direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Roerdompstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.03BP2013410C-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In Assen-Oost vindt een herstructurering plaats. De woningen voldoen op termijn niet meer aan de huisvestingswensen van deze tijd. Stichting Actium is voornemens om aan de Pelikaanstraat, Roerdompstraat, Eiberstraat en Reigerstraat de bestaande duplexwoningen te vervangen door grondgebonden eengezinswoningen en appartementen. De totale herstructurering wordt opgedeeld in twee bestemmingsplannen, zodat het mogelijk is om het project gefaseerd uit te voeren als dat nodig is. De beoogde ontwikkeling is binnen het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Het voorliggende bestemmingsplan Roerdompstraat is derhalve opgesteld om de beoogde ontwikkeling aan de Roerdompstraat, Eiberstraat en Reigerstraat mogelijk te maken. Voor de beoogde ontwikkeling aan de Pelikaanstraat wordt een apart bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De herstructurering vindt plaats in Assen-Oost, ook wel de Vogelbuurt genoemd. Het plangebied bevindt zich aan de Reigerstraat, ter plaatse van de nummers 12, 12a, 14 en 14a. Verder omvat het plangebied nog de oneven woningen 7 t/m 13a, 15 t/m 25a, 27 t/m 33a en de even woningen 18 t/m 28a aan de Eiberstraat. Hiernaast behoren de volgendeoneven woningen 1 t/m 3a, 5 t/m 15a, 17 t/m 27a en de even woningen 2 t/m 8a, 10 t/m 12a en 14 t/m 24a aan de Roerdompstraat tot het plangebied. Op de afbeelding is het plangebiedglobaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410C-C001_0001.jpg"

Figuur 1.1. Plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Assen Oost'. In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Dit bestemmingsplan is op 21-02-2008 vastgesteld en op 07-10-2008 door de provincie goedgekeurd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410C-C001_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Assen Oost'

Binnen het bestemmingsplan is aan het plangebied de bestemmingen 'Woondoeleinden meergezinshuizen' en 'Verkeer' toegekend. De beoogde bebouwing is in strijd met het geldende bestemmingsplan, vanwege de bouwhoogte en positionering van de woningen.

1.4 Planvorm

Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een uniforme juridisch-planologische regeling voor de beoogde ontwikkeling aan de Roerdompstraat, Eiberstraat en Reigerstraat.

Het plan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening en is opgezet overeenkomstig de landelijk geldende standaard. Deze landelijke standaard wordt gevormd door de Standaard Vergelijkbare Plannen 2012 (SVBP2012) met de daarbij behorende bijlagen en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard voor de Toegankelijke Ruimtelijke Instrumenten (STRI).

Om de uniformiteit te waarborgen, heeft de gemeente ervoor gekozen deze landelijke standaardrichtlijnen uit te werken in een gemeentelijk Handboek Bestemmingsplannen. Dit handboek vormt de leidraad voor het opstellen van bestemmingsplannen voor de gemeente Assen.

1.5 Opzet van de toelichting

De voorliggende toelichting beschrijft, aan de hand van de verschillende hoofdstukken, gemotiveerd waarom de beoogde ontwikkeling gebaseerd is op een goede ruimtelijke ordening. Verder zijn in deze toelichting de planregels en de verbeelding uitgelegd. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens nader ingegaan op de relevante ruimtelijke beleidskaders. De sectorale aspecten zijn omschreven in hoofdstuk 4. In dit 4 e hoofdstuk zijn de aspecten verkeer, water, bodem, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, ecologie en archeologie behandeld. Hoofdstuk 5 geeft een juridische planbeschrijving waarin de wijze van bestemmen uiteengezet is. Tevens is artikelsgewijs een beschrijving gepresenteerd van de bestemmingen en planregels. In hoofdstuk 6 is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Tot slot zijn in de bijlagen de verschillende sectorale onderzoekrapportages opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van de gewenste invulling van het plangebied beschreven. Het betreft onder andere de uitgangspunten met betrekking tot programma en de gewenste inrichting.

2.2 Geschiedenis

Ontstaansgeschiedenis

Rond 1900 bestond de bebouwing in Assen-Oost ten oosten van de spoorlijn slechts uit een aantal woningen langs de verbindingswegen naar de dorpen Loon, Rolde en Anreep en enkele verspreide boerderijen. De oudste bebouwing van Assen Oost dateert uit de eerste helft van de zeventiende eeuw.

In het begin van de jaren twintig werd begonnen met een meer systematische aanpak. Achtereenvolgens werd het rode dorp, het witte dorp, het blauwe dorp en het buurtje Wethouder Buningstraat gerealiseerd. Na de tweede wereldoorlog werd het gebied ten oosten van de spoorlijn uitgebreid met de schildersbuurt (ten noorden van de Rolderhoofdweg), het Oosterpark en de Vogelbuurt. In de zestiger jaren werd gestart met de realisering van de woonbuurt Vredeveld en het bungalowpark Sluisdennen. Ten noorden van de Rolderhoofdweg kwam in de jaren zeventig het Amelterhout tot stand.

Met de voltooiing van deze buurten bereikte de wijk Assen-Oost zijn huidige omvang. De wijk bevat verschillende bouwperioden en bouwstijlen en daardoor ook een verscheidenheid aan bewoners. Bij de opbouw van de wijk is in bepaalde mate rekening gehouden met een verdere uitbreiding in oostelijke richting. Vanwege landschappelijke bezwaren is in het in de zeventiger jaren voorbereide plan Schieven echter niet gerealiseerd.

De wijk Assen-Oost is vanuit het verleden op te splitsen in verschillende buurten, zoals Bloemenbuurt-west (De Dorpen), Bloemenbuurt-oost (Vredeveld), Vogelbuurt-west, Vogelbuurt-oost, de Schildersbuurt, Amelterhout en de villawijken Sluisdennen, Vreebergen en Houtlaan. In Assen-Oost wordt een nieuwe woonbuurt ingericht, Park Diepstroeten, op het voormalige terrein van de stichting Hendrik van Boeijenoord.

Elke buurt kent daardoor een eigen identiteit, heeft een andere stedenbouwkundige opzet en bebouwingsstructuur; meestal zeer kenmerkend voor de tijd waarin het gebouwd werd. De vooroorlogse lintbebouwing (Anreperstraat, Steendijk (deels historisch lint en beschouwd als nieuw monument)), de strakke rechte lijnen van de direct naoorlogse bouw (oude schildersbuurt) de typische 60 en 70 ‘er jaren bouw (Vredeveld), “bungalowpark” Sluisdennen en de parkachtige buurt Amelterhout. De nieuwere buurten als Vreebergen en als laatste Houtlaan en Het Palet, zijn ook weer exponenten van de geldende bouwstijl op het moment van bouw. De verschillen maakt Assen-Oost uniek. De bebouwing aan de Roerdompstraat, Eiberstraat en Reigerstraat stamt uit de wederopbouwperiode en heeft wederopbouwarchitectuur.

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied

Omgeving

Het plangebied ligt in de wijk Assen-Oost. De wijk Assen-Oost wordt gekenmerkt door een herhaling van identieke bouwblokken binnen een overwegend orthogonale structuur, de zogenaamde stempelplannen. De bebouwing vormt open bouwblokken, waarbij de oudere gebieden zich kenmerken door ruim bemeten profielen en veel openbaar groen, soms zelfs parkachtig. In de wijk Assen-Oost komen voor het overgrote deel grondgebonden woningen met over het algemeen twee bouwlagen en een zadeldak voor. De woningen bestaan uit rijtjeswoningen en twee-onder-een-kap-woningen. In mindere mate komen vrijstaande woningen voor. Deze vrijstaande woningen liggen ook in de directe omgeving van het plangebied. De woningen kennen grote verschillen (in architectuur, kleur- en materiaalgebruik en detaillering), maar hebben als overeenkomst dat er vaak sprake is van herhaling van dezelfde woning, of hetzelfde type. Er is daardoor steeds sprake van samenhang per straat of een cluster van gebouwen. Elke woning is hierdoor onderdeel van een groter geheel. Aan de rand van de woonwijk is een voormalig landgoed gelegen. Valkenstijn was vóór het in de negentiende eeuw deze naam kreeg bekend als Vredeveld. Vredeveld was de naam van een huis en voormalige havezate. Het landgoed is nu park en onderdeel van de groene karakter van de wijk. Aan de Pelikaanstraat, ten westen van het plangebied, is lintbebouwing aanwezig met een sobere architectuur uit de jaren zestig. Ten zuiden van het plangebied hebben de Flamingostraat en Adelaarsweg een meer afwisselende bebouwing aan de noord- en oostzijde. Ten zuiden van het plangebied is de Ericaschool gevestigd. Het schoolgebouw met erfafscheiding vertegenwoordigt zowel cultuurhistorische waarde als bijzondere uitdrukking van regionale onderwijsvoorzieningen uit eind jaren twintig van de vorige eeuw in Drenthe. De school is in 1927-1928 gebouwd naar een ontwerp van de Directeur Gemeentewerken van de gemeente Assen. De school heeft karakteristieke kenmerken van de Interbellumarchitectuur, waarbij het accent op de kap ligt.

