurzaamheidsvisie 2009-2015 is een kaderstellende visie voor aanpalende beleidsvelden. In de visie wordt aangegeven op welke terreinen in het gemeentelijke beleid aandacht wordt besteed aan de bredere duurzaamheidsdoelstelling en wordt verwezen naar de ambities in deze beleidsterreinen. In een aantal gevallen zijn de ambities aangescherpt, vooral met het oog op de ambitie om CO2-neutraal te worden als gemeente. Enerzijds gaat het om maatregelen/ambities met betrekking tot de gemeentelijke organisatie en anderzijds om een duurzame ruimtelijke inrichting. Hoog op de agenda staan de volgende duurzame doelen:

  • energiebesparing in gebouwen;
  • ontwikkeling van groene, energiezuinige woonwijken en bedrijventerreinen;
  • milieuthema’s: water, bodem, lucht, geluid, afval en veiligheid.

De gemeente Assen streeft ernaar om duurzaam te bouwen met zo min mogelijk (milieu) kwaliteitsverlies in leefomgeving, natuur en landschap. Daarnaast bestaat het streven uit structurele toepassing van duurzaamheidsprincipes in de bouw en bij stedelijke ontwikkeling. Hierbij worden woningen en voorzieningen zo veel mogelijk op duurzame wijze gebouwd en de omgeving wordt duurzaam ingericht. De principes van duurzaam bouwen en de principes van het bevorderen van een hoogwaardige stedelijke ecologie zijn van toepassing.

Vanuit de "Provinciale Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid" wordt een duidelijke afweging ten aanzien van provinciale beleidsdoelen voor WKO (warmte-koudeopslag) en geothermie verwacht. De milieukundige en economische voordelen van het gebruik van bodemenergie rechtvaardigen - ook binnen de kaders van het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid en de gemeentelijke bodemvisie – een dergelijke afweging. De gemeente Assen wil een duurzame, CO2-neutrale gemeente zijn. De energiepotentiekaart (zie navolgende figuur) geeft een beeld welke duurzame energievorm de meeste potentie heeft. Op basis van de ambities uit de duurzaamheidsvisie en het energiebeleid bestaan op basis van de energiepotentiekaart voor dit plangebied vooral veel kansen voor het benutten van zonne-energie. Deze energievorm stimuleert de gemeente door zongericht te verkavelen en te adviseren over economische haalbaarheid. Bovendien bestaan hulpmiddelen zonne-energie lokaal te toetsen op haalbaarheid: http://energieloket.assen.nl/].

Het plangebied is gedeeltelijk in het zuidoosten en zuidwesten aangewezen als restrictiegebied voor WKO. Het plangebied maakt namelijk onderdeel uit van een verbodszone voor diepe boringen in verband met het waterwingebied ten zuidoosten van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0007.png"

Afbeelding 6: Energiepotentiekaart (bron: gemeente Assen).

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening onderzoek te verrichten naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkelingen van het gebied. Het onderzoek spitst zich toe op de voor dit bestemmingsplan relevante aspecten.

Zoals in de inleiding reeds vermeld, betreft het onderhavige plan voornamelijk een aanpassing aan de huidige regelgeving en opvattingen aangaande de ruimtelijke ordening. Dit bestemmingsplan wordt gekenmerkt door het regelen en vastleggen van de bestaande functies en structuren. Als algemeen uitgangspunt geldt, dat ontwikkelingen zoals die in het verleden tot stand zijn gekomen, als een gegeven worden geaccepteerd. Op een aantal locaties zijn nieuwe ontwikkelingen/veranderingen mogelijk. Hierop wordt door middel van een korte toelichting nader ingegaan. Een en ander betekent, dat een beschrijving wordt gegeven van het plangebied. Het onderzoek spitst zich toe op de voor dit bestemmingsplan relevante aspecten. In dit kader zal hierna achtereenvolgens aandacht worden besteed aan de huidige situatie in het plangebied en de verschillende deelgebieden, de van belang zijnde milieuhygiënische factoren en de gewenste ontwikkelingen in het gebied.

3.2 Beschrijving van de huidige situatie

3.2.1 Geschiedenis

De gemeente Assen bestaat uit negen wijken en negen dorpen. Tot de negen dorpen behoren: Zeijerveld, Zeijerveen, Ter Aard, Loon, Ubbena, Rhee, Witten, Anreep en Schieven.

De woonwijk Marsdijk werd gebouwd in de jaren 1980 en de eerste helft van de jaren 1990. In deze wijk wonen vooral veel gezinnen met kinderen. Langs de oude Marsdijk staan nog oude boerderijen uit de periode dat Marsdijk grotendeels bestond uit landbouwgebied.

3.2.2 Ruimtelijke karakteristiek en structuur

Hoofdstructuur

Voor de ontwikkeling van de wijk Marsdijk zijn twee bestemmingsplannen opgesteld, Marsdijk 1 en Marsdijk 2 die de ruimtelijke kaders bieden voor de invulling van het stedenbouwkundig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0008.png"

Afbeelding 7: Ontwikkelingsschets Marsdijk uit bestemmingsplan Marsdijk 1 vastgesteld 14 februari 1985 (bron: gemeente Assen).

Marsdijk is in twee fasen ontwikkeld. Het Anne Frank Plantsoen is de grens tussen Marsdijk I en II. De beide delen onderscheiden zich van elkaar door de stedenbouwkundige opzet. Marsdijk I heeft een opzet die sterk verwant is met de woonerf wijken uit de jaren ’80. De wijk bestaat uit kleine buurtjes, vaak geordend rondom een pleintje met groen en parkeren. De structuur van de wijk is in feite een optelsom van deze buurtjes. Ook de vele achterkanten richting openbaar gebied zijn kenmerkend voor dit deel van de wijk. De architectuur van de woningen is niet erg sprekend, maar enkele complexen van woningen kennen hele specifieke en kenmerkende aanbouwen, entrees, carports voor de voorgevel, dakvormen, verschil in goot- of bouwhoogte en/of verspringingen in de rooilijn. Het bestemmingsplan zal recht moeten doen aan deze oorspronkelijke opzet.

In Marsdijk II is de stedenbouwkundige opzet veel meer structurerend voor de wijk. Niet het buurtje, maar de wijk is de stedenbouwkundige eenheid. Kenmerkend zijn grotere stedenbouwkundige structuren als De Landjes, de Stoepveldsingel en het water bij de Messchen.

Er zijn in Marsdijk II enkele specifieke buurtjes te onderscheiden, zoals rond de Podzolhamel waar alle bebouwing (ook aan- en bijgebouwen) op minimaal 3 meter van de perceelsgrens staan. Dit garandeert een open en groen straatbeeld waarbij de woningen op ruime afstand van elkaar staan. Ook op dit soort plekken zal het bestemmingsplan recht moeten doen aan de opzet van deze buurtjes.

Marsdijk bestaat uit diverse buurten die af te leiden zijn uit de ontwikkelingsschets. De buurten zijn in alfabetische volgorde:

  • De Beemd
  • De Bree
  • De Dreef
  • De Goorn
  • De Hamel
  • De Heugte
  • De Hof
  • De Hullen
  • De Kleuven
  • De Messchen
  • De Slagen
  • De Stoep

In De Beemd, de buurt centraal in de wijk, zijn de (centrum)voorziening van de wijk Marsdijk aanwezig gebundeld rondom en in het winkelcentrum. Rondom dit wijkcentrum zijn als stedenbouwkundig accent diverse appartementengebouwen gesitueerd.

In de wijk zijn nog een aantal voorziening verspreid aanwezig zoals een kerkgebouw en basisschool nabij de kruising Martin Luther Kingweg - Mahatma Gandhiweg. Daarnaast zijn bij sommige woningen beroepen/ bedrijven aan huis aanwezig.

Verkeer

De buurten van de wijk Marsdijk worden ontsloten via een ringweg die door de wijk loopt. Deze ringweg bestaande uit de Mahatma Gandhiweg, Jan Palachweg, Alexander Dubcekweg en de Andrej Sacharovweg sluit aan op de Europaweg Noord. De snelheid op deze gebiedsontsluitingswegen is 50 km/uur.

Aan de westzijde van de wijk Marsdijk is tevens een ontsluiting via de Martin Luther Kingweg aanwezig op de Peelo richting de A28.

De woonbuurten zelf zijn ingericht als verblijfsgebied met een 30 km/uur regime. De inrichting van de buurten is zodanig dat er een veilige omgeving is gecreëerd rondom de wijkcentra, scholen en verzorgingshuizen.

Groen

Bij de bouw van de wijk Marsdijk is rekening gehouden met het onderliggende landschap. In de wijk komen het Beekdal ‘De Landjes’ en de oude weg ‘Marsdijk’ duidelijk naar voren. Op een lager schaalniveau zijn houtwallen en enkele solitaire bomen behouden.

Naast de oude structuren zijn er forse groenstructuren aangelegd langs de hoofdontsluitingsroutes. De vormgeving is ruim van opzet en bestaat vaak uit gras met laanbomen en/of solitaire heesters.

Het Anne Frankpark is een grote groene hoofdstructuur in de wijk die niets met de ontsluitingsroutes te maken heeft. De voornaamste functies zijn groen en water. Het centrale gedeelte van het park is recentelijk vernieuwd. Openheid (voornamelijk gras met bomen) en de zichtlijn van noord naar zuid (en vice versa) zijn de belangrijkste kenmerken van dit park.

Binnen de wijk worden vooral De Landjes en het Noord Willemskanaal gebruikt voor een recreatief rondje lopen of fietsen. Het Anne Frank Park en Marsdijk worden minder voor recreatief verkeer gebruikt.

Vanuit Marsdijk zijn er diverse mogelijkheden om naar het omliggende gebied te gaan voor recreatie. Over het Noord Willemskanaal en het Havenkanaal liggen ieder twee bruggen. Bij de kop van Marsdijk (Meeuwmesschen) ontbreekt een doorgaande route naar de Drentse Aa en naar het recentelijk aangelegde beekdal de Messchen.

Dwars door Mardijk loopt een fietspad. Het fietspad wordt begeleid door een lint van groen dat voor een scheiding zorgt tussen wonen en verkeer. Deze scheiding is van groot belang voor de beleving van het fietspad en de sociale veiligheid. Ondanks de grootte van dit lint is het groen voor de groene hoofdstructuur in Marsdijk van ondergeschikt belang.

De Landjes steekt als een soort vinger de wijk in. Dit is een zone waar de natuur de belangrijkste functie heeft. Recreatie is daarnaast een belangrijke functie. De inrichting en het beheer is gericht op natuur.

Elke buurt heeft zijn eigen groene vlek. Deze groene vlekken zijn typisch voor de opzet van Marsdijk, maar deze grote speelvelden behoren niet bij de hoofdstructuur van Marsdijk.

De aanwezigheid van bomen in de wijk is vooral gekoppeld aan de wegenstructuur.

Alle ontsluitingswegen worden min of meer begeleid door lanen bestaande uit bomen. In veel buurtjes komen zeer weinig bomen voor (de Messchen, de Hamel, de Stoepen). Hier bestaat de groene aankleding van de straten voornamelijk uit (voor)tuinen.

Water

Langs het plangebied Marsdijk liggen twee grote waterwegen. In het noorden van het plangebied ligt het Noord-Willemskanaal en langs de oostzijde het Havenkanaal. Beide waterwegen zorgen voor een harde grens tussen de wijk en het landelijk gebied (oostzijde) en bedrijventerrein (noordzijde).

Aan het Noord-Willemskanaal is ter hoogte van de Sternmesschen en Steigermesschen een kleinschalige haven aanwezig waar pleziervaartuigen kunnen worden aangelegd. Als herkenningspunt is op de kop van deze haven een appartementengebouw gerealiseerd. Het water van het Noord-Willemskanaal loopt voor een deel de woonbuurt in.