Wederopbouwperiode

Het plangebied stamt uit de wederopbouwperiode. De gebieden uit deze wederopbouwperiode, tussen 1945 en 1960, zijn te beschouwen als de eerste grotere, planmatig opgezette uitbreidingen van de stad. In een overwegend orthogonale structuur staat de bebouwing op de openbare ruimte georiënteerd. Op bepaalde plekken komt de typische strookverkaveling voor. Er is sprake van een duidelijke rooilijn. De nokrichting is overwegend evenwijdig aan de wegas. De bijgebouwen bevinden zich meestal achter de achtergevelrooilijn. De variëteit en kwaliteit van de architectuur is vrij groot.

Vogelbuurt-oost

Het plangebied is gelegen in de buurt Vogelbuurt-oost. Het woonbuurtje Vogelbuurt-oost is gelegen aan de westelijke rand van Valkenstijn. Het is ruim opgezet en bestaat uit voornamelijk rijenwoningen en een aantal dubbele woningen. Een groot deel van de woningen bestaat uit zogenaamde duplexwoningen.

Bestaande situatie plangebied

In het plangebied staan momenteel meerdere blokken duplexwoningen. De Roerdompstraat is voorzien van boombeplanting in een laanstructuur en een parkeerkoffer. Bij de Reiger- en Eiberstraat grenzen de voortuinen aan de stoep en de straat grenst direct aan de stoep.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410C-C001_0003.jpg"

Figuur 2.1 Bestaande situatie Eiberstraat

De bestaande duplexwoningen bestaan uit 2 bouwlagen met kap. De woningen hebben een bouwhoogte van circa 8 meter. Het plangebied bestaat verder uit de bijbehorende tuinen, bermen en de Roerdompstraat, Reigerstraat en Eiberstraat.

Verkeersstructuur Assen-Oost

De historische ontwikkeling van Assen-Oost is in het huidige beeld duidelijk herkenbaar. De aanwezige historische bebouwingslinten zijn wellicht het meest herkenbaar. Het betreft de Anreperstraat en de Steendijk (welke in het buitengebied doorlopen). Beide wegen worden als belangrijke verzamel en verdeelweg in het verblijfsgebied aangemerkt.

Wat de externe ontsluiting betreft is de woonwijk voornamelijk georiënteerd op de Overcingellaan en de Rolderhoofdweg. Ook de Anreperstraat heeft een externe functie. De spoorlijn is een barrière tussen de woonwijk Assen Oost en het centrum van de stad. Het aantal externe aansluitingen is hier beperkt. Er is een gelijkvloerse spoorovergang bij de Spoorstraat en de Pelikaanstraat en een ongelijkvloerse kruising ter hoogte van de Rolderhoofdweg en de Europaweg.

Een belangrijke fietsroute vanuit het centrum is er langs de Vredeveldseweg, via het Vredeveldsepad naar de Rolderhoofdweg. Een andere hoofdfietsroute is de Rolderhoofdweg-Lonerstraat. In de interne ontsluiting fungeren thans vooral de Pelikaanstraat-Lonerstraat en de Vredeveldseweg als verzamel- en verdeelwegen. Daarnaast spelen de Steendijk, de Platolaan-Brunelstraat en de Anreperstraat een rol welke die van woonstraat te boven gaan.

2.4 Planvoornemen

In figuur 2.2 is de beoogde ontwikkeling weergegeven. De voorgenomen ontwikkeling betreft de herstructurering van de duplexwoningen. Ter vervanging van de 96 woningen zullen 37 grondgebonden eengezinswoningen en 19 appartementen worden gerealiseerd. In totaal worden er 56 woningen gerealiseerd. Van de 37 grondgebonden woningen zullen 29 woningen van een zadeldak en 8 van een lessenaarsdak worden voorzien. De 19 appartementen worden als het volgt verdeeld: 5 appartementen op de begane grond, 7 appartementen op de eerste en 7 appartementen op de tweede verdieping.

 

De zadeldakwoningen bestaan uit 2 bouwlagen met kap en de bouwhoogte van deze woningen zal ca. 10 meter bedragen. De zadeldakwoningen zullen worden gerealiseerd in 2 blokken van 4, 2 blokken van 2 en de overige woningen in blokken van respectievelijk 3, 5 en 6 woningen. Deze woningen zullen worden gesitueerd aan de zuidzijde van de Roerdompstraat, aan de oostzijde van de Eiberstraat en aan de zuidzijde van de Reigerstraat.

 

De lessenaarswoningen bestaan ook uit 2 bouwlagen met kap en de bouwhoogte van deze woningen zal ca. 10 meter bedragen. De lessenaarswoningen worden gerealiseerd in 2 blokken van 3 woningen en 1 blok van 5 woningen. Deze woningen zullen worden gesitueerd aan de noordzijde van de Roerdompstraat en aan de westzijde van de Eiberstraat.

Het appartementencomplex zal bestaan uit 3 bouwlagen. De bouwhoogte van het appartementencomplex zal ca. 9,5 meter bedragen en de appartementen zullen worden gesitueerd op de hoek van de Roerdomp- en de Eiberstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410C-C001_0004.png"

Figuur 2.2 Nieuwe situatie

Stedenbouwkundige opzet – ruimtelijke randvoorwaarden

Om een goede afstemming te krijgen tussen de stedenbouwkundige inrichting en de beoogde architectuur zijn voor het planvoornemen een aantal randvoorwaarden opgesteld. Uitgangspunt daarbij is de bestaande kwaliteiten van het plangebied te behouden. De bestaande kwaliteiten zijn de kleinschalige opzet van de wijk, de wederopbouwarchitectuur, het groene karakter van de openbare ruimte en de verbinding met Valkenstijn. In de opzet met woningbouw, parkeervoorzieningen en groen is het uitgangspunt daarom dat deze plek wordt opgenomen in de omliggende stedenbouwkundige structuur. De nieuwe bebouwing zal qua situering moeten aansluiten op de bestaande woningbouw. Er dienen derhalve kleinschalige bouwblokken in de bestaande rooilijnen te worden gerealiseerd. De woningen met lessenaarsdaken moet de architectonische overgang vormen tussen de woningen met zadeldaken en het appartementengebouw. Het beoogde appartementengebouw dient een centrale positionering te krijgen in het plangebied. Om het kleinschalig karakter ten behouden bestaat het beoogde appartementengebouw uit twee delen met een tussenlid. Het nieuwe parkeerterrein dient achter de bebouwing te worden aangelegd. Het groene karakter van de openbare ruimte blijft hierdoor grotendeels behouden. De dwarsparkeerplaatsen dienen aan te sluiten bij de bestaande parkeerstructuur. Tot slot, dienen de bestaande groenstroken behouden te blijven.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Algemeen

Aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ligt beleid ten grondslag. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op relevante beleidsuitgangspunten op Rijksniveau, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. De planuitgangspunten en vervolgens de bestemmingsregeling zijn hierop afgestemd.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie schetst de rijksambities tot 2040 en formuleert doelen, belangen en opgaven tot 2028. De structuurvisie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.

De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering.

Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven) lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's. Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.

De SVIR richt zich op een dusdanig schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling. Door decentralisatie van bevoegdheden wordt het relevante beleidskader gevormd door de provincie Drenthe en de gemeente Assen.

3.2.2 Besluit algemene regels omgevingsrecht

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Tevens treden regels ten aanzien van radarverstoringsgebieden op een nader te bepalen tijdstip in werking. In de loop van 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

In het Barro zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor het plangebied.

3.2.3 Nationaal Waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem, zowel oppervlaktewater, grondwater als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebied- beheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Het Nationaal Waterplan vervangt de Vierde Nota waterhuishouding en zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort waaronder integraal waterbeheer en de watersysteembenadering. Daarnaast kijkt het waterplan verder vooruit om tot een klimaatbestendige aanpak te komen. De waterparagraaf, waarin onder meer aan het waterplan is getoetst, is opgenomen in paragraaf 4.2.

3.2.4 Verwerking in het bestemmingsplan

Het plan is niet in strijd met rijksbelangen. Het rijksbeleid werkt wel door in het beleid van lagere overheden. Het rijksbeleid werk tevens door in de verschillende omgevingsaspecten die in dit bestemmingsplan zijn getoetst.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie (vastgesteld op 2 juni 2010) is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie kent een duidelijke relatie met bestaande programma's op nationaal niveau (bijvoorbeeld de Gebiedsagenda Noord-Nederland en de SNNagenda), op regionaal niveau (bijvoorbeeld Regiovisie Groningen-Assen), op provinciaal niveau (bijvoorbeeld Risicoanalyse Regiospecifiek Pakket (RSP)en provinciaal Meerjarenprogramma (pMJP) en uitwerkingen van het collegeprogramma van Gedeputeerde staten (bijvoorbeeld programma Klimaat en Energie). Deze programma's en plannen zijn medebepalend geweest bij het tot stand komen van de Omgevingsvisie en worden benut bij de uitvoering ervan. Bestaande bestuurlijke afspraken zijn gerespecteerd. In de Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. De missie van de visie is als volgt verwoord: Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten. Assen vervult in de visie een belangrijke positie als de zuidelijke poort van het nationaal stedelijk netwerk Groningen-Assen. In dit kader worden verschillende verstedelijkingsopgaven en bereikbaarheidsprojecten aangepakt. Assen heeft in het kernenbeleid de functie van streekcentrum, waardoor Assen een (boven)regionale functie moet vervullen op de woningmarkt, op het gebied van bedrijvigheid en met betrekking tot de verzorgingsstructuur. De gedachte hierachter is dat de stedelijke economie wordt versterkt en tevens de verstedelijkingsdruk bij kleine kernen wordt verkleind. De visie is juridisch geborgd in een provinciale omgevingsverordening.

3.3.2 Provinciale Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 9 maart 2011 de Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid vastgesteld. De verordening is gericht tot de gemeenten en bevat voorschriften waar ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, aan dienen te voldoen. Onder andere de regels voor het Nationaal Landschap Drentsche Aa zijn hierin vastgelegd, maar ook het toepassen van de SER-ladder en (duurzaam) gebruik van de ondergrond. Ten aanzien van dit laatste wordt een duidelijke afweging ten aanzien van provinciale beleidsdoelen voor WKO (warmte-koudeopslag) en geothermie verwacht. In de verordening is verder het principe neergelegd dat de provincie geen bemoeienis heeft met het gemeentelijk woonplan zelf, maar wil sturen op de regionale afstemming in een woonregio.

Uit de Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid Drenthe valt af te leiden dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het bestaand stedelijk gebied (rode contour). Woningbouw is alleen toegestaan binnen stedelijk gebied. Het plangebied voldoet daarmee aan deze randvoorwaarde. Uit de verordening vloeien verder geen specifieke aandachtspunten voor de beoogde ontwikkeling voort. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan past binnen het provinciaal beleid. Het betreft de gewenste herontwikkeling en verdichting binnen bestaand stedelijk gebied.

3.3.3 Verwerking in het bestemmingsplan

Het plan sluit aan bij de provinciale ruimtelijke beleidskaders.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Assen 2030

Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Assen de Structuurvisie Assen 2030 vastgesteld. De structuurvisie bouwt voort op de visie "Assen Koerst" (2001) en het Structuurplan Stadsrandzone Assen (2008) welke de gewenste ontwikkelingen tot 2020 beschrijven (het structuurplan biedt ook een doorkijk naar de langere termijn). In de structuurvisie 2030 zijn ideeën uit eerder gemaakte plannen en visies op vergelijkbaar niveau verwerkt.

In de visie is verwoord op welke manier de stad in de komende 20 jaar gaat doorgroeien tot 80.000 inwoners, welke rol de stad inneemt in het stedelijk netwerk Groningen-Assen en op welke manier de identiteit als hoofdstad van Drenthe kan worden versterkt. De visie is integraal van aard: naast aspecten met een ruimtelijke component zoals wonen, verkeer en groenbeleid, wordt de inzet op het gebied van onderwijs, zorg, welzijn en vrije tijd beschreven. Voor het aspect "werken" wordt de ambitie uitgesproken om voldoende werkgelegenheid te bieden voor een groeiende stad en regio. Om nieuwe bedrijven naar Assen te halen, wil de gemeente zorgen voor aantrekkelijke vestigingsplekken op strategische locaties. Voor het huidige aanbod aan kantoorlocaties en bedrijventerreinen wordt een kwaliteitsimpuls beoogd. Dit kan door bijvoorbeeld de verbetering van de bereikbaarheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410C-C001_0005.png"

Figuur 3.1. structuurvisiekaart structuurvisie Assen 2030

Naast de sectorale beleidsuitgangspunten zijn de opgaven per deelgebied uitgewerkt. Het plangebied valt onder het deelgebied 'Wijken en dorpen'. In dit gebied is de doelstelling om voor alle wijken een wijkvisie op te stellen. De meeste wijken functioneren prima. In de wijk Assen-Oost is op termijn verbetering nodig. Bij wijkvernieuwing gaat het niet alleen om het verbeteren van de woningen en de woonomgeving, maar ook om het voorkomen en oplossen van sociale problemen. De gemeente werkt hierbij samen met de corporaties, verschillende organisaties en natuurlijk de bewoners zelf.

De ontwikkeling in het plangebied past binnen de uitgangspunten uit de Structuurvisie Hoofdstad Assen. De visie geeft geen concrete uitgangspunten voor dit bestemmingsplan en de ontwikkeling in het plangebied.

3.4.2 Wonen

Wijkvisie Assen-Oost (2014)

De gemeente Assen en woningcorporatie Actium werken samen gebiedsgericht aan Mijn Buurt Assen. Door vanuit één visie te werken aan de verbetering van het leefmilieu, de leefkwaliteit en door bewoners actief te betrekken bij hun buurt zijn we in staat om gezamenlijk de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Deze buurtvisie voor De Dorpen is een vervolg op de in 2010 vastgestelde wijkvisie Assen-Oost en de wijkvisie van Actium uit 2011. De wijkvisie geeft antwoord op de vraag:

Hoe houden we de leefbaarheid en kwaliteiten van Assen-Oost vast en pakken we de aandachtspunten op? We willen bereiken dat Assen-Oost wordt ervaren als een wijk met een dorpse inslag waar rijk en arm, jong en oud, gezond en minder gezond, zich thuis voelt.

Op basis van deze buurtvisie worden de komende jaren projecten gerealiseerd en de verbinding gezocht tussen sociale en fysieke doelen, samen met bewoners en belangengroepen. Op een aantal locaties is aangegeven dat er sprake zal zijn van wijkverbetering. Onderhavig plangebied is één van deze locaties. De kwaliteit van de (huur)woningen van Actium in Assen Oost is voor het merendeel goed tot voldoende te noemen. De woningen die als “slecht” gewaardeerd worden zijn de duplex woningen in het plangebied en aan de Pelikaanstraat (bestemmingsplan Pelikaanstraat).

Onderhavig bestemmingsplan maakt deze doelstelling mogelijk. Met deze herstructurering wordt derhalve uitvoering gegeven aan de buurtvisie.

Woonbeleid (2010)

De visie zoals deze is neergelegd in de Structuurvisie Assen 2030 is doorvertaald in het gemeentelijke Woonplan. In de structuurvisie is de wens uitgesproken door te groeien tot een stad met 80.000 inwoners. Dit vraagt om een uitbreiding van het bestaande woningaanbod. Tegelijkertijd wil Assen een meer compacte en duurzame stad worden. In het woonplan wordt daarnaast gesteld dat ingespeeld kan worden op de toenemende vraag naar beschermd en verzorgd wonen. Gesteld kan worden dat dit bestemmingsplan aansluit bij de wens van uitbreiding van het aantal inwoners en het compacter maken van Assen.