Langs de westoever van het Havenkanaal is een gebied aanwezig met voornamelijk een natuurfunctie. In dit gebied zijn diverse watergangen aanwezig die tot ver in de wijk Marsdijk (tot aan de Marsdijk) lopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0009.png"

Afbeelding 8: Groen- en waterstructuur Marsdijk (bron: gemeente Assen).

3.2.3 Ontwikkelingen

In Marsdijk liggen een beperkt aantal dynamische plekken waar in de toekomst ontwikkelingen zijn voorzien.

Driesprong

De plannen voor de Gereformeerde Basisschool De Driesprong zijn door middel van een omgevingsvergunning mogelijk gemaakt en opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

Toekomstige ontwikkelingen

In de wijk liggen twee nog onbebouwde locaties, het Hof van Assen en de WoZoCo-locatie.

Hof van Assen

In de noordwesthoek van het plangebied is een ontwikkeling gepland die bekend is onder de naam Hof van Assen. In 2008 is deze ontwikkeling mogelijk gemaakt door middel van een vrijstellingsprocedure. Het plan bestond uit een woontoren met koopappartementen, een appartementengebouw met seniorenwoningen en een verpleegtehuis in de laagbouw. Al vrij snel werd duidelijk dat het plan in deze vorm niet gerealiseerd zou worden, maar op basis van de verleende vrijstelling bestaan de bouwrechten nog wel. Omdat het nog steeds wenselijk is dat er op deze locatie een soortgelijke ontwikkeling plaatsvindt, worden de verleende rechten overgenomen in dit bestemmingsplan. Er wordt een wijzigingsbevoegheid opgenomen om de planvorm (bouwvlak, bouwvorm) te wijzigen en het gebied wat anders in te vullen dan specifiek in 2008 is aangevraagd. Het is bij het wijzigen van belang om de diverse milieuaspecten te respecteren. De aanwezige hoogspanningsleiding, gasleiding en contouren in verband met de naastgelegen sportvelden en het wegvak Peelo zorgen ervoor dat niet het gehele gebied bebouwd kan worden.

WoZoCo-locatie

Het gebied dat doorgaans wordt aangeduid als WoZoCo locatie (Woon Zorg Complex) is gelegen in de driehoek tussen de Markedreef, de Hannie schaftweg en de Jan Palachweg. Dit gebied heeft al sinds 1984 (bestemmingsplan Marsdijk I) een bestemming woondoeleinden met uitwerkingsplicht. Deze rechten worden gerespecteerd en vertaald in een wijzigingsbevoegdheid. Er wordt een woonbestemming zonder bouwvlak opgenomen op deze locatie. Via een wijzigingsbevoegdheid kan een bouwvlak worden toegevoegd, passend binnen de bestaande uitwerkingsregels.

Buiten deze dynamische gebieden zal de bestaande stedenbouwkundige structuur in de planperiode niet wezenlijk wijzigen. Het bestemmingsplan legt het woongebied conserverend vast. Hierbij is vooral een goede (specifieke) aan- en bijgebouwen regeling van belang die recht doet aan de specifieke stedenbouwkundige opzet van de verschillende deelgebieden van Marsdijk.

3.3 Milieuhygienische aspecten

Bij de opstelling van een bestemmingsplan is het van belang om na te gaan in hoeverre milieuhygiënische factoren belemmeringen opleveren voor de voorgestane ontwikkelingen. Hierna wordt aandacht besteed aan een aantal relevante milieuaspecten.

3.3.1 Relatie bedrijfsactiviteiten/ woningen

Ter bevordering van de coördinatie milieuwetgeving - ruimtelijke ordening wordt ter beoordeling van de aanvaardbaarheid van bedrijven op verschillende afstanden van het (toekomstige) woonmilieu veelal gebruik gemaakt van de VNG-bedrijvenlijst zoals opgenomen in de uitgave "bedrijven en milieuzonering". De in deze bedrijvenlijst opgenomen bedrijven zijn op basis van milieuaspecten ingedeeld in categorieën. Hiertoe zijn de aspecten geur, stof, geluid en gevaar kwantitatief beoordeeld, hetgeen zich weerspiegelt in een afstand van het bedrijf tot aaneengesloten woonbebouwing, die gewenst is om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Van elk van de aspecten is de gewenste afstand bepaald. Uit de vier verkregen afstanden wordt de uiteindelijke afstand afgeleid door de grootste daarvan aan te houden.

In het plangebied bevindt zich geen zware bedrijvigheid. Ten zuiden van het plangebied ligt het Stadsbedrijvenpark. De bedrijfscategorie van de percelen die grenzen aan het plangebied is afgestemd op de nabij gelegen woningen in de wijk Marsdijk. De rand van het terrein is voornamelijk ingericht met woon-werkeenheden met een maximale bedrijfscategorie 2 (bedrijvigheid in of nabij een woonwijk). Het bedrijventerrein ten noorden van het plangebied is ingericht met bedrijven in de milieucategorie 2 en 3.2. De afstand tussen de bedrijven en het plangebied bedraagt echter 100 meter of meer. De toets aan de VNG-bedrijvenlijst levert dan ook geen problemen op.

3.3.2 Geluidhinder

Inleiding

De Wet geluidhinder (Wgh) regelt de mate waarin het geluid veroorzaakt door wegen, spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen geluidgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen, scholen e.d.) mag belasten. Voor wegverkeer stelt de wet dat de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB in principe niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeurgrenswaarde van 55 dB in principe niet worden overschreden. Voor industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen mag de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in principe niet worden overschreden.

Wanneer geen nieuwe geluidsgevoelige functies worden ontwikkeld, geldt op basis van artikel 76 lid 3 Wgh geen onderzoeksverplichting.

Indien in het nieuwe of herziene bestemmingsplan plannen tot nieuwbouw van geluidsgevoelige objecten zijn opgenomen dient, bij situering in één van bovengenoemde zones, een akoestisch onderzoek verricht te worden naar de geluidsbelasting op de gevels. Na uitvoering van akoestisch onderzoek kunnen, indien nodig, geluidsbeperkende maatregelen worden genomen en/of hogere waarden bij het bevoegd gezag worden aangevraagd.

Wegverkeer

Het woongebied Marsdijk is ingericht als verblijfsgebied. Daarbij geldt over het algemeen een 30 km-regime, zodat de snelheid van het autoverkeer wordt gereduceerd. Sinds 2004 zijn alle woongebieden grotendeels ingericht als 30 km/uur gebied. Met een maximale snelheid van 30 km/uur kan, met een afgestemde inrichting, een veilige omgeving worden gecreëerd rondom wijkcentra, scholen en verzorgingshuizen.

Marsdijk kent een aantal gebiedsontsluitingswegen. Deze ontsluitingswegen vormen in Marsdijk een 'lus' door de wijk die bestaat uit de Martin Luther Kingweg, Mahatma Ghandiweg, Jan Palachweg, Alexander Dubcekweg en Andrej Sacharovweg. Op deze wegen is de maximum snelheid 50 km/uur.

Direct ten westen van het plangebied ligt de ontsluitingsweg Peelo waar eveneens een maximum snelheid van 50 km/uur geldt.

Deze wegen hebben aan weerszijden van de wegas een geluidszone van 200 meter (artikel 74 Wgh). Deze wegen zijn derhalve akoestisch gezien relevant bij nieuwe ontwikkelingen.

Spoorweg Groningen-Zwolle

De geluidszone langs het spoortraject (art. 106b Wgh) in Assen heeft een breedte van 500 meter aan weerszijden van het spoor. De oostelijke grens van het plangebied (Agaatstoep, Amarilstoep, Jadestoep, Juweelstoep, Koraalstoep, Parelstoep, Marsdijk) ligt op de kortst gemeten afstand op circa 200 meter van de spoorlijn verwijdert. Dit houdt in dat het zuidoostelijke deel van het plangebied voor circa 300 meter in de geluidszone valt. Het gaat hierbij globaal om het gebied ten oosten van de Stoepveldsingel gerekend vanaf de kruising Kristalstoep - Kormalijnstoep.

De spoorweg Groningen-Zwolle is derhalve akoestisch gezien relevant bij nieuwe ontwikkelingen.

Industrieterreinen

Ten zuiden van het plangebied ligt het Stadsbedrijvenpark. Dit industrieterrein is vanwege de geluidsbelasting door de aanwezigheid van een grote lawaaimaker gezoneerd. Het plangebied Marsdijk ligt ruimschoots buiten de zonering van het Stadsbedrijvenpark. De geluidzones van het Stadsbedrijvenpark vormen daarmee in dit bestemmingsplan geen akoestisch aandachtsgebied.

Onderzoek

Dit bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen en daarmee nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk. Er worden ook geen nieuwe wegen aangelegd of maatregelen genomen aan bestaande wegen. Akoestisch onderzoek is daarmee niet aan de orde.

Voor toekomstige ontwikkelingen, zoals de beide wijzigingsgebieden, zal bij de concrete uitwerking van de plannen op deze locaties een akoestisch onderzoek moeten worden uitgevoerd. Naast de gevelbelasting van (spoor)wegen en industrie betreft het ook de gevelisolatie in relatie tot de maximale binnenwaarde van het geluid zoals vastgelegd in het Bouwbesluit.

Conclusie

Het aspect geluid vormt vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan geen belemmering voor de uitvoerbaarheid daarvan.

3.3.3 Externe veiligheid

Inleiding

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen moeten tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt. Hiervoor zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regels gesteld. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.

Bij de beoordeling van externe veiligheid in relatie tot de ruimtelijke ordening worden twee soorten risico's onderscheiden; plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt als een kans per jaar en wordt verbeeld in een vaste norm (PR 10-6). Bij het groepsrisico gaat het om de cumulatieve kansen per jaar dat een aantal personen overlijdt als gevolg van hun aanwezigheid in het invloedgebied van een inrichting of een transportas, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico bestaat geen wettelijke norm waaraan getoetst wordt. In plaats daarvan wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen moet onderzocht worden of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds vanwege het plaatsgebonden risico. Tevens moet onderzocht worden of (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedgebied van risicovolle inrichtingen liggen, en zo ja, wat dan de bijdrage is aan het groepsrisico.

Onderzoek

Ondergronds transport van gevaarlijke stoffen

Dwars door het westelijk plangebied loopt een aardgastransportleiding N-521-40 van de Gasunie (zie figuur 10). Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dient rekening te worden gehouden met de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico is vastgesteld dat nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR niet zijn toegestaan. Er zijn rondom de buisleiding geen 10-6 risicocontouren aanwezig en conform de wetgeving (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn er dan geen knelpunten (saneringsgeval). Met andere woorden de 10-6 risicocontour ligt op de buisleiding. Ook dient een afstand van 4 meter aan weerszijden van de leiding (de zogenaamde belemmeringstrook) in acht worden genomen. Omdat sprake is van een conserverend bestemmingsplan is aanpassing van bijvoorbeeld bebouwings-percentages, bouwvlakken en bebouwingshoogtes in basis niet mogelijk, de bestaande situatie blijft immers gehandhaafd. Het aspect groepsrisico zal zich gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplannen beperken tot een lichte verantwoording van het groepsrisico en het vastleggen van de bestaande situatie (zie rapport risicoanalyse Externe Veiligheid 19 maart 2013).

Het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan wordt gezien als het moment waarop de nul-situatie van onderhavig plangebied wordt vastgesteld.

Bovengronds transport van gevaarlijke stoffen

Ten oosten van het plangebied loopt de spoorlijn Zwolle-Groningen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ter hoogte van het plangebied ligt de PR 10-6 contour op de spoorlijn en daarmee ruimschoots buiten het plangebied. Hierdoor zijn er geen knelpunten t.a.v. het plaatsgebonden risico. Het invloedgebied van het groepsrisico van betreffende spoorlijn (200 meter zone aan weerszijden spoorlijn) strekt zich voor een klein deel uit in het plangebied. Echter vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan zal het groepsrisico niet toenemen en is een verantwoording van een toename van het groepsrisico niet aan de orde.

Ten westen van het plangebied loopt wegvak Peelo, waarover incidenteel transport van gevaarlijke stoffen (LPG en propaan) richting Stadsbedrijvenpark gaat. Het transport is zo incidenteel, dat er geen sprake is van een PR 10-6 contour en van een invloedgebied (GR) rondom het wegvak. Hierdoor en vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan zijn er geen knelpunten t.a.v. het plaatsgebonden risico en groepsrisico.

BEVI-inrichtingen

Ruim buiten het bestemmingsplangebied liggen, op het Stadsbedrijvenpark en bedrijventerrein Messchenveld, enkele BEVI-inrichtingen. Hier vindt opslag van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedgebied van het groepsrisico, en daarmee helemaal de PR 10-6 contour, van betreffende risicobronnen strekt zich niet over het plangebied uit. Hiermee (en vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan) zijn er geen knelpunten t.a.v. het plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Externe veiligheid in plangebied Marsdijk

Zoals in onderstaande figuur is weergegeven liggen er in het plangebied Marsdijk een tweetal relevante leidingen enerzijds een gasleiding van de Gasunie en anderzijds een bovengrondse hoogspanningsleiding in beheer bij TenneT.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0010.png"

Afbeelding 9: Overzicht relevante leidingen (bron: gemeente Assen).

Transport van gevaarlijke stoffen

Over het Asser grondgebied worden gevaarlijke stoffen getransporteerd per spoor en over de weg. Transport over het water is voor Assen niet aan de orde. Per spoor van Zwolle naar Groningen, langs de oostrand van het centrum van Assen, vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Via de (snel) wegen A28 en N33 vindt transport plaats langs de west- en zuidzijde van Assen. Transport van – voornamelijk – LPG vindt plaats via de noordelijke invalsweg (wegvak Peelo) naar het Stadsbedrijvenpark. Via de westelijke invalswegen (Balkenweg en Europaweg Zuid) vindt transport plaats van ammoniak naar de Smelt en van LPG naar de daar gelegen LPG-stations.

Ondergronds transport van gevaarlijke stoffen

Vanuit de gaswinninglocaties van de NAM ten zuiden, westen en noorden van Assen lopen ondergrondse hogedrukgasleidingen langs, vooral, het westelijke deel van Assen. Langs de noord- en oostzijde van Assen lopen dergelijke gasleidingen van de Gasunie, met aftakkingen naar de gasverdeelstations in Marsdijk en aan de Witterstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0011.png"

Ligging gasleiding (rode lijn) in plangebied Marsdijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0012.png"

Afbeelding 10: Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl).

Bovengrondse hoogspanningsleidingen

Bovengrondse hoogspanningsleidingen vallen niet onder de reikwijdte van het externe veiligheidsbeleid. De aanwezigheid van een vorm van zonering langs bovengrondse hoogspanningslijnen en de ruimtelijke implicaties, die dit heeft, heeft er toe geleid om dit item toch in deze beleidsvisie op te nemen.

Langs de westzijde van Assen lopen, parallel aan de A28, een 220 kV en een 110 kV hoogspanningslijn van Tennet. Deze lijnen lopen vanaf de zuidelijke gemeentegrens naar het trafostation Zeyerveen ten noordwesten van Assen. De 220 kV lijn loopt vervolgens door naar Groningen en de 110 kV lijn buigt af richting woonwijk Marsdijk, waar deze eindigt op het trafostation Marsdijk. Deze laatste lijn loopt over het westelijk deel van het bestemmingsplangebied en eindigt op het trafostation direct ten zuiden van het plangebied.

Belemmerende strook

In het verleden werd in nieuwe bestemmingsplannen aan weerszijden van het hart van het leidingtracé een zone van 25 meter in principe vrijgehouden van bebouwing, masten en bomen. Deze zone komt overeen met de zogenaamde “belemmerende strook” van de leidingbeheerder. De zone betreft een onderhouds- en veiligheidszone. Binnen deze strook kon en kan alleen bebouwing gerealiseerd worden met uitdrukkelijke toestemming van de leidingbeheerder.

In het vigerend bestemmingsplan is een belemmerende strook van 25 meter meegenomen. Bij de uiteindelijke uitwerking zijn destijds een aantal woningen binnen betreffende zone geprojecteerd en gebouwd. Hierover is destijds contact geweest met de toenmalige leiddingbeheerder (E.G.D.), die hiervoor toestemming heeft verleend.

Indicatieve zone

In 2005 is een beleidsadvies van het ministerie van VROM verschenen inzake de afstand van nieuwe gevoelige bestemmingen tot hoogspanningsleidingen. Dit in verband met de mogelijke effecten van magnetische velden van hoogspanningslijnen op de gezondheid van kinderen. Gevoelige bestemmingen zijn in dit geval woonhuizen, scholen, kinderdagverblijven en crèches. In dit verband wordt thans een indicatieve zone gehanteerd. De 110 kV lijn heeft volgens www.rivm.nl/hoogspanningslijnen een indicatieve zone van 50 meter ten opzichte van het hart van de hoogspanningsleiding.

Lijn   Spanning kV   Indicatieve zone   Specifieke zone   Netbeheerder  
Zeyerveen - Marsdijk   110   2 x 50 meter   niet berekend   Tennet TSO B.V.  

Is er bij nieuwe plannen van gevoelige bestemmingen overlap met de indicatieve zone dan is het VROM advies om, in overleg met de netbeheerder, de zogenaamde specifieke zone te laten vaststellen. Uiteindelijk wordt geadviseerd om geen nieuwe gevoelige bestemmingen binnen de specifieke zone (0,4 µT zone) toe te staan.

Gemeentelijk beleid

Bij nieuwe ruimtelijke plannen rondom hoogspanningsleidingen wordt op basis van de gemeentelijke Beleidsvisie externe veiligheid thans voor gevoelige bestemmingen (woningen, crèches en kinderopvangplaatsen) in beginsel de indicatieve zone gehanteerd en voor niet gevoelige bestemmingen (zoals bedrijfsgebouwen) in principe de belemmerende strook. De indicatieve zone voor de betreffende hoogspanningslijn (110 kV-lijn) is 50 meter. Indien bij nieuwe plannen voor gevoelige bestemmingen overlap met de indicatieve zone optreedt, dan laat de gemeente, in overleg met de netbeheerder, de zogenaamde specifieke zone bepalen. Uiteindelijk wordt dan geadviseerd om geen nieuwe gevoelige bestemmingen binnen de specifieke zone (0,4 uT zone) toe te staan.

In dit bestemmingsplan worden überhaupt geen nieuwe, gevoelige bestemmingen toegelaten en daarmee ook niet binnen de indicatieve zone. De bestaande gevoelige bestemmingen zijn eerder gerealiseerd waardoor sprake is van een bestaande functie en bestaande bebouwing.

Door onderzoek aan de Driesprong is bekend waar ter hoogte van de Hildeheugte, Manningahof en Huningahof de specifieke zone ligt. De bestaande woningen liggen buiten deze specifieke zone.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan en vanwege de ruime afstand van de meeste risicobronnen tot het bestemmingsplangebied geen belemmering voor de uitvoerbaarheid daarvan.

In dit bestemmingsplan is, net als in het vigerende bestemmingsplan, een belemmerende strook van 5 meter aan weerszijden van het hart van ondergrondse Gasunieleiding met een dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding en in de regels.

Het aspect hoogspanning vormt vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan eveneens geen belemmering voor de uitvoerbaarheid daarvan.

In dit bestemmingsplan is een belemmerende strook van 25 meter aan weerszijden van het hart van de 110 kV-lijn met een dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding en in de regels.

3.3.4 Bodem

In de Duurzaamheidsvisie 2009 - 2015 zijn de bodemambities van de gemeente Assen opgenomen. In de Nota bodembeheer wordt hieraan met betrekking tot hergebruik van grond en baggerspecie invulling gegeven.

De Nota bodembeheer heeft tot doel hergebruik van grond en baggerspecie te stimuleren en reguleren, waardoor aanzienlijk wordt bespaard op het gebruik van grondstoffen en invulling wordt gegeven aan een verantwoord en duurzaam bodemgebruik.

Aanleiding voor het formuleren van nieuw beleid voor hergebruik van grond en baggerspecie is de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit in 2008. Gemeenten kunnen het generiek (landelijk) beleid volgen of kiezen voor maatwerk op lokaal niveau; het formuleren van gebiedsspecifiek beleid. Voor een industrieterrein kan bijvoorbeeld een andere chemische bodemkwaliteit worden nagestreefd dan voor een woongebied of waardevol natuurgebied. De gemeente Assen heeft voor gebiedsspecifiek beleid gekozen. Gemotiveerd wordt waar in de gemeente gestreefd wordt naar een betere bodemkwaliteit en waar een beperkte vermindering van de gemiddelde bodemkwaliteit wordt toegestaan. De totale gemiddelde bodemkwaliteit bij hergebruik in de gemeente blijft hierbij gelijk. Uitgangspunt hierbij is dat zoveel mogelijk ruimte wordt gegeven aan hergebruik waarbij risico’s voor de mens en het milieu niet optreden.

Om grond of baggerspecie her te gebruiken is inzicht in de mate van diffuse verontreiniging in de gemeente Assen noodzakelijk. Hiervoor is een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Hieruit blijkt dat in Assen de diffuse bodemkwaliteit prima geschikt is voor het huidige bodemgebruik. Enkel bij hergebruik van grond is de bestemming van grond aan voorwaarden verbonden, afhankelijk van de kwaliteit en de bestemming van de toe te passen grond. Voor het bepalen van de hergebruikmogelijkheden is een toepassingskaart opgesteld die weergeeft waar op basis van de functie ontgraven grond kan worden hergebruikt in de gemeente.

De gemeente Assen heeft tot taak toe te zien op naleving van de regels uit het Besluit bodemkwaliteit en zo nodig bestuursrechtelijk op te treden. De inwerkingtreding heeft gevolgen voor de werkwijze en brengt veranderingen mee in de uitvoering, toezicht en handhaving bij hergebruik van grond en baggerspecie.

De bodemkwaliteitskaart moet eens per vijf jaar beleidsmatig worden geactualiseerd en vastgesteld. In een dergelijke situatie dient eveneens beoordeeld te worden of de Nota bodembeheer dient te worden herzien. Uiterlijk tien jaar na vaststelling zal de Nota bodembeheer geëvalueerd moeten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0013.png"

Afbeelding 11: Uitsnede bodemgebieden in plangebied (bron: gemeente Assen).

Bodem in Marsdijk

Om inzicht te krijgen in de algemene bodemkwaliteit in de gemeente Assen is per homogeen deelgebied de gemiddelde diffuse bodemkwaliteit bepaald. Homogene deelgebieden zijn gebieden binnen de gemeente waar op basis van een aantal overeenkomende kenmerken van dat deelgebied een zelfde diffuse bodemkwaliteit wordt verwacht. De bodemkwaliteit wordt vooral bepaald door de kenmerken historisch land/bodemgebruik (wonen/landbouw/industrie) en bodemtype (zand/veen/klei).

Daarnaast is het van belang gedurende welke periode het gebruik van de bodem heeft plaats gevonden. Een oude historische woonkern heeft namelijk door het langere gebruik een andere bodemkwaliteit dan een nieuwbouwwijk. De kwaliteit is bepaald met behulp van bodemonderzoeksgegevens die bijvoorbeeld bij nieuwbouw beschikbaar komen. In de gemeente Assen blijkt bodemtype overigens geen onderscheidend kenmerk.

Het plangebied Marsdijk heeft de typologie Wonen 3, wat staat voor een woongebied gerealiseerd na 1970. De kwaliteit van de boven- en ondergrond van deelgebied W3 (wonen na 1970) valt in de kwaliteitsklasse AW2000.

Achtergrondwaarden

De achtergrondwaarden zijn ontleend aan de waarden die zijn vastgesteld in het project “Achtergrondwaarden 2000 (AW2000)”. Dit onderzoek heeft de gehalten in kaart gebracht, zoals die op dit moment voorkomen in de bodem van natuur- en landbouwgronden in Nederland die niet zijn belast door lokale verontreinigingsbronnen.