3.4.3 Verkeer- en vervoersbeleid

Met de strategienota Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan (2005) is een visie ontwikkeld op de bereikbaarheid van Assen in de komende jaren. Belangrijk onderdeel van de nota is het integreren van het concept 'Duurzaam Veilig' in het verkeer en vervoersbeleid van de gemeente. Uitgangspunt van 'Duurzaam Veilig' is het scheiden van verkeersstromen en het inrichten van wegen overeenkomstig het functiegebruik. Daarbij is het wegennet ingedeeld in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen (verblijfsgebied). De bestaande wegen in het plangebied zijn als zodanig bestemd. De wegen in het plangebied hebben een snelheidsregime van 30 km/uur. Deze wegen hebben de bestemming Verkeer- Verblijfsgebied gekregen.

3.4.4 Waterplan Gemeente Assen: Assen Koerst op Helder Water

Op grond van artikel 12 van het Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien zijn van een waterparagraaf. Hiervoor wordt het proces van de watertoets doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Hunze en Aa's/Reest en Wieden/Noorderzijlvest beoordeelt wat de invloed van het project is op de waterhuishouding en geeft een wateradvies. Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden. Het waterschap streeft ernaar om de ingrepen binnen een peilgebied waterneutraal te houden. Wateraspecten die met een specifiek instrument geregeld kunnen worden, worden in de watertoets wel gesignaleerd, maar niet geregeld.

Met het Gemeentelijk Water en Rioleringsplan Assen 2013-2018 (GWRP) geeft de gemeente Assen invulling aan haar formele wettelijke taken op het gebied van water, zoals deze in de Waterwet en Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Het GWRP maakt het mogelijk om de gemeentelijke watertaken op een efficiënte en effectieve manier uit te voeren. Daarnaast is dit plan voor de gemeente een belangrijk hulpmiddel om een goede integrale beleidsafweging te kunnen maken op het gebied van bodem- en waterkwaliteit, gemeentelijke infrastructuur, ruimtelijke ordening en zorg voor het watersysteem. Dit plan beschrijft de doelen en eisen voor de gemeentelijke zorgplichten op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater en geeft een overzicht van de maatregelen die nodig zijn om deze doelen te realiseren.

De gemeente is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de leefomgeving en, zoals gezegd, vormt een goed functionerend systeem voor inzameling en transport van afvalwater, hemelwater en grondwater daarbij een primaire voorwaarde. Bij de inrichting en het beheer van het watersysteem in en om het stedelijke gebied spelen dan ook diverse maatschappelijke belangen, zoals:

  • de bescherming van de volksgezondheid en diergezondheid;
  • de bescherming tegen wateroverlast;
  • het realiseren en behouden van schoon water en een gezond aquatisch ecosysteem;
  • het voorkomen van potentiële schade aan gebouwen;
  • water dat bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit (beleving);
  • natuurontwikkeling;
  • recreatief (mede)gebruik van water.

De gemeente speelt een belangrijke rol bij het beheer van het water. Vanuit de wettelijke taken op het gebied van water, milieu en ruimtelijke ordening vervult de gemeente in stedelijke gebieden de regierol bij de inrichting van het watersysteem en de afvalwaterketen. Om een goede waterhuishouding te realiseren, is een goede afstemming en samenwerking met de waterbeheerders noodzakelijk. De waterbeheerdes zijn de wettelijk verantwoordelijke instantie voor het waterkwaliteit- en waterkwantiteitbeheer in Assen. Op het aspect water wordt in paragraaf 4.2 nader ingegaan (waterparagraaf).

3.4.5 Nota Bodembeheer gemeente Assen

De Nota Bodembeheer (2009) geeft invulling aan de bodemambities van de gemeente Assen met betrekking tot hergebruik van grond en baggerspecie. De gemeente Assen heeft voor gebiedsspecifiek beleid gekozen. Het grootste deel van de gemeente Assen heeft een diffuse bodemkwaliteit gelijk aan de achtergrondwaarde (schone grond). Het gebiedsspecifieke beleid houdt in dat binnen bedrijventerreinen categorie wonen grond (LMW2) kan worden toegepast. Binnen woonwijken mag alleen schone grond (achtergrondwaarde, LMW1) worden toegepast. De navolgende figuur toont de toepassingskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410C-C001_0006.png"

Figuur 3.2 Toepassingskaart (Bron: Nota Bodembeheer)

In de bodemparagraaf vindt toetsing in verband met de haalbaarheid ten aanzien van het aspect bodem plaats.

3.4.6 Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Assen

Om zowel ruimte te bieden aan de ruimtelijke ontwikkeling van de stad als ervoor te zorgen dat er geen onnodige of onacceptabele veiligheidsrisico's worden gelopen is het wenselijk om sturing te geven aan de situering van bedrijven met een risicocontour en aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaande risicocontouren. Daarom kiest de gemeente Assen voor gebiedsgerichte ambitieniveaus. Door onderscheid te maken in verschillende gebieden met verschillende ruimtelijke functies en daaraan gebiedsgerichte ambities te koppelen, combineert de gemeente Assen de gewenste veiligheidsniveaus optimaal met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen.

In de beleidsvisie Externe Veiligheid worden de volgende gebieden onderscheiden:

1. Woonwijken;

2. Buitengebied;

3. Bedrijventerreinen;

4. Transportzone (spoor, A28, N33).

Voor woonwijken kiest Assen voor een maximaal veiligheidsniveau. In woonwijken bevinden mensen zich gedurende het grootste deel van de dag en de week. Daar bevinden zich vaak ook de kwetsbare objecten als scholen, winkelcentra, bejaardentehuizen, e.d.

Op bedrijventerreinen kiest Assen voor een grotere flexibiliteit om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. Bevolkingsdichtheden zijn vaak minder en verblijfstijden in vergelijking met woonwijken korter. Voor de transportzones kiest Assen voor een veiligheidsniveau dat de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen onder voorwaarden mogelijk maakt, ook bij de voorziene ontwikkelingen in transportintensiteit. Voor het buitengebied van het gemeentelijk grondgebied kiest Assen voor een veiligheidsniveau dat gelijk is aan dat van bedrijventerreinen. Het grootste deel van het buitengebied is primair een productiegebied.

Per gebied zijn de ambities vertaald in randvoorwaarden met betrekking tot plaatsgebonden risico en groepsrisico. Dat leidt tot het overzicht in het navolgende figuur en tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410C-C001_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410C-C001_0008.png"

Figuur 3.3 Ambitieniveaus per gebiedstype (Bron: Beleidsvisie externe veiligheid)

3.4.7 Archeologiebeleid

De gemeente Assen heeft als onderdeel van het archeologiebeleid een beleidskaart (vastgesteld 20 april 2012) opgesteld. Op basis van de archeologische verwachtingskaart, de geïnventariseerde vindplaatsen, het overzicht van alle (archeologisch) onderzochte terreinen en de beleidsrichtlijnen van de provincie Drenthe voor de terreinen die als "provinciaal belang archeologie" zijn aangemerkt is de beleidsadvieskaart opgesteld. Op de beleidsadvieskaart zijn de beleidskeuzes van de gemeente Assen weergegeven. Alle elementen hebben een eigen kleurcode gekregen. In de legenda van de kaart zijn hieraan archeologische adviezen gekoppeld. De kaart is dus het instrument om in het geval van ruimtelijke ingrepen te bekijken of archeologisch onderzoek moet plaatsvinden voordat een vergunning kan worden afgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410C-C001_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410C-C001_0010.jpg"

Figuur 3.4 Archeologie beleidskaart Assen

Onderzoeksplicht

Er gelden verschillende regimes voor de archeologische onderzoeksplicht. Er zijn zones waar archeologisch onderzoek altijd verplicht is, zones waar onderzoek verplicht is bij ingrepen groter dan 100 m2, zones waar onderzoek verplicht is bij ingrepen groter dan 1.000 m2 en er zijn zones waarbij de diepte van de ingreep bepalend is. Voor dit bestemmingsplan is het regime van ingrepen groter dan 1.000 m2 vooral relevant.

Archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 1.000 m² .