Voor het plangebied Marsdijk geldt dat de bodem voldoet aan de achtergrondwaarden.

Lokale maximale waarden

Bij gebiedsspecifiek beleid kan voor het stimuleren van hergebruik een gewenste lokale maximale waarde (LMW) per stof worden vastgesteld. De gekozen waarde mag niet leiden tot onacceptabele risico’s bij het gebruik (de functie) van de bodem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0014.png"

Afbeelding 12: normstelling en hergebruik grond en baggerspecie op landbodem

De grond in het plangebied Marsdijk voldoet aan de Lokale Maximale Waarde 1 en kan overeenkomstig de onderstaande tabel overal worden toegepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0015.png"

Afbeelding 13: toepassingsmogelijkheden hergebruik van grond binnen de gemeentegrenzen

Onderzoek

Bij eventuele bebouwingsuitbreidingen, die binnen de beheerskaders van deze bestemmingsplan mogelijk zijn, is via de bouwverordening in het kader van de omgevingsvergunningverlening zorggedragen voor een goede bodemkwaliteit. In principe is altijd een bodemonderzoek nodig bij vergunningplichtige bouwwerken die als verblijfsruimte(n) gebruikt gaan worden. Van het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden verleend, als bij de gemeente reeds bruikbare historische informatie beschikbaar is. Gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan is het niet nodig om thans een bodem- en grondwateronderzoek uit te voeren.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. In het bestemmingsplan is geen specifieke regeling in verband met de bodemkwaliteit opgenomen.

3.3.5 Luchtkwaliteit

Inleiding

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Bijlage 2 van de Wm opgenomen.

In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer:

  • wordt voldaan aan de in bijlage 2 Wm opgenomen grenswaarden;
  • een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • aannemelijk is gemaakt dat een besluit 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen.

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 µg/m3. Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Wel moet worden aangetoond dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2 µg/m3 toenemen. In de onder het Besluit NIBM vallende Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is tot slot een aantal categorieën van plannen (projecten) opgenomen waarvoor tot een bepaalde omvang zonder meer geldt dat deze plannen niet in betekenende mate bijdragen.

Blijft de ontwikkeling binnen de voor deze categorieën opgenomen grenzen, dan is het project per definitie niet in betekenende mate, hoeft dit niet met berekeningen te worden aangetoond en hoeft ook in dat geval verder geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.

Onderzoek

De gemeente Assen heeft een eigen verkeersmilieukaart. Uit dit model blijkt dat nergens in Assen overschrijding van de grenswaarden optreedt. Verder maakt het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkeling mogelijk, die van grotere omvang is dan wat hiervoor in de inleiding is aangegeven. Er is in dit plan geen sprake van realisatie van nieuwe gevoelige bestemmingen. Op grond van de Wet luchtkwaliteit bestaat geen aanleiding voor een nader onderzoek naar luchtkwaliteit.

Conclusie

Het bestemmingsplan Marsdijk heeft een conserverend karakter en bevat geen grootschalige ontwikkelingen. De omvang van deze planontwikkeling past binnen een in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' aangegeven categorie (artikel 4). Hierdoor kan een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit achterwege blijven en staat de luchtkwaliteit op grond van artikel 5.16, lid 1, onder c besluitvorming niet in de weg.

Het is zinvol ook de heersende luchtkwaliteit in ogenschouw te nemen uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening. Op basis van de landelijk beschikbare GCN-waarden (Grootschalige Concentratiekaarten Nederland) kan gesteld worden dat de jaargemiddelde achtergrondconcentratie voor stikstofdioxide ca 14 microgram per kubieke meter lucht bedraagt en voor fijn stof (PM10) is dit ca 21 microgram per kubieke meter in het plangebied Marsdijk. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de luchtconcentraties ruim voldoen aan de normering Wet milieubeheer onderdeel luchtkwaliteit (grenswaarde voor stikstofdioxide en fijn stof bedragen 40 micrgram per kubieke meter, te bereiken in 2015 resp in 2011).

De algehele conclusie is dat vanuit het aspect luchtkwaliteit er geen belemmering bestaat voor het bestemmingsplan Marsdijk.

3.4 Waterhuishouding/watertoets

Inleiding

Sinds 1 november 2003 is het verplicht ruimtelijke plannen te toetsen op waterhuishoudkundige aspecten: de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden daarbij expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen binnen deze ruimtelijke plannen en besluiten. Het watersysteem wordt hierbij op een integrale wijze benaderd. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater worden dus (in samenhang) in beschouwing genomen. Daarbij gaat het naast de kwantiteit ook om de kwaliteit. De integrale benadering van het watersysteem betekent ook dat het watersysteem wordt benaderd in samenhang met andere beleidsvelden. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen waterneutraal vorm te geven en om het watersysteem op orde te krijgen.

Onderzoek

De kwantitatieve wateropgave voor Assen is vastgesteld op basis van een toetsing van het integrale waterhuishoudkundige systeem (= watersysteem + afvalwaterketen) aan:

  • de NBW werknormen voor de kans op maaiveldinundatie, gedifferentieerd naar type grondgebruik; en
  • het afvoercriterium zoals dat gehanteerd wordt door de waterschappen; ofwel geen toename van de maximale 10-daagse afvoer naar de boezem.

Beide criteria zijn beschouwd voor de huidige situatie en voor een situatie waarbij rekening is gehouden met klimaatswijzigingen (W+scenario(KNMI) en het Midden-scenario).

In het W+ scenario neemt de 10-daagse neerslagsom in de winter toe met 12% en in de zomer met 10%. Ook veranderd de intensiteit van de zware buien. De maanden die buiten de zomer en winter vallen (dus o.a. oktober) worden gecorrigeerd voor de gemiddelde toename van de neerslag, maar veranderen slechts in zeer geringe mate ten opzichte van de huidige situatie. Gebleken is hierdoor dat de neerslaggegevens voor oktober 1960 (T-100) voor het huidig scenario gelijk zijn aan het W+ scenario.

Het gestelde criterium dat de maximale 10-daagse afvoer naar de boezem niet mag toenemen ten opzichte van de huidige situatie, impliceert (vanwege de neerslagtoename door klimaatswijzigingen) dat extra waterberging moet worden gecreëerd. Voor Assen is uitgerekend dat in de maatgevende situatie (oktober 1960) ca. 100.000 m3 extra water moet worden geborgen voor het Midden-scenario maar dat er voor het W+scenario geen extra wateropgave is.

Op basis van de uitgevoerde modelanalyses is bepaald dat in de huidige situatie binnen het stedelijkgebied van Assen 19 afwateringsgebieden niet voldoen aan de gestelde normen ten aanzien van de kans op wateroverlast. Indien rekening wordt gehouden met verwachte klimaatswijzigingen volgens het Midden en W+-scenario komen daar voor beide 7 falende afwateringsgebieden bij. In het W+scenario falen er 2 stedelijk afwateringsgebieden meer dan in het midden scenario.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0016.png"

Afbeelding 14: Toetsing van het watersysteem aan de norm voor inundatie voor het middenscenario. Gekleurd grondgebruik geeft aan dat het peilvak op die functie niet voldoet aan de norm (rood – stedelijk; geel – hoogwaardige landbouw; bruin – akkerbouw; donkergroen – grasland).

Wateropgave Marsdijk

Voor het plangebied Marsdijk is geen wateropgave geformuleerd.

Compensatieplicht

In artikel 3.2 van de Keur van Waterschap Hunze en Aa's is opgenomen dat het verboden is om verhard oppervlak aan te brengen, voor zover dat leidt tot een versnelde afvoer van neerslag naar oppervlaktewater. Hiervoor geldt als ondergrens een toename van verhard oppervlak van 150m² binnen de bebouwde kom, uitbreidingsgebieden en glastuinbouwgebieden of 1.500m² voor overige gebieden. Hiermee wordt zowel bebouwing als erfverharding bedoeld: neerslag die hierop valt zal niet meer langzaam via de bodem kunnen worden afgevoerd. Bij een bouwplan met een dergelijke omvang zal het waterschap advies gevraagd (moeten) worden over bijvoorbeeld infiltratie en/of tijdelijke waterberging.

Nieuwe ontwikkelingen

Eventueel nieuw aan te leggen of te vervangen vuilwaterriool wordt gedimensioneerd op basis van een aanname van de droogwaterafvoer van de aangesloten percelen en stroomgebieden en zal onder vrijverval lozen op het bestaande gemengd/dwa - rioolstelsel. Uitgegaan wordt van een droogwaterafvoer van 12 l/h/ie, in een periode van 10 uur, voor huishoudelijk afvalwater en 0.25 l/s/Ha voor de afvalwaterstroom.

Water en waterkansenkaart

De waterhuishouding vormt een belangrijke randvoorwaarde voor mogelijke ontwikkelingen. Om de relatie tussen de wateraspecten en de ruimtelijke ordening te verbeteren is in een samenwerkingsverband van waterschappen, provincies en betrokken gemeenten waterkansenkaarten ontwikkeld. De waterkansenkaart geeft gebieden aan die vanuit water meer of minder geschikt zijn om te bebouwen en tevens wordt aangegeven welke eisen aan eventuele bebouwing worden gesteld. De voorkeur voor de manier van bouwen van het waterschap is als volgt. Waar dit mogelijk is wordt gestreefd naar het afkoppelen en infiltreren van neerslag in combinatie met duurzaam bouwen. Vervolgens is alleen duurzaam bouwen een eis, zonder veranderingen aan de grondwaterstanden. Waar daarmee onvoldoende drooglegging wordt bereikt, geldt de eis duurzaam bouwen met een beperkte drooglegging. Aan de gebieden die minder geschikt zijn vanuit waterhuishoudkundig oogpunt worden strikte voorwaarden gesteld, hier kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een eis om meer oppervlaktewater in plannen op te nemen of alleen aangepaste bebouwing toe te laten, bijvoorbeeld woonboten of een gebouwen op palen in een meer. Bij toekomstige ontwikkelingen kan deze kaart gebruikt worden om te bepalen welke aspecten vanuit water meegenomen dienen te worden bij een specifieke locatieontwikkeling.

Conclusie

Het conserverende bestemmingsplan zorgt niet voor veranderingen in de waterhuishouding. Het aanwezige water is specifiek bestemd en er zijn geen verontreinigingen bekend die van invloed kunnen zijn op de waterhuishouding. Nader onderzoek kan achterwege blijven.

3.5 Cultuurhistorie/Ecologie

3.5.1 Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6. Bro) gewijzigd. Hierin is onder meer opgenomen, dat het bestemmingsplan een beschrijving moet geven van de wijze waarop rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden. Wat al voor archeologie gold, geldt nu dus ook voor andere cultuurhistorische waarden, zoals bijzondere gebouwen en landschappelijke structuren. Daarmee ligt bij gemeenten de verantwoordelijkheid keuzen te maken ten aanzien van de cultuurhistorische waarden.

Voor de oostzijde van het plangebied wordt de bestemming 'Agrarisch - Waarden, Beekdalen II opgenomen om deze gronden te beschermen. De beekdalen zijn cultuurhistorisch waardevol.

De voorgenomen wijzigingsbevoegdheden vinden niet plaats in of nabij deze cultuurhistorische beekdalen zodat de cultuurhistorische waarden van het bestemmingsplangebied niet aangetast worden.

3.5.2 Ecologie

Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden. Gebiedsgericht beleid vindt onder meer plaats op basis van de Ecologische Hoofdstructuur. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De Flora- en faunawet gaat uit van het "nee-tenzij" principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. In die bepaling staat: 'Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving'. Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.

Soortbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren (beschermde flora- en faunasoorten). Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het gedrang komen. Als dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden. Aangezien het onderhavige bestemmingsplan een consoliderend plan betreft en geen sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die gevolgen kunnen hebben voor beschermde soorten, behoeft in het kader van dit bestemmingsplan geen nader onderzoek plaats te vinden. Wel zal, indien wordt gebouwd of een andere activiteit plaats vindt, op basis van de zorgplicht uit de Flora- en faunawet rekening moeten worden gehouden met de aanwezige beschermde soorten.

Gebiedsbescherming

Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:

  • de Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden);
  • beschermde natuurmonumenten (louter relevant voor zover niet tevens als Natura 2000 gebied aangewezen).

Natura 2000-gebieden

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijngebieden en Habitatrichtlijngebieden te onderscheiden. De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De Habitatrichtlijn is zowel gericht op de bescherming van soorten als natuurlijke habitats. In de omgeving van de stad Assen liggen enkele Natura 2000-gebieden; het Fochteloërveen, het Witterveld en de Drentsche Aa. Het bestemmingsplangebied ligt op ruime afstand van betreffende Natura 2000-gebieden. Bovendien is het conserverend van aard.

Beschermde natuurmonumenten

Beschermde natuurmonumenten hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. Het kan gaan om gebieden met zeldzame plant- en/of diersoorten, maar ook om gebieden die door hun ontstaansgeschiedenis, bodembouw of landschappelijke schoonheid waardevol zijn. In of dichtbij het plangebied bevindt zich geen beschermd natuurmonument.

Gebiedsgericht beleid

Daarnaast is sprake van gebiedsgericht beleid op basis van aanwijzing als ecologische hoofdstructuur en als nationaal landschap. Dit beleid wordt hierna besproken.

Ecologische Hoofdstructuur

De provincie heeft het beleidsdoel Ecologische Hoofdstructuur (EHS) uit het Provinciaal Omgevingsplan geconcretiseerd en in 2008 als beleidsregel vastgesteld. De EHS is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones. Kerngebieden kunnen bestaan uit natuurgebieden, bossen, landgoederen en ecologisch waardevolle cultuurlandschappen. Teneinde de ecologische waarde van deze gebieden duurzaam in stand te kunnen houden en de ruimtelijke samenhang te verzekeren, kan het nodig zijn landbouwgronden tot natuurgebied om te vormen (natuurontwikkeling) en ecologische verbindingszones te realiseren. De provincie wil de EHS uiterlijk in 2018 hebben aangelegd. Het plangebied waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft ligt niet in de EHS.

Nationaal Landschap

In de Nota Ruimte zijn Nationale Landschappen aangewezen. Dit zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere, natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Nationaal Landschap en ligt tevens niet in de directe nabijheid van een Nationaal Landschap. Dit aspect biedt verder geen kaders voor het plan.

Gemeentelijk beleid: Groene Frame in Marsdijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0018.png"

Afbeelding 15: Uitsnede kaartbeeld Groene Frame (bron: gemeente Assen)

De 14 speerpunten in relatie tot plangebied Marsdijk

Voor het plangebied Marsdijk zijn de volgende speerpunten uit het Groene Frame van belang:

  • 1. ONTWIKKELEN ECOLOGISCHE WATER- EN OEVERVERBINDINGEN (2010)

Water is medebepalend voor de regionale identiteit en vormt belangrijke ecologische verbindingen. Een vitaal watersysteem met een hoge waterkwaliteit speelt hierbij een centrale rol. De gemeente zet zich in om de ecologische waarde van het water te versterken. De ecologische water- en oeververbindingen dragen bij aan het voltooien en aansluiten van waterstructuren op elkaar en de natuur buiten de stad.

  • 2. ONTWIKKELEN GROENSTRUCTUUR PER WIJK (VANAF 2010)

Een groenstructuur op wijkniveau moet als uitwerking per wijk tot stand komen. De groenstructuur op wijkniveau moet het groene karakter van de wijk karakteriseren. Daarbij moet worden aangeven hoe en waar de groenstructuur versterkt kan worden, zodat dit bijdraagt aan de stedenbouwkundige kenmerken van de wijk in zijn landschappelijke omgeving. Door variatie van het groen wordt ingezet op de versterking van het ruimtelijk beeld en de herkenbaarheid van de wijk. De kansen, die uit deze groenstructuur per wijk naar voren komen, moeten als input worden meegenomen bij nieuwbouwprojecten, integrale planningen en gebiedsgerichte beheervisies, zoals bijvoorbeeld gebiedsgericht werken, stedelijke vernieuwing, integrale meerjarenplanning, groot onderhoud, wijkvisies en bestemmingsplannen.

  • 3. ONTWIKKELEN LANDSCHAPSONTWIKKELINGSPLAN (LOP) EN LANDSCHAPSHERSTELPLAN (2010)

Er zal een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor de gemeente Assen worden opgesteld. Het LOP is een belangrijk hulpmiddel voor het garanderen en verbeteren van de kwaliteit van het landschap. Het LOP beschrijft de gewenste ontwikkelingen, waarbij er uitgegaan wordt van de bestaande kernkwaliteiten van het landschap.

Met een LOP wordt er borging en waar nodig versterking geboden voor de kernkwaliteiten van het landschap. Het Landschapsherstelplan is een verdere uitwerking van het LOP en vormt een lokaal gebiedsgerichte aanpak om te komen tot het herstel van oude landschappelijke patronen. Op deze wijze kan de belevingswaarde van het landschap versterkt worden. Vooruitlopend op het LOP wordt er voor de oostelijke stadsrand een inrichtingsplan gemaakt, waarbij de stad haar positie aan het Drentsche Aa gebied landschappelijk wil benutten.

  • 4. ONTWIKKELEN DUURZAME STADSRANDEN (2012)

Hierbij gaat het om het ontwikkelen en vormgeven van duurzame bestaande en nieuwe stadsranden, die bijdragen aan de toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde van het gebied, waarbij de landschapskwaliteiten versterkt en beleefbaar worden gemaakt. Op de kansenkaart staat aangegeven waar zich op dit moment kansen voordoen voor verbetering van de overgangen van stad naar landschap. Twee van dergelijke kansen bevinden zich ten oosten van het bestemmingsplan Marsdijk.

Conclusie

Het plangebied Marsdijk sluit aan de oostzijde aan op het buitengebied van de gemeente Assen. Aan de oostzijde van Marsdijk ligt de opgave om groenverbindingen te realiseren met het buitengebied. In het bestemmingsplan worden de bewuste groengebieden ook als zodanig bestemd.

Het aspect ecologie vormt vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan geen belemmering voor de uitvoerbaarheid daarvan.

3.6 Archeologie

Inleiding

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van de Wamz is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven.

Bij het opstellen en het uitvoeren van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De bekende waarden zijn aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de te verwachten waarden zijn aangegeven op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW). Deze kaart geeft een globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden. De IKAW geeft een drietal niveaus aan: gebieden met een hoge, middelhoge en een lage verwachting.

Uitgangspunt voor het beleid is het archeologisch erfgoed op de vindplaats zelf te behouden. Bij voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden, waarvoor een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde geldt, dient de verstoorder, door middel van een vooronderzoek, na te gaan of en waar zich archeologische waarden in de bodem bevinden. Bij gebieden met een lage verwachtingswaarde dient nagegaan te worden of er (potentieel) belangrijke vondsten bekend zijn (in ARCHIS, de archeologische database van de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten (RACM).

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0019.png"

Afbeelding 16: Uitsnede Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) (bron: provincie Drenthe)

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0020.png"

Afbeelding 17: Uitsnede Archeologische Monumentenkaart (AMK) (bron: provincie Drenthe)

Conclusie

Bij het opstellen en het uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel bekende als de te verwachten archeologische waarden. De bekende waarden zijn opgenomen in de 'Archeologische Monumentenkaart (AMK)'. Er is sprake van vier niveaus:

  • 1. Terreinen van zeer hoge archeologische weaarde (al dan niet wettelijk beschermd/ rood);
  • 2. Terreinen van hoge archeologische waarde (oranje);
  • 3. Terreinen van waarde (geel);
  • 4. Terreinen van archeologische betekenis (groen).

De twee hoogste niveaus worden gekarakteriseerd als 'behoudenswaardig'.

De te verwachten waarden zijn aangegeven in de kaart 'Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW)'. Deze kaart geeft een globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden. De kaart geeft een drietal niveaus aan:

  • 1. gebieden met een hoge verwachting (oranje);
  • 2. gebieden met een middelhoge verwachting (geel);
  • 3. geboieden met een lage verwachting (licht geel).

Een lage trefkans betekent overigens niet dat het gebied archeologisch 'leeg' is. Bepaalde typen vindplaatsen kunnen juist in deze gebieden voorkomen.

Het plangebied Marsdijk ligt deels binnen de begrenzing van het grijze vlak op basis van de IKAW van de provincie Drenthe. Daarnaast liggen in het plangbied de gebieden met een archeologische lage, middelhoge en hoge verwachting. De archeologische verwachtingswaarde is opgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan.

In het zuidwesten van het plangebied Marsdijk is een terrein van hoge archeologische waarde aanwezig.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Assen heeft als onderdeel van het archeologiebeleid een beleidskaart opgesteld. Op basis van de archeologische verwachtingskaart, de geïnventariseerde vindplaatsen, het overzicht van alle (archeologisch) onderzochte terreinen en de beleidsrichtlijnen van de provincie Drenthe voor de terreinen die als “provinciaal belang archeologie” zijn aangemerkt is de beleidsadvies kaart opgesteld. Op de beleidsadvies kaart zijn de beleidskeuzes van de gemeente Assen weergegeven. Alle elementen hebben een eigen kleurcode gekregen. In de legenda van de kaart zijn hieraan archeologische adviezen gekoppeld. De kaart is dus het instrument om in het geval van ruimtelijke ingrepen te bekijken of archeologisch onderzoek dient plaats te vinden voordat een vergunning kan worden afgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0021.png"

Afbeelding 18: Uitsnede Archeologische Beleidsadvieskaart (bron: gemeente Assen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0022.png"

Onderzoeksplicht

Archeologisch onderzoek altijd verplicht

In een aantal zones is in alle gevallen onderzoek verplicht. De vrijstellingsgrens is daar in principe dus op 0 m² gelegd. In Assen is in de volgende gebieden archeologisch onderzoek in alle gevallen noodzakelijk:

  • een zone van 50 m (een buffer met een straal van 50 m) rond bekende archeologische vindplaatsen, bekend door archeologische waarnemingen (lichtblauwe zones);
  • AMK-terreinen van zeer hoge archeologische waarde (waaronder de rijksmonumenten), hoge archeologische waarde en archeologische waarde, inclusief een bufferzone van 50 m (uitgezonderd de historische kernen, die ook als AMK-terrein zijn aangewezen);
  • een zone van 50 m rond voordes en bruggen, die potentieel zijn voortgekomen uit voorden;
  • depressies en laagten (donkerblauwe zones);
  • dekzandkopjes in beekdalen;
  • celtic fields.

Conclusie

Voor het plangebied Marsdijk geldt deze verplichting voor het archeologisch waardevol terrein in het westen van het plangebied (donker oranje kleur) met de oostelijk daarvan gelegen bufferzone van 50 meter (lichtblauwe gebieden).

Ook voor de drie donkerblauwe aangegeven depressies/laagten geldt deze onderzoeksplicht.

Archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 100 m²

Voor de historische kernen die op de AMK staan (oranje vlakken met arcering) geldt, in tegenstelling tot andere AMK-terreinen, wel een vrijstellingsgrens. Hetzelfde geldt voor de bufferzone rond de historische kernen (in blauw weergegeven), de paarse zone die de omvang van de historische kern in 1832 aanduidt en de paarse zones daarbuiten die de historische boerderijlocaties weergeven. In deze gebieden zijn alleen verstoringen groter dan 100 m² onderzoeksplichtig.

Conclusie

In het plangebied Marsdijk zijn deze zones niet aanwezig.

Archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 1.000 m²

Er geldt een onderzoeksvrijstelling van 1.000 m² voor alle gebieden met een hoge of middelhoge verwachting op de archeologische beleidsadvies kaart waar geen andere grenzen gelden door de aanwezigheid van bekende vindplaatsen of andere bijzondere bepalingen. Dezelfde ondergrens geldt voor essen en beekdalen, uitgezonderd de dekzandkopjes die zich daarin bevinden. Onderzoek hoeft niet plaats te vinden bij bodemingrepen ondieper dan 0,3 m -Mv, uitgezonderd (natuur) terreinen zonder bouwvoor, zoals heideterreinen. Het ontbreken van een bouwvoor kan betekenen dat de archeologische resten zich direct aan of onder het oppervlak bevinden.

Conclusie

Voor het plangebied Marsdijk geldt deze verplichting voor het beekdal in het noorden en oosten van het plangebied (groene gebied met rode rand) en voor het lichtoranje aangegeven grootste deel van het woongebied van Marsdijk met een hoge of middelhoge archeologische verwachting.

Geen onderzoeksplicht, wel meldingsplicht

In een aantal gevallen geldt geen onderzoeksverplichting. Het gaat om de volgende

zones:

  • gebieden met een lage archeologische verwachting;
  • gebieden met een bekende diepe bodemverstoring;
  • gebieden die reeds eerder zijn onderzocht en waar voor het betreffende deelgebied geen vervolgonderzoek nodig werd geacht of waar onderzoek reeds definitief is afgerond;
  • plangebieden waarvan het oppervlak aan ingrepen beneden een vrijstellingsgrens valt.

De vrijstelling van archeologisch onderzoek ontslaat iemand niet van de plicht archeologische vondsten te melden conform de Monumentenwet 1988, artikel 53. Als bij het uitvoeren van de ingrepen toch grondsporen en/of archeologische vondsten worden aangetroffen, dan moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de provinciaal archeoloog.

De archeologische (verwachtings-)waarden zijn vertaald in regels en komen terug op de verbeelding. Op grond hiervan is het, afhankelijk van de archeologische (verwachtings-) waarde verboden om zonder omgevingsvergunning bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren.

3.7 Flora en fauna

Het doel van de Flora- en faunawet (1998) is het instandhouden van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Beschermde soorten zijn onder andere bijna alle zoogdieren, vogels, amfibieën en reptielen die van nature in het wild in Nederland voorkomen. De bescherming wordt geregeld op drie manieren. Ten eerste het verbieden van handelingen die de instandhouding van soorten direct in gevaar kunnen brengen. Ten tweede kunnen kleine objecten (bijv. grot, fort) of terreinen worden aangewezen als beschermd gebied als het gebied van groot belang is voor het voortbestaan van een soort. Voor ingrepen waarbij soorten of objecten die vallen onder de Flora- en faunawet zijn betrokken, moet een ontheffing worden aangevraagd bij de Dienst Regelingen. Bevoegd gezag is het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).

De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming.

Zorgplicht

Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.

Werken buiten kwetsbare periode

De kwetsbare perioden voor de verschillende soortgroepen zijn niet allen gelijk. Als 'veilige' periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn.

Indien voorbereidende werkzaamheden, als bouwrijp maken, in die periode worden uitgevoerd, kan daarna gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar probleemloos worden gewerkt.

Werken in kwetsbare periode

Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan.

Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

Flora en fauna in Marsdijk

Uit de gegevens van het Natuurloket blijkt dat in de kilometerhokken van het plangebied Marsdijk en bijbehorende landelijke gebieden grenzend aan de woonwijk verschillende Rode Lijst soorten (vaatplanten, korstmossen, paddestoelen, broedvogels, dagvlinders en amfibieën) en soorten uit de lijsten 2 en 3 van de Flora en Faunawet (zoogdieren,amfibieën en dagvlinders) voorkomen.

Aangezien het onderhavige bestemmingsplan een consoliderend plan betreft en er dus geen sprake is van ontwikkelingen die gevolgen kunnen hebben voor beschermde soorten, behoeft in het kader van dit bestemmingsplan geen nader onderzoek plaats te vinden. Wel zal er - indien wordt gebouwd of een andere activiteit plaats vindt - rekening worden gehouden met de aanwezige beschermde soorten.

3.8 Verkeer en vervoer

Duurzaam veilig

Op 20 juli 2000 heeft de gemeenteraad de Nota Hoofdwegenstructuur vastgesteld. Het wegennet van Assen wordt hierin categorisch ingedeeld aan de hand van de principes van Duurzaam Veilig. Dit leidt tot een indeling van het wegennet in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. De categorie gebiedsontsluitingsweg wordt ook wel 'verkeersader' genoemd, meestal specifiek voor het gemotoriseerde verkeer. Erftoegangswegen noemt men ook wel verblijfsgebied. Binnen verblijfsgebieden ligt de prioriteit bij de voetganger en de fietser en daarom moeten zowel de omvang als de snelheid van het autoverkeer niet te hoog zijn. De inrichting van verblijfsgebieden wordt hierop afgestemd. In verblijfsgebieden binnen de bebouwde kom geldt in principe een maximumsnelheid van 30 km/uur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0023.jpg"

Afbeelding 18: Uitsnede hoofdwegenstructuur (bron: gemeente Assen)

Bij de categorisering van het wegennet is de term 'potentieel verblijfsgebied' gebruikt voor wegen waarvoor op dat moment nog geen eenduidige keuze kon worden gemaakt. Gezien de groei van het gemotoriseerde verkeer krijgt een aantal wegen, welke destijds als potentieel verblijfsgebied zijn benoemd, een primaire verkeersfunctie. Ook in het plangebied Marsdijk komen dergelijke wegen voor, dit zijn de Martin Luther Kingweg, Jan Palachweg en de Alexander Dubcekweg.

Deze wegen zijn essentieel onderdeel in de bereikbaarheid en ontsluiting van de wijk Marsdijk. Daarnaast stelt het busverkeer eisen aan de inrichting van de weg, zoals voorrang en geen drempels in hoofdroutes. Ook het net van primaire fietsroutes zal een beperkte aanpassing van de categorisering vragen. Op primaire fietsroutes langs hoofdwegen heeft fiets bij voorkeur voorrang op verkeer uit zijstraten.

Inrichting wegen

Volgens Duurzaam Veilig moeten wegen zodanig worden ingericht dat functie, beeld en gewenst gedrag op elkaar afgestemd zijn. Het wegennet van Assen is voor een groot deel al ingericht conform de sobere richtlijnen van Duurzaam Veilig.

De inrichting van de ontsluitingswegen wordt in de loop van de tijd, sterk afhankelijk van de staat van onderhoud, aangepast. Bij de inrichting van ontsluitingswegen in/bij verblijfsgebieden moet rekening worden gehouden met de oversteekbaarheid voor voetgangers en fietsers.

Fietsroutes

In de Nota Fietsverkeer Assen uit september 2005 is het fietsbeleid voor de komende 10 jaar verwoord en is een uitvoeringsprogramma opgenomen voor de resterende bestuursperiode (2005 en 2006).

Daarnaast zijn diverse acties vermeld voor de periode 2007 t/m 2010. Over de realisering daarvan zal echter het dan zittende bestuur (gemeenteraad en B&W) beslissen. De Nota vervangt het Fietsbeleidsplan van 1993. De beleidsverantwoording geeft richting aan het onderhoud en de nog te realiseren fietsvoorzieningen in Assen. Het uitvoeringsprogramma is een overzicht van de fietsprojecten.

Beleid

De hoofdlijn van het fietsbeleid van Assen is het realiseren van een veilig hoofdfietsroutenetwerk van een goede kwaliteit. Uitgangspunt is het verbeteren van de aantrekkelijkheid van het gebruik van de fiets. Dan gaat het vooral om het verbeteren van doorstroming, veiligheid en comfort. Voor verplaatsingen binnen de stad moet de reistijd van de fiets concurrerend zijn aan de reistijd van de auto.

De fiets is een schoon, gezond en ruimtebesparend vervoermiddel. Het gebruik van de fiets levert daarom een positieve bijdrage aan de leefbaarheid van Assen (zie ook de Milieuvisie 2005 – 2008). Voor veel mensen is fietsen ook een vorm van ontspanning en lichaamsbeweging. Bovendien is het een goedkoop vervoermiddel. Veel Assenaren hebben voor de dagelijkse verplaatsing naar werk of school geen ander vervoermiddel dan de fiets.

Doelen

Assen zet in op een vergroting van het aandeel van de fiets in de modal split (keuze vervoermiddel). Om dit te kunnen bereiken moet het fietsnetwerk voldoen aan de vijf hoofdeisen samenhang, directheid, aantrekkelijkheid, veiligheid en comfort. In de eerste vijf jaren zal vooral worden ingezet op de kwaliteit van de primaire routes van het fietsnetwerk (zware vervoerrelaties).

Het stallen van fietsen moet meer aandacht verdienen. Het veilig kunnen stallen is een van de argumenten om de fiets al dan niet te gebruiken. Goede stallingen zijn vooral noodzakelijk in het centrum, bij het NS station, bij scholen en bij drukke bushaltes.

Het fietsbeleid moet nadrukkelijker worden ingebed in de gemeentelijke organisatie. De nodige fietsprojecten moeten met eigen budgetten worden gerealiseerd.

Om het gebruik van de fiets inzichtelijk te kunnen maken, moet er regelmatig geteld worden. Deze monitoring is met name gericht op de intensiteiten van het fietsverkeer en op het gebruik van de stallingsvoorzieningen.

3.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarde in onderdeel D . Dit betekent dat voor activiteiten die genoemd staan in het Besluit m.e.r. (bijvoorbeeld woningbouw, kantoren, bedrijven, recreatie, etc.) maar onder de gestelde indicatieve drempelwaarden zitten toch een beoordeling of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze beoordeling heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Inhoudelijk is deze beoordeling gelijk aan een m.e.r.-beoordeling (die uitgevoerd moet worden bij activiteiten uit onderdeel D die wel boven de drempelwaarden zitten), maar er gelden geen procedurele verplichtingen aan, behalve dat het opgenomen moet worden in de toelichting van het betreffende besluit.

Om te bepalen of een activiteit m.e.r.-plichtig, m.e.r.-beoordelingsplichtig of vormvrij m.e.r.- beoordelingsplichtig kan onderstaand schema gebruikt worden. Het voorliggende ruimtelijke plan heeft een conserverend karakter. Conserverend betekent dat de bestaande, feitelijke dan wel planologische situatie in het nieuwe bestemmingsplan wordt vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20101300-C001_0024.png"

Afbeelding 19: Procedure schema vormvrije m.e.r.-beoordeling

De in het bestemmingsplan opgenomen bebouwingsregeling is ontwikkeld ten behoeve van het actualiseren van de bestemmingsplannen, om op die manier te komen tot een eenduidige regeling die in alle bestemmingsplannen in de gemeente Assen toegepast kan worden.

De nieuwe bebouwingsregeling voor met name de bestemming 'Wonen' is daarbij geüniformeerd en beperkt verruimd ten opzichte van de oude regelingen.

Formeel is dus conform bovenstaand schema sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In de toelichting is voor de diverse relevante milieuthema's beschreven wat de milieusituatie is en welke gevolgen er eventueel zijn. Conform de criteria van bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. kan daarom wordt gesteld worden dat de gevolgen van de uniformering van bouwen gebruiksregels dermate klein zijn, dat belangrijke nadelige milieugevolgen uit te sluiten zijn bij de vaststelling van dit ruimtelijk plan.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

In de volgende paragrafen worden de plannen beschreven die binnen Marsdijk spelen. Er wordt ingegaan op de mogelijke ontwikkeling van het Hof van Assen en de WoZoCo-locatie. Vervolgens komen de belangrijkste uitgangspunten voor de nieuwbouw aan bod en wordt een beschrijving van de planopzet gegeven.