Er geldt een onderzoeksvrijstelling van 1.000 m² voor alle gebieden met een hoge of middelhoge verwachting op de archeologische beleidsadvies kaart waar geen andere grenzen gelden door de aanwezigheid van bekende vindplaatsen of andere bijzondere bepalingen. Dezelfde ondergrens geldt voor essen en beekdalen, uitgezonderd de dekzandkopjes die zich daarin bevinden. Onderzoek hoeft niet plaats te vinden bij bodemingrepen ondieper dan 0,3 m -Mv, uitgezonderd (natuur) terreinen zonder bouwvoor, zoals heideterreinen. Het ontbreken van een bouwvoor kan betekenen dat de archeologische resten zich direct aan of onder het oppervlak bevinden.

Geen onderzoeksplicht, wel meldingsplicht

In een aantal gevallen geldt geen onderzoeksverplichting. Het gaat om de volgende zones:

•gebieden met een lage archeologische verwachting;

•gebieden met een bekende diepe bodemverstoring;

•gebieden die reeds eerder zijn onderzocht en waar voor het betreffende deelgebied geen vervolgonderzoek nodig werd geacht of waar onderzoek reeds definitief is afgerond;

•plangebieden waarvan het oppervlak aan ingrepen beneden een vrijstellingsgrens valt.

De vrijstelling van archeologisch onderzoek ontslaat iemand niet van de plicht archeologische vondsten te melden conform de Monumentenwet 1988, artikel 53. Als bij het uitvoeren van de ingrepen toch grondsporen en/of archeologische vondsten worden aangetroffen, dan moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de provinciaal archeoloog.

3.4.8 Welstands- en reclamenota Assen

Het welstandsbeleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. Het welstandsbeleid van de gemeente Assen is neergelegd in de Welstands- en reclamenota (januari, 2012). In deze nota zijn criteria opgenomen voor de welstandsbeoordeling voor aanvragen om omgevingsvergunningen. In de nota zijn verschillende welstandsgebieden opgenomen die ieder een eigen verschijningsvorm en daarom eigen gebiedscriteria hebben. Daarnaast is er sprake van sneltoetscriteria, dat zijn criteria voor specifieke bouwwerken die in alle welstandsgebieden voor kunnen komen.

Het plangebied is opgenomen in deelgebied 5 'planmatig opgezette wijken'. Op de navolgende figuur zijn de gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410C-C001_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410C-C001_0012.png"

Het beleid is gericht op het bieden van mogelijkheden voor het aanpassen en vernieuwen van bebouwing binnen de samenhang van het bouwblok, de straat of het cluster. De verandering moet passen binnen het grotere geheel en houdt rekening met verwachte ontwikkelingen in de omgeving. Daarnaast moet de verandering passen bij de specifieke plek. Aan een hoofdweg is de uitstraling van de bebouwing van groter openbaar belang dan aan een woonstraat.

Als er sprake is van bouwplannen aan meer dan één wooneenheid, zoals in het plangebied, wordt de aanvraag bestempeld als bijzonder en wordt deze door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit getoetst op de algemene welstandscriteria.

3.4.9 Groenbeleid

In 2006 heeft de gemeente Assen de Groenstructuurvisie Assen vastgesteld. In deze visie zijn de hoofdlijnen van het groenbeleid voor de komende 20 jaar verwoord. In de visie wordt geconstateerd dat Assen een monumentale stad is die van oudsher beschikt over veel groen. Uitgangspunt van de visie is het versterken en uitbouwen van het bestaande 'groene frame'. Tot dit frame behoren waterlopen, bossen, parken, recreatiegebieden, groene stadsranden, bomen en de entrees van de stad.

De Roerdompstraat, de Reigerstraat en de Eiberstraat maken geen onderdeel uit van dit frame. Het plangebied grenst aan het Valkenstijnpark. Dit park maakt onderdeel uit van de 'groene rand'. De groene rand heeft als functie het versterken van de relatie tussen de stad en het landschap.

In het plangebied zelf is, ten behoeve van de nieuwbouw, eventueel sprake van de kap van enkele bomen. Deze bomen hebben geen monumentale status. Bij de kap van de bomen wordt rekening gehouden met het groenbeleid van de gemeente en de Flora- en faunawet.

3.4.10 Duurzaamheidsvisie 2009-2015

In 2009 heeft de gemeente een duurzaamheidsvisie vastgesteld. De hoofddoelstelling daarvan is dat de gemeente CO2-neutraal wordt. De visie is nader uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma, waarin de door de gemeente te nemen acties zijn opgenomen. Bij nieuwbouw in het plangebied wordt rekening gehouden met de duurzaamheidsdoelstellingen uit de visie en het uitvoeringsprogramma. Dit heeft verder geen inhoudelijke gevolgen voor dit bestemmingsplan.

3.4.11 Verwerking in bestemmingsplan

Het plangebied maakt onderdeel uit van bestaand bebouwd gebied. Geconcludeerd kan worden dat de herstructering van het plangebied binnen het beleid van de gemeente past.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Het is van belang om bij nieuwe ontwikkelingen de huidige situatie goed te beschouwen en nieuwe ontwikkelingen zo veel mogelijk in te passen in de omgeving. Door het in kaart brengen van de huidige situatie kunnen de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden verantwoord. Onderdeel van deze verantwoording is eveneens een toetsing aan milieu- en omgevingsaspecten. Navolgend zal verder op deze aspecten worden ingegaan.

4.2 Water

Inleiding

Sinds 1 november 2003 is het verplicht ruimtelijke plannen te toetsen op waterhuishoudkundige aspecten: de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen binnen deze ruimtelijke plannen en besluiten. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater worden (in samenhang) in beschouwing genomen. Daarbij gaat het naast de kwantiteit ook om de kwaliteit. De integrale benadering van het watersysteem betekent dat het watersysteem wordt benaderd in samenhang met andere beleidsvelden. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen waterneutraal vorm te geven en om het watersysteem op orde te houden.

Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht een watertoets uit te voeren. Het plan is daarom voorgelegd aan het waterschap Hunze en Aa's (zie bijlage 7). Hieronder volgt een samenvatting van de voor deze locatie belangrijkste items uit de Watertoets met aanvullingen vanuit de gemeente Assen.

Waterhuishouding plangebied en wateroverlast

In de oude situatie betreft het verhard oppervlak aan bebouwing (voetprinten woningen) circa. 2988 m2. In de toekomstige situatie zal er circa. 2751 m2 aan bebouwing (voetprinten woningen) worden aangelegd. Dit is een afname aan verhard oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie met ca. 237 m2. Het verhard oppervlak van de openbare bestrating in het plangebied zal niet toenemen. Er is derhalve geen sprake van toename van het verharde oppervlak. Dit betekent dat creëren van extra waterberging in het plangebied als gevolg van toename van verhard oppervlak in dit geval geen item is.

In de oude situatie kwam het regenwater van de daken van de huizen en van de openbare bestrating uit op het bestaande vuilwaterriool. Aan de (zuid)westzijde van het plangebied ligt, zowel ten noorden als ten zuiden van de Roerdompstraat, een schouwsloot die voor de afvoer van een deel van het regen- en, mogelijk, grondwater in het gebied zorgt (zie figuur 4.1). Deze schouwsloten wateren via een regenwaterriolering af op de vijver ten westen van het plangebied. Ten oosten van het plangebied ligt in landgoed Amelte eveneens een schouwsloot. Deze heeft op dit moment geen functie voor het plangebied (gezien ontbreken van gescheiden stelsel en afstand tot plangebied). De aanliggende eigenaren van schouwsloten dienen deze sloten jaarlijks schoon te maken, gezien de belangrijke ontwaterende en/of afwaterende functie van deze sloten. Schouwsloten mogen niet zonder toestemming van het waterschap gedempt worden, ook het profiel van een schouwsloot mag niet zonder toestemming gewijzigd worden. Het waterschap houdt daar toezicht op.

In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.03BP2013410C-C001_0013.png"

Figuur 4.1 Waterhuishouding

Afvalwater en riolering

In de oude situatie in het plangebied is zowel het huishoudelijk afvalwater van de woningen als het regenwater van de daken en van de openbare bestrating aangesloten op het aanwezige vuilwaterriool. Het rioolwater stroomt uiteindelijk richting de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) in Assen. In de nieuwe situatie wordt door de gemeente in het openbaar gebied zowel de bestrating vervangen als het bestaande vuilwaterriool vervangen door een gescheiden stelsel. In de toekomst gaat alleen het huishoudelijk afvalwater, via een nieuw aan te leggen vuilwaterriool, richting RWZI. Het regenwater afkomstig van daken en (openbare) bestrating gaat via de nieuw aan te leggen regenwaterriolering of naar de vijver ten westen van het plangebied of naar het schouwslotenstelsel in het landgoed Amelte. Dit en de te realiseren vertraging van regenwaterafvoer en waterberging dient door de gemeente in een vervolgfase, in overleg met het waterschap, nader onderbouwd en beargumenteerd te worden. Uiteindelijk komt het regenwater uit in het Deurzerdiep.