4.2 Verantwoording bestemmingskeuze

Gekozen kan worden uit diverse plansystemen. Er zijn globale eindplannen, globale plannen met uitwerkingsplicht, ontwikkelingsplannen, conserverende plannen enz. Op zich dient de keuze van plansystematiek te passen bij de ruimtelijke visie voor het betreffende gebied. Een ruimtelijke visie voor een woongebied vraagt een ander soort bestemmingsplan dan een bestemmingsplan voor een centrumgebied. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de bestemmingen voor het woongebied van Marsdijk. Binnen het woongebied wordt de bestaande situatie bestemd. Het bestemmingsplan is conserverend van aard en bevat enkele recente ontwikkelingen die inmiddels de noodzakelijke ruimtelijke procedure hebben doorlopen en een tweetal locaties waar nog ontwikkelingen plaatsvinden.

Wonen

Voor het plangebied Marsdijk is gekozen voor duidelijkheid met zicht op een eindsituatie (hoe ziet de onmiddellijke omgeving er uiteindelijk uit). Deze plannen gaan uit van een eindsituatie waarbij de bouwpercelen een bouwvlak hebben voor de realisatie van een hoofdgebouw (de woning) en op het achtererf aan- uit- en bijgebouwen kunnen worden opgericht.

Zoals aangegeven gaat het plan uit van de bestaande situatie. Aan de bestaande bebouwing wordt enige uitbreidingsruimte toegekend die soms in relatie met het geldende bestemmingsplan verruimend is en in sommige situaties beperkend. Algemeen is uitgegaan van een bouwvlak van 12 meter diep gerekend vanuit de voorzijde van het hoofdgebouw bij rijwoningen en twee-onder-één-kap woningen. Bij vrijstaande woningen bedraagt de diepte van het bouwvlak 15 meter. Voor wat betreft de mogelijkheid voor de realisatie van aan-, uit- of bijgebouwen wordt aangesloten op de geldende systematiek die de gemeente Assen hiervoor hanteert.

Ontwikkelingen die zich in de loop der tijd hebben voorgedaan en welke afwijken van het geldende plan zijn in het geactualiseerde plan meegenomen. Het plan geeft geen ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Reden daarvoor is dat van eventuele inbreidingslocaties de stedenbouwkundige invulling onvoldoende is onderzocht en concreet gemaakt. Wanneer er sprake is van inbreidingslocaties wordt daarvoor een afzonderlijk bestemmingsplan voorbereid en in procedure gebracht.

Nadrukkelijk is gekozen voor het bestemmen van de feitelijk bestaande situatie en dus niet het bestemmen met behoud van bestaande rechten uit de diverse geldende bestemmingsplannen. Met name het kunnen toepassen van een eenduidige, transparante systematiek die in één aanpassingsronde kan worden aangepast aan de nieuwe (digitale) eisen van de Wro zijn belangrijke afwegingen in deze geweest.

Ingevolge jurisprudentie leidt het vervallen van bouw- of gebruiksmogelijkheden bij herzieningen van bestemmingsplannen niet altijd tot toekennen van een tegemoetkoming in planschade. Zo kan bij het niet tijdig benutten van bestaande bouwmogelijkheden sprake zijn van voorzienbaarheid. Een bouwvoornemen moet zelfs hard worden gemaakt aan de hand van een concrete bouwaanvraag op basis van een realistisch bouwplan.

Verder is de rechtsgelijkheid die wordt bewerkstelligd met één plansystematiek een andere belangrijke afweging en biedt een eenduidige regeling die in alle bestemmingsplannen wordt toegepast voordelen voor burgers, bedrijven en plantoetsers.

Voornoemde voordelen wegen naar onze mening zwaarder dan de nadelen van het inperken van bestaande bouwmogelijkheden, waarvan de afgelopen jaren (vaak al langer dan 10 jaar) door burgers en gemeente geen gebruik is gemaakt.

Centrumdoeleinden en Maatschappelijke doeleinden

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan zijn diverse andere functies aanwezig dan wonen en bedrijven. Het betreft ondermeer enkele detailhandelsvestigingen, een horecavestiging en maatschappelijke voorzieningen. Deze functies zijn in het bestemmingsplan als zodanig bestemd. Detailhandel en horeca zijn daarbij verzameld in de bestemming "centrum".

Ook voor deze percelen wordt uitgegaan van een eindsituatie waarbij per perceel een bouwvlak is opgenomen waar alle gebouwen moeten worden opgericht. De situering van de bebouwing, de breedte en de goot- en nokhoogte worden uit stedenbouwkundig belang aangegeven (o.a. ten behoeve van wandvorming). Indien specifieke activiteiten of woningen aanwezig zijn, worden deze in het bestemmingsplan aangeduid.

4.3 Ontwikkelingsgebieden

Binnen het plangebied bevinden zich een tweetal locaties waar een ontwikkeling mogelijk gemaakt wordt door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Dit betreft het Hof van Assen en de WoZoCo-locatie.

4.3.1 Wijzigingsbevoegdheid

WoZoCo locatie

Het gebied dat doorgaans wordt aangeduid als WoZoCo locatie (Woon Zorg Complex) is gelegen in de driehoek tussen de Markedreef, de Hannie schaftweg en de Jan Palachweg. Dit gebied heeft al sinds 1984 (bestemmingsplan Marsdijk I) een bestemming woondoeleinden met uitwerkingsplicht. Deze rechten worden gerespecteerd en vertaald in een wijzigingsbevoegdheid. Er wordt een woonbestemming zonder bouwvlak opgenomen op deze locatie. Via een wijzigingsbevoegdheid kan een bouwvlak worden toegevoegd, passend binnen de bestaande uitwerkingsregels.

Hof van Assen
In de noordwesthoek van het plangebied is een ontwikkeling gepland die bekend is onder de naam Hof van Assen. In 2008 is deze ontwikkeling mogelijk gemaakt door middel van een vrijstellingsprocedure. Het plan bestond uit een woontoren met koopappartementen, een appartementengebouw met seniorenwoningen en een verpleegtehuis in de laagbouw. Al vrij snel werd duidelijk dat het plan in deze vorm niet gerealiseerd zou worden, maar op basis van de verleende vrijstelling bestaan de bouwrechten nog wel. Omdat het nog steeds wenselijk is dat er op deze locatie een soortgelijke ontwikkeling plaatsvindt, worden de verleende rechten overgenomen in dit bestemmingsplan. Er wordt een wijzigingsbevoegheid opgenomen om de planvorm (bouwvlak, bouwvorm) te wijzigen en het gebied wat anders in te vullen dan specifiek in 2008 is aangevraagd. Het is bij het wijzigen van belang om de diverse milieuaspecten te respecteren. De aanwezige hoogspanningsleiding, gasleiding en contouren in verband met de naastgelegen sportvelden en het wegvak Peelo zorgen ervoor dat niet het gehele gebied bebouwd kan worden.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Inleiding

Voor het plangebied Marsdijk wordt een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk geacht omdat het geldende plan verouderd is. Het nieuwe bestemmingsplan heeft tot doel het oude plan te vervangen door een actuele regeling. Met het bestemmingplan ontstaat een regeling die past bij het huidige ruimtelijke ordeningsbeleid van de gemeente Assen voor zowel het ruimtelijk als het functioneel beheer van het gebied. Het bestemmingsplan zal niet voorzien in grootschalige veranderingen in de ruimtelijke en functionele structuur.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden, door middel van de op de kaart (verbeelding) aangegeven bestemmingen en de daarop betrekking hebbende regels, de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden.

5.2 Systematiek van de regels

Voor de actualisatie van het bestemmingsplan Marsdijk is aangesloten op de handleiding Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008). Hieronder wordt een toelichting gegeven op welke wijze een en ander in de regels is vastgelegd.

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende bepalingen opgenomen (artikel 1 en 2), hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsbepalingen (artikel 3 t/m 19), Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen (artikel 20 t/m 27) en tot slot staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels (artikel 28 en 29).

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1

Begrippen; de in de regels gebezigde begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.

Artikel 2

Wijze van meten; een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsbepalingen

Artikel 3 t/m 19

De bestemmingen. De meeste bestemmingen zijn opgebouwd uit de volgende onderdelen:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • eventuele wijzigingsbevoegdheid.

De in dit plan opgenomen bestemmingen zijn:

  • Agrarisch met waarden - Beekdalen 2 (artikel 3)
  • Bedrijf - Nutsbedrijf (artikel 4)
  • Centrum (artikel 5)
  • Groen (artikel 6)
  • Maatschappelijk (artikel 7)
  • Recreatie (artikel 8)
  • Sport (artikel 9)
  • Verkeer (artikel 10)
  • Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 11)
  • Water (artikel 12)
  • Wonen (artikel 13)
  • Wonen - Appartementen (artikel 14)
  • Wonen - Woonwagencentrum (artikel 15)
  • Leiding - Gas (artikel 16)
  • Leiding - Hoogspanning (artikel 17)
  • Waarde - Archeologie -2 (artikel 18)
  • Waarde - Archeologie verwachting 1 (artikel 19)

Ten aanzien van de bovenstaande opsomming van bestemmingen volgt hieronder een korte toelichting.

5.2.1 Artikel 3: Agrarisch met waarden - Beekdalen 2

De gronden aan de oostzijde van het plangebied hebben een clutuurhistorische waarde als beekdal. Deze zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden - Beekdalen 2'. Op de betreffende gronden mogen geen gebouwen worden gerealiseerd.

5.2.2 Artikel 4: Bedrijf - Nutsbedrijf

De nutsvoorzieningen van enige omvang in het plangebied hebben de bestemming 'Bedrijf - Nutsbedrijf' gekregen. De realisatie van nutsgebouwen is alleen mogelijk binnen het bouwvlak dat op de verbeelding is opgenomen. De maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter.

5.2.3 Artikel 5: Centrum

Het winkelcentrum Marsdijk aan de Kleuvenstee en het wijkcentrum zijn bestemd als 'Centrum'. De gronden zijn bestemd voor detailhandel, horeca, kantoren, maatschappelijke dienstverlening en wonen. Binnen deze bestemming is door middel van bouwvlakken aangegeven waar bebouwing mogelijk is. Buiten de bouwvlakken mogen geen gebouwen worden gerealiseerd.

5.2.4 Artikel 6: Groen

Alle grote groengebieden, die beeldbepalend zijn voor het plangebied Marsdijk, zijn als 'Groen' bestemd. Deze hoofdgroenstructuur is ondermeer langs de gebiedsontsluitingswegen, de verschillende plantsoenen en parken en de groene uitloper vanaf het beekdalenlandschap tot aan de Marsdijk aanwezig. Ook de hoofdgroenstructuur in de verschillende woonbuurten heeft de bestemming 'Groen'.

Daarnaast zijn binnen andere bestemmingen zoals bijvoorbeeld 'Verkeer', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen' ook groenelementen toegestaan.

5.2.5 Artikel 7: Maatschappelijk

De diverse maatschappelijke voorzieningen zijn bestemd als 'Maatschappelijk'. Het gaat hier ondermeer om verenigingsgebouwen, kinderdagverblijven, scholen en kerken. Onderstaande elementen zijn opgenomen in de bestemming 'maatschappelijk'. Binnen deze bestemming is door middel van bouwvlakken aangegeven waar bebouwing mogelijk is. Buiten de bouwvlakken mogen geen gebouwen worden gerealiseerd.

5.2.6 Artikel 8: Recreatie

De kinderboerderij is bestemd als 'Recreatie'. Op de betreffende gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht. Binnen deze bestemming is door middel van bouwvlakken aangegeven waar bebouwing mogelijk is. Buiten de bouwvlakken mogen geen gebouwen worden gerealiseerd. Daarnaast zijn buiten het bouwvlak kleine gebouwen toegestaan voor de verzorging van de dieren van de kinderboerderij.