Waterkwaliteit

Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen adviseert het waterschap om bij de nieuwbouw uitlogende bouwmaterialen als lood, koper en zink niet te gebruiken als het hemelwater vrij afstroomt naar het watersysteem. Tevens wordt het toepassen van bestrijdingsmiddelen op bestrating, zowel door particulieren, woningbouwverenigingen, bedrijven als gemeenten, afgeraden en is dit in de nabije toekomst zelfs verboden.

Grondwater, ontwatering en grondwateronttrekking

Uit bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse van het plangebied een ondiepe leemlaag aanwezig is. Dit kan leiden tot grondwateroverlast als de initiatiefnemer voor de nieuwbouw niet de juiste maatregelen (b.v. drainage en ophoging) op haar terrein neemt. De gemeente dient de mogelijkheden te scheppen voor de afvoer van het grondwater vanaf de particuliere terreinen. Dat betekent dat de gemeente de mogelijkheid moet bieden dat drainagewater wordt aangesloten op de nieuw aan te leggen regenwaterriolering in het openbaar gebied, Tevens dient de gemeente te zorgen voor drainage van de nieuwe openbare bestrating en aandacht te besteden aan de mogelijke consequenties van rioolvervanging op de grondwaterstand. Mogelijk dient voor de nieuwbouw van de huizen/appartementen en vermoedelijk dient voor de aanleg van de nieuwe riolering grondwater te onttrokken worden. Conform de Waterwet dient voor grote grondwateronttrekkingen een vergunning aangevraagd te worden bij het waterschap en geldt voor kleinere onttrekkingen een meldingsplicht.

Conclusie

Het aspect water staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.3 Verkeersaspecten

Auto

Het plangebied ligt ten oosten van het centrum van Assen. Het plangebied wordt ontsloten via de Pelikaanstraat die een directe verbinding heeft met de Rolderhoofdweg en de Europaweg-Zuid. De Europaweg-Zuid is onderdeel van de buitenring Assen. De buitenring bestaat uit Europaweg-Zuid, Europaweg-West, Europaweg-Noord (gedeeltelijk), Industrieweg en Overcingellaan. De buitenring staat in verbinding met het landelijk hoofdwegennet. De A28 en de N33 zijn onderdeel van het landelijk hoofdwegennet. De ontsluiting voor het autoverkeer is goed. De Roerdompstraat, de Eiberstraat en de Reigerstraat kennen een maximumsnelheid van 30 km/h.

Fiets

Het fietsverkeer maakt deels gebruik van dezelfde structuur als het autoverkeer. De Roerdompstraat, de Eiberstraat en de Reigerstraat zijn ingericht als 30 km/h gebied en kennen geen aparte fietspaden.

Openbaar vervoer

Op ca. 10 minuten lopen is het station van Assen gelegen. Vandaar vertrekken treinen richting Groningen en Zwolle, evenals stads- en regiobussen. Bovendien is de bushalte aan de Rolderhoofdlaan op ca. 5 minuten lopen. Vanaf de Rembrandtlaan vertrekken er bussen richting regionale centra als Gieten, Stadskanaal etc. De ontsluiting per openbaar vervoer is derhalve goed.

Verkeersveiligheid

De gebiedsontsluitingswegen zijn ingericht conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig. In de 30 km/h-gebieden vindt conform Duurzaam Veilig gemengde verkeersafwikkeling plaats. De verkeersveiligheid is in voldoende mate gewaarborgd.

Parkeren

De parkeernorm voor de woningen bedraagt 1,5 parkeerplaats per woning. Voor de 58 woningen zijn in totaal 87 parkeerplaatsen noodzakelijk. De parkeerplaatsen worden deels op terrein van Actium en deels in de openbare ruimte gerealiseerd. De openbare ruimte wordt voor een deel opnieuw heringericht. Het ontwerp voor de openbare ruimte moet nog verder worden uitgewerkt. Voor een goede spreiding van de parkeerplaatsen worden in de Eiberstraat op twee plekken dwarsparkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast is, net als in de huidige situatie, op straat ruimte voor parkeren.


Centraal in het plangebied wordt, op grond van Actium, een parkeerterrein aangelegd met 26 parkeerplaatsen. Alle aanliggende woningen (voor zover deze niet op eigen terrein kunnen parkeren) hebben hier een parkeerplaats. De overige parkeerplaatsen voor deze 26 woningen worden in de openbare ruimte gerealiseerd. Achttien woningen in het plangebied hebben een lange oprit (minimaal 10 meter) met ruimte voor twee auto's. Daarnaast is in de openbare ruimte plek voor bezoekersparkeren voor deze 18 woningen. Parkeren voor de overige 14 woningen vindt plaats in de openbare ruimte.


Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan Roerdompstraat maakt de herstructering van woningen mogelijk. Ten opzichte van de bestaande situatie zorgt de ontwikkeling niet voor een toename van de verkeersaantrekkende werking. De beoogde ontwikkeling leidt daarnaast niet tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid op de omliggende wegen. Het aantal parkeerplaatsen is iets hoger dan noodzakelijk. Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.4 Geluid

Inleiding

De Wet geluidhinder (Wgh) regelt de mate waarin het geluid veroorzaakt door wegen, spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen geluidgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen, scholen e.d.) mag belasten. Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB in principe niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeurgrenswaarde van 55 dB in principe niet worden overschreden. Voor industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen mag de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in principe niet worden overschreden. Wanneer geen nieuwe geluidsgevoelige functies worden ontwikkeld, geldt op basis van artikel 76 lid 3 Wgh geen onderzoeksverplichting.

Onderzoek

In de omgeving van de Roerdompstraat e.o. bevinden zich geen relevante industrieterreinen en spoorwegen. De Roerdompstraat en andere straten in de nomgeving hebben een 30 km/u-regime. Zulke wegen hebben van rechtswege geen onderzoekszone. Onderzoek in het kader van de Wgh is niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel verantwoord te worden dat de woningen een aanvaardbaar verblijfsklimaat kennen. Op de bestaande woningen ligt de geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De ontwikkeling betreft herstructurering van woningbouw. Het aantal woningen zal afnemen. Er zal dus geen toename van verkeersbewegingen zijn. De planontwikkeling leidt tot een verbetering van de oude situatie.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor deze herontwikkeling.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Beleidskader

Indien door middel van een plan nieuwe milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype ‘gemengd gebied’ als ‘rustige woonwijk’ en ‘rustig buitengebied’ aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype ‘rustige woonwijk’. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het perceel van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande woningen gelegen buiten betreffend perceel.

Onderzoek

Het plangebied maakt gezien de omliggende functies deel uit van een ‘rustige woonwijk'. Met het plan worden milieuhindergevoelige functies mogelijk gemaakt. Deze komen echter in de plaats van de huidige woningen. Er vindt geen verkleining van de afstanden plaats. Er is ter plaatse van het plangebied en de omliggende woningen dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Externe veiligheid

Beleidskader

Bij de totstandkoming van een ruimtelijk plan dient gekeken te worden of eventuele toekomstige kwetsbare of beperkt kwetsbare functies (zoals bijvoorbeeld woningen, scholen, winkelcentra, etc) niet worden blootgesteld aan bepaalde risicobronnen (zoals risicovolle inrichtingen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen over de weg of ondergronds). Deze aanpak heeft verstrekkende gevolgen voor hoe door overheden omgegaan dient te worden met de veiligheid in de omgeving van bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt. Het plangebied en haar directe omgeving zijn voor het aspect 'externe veiligheid' onderzocht op:

  • de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen;
  • de aanwezigheid van een route gevaarlijke stoffen;
  • de aanwezigheid van hoofdgastransportleidingen.

Ten aanzien van risicovolle inrichtingen zijn op 27 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) in werking getreden, waarin wettelijke risicocontouren rond bepaalde categorieën inrichtingen zijn bepaald. In de regeling staan veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten voor bedrijven met standaardrisico's zoals LPG-tankstations. Er moet rekening worden gehouden met het plaatsgebonden- en het groepsrisico.

Toetsing

Ten behoeve van het aspect externe veiligheid is een toetsing uitgevoerd (bijlage 3). De afstand tussen het spoor en het plangebied bedraagt minimaal 490 meter en valt hiermee niet binnen het invloedsgebied van 200 meter van de spoorlijn. De afstand tussen de hogedruk aardgasbuisleiding (nr. 74-82-8) en het plangebied bedraagt 185 meter en valt hiermee niet binnen het invloedsgebied van 80 meter.

Gemeentelijk beleid

In 2008 heeft de gemeente Assen een beleidsdocument omtrent externe veiligheid opgesteld (Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Assen; december 2008). Hierin staan de ambities verwoord die worden gehanteerd ten aanzien van de omgang met het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In het beleidsdocument wordt onderscheid gemaakt in verschillende gebieden, waarvoor een verschillend ambitieniveau geldt. Het plangebied ligt in een woonwijk-gebied. Voor woonwijken kiest Assen voor een maximaal veiligheidsniveau. Op basis van het voorafgaande kan geconcludeerd worden dat een maximaal veiligheidsniveau gehandhaafd blijft. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied.

4.7 Luchtkwaliteit

Beleidskader

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden.

Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico’s optreden.

De ontwikkeling betreft herstructurering van woningbouw. Het aantal woningen zal afnemen. Er zal dus geen toename van verkeersbewegingen zijn. Assen heeft een eigen milieuverkeerskaart. Uit het model blijkt dat nergens in Assen overschrijding van de grenswaarden optreedt. Verder maakt het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkeling mogelijk, die van grotere omvang is dan wat hiervoor in de inleiding is aangegeven. Daarom wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" verslechtert.

4.8 Bodem

Beleidskader

Het Besluit bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer. Dat wil zeggen: een balans tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu en ruimte voor het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw of aanleg van wegen. De Wet bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komen bescherming en sanering in deze wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel land- als waterbodems.

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan de uitvoerbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied beïnvloeden of belemmeren. Het bodembeleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit wordt mede bepaald door de historie en het huidige gebruik.

Onderzoek

De in paragraaf 3.4 aangaande de Nota Bodembeheer gemeente Assen getoonde figuur toont de bodemkwaliteitskaart met de gemiddelde bodemkwaliteit in het plangebied. Door MUG ingenieursbureau is in februari 2013 voor het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd dat als bijlage 1 is opgenomen. De aanleiding tot de uitvoering van het verkennend bodemonderzoek is het voorliggende bestemmingsplan en de herstructurering van de onderzoekslocatie. Hierbij wordt de bestaande bebouwing gesloopt en vervangen door nieuwe woningen. Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Bepaald is of het plangebied geschikt is voor de woonbestemming.

Uit het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek komt naar voren dat in het plangebied licht verhoogde gehalten in de grond en licht verhoogde concentraties in het grondwater aanwezig zijn. Op het maaiveld en in de opgeboorde grond zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. De gemeten gehalten en concentraties geven echter geen aanleiding tot de uitvoering van een nader bodemonderzoek en vormen geen gevaar voor de volksgezondheid en het milieu. Voor een uitgebreide beschrijving van de onderzoeksresultaten wordt verwezen naar de opgenomen bijlage.

Conclusie

In het kader van de herontwikkeling zal de woonbestemming behouden blijven. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling.

4.9 Archeologie

Beleidskader

Bij ingrepen die een verstoring van het bodemprofiel met zich mee (kunnen) brengen is een adequate bescherming van het archeologische erfgoed van belang. Dit belang is in internationaal verband erkend in het verdrag per 1 september 2007 en opgenomen in de daartoe gewijzigde Monumentenwet 1988: de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Bescherming volgens de Wamz vindt plaats door regulering van bodemverstorende activiteiten in een zo vroeg mogelijk stadium. Dit wordt gerealiseerd door archeologie te betrekken in het proces van ruimtelijke planontwikkeling. Al tijdens de planvoorbereiding moet worden onderzocht wat er over archeologie bekend is, zodat daar tijdens de planvorming rekening mee gehouden kan worden. Het behoud van archeologische waarden in situ is daarbij primair het streven.

In de Memorie van Toelichting bij de Wamz is aangegeven dat de archeologische waarden kunnen worden ontzien door bouwlocaties zodanig te situeren dat deze waarden niet worden aangetast. De archeologische waarden kunnen ook worden ontzien door zodanig te bouwen dat deze zo ongeschonden mogelijk blijven. Een geringe planaanpassing of gewijzigde bouwmethode kan hiervoor al voldoende zijn. Indien behoud niet mogelijk blijkt, wordt gestreefd naar een zo goed mogelijke documentatie door middel van opgraving voorafgaand aan de bouw. Tot slot kan worden gekozen voor het teniet laten gaan van de archeologische waarden, indien het gaat om minder waardevolle vindplaatsen.

Onderzoek

Het plangebied heeft op de archeologische beleidskaart van de gemeente Assen een hoge of middelhoge verwachting. Voor deze gronden geldt voor een bodemverstoring met een oppervlakte van 1000 m2 en meer en een diepte van meer dan 30 cm onder maaiveld een onderzoeksplicht. Doordat er sprake is van herstructurering waarbij de bebouwing bijna volledig binnen de voorgaande bouwvlakken worden gebouwd is de grond reeds geroerd. Een onderzoek is derhalve niet nodig. Buiten bouwvlakken is geen bodemingreep groter dan een oppervlakte van 1000 m2 beoogd of mogelijk.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt derhalve geen belemmering voor de herontwikkeling.

4.10 Cultuurhistorie

De rijksmonumenten worden beschermd door de Monumentenwet (1988). Met monumenten worden alle 'onroerende zaken' bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van de respectievelijke provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening.

In het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. Ook er zijn er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig.

4.11 Kabels en leidingen

In het plangebied of de directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen zoals rioolpersleidingen, gasleidingen of waterleidingen gelegen. Er zijn geen hoogspanningslijnen of straalpaden in de omgeving van het plan. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

4.12 Ecologie

Beleidskader

Door de in april 2002 in werking getreden Flora- en Faunawet, is de verplichting ontstaan om ruimtelijke plannen aan deze wet te toetsen. Het doel van de wet is om in het wild levende planten en dieren te beschermen. Mochten er in het plangebied sloopwerkzaamheden plaatsvinden, dan is het noodzakelijk de betreffende gebouwen te controleren op de mogelijke aanwezigheid van kraamkolonies van vleermuizen en/of nesten van vogels. Sloop kan dan pas plaatsvinden op het moment dat is vastgesteld dat er zich geen verblijfplaatsen van beschermde soorten in het betreffende pand bevinden. Om de effecten te mitigeren wordt aanbevolen de werkzaamheden niet plaats te laten vinden in de periode 15 maart - 15 juli. Dit om te voorkomen dat de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet en de Habitatrichtlijn worden overtreden. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet, waarin de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn geimplementeerd. Projecten of activiteiten die niet noodzakelijk zijn of verband houden met het beheer van de natuurwaarden van Natura 2000-gebieden en mogelijk negatieve effecten hebben op deze waarden, dienen getoetst te worden aan de Natuurbeschermingswet.De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland en heeft tot doel om de natuurwaarden in het land te stabiliseren. De EHS bestaat uit kerngebieden, natuurontwikkelinggebieden en verbindingszones. Indien een ruimtelijke ingreep binnen de begrenzing van de EHS plaatsvindt moet een 'nee-tenzij' procedure worden doorlopen en zal bij doorgang van de ingreep in de regel compensatie en mitigatie noodzakelijk zijn.

Toetsing

Quick-scan

Het plangebied bevindt zich niet in of nabij een Natura 2000-gebied en Ecologische Hoofdstructuur. De bestaande bebouwing moet gesloopt worden. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is in februari 2013 een uitgevoerd door Buro Bakker. Uit de quickscan kan worden geconcludeerd dat van de zwaarbeschermde soorten de Huismus aanwezig is. Ook is het aannemelijk dat de Gierzwaluw en de Vleermuizen (tijdelijk) zijn gevestigd in het plangebied. Nader onderzoek moet uitwijzen of en in welke mate deze soorten aanwezig zijn in het plangebied en welke gevolgen dit heeft.