5.2.7 Artikel 9: Sport

De diverse sportvoorzieningen zijn bestemd als 'Sport'. Het gaat hier ondermeer om de voetbalvelden, tennisbanen, korfbalveld en sporthal. Binnen deze bestemming is door middel van bouwvlakken aangegeven waar bebouwing mogelijk is. Buiten de bouwvlakken mogen geen gebouwen worden gerealiseerd. Uiteraard zijn de sportvelden en bijbehorende bouwwerken zoals dugouts wel mogelijk buiten het bouwvlak.

Binnen de bestemming 'Sport' is het zelfstandige restaurant aangeduid als 'horeca'.

5.2.8 Artikel 10: Verkeer

In deze regel zijn de gebiedsontsluitingswegen van het plangebied opgenomen. Voor deze hoofdstructuur, met een functie gericht op het doorgaande verkeer, geldt een snelheidsregime van 50 km/uur.

De huidige verkeersstructuur zal ongewijzigd blijven en als zodanig in de regels van het bestemmingsplan worden opgenomen. Er worden geen ingrijpende wijzigingen voorzien. Ten aanzien van de verkeersfunctie zal het plan voldoende flexibel worden ingericht om toekomstige verkeerskundige aanpassingen van beperkt ingrijpende aard, zoals het aanpassen van kruispunten of het herinrichten van straten, zonder planwijziging te kunnen realiseren.

5.2.9 Artikel 11: Verkeer - Verblijfsgebied

Voor de 30 km/uur zones, parkeervoorzieningen, fiets- en wandelpaden, woonstraten en woonerven is de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen. De gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bedoeld als ontsluitingsfunctie voor aanliggende gronden met een andere bestemming.

Ten aanzien van de verkeersfunctie zal het plan voldoende flexibel worden ingericht om toekomstige verkeerskundige aanpassingen van beperkt ingrijpende aard, zoals het aanpassen van kruispunten of het herinrichten van straten, zonder planwijziging te kunnen realiseren.

5.2.10 Artikel 12: Water

Het Waterschap Reeste en Wierden is in het kader van de watertoets in een vroegtijdig stadium bij het bestemmingsplanproces betrokken.

Uitgangspunt is dat door vaststelling van het bestemmingsplan de waterhuishoudkundige situatie (zowel kwalitatief als kwantitatief) ter plaatse en/of in de omgeving niet mag verslechteren, maar juist dient te worden verbeterd. Hoofdwatergangen hebben de bestemming 'Water' gekregen. Daarnaast zijn binnen andere bestemmingen zoals bijvoorbeeld 'Agrarisch met waarden - Beekdalen 2', 'Groen', 'Verkeer', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en Wonen' ook water(elementen) toegestaan.

5.2.11 Artikel 13: Wonen

De grondgebonden woonhuizen in de vorm van rijwoningen, twee-onder-één-kap en vrijstaande woningen in het gebied inclusief de tuinen op hetzelfde kadastrale perceel zijn bestemd als 'Wonen'. Onderstaande elementen zijn opgenomen in de bestemming 'Wonen'.

  • Hoofdgebouwen mogen slechts gerealiseerd worden binnen het bouwvlak;
  • De typologie van de hoofdgebouwen is vastgelegd door middel van de bouwaanduidingen 'vrijstaand' [vrij] en 'twee-aaneen' [tae] indien geen bouwaanduiding is opgenomen betreft het rijwoningen;
  • Per bouwvlak is het maximum aantal wooneenheden vastgelegd;
  • Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd op minimaal 3 meter achter de voorgevelrooilijn;
  • De goothoogte van aan- en uitbouwen mag ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de begane grondverdieping van het hoofdgebouw;
  • Erfafscheiding: de hoogte van een erfafscheiding bedraagt maximaal 2 meter, indien gelegen tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn. In de overige situatie bedraagt deze maximaal 1 meter;
  • Woninggebonden bedrijvigheid en vrije beroepen zullen worden toegestaan in de woning, onder voorwaarden dat de beoefenaar de bewoner van het pand is, geen onevenredige parkeerdruk met zich meebrengt en het oppervlakte ten hoogste 50 % van de bebouwde oppervlakte bedraagt.
5.2.12 Artikel 14: Wonen - Appartementen

De woonhuizen in de vorm van gestapelde en/of bijzondere woonvormen en wooneenheden in het gebied zijn bestemd als 'Wonen -Appartementen'. Onderstaande elementen zijn opgenomen in de bestemming 'Wonen-Appartementen'.

  • Hoofdgebouwen mogen slechts gerealiseerd worden binnen het bouwvlak;
  • Erfafscheiding: de hoogte van een erfafscheiding bedraagt maximaal 2 meter, indien gelegen tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn. In de overige situatie bedraagt deze maximaal 1 meter;
  • Woninggebonden bedrijvigheid en vrije beroepen zullen worden toegestaan in de woning, onder voorwaarden dat de beoefenaar de bewoner van het pand is, geen onevenredige parkeerdruk met zich meebrengt en het oppervlakte ten hoogste 50 % van de bebouwde oppervlakte bedraagt.
5.2.13 Artikel 15: Wonen - Woonwagencentrum

In het plangebied bevindt zich één locatie waar woonwagens aanwezig zijn. Voor deze drie woonwagens zijn in dit artikel de bouw en gebruiksmogelijkheden opgenomen. Onderstaande elementen zijn opgenomen in de bestemming 'Wonen - Woonwagencentrum'.

  • Hoofdgebouwen mogen slechts gerealiseerd worden binnen het bouwvlak;
  • In het bouwvlak zijn maximaal 3 woonwagens toegestaan;
  • Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd op minimaal 3 meter achter de voorgevelrooilijn;
  • de afstand van een hoofdgebouw respectievelijk woonwagen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt tenminste 5 m, dan wel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • Erfafscheiding: de hoogte van een erfafscheiding bedraagt maximaal 2 meter, indien gelegen tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn. In de overige situatie bedraagt deze maximaal 1 meter.
5.2.14 Artikel 16: Leiding - Gas (dubbelbestemming)

In deze regel zijn alle gronden die aangewezen zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, voor ondergrondse energie- en transportleidingen.

5.2.15 Artikel 17: Leiding - Hoogspanning (dubbelbestemming)

In deze regel zijn alle gronden die aangewezen zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, voor bovengrondse energie- en transportleidingen en masten.

5.2.16 Artikel 18: Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)

In het zuidwesten van het plangebied Marsdijk is een terrein van hoge archeologische waarde aanwezig. De bestemming 'Waarde - Archeologie 2' beschermt dit gebied met een vergunningstelsel bij ingrepen dieper dan 30 centimeter onder maaiveld.

Daarnaast zijn volgens het archeologisch beleid de bufferzones rondom bekende vindplaatsen en de depressies/laagtes in het plangebied eveneens voorzien van deze dubbelbestemming (zie paragraaf 3.6).

5.2.17 Artikel 19: Waarde - Archeologie verwachting 1 (dubbelbestemming)

Voor het plangebied Marsdijk geldt deze archeologische verwachting voor het beekdal in het noorden en oosten van het plangebied (groene gebied met rode rand) en voor het lichtoranje aangegeven grootste deel van het woongebied van Marsdijk met een hoge of middelhoge archeologische verwachting (zie paragraaf 3.6).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 20

Anti-dubbeltelregel; in deze regel is geregeld dat gronden die reeds bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen zijn meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen of het doen van een melding in aanmerking mag worden genomen.

Artikel 21

Algemene bouwregels; waarin voor het gehele bestemmingsplangebied de bouwhoogte van algemene bouwwerken is geregeld. Daarnaast zijn ook algemene bouwregels ten aanzien van water en parkeren opgenomen.

Artikel 22

Algemene gebruiksregels; waarin is aangegeven welk gebruik strijdig is met het bedoelde gebruik in het bestemmingsplan.

Artikel 23

Algemene afwijkingsregels; hierin zijn alle afwijkingsmogelijkheden opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn.

Artikel 24

Algemene wijzigingsregels; hierin zijn alle wijzigingsbevoegdheden opgenomen die op meerdere bestemmingen in het plangebied van toepassing zijn.

Artikel 25

Overige regels; in dit artikel wordt een verband gelegd met andere wet- en regelgeving zoals dat van kracht is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en Slotregels

Artikel 26

Overgangsrecht; hierin staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van de bestemmingen en/of de regels in het bestemmingsplan;

Artikel 27

Slotregel; dit artikel geeft de citeertitel van het bestemmingsplan aan.

5.3 Handhaving

Een ander belangrijk aspect bij de toepassing van het bestemmingsplan, is van juridische aard. Het gaat hierbij om de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan.

Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen "vasthouden". Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: in beginsel dienen alle grondeigenaren en gebruikers door de gemeente op een zelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden.

Met deze oogmerken is in dit plan allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels van het plan. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de "toegankelijkheid" en "leesbaarheid"), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan.

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Wettelijk kader

In artikel 3.1.6, sub i van het Besluit op de ruimtelijke ordening is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om gronden te bestemmen voor “wonen” als vanwege kosten woningbouw op die locatie onmogelijk is. Op het moment dat de gronden dan bestemd worden voor “wonen”, is er sprake van een oneigenlijke bestemming. De gronden kunnen namelijk onmogelijk worden gebruikt voor hetgeen ze bestemd zijn. Dit is wettelijk niet toegestaan. Vandaar de noodzaak tot onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid.

Onderzoeken in het kader van het bestemmingsplan

Bij de motivering van het bestemmingsplan is reeds aangegeven, dat het voorliggende bestemmingsplan gericht is op het bevestigen en regelen van het huidige gebruik, het vastleggen van ruimtelijke kenmerken van de bebouwde en onbebouwde ruimte en het actualiseren van de bestemmingsregeling. Bij dit laatste is ook van belang dat invulling wordt gegeven aan de behoefte aan globaliteit en flexibiliteit in de regeling. Ook is het bestemmingsplan erop gericht om het gemeentebestuur een flexibel instrument in handen te geven om sturing te geven aan eventuele ontwikkelingen in het plangebied. Het bestemmingsplan brengt als zodanig geen financiële consequenties met zich mee voor de gemeente. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan in voldoende mate aangetoond.

6.2 Verantwoording over inzet van een exploitatieplan

De conclusie is in verband met het feit dat het een beheerplan betreft en er geen nieuwe ontwikkelingen in het plan mogelijk worden gemaakt. Er zijn dan ook geen kosten die verhaald kunnen worden en er hoeft derhalve geen exploitatieplan te worden opgesteld.

Bij de uitwerking van de wijzigingsbevoegdheden doormiddel van een wijzigingsplan zal bij dit wijzigingsplan de financieel economische uitvoerbaarheid moeten worden aangetoond.

Er hoeft derhalve geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

Voor de totstandkoming van het bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de geëigende procedures op grond van de Wet ruimtelijke ordening en de Algemene wet bestuursrecht. Bovendien is het concept-ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan diverse overleginstanties. Dit is voldoende waarborg voor het noodzakelijke inzicht in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project.

7.2 Overleg

Conform artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan overleginstanties zoals het waterschap en de provincie. De ingebrachte reacties zijn samengevat in een nota van overleg en voorzien van een commentaar van gemeentezijde (en is als bijlage bij de toelichting gevoegd).

7.2.1 Gevolg overleg

Gezien de inhoud van de vooroverlegreacties en de gemeentelijke reactie hierop, is er inzake externe veiligheid een kleine aanpassing doorgevoerd op de toelichting, verder was er geen aanleiding het voorontwerpbestemmingsplan aan te passen. Het plan is dan ook met een kleine tekstuele aanpassing als ontwerp in procedure gebracht.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is geschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen om een ieder de gelegenheid te bieden schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. De ingediende zienswijzen zijn voorzien van een passend antwoord. Voor de beantwoording is een "nota zienswijze" opgesteld, die als bijlage bij het bestemmingsplan is opgenomen.

7.3.1 Gevolgen bestemmingsplan

De verbeelding en de regels zijn naar aanleiding van zienswijzen en omissies aangepast. Voor de inhoud van de reacties en de staat van wijzigingen verwijzen wij u naar bijgevoegde "nota zienswijzen".

Hoofdstuk 8 Bijlage bij toelichting