Nader ecologisch onderzoek

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is vervolgens uitgevoerd door Buro Bakker. De sloop van de woningen zal leiden tot het verdwijnen van een aantal verblijfplaatsen van de Gewone dwergvleermuis en nestplaatsen van de Gierzwaluw. Vanwege de aanwezigheid van deze verblijf- en nestplaatsen, is er sprake van een ontheffingsplichtige ingreep. Er worden namelijk vaste rust- en verblijfplaatsen van een zwaar beschermde diersoort verwijderd, hetgeen per definitie leidt tot overtreding van de Flora- en faunawet en daarmee tot een ontheffingsplicht. Om een ontheffing te krijgen moet er sprake zijn van zwaarwegende belangen. Voor vleermuizen en Gierzwaluwen zijn dit:

  • a. bescherming van flora en fauna;
  • b. volksgezondheid of openbare veiligheid;
  • c. dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten.Een ontheffingsaanvraag dient samen met een activiteitenplan te worden ingediend bij het Ministerie van Economische Zaken. In het activiteitenplan worden mitigerende maatregelen beschreven om overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken en wordt een onderbouwing gegeven van het wettelijk belang van de activiteit. Op hoofdlijnen zijn de volgende vormen van mitigatie aan de orde:
  • Het aanbieden van alternatieve verblijfplaatsen en nestgelegenheid in de omgeving;
  • Het toegankelijk maken van de nieuwbouw voor vleermuizen en Gierzwaluwen;
  • Het aanpassen van de planning van de sloop op de levenscyclus van vleermuizen en Gierzwaluwen;
  • De daadwerkelijke sloop zodanig uitvoeren dat schade aan beschermde soorten wordt voorkomen.Ten behoeve van de ontheffingsaanvraag voor de voorgenomen herontwikkeling zal een activiteitenplan met mitigerende maatregelen worden opgesteld. Bij het ontwerpbestemmingsplan zal deze terzijndetijd aan het plan worden toegevoegd.

4.13 MER-beoordeling

Het nieuwe Besluit milieueffectrapportage is per 1 april 2011 van kracht geworden. Het aantal situaties waarvoor een m.e.r. verplicht moet worden uitgevoerd, is verminderd. Er zijn echter wel meer situaties waarvoor een, al dan niet vormvrije, beoordeling moet plaatsvinden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Hierdoor moet voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen in de D-lijst, maar beneden de daar genoemde drempelwaarde vallen, bepaald worden of een m.e.r.(beoordelings)plicht aan de orde kan zijn. In categorie 11.2 in de D-lijst wordt gesproken over een stedelijk ontwikkelingsproject, waarbij het gaat om meer dan 2.000 woningen, een oppervlak van meer dan 100 ha of een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2 of meer. Het project ligt beneden deze drempelwaarden. Er kan daarom worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

m.e.r.-beoordeling

Het project omvat de bouw van 56 vervangende woningen. Het plangebied bevindt zich in een stedelijke omgeving en is niet als kwetsbaar gebied aangemerkt. De kortste afstand tot een Natura 2000-gebied, in dit geval de Drentsche Aa, bedraagt ruim 2 kilometer. Doordat de ontwikkeling een herstructurering binnen het stedelijk gebied betreft en er slechts circa 56 grondgebonden woningen worden gebouwd, worden geen negatieve effecten verwacht op het functioneren van het Natura 2000-gebied. Een m.e.r.-beoordeling wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Inleiding

In voorgaande hoofdstukken is, aan de hand van de verschillende hoofdstukken, gemotiveerd waarom de beoogde ontwikkeling gebaseerd is op een goede ruimtelijke ordening. Het planvoornmen is getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. Het bestemmingsplan omvat de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in een GML - bestand. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de regels behorende tot dit plan en kunnen worden vertaald naar een verbeelding.

Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burgers, instellingen en bedrijven "online" informatie te verschaffen over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Deze standaard - welke slechts een systematische standaardisering betreft en geen inhoudelijke standaard - is verplicht in het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening. Het vaststellen van een digitale versie is vanaf 1 januari 2010 verplicht.

5.2 Opzet regels

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels


In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.


In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden de bouwmogelijkheden vermeld.


Hoofdstukken 3 en 4 bevatten de bepalingen die van toepassing zijn op het hele plangebied en bepalingen betreffende het overgangsrecht.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Bij de opzet van de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij het handboek voor bestemmingsplannen van de gemeente.

In het voorliggende bestemmingsplan is er een onderscheid gemaakt in woningtypologie. De grondgebonden woningen zijn toegestaan binnen de bestemming 'Wonen'. De gestapelde woningen zijn uitgesloten. Voor de gestapelde woningen geldt een aparte bestemming Wonen - Appartementen.

Wonen

De bestemming Wonen is bedoeld voor de beoogde aaneengebouwde en twee-onder-één-kapwoningen met de daarbij behorende tuinen, parkeerplaatsen en erven. De gronden met de bestemming Wonen mogen worden gebruikt voor het wonen. Tot het wonen wordt tevens de uitoefening van vrije beroepen en woninggebonden bedrijvigheid verstaan. Vrije beroepen zijn, onder bepaalde voorwaarden, rechtsreeks toegestaan. Woninggebonden bedrijvigheid is alleen op basis van een afwijking toegestaan.

Rond de woningen bestemd als Wonen wordt een strak bouwvlak op de verbeelding opgenomen. Het hoofdgebouw moet in het bouwvlak worden gebouwd. Dit betekent dat het hoofdgebouw niet uitgebreid mag worden. Uitbreidingen kunnen uitsluitend plaatsvinden in de vorm van bijberende bouwwerken. Uitbreiding van de hoofdgebouwen is niet wenselijk om dat dit doorgaans directe invloed op de gebruikswaarde van naastgelegen percelen. Door de uiteengezette keuze voor het projecteren van de bouwvlakken, is de oppervlakte van hoofdgebouwen gereguleerd (hoofdgebouwen mogen niet buiten het bouwvlak). Een tweede beperking betreft het bebouwingspercentage van maximaal 60% (heeft betrekking op zowel het hoofdgebouw als de erfbebouwing).Voor de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen wordt aangesloten bij de systematiek van Assen. Het aantal woningen per bouwvlak is op de verbeelding weergegeven.

Bijbehorende bouwwerken

Binnen de woonbestemmingen is naast het hoofdgebouw erfbebouwing toegestaan in de vorm van bijbehorende bouwwerken (al dan niet aan het hoofdgebouw gebouwd) onder een aantal voorwaarden. Een bijbehorende bouwwerk is een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of overige bouwwerk, met een dak. Het gaat bijvoorbeeld om een uitbouw van het hoofdgebouw of een vrijstaand bijgebouw achter op het erf. Bijbehorende bouwwerken bij het hoofdgebouw mogen zowel in het bouwvlak als daarbuiten worden gebouwd. Vanuit ruimtelijk oogpunt is ervoor gekozen dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de voorgevel van een woning minimaal 5 meter bedraagt. Deze regeling is met het oog op het behoud van parkeerruimte op het voorerf opgenomen. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 65 m² met dien verstande dat bij de berekening van de oppervlakte de oppervlakte binnen het bouwvlak, voor zover gelegen tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw, niet wordt meegerekend. Ook hier geldt het bebouwingspercentage van 60% van het bouwperceel. De goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter. De bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 6 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte ten minste 2 meter minder bedraagt dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.

Ten aanzien van de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens en de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken zijn in artikel 4.4.1 afwijkingsregels opgenomen.

Wonen - appartementen

Vanwege de ruimtelijke uitstraling is een aparte bestemming Wonen - Appartementen opgenomen voor de beoogde gestapelde woningen in het plangebied. Het hoofdgebouw moet in het bouwvlak worden gebouwd. Bijbehorende bouwwerken mogen, onder een aantal voorwaarden, ook daarbuiten worden gebouwd. Het aantal appartementen per bouwvlak is op de verbeelding weergegeven.

Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de wegen die het gebied ontsluiten en die toegang geven tot de woningen in het plangebied. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, en algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening wordt er ten aanzien van het voorontwerp bestemmingsplan wettelijk overleg gepleegd. Voor het wettelijk overleg is er van gemeentezijde een standaard lijst opgesteld met partners/instanties die uitgenodigd worden een reactie te geven.

6.1.1 Overleg

Het ontwerp van het bestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de overlegpartners.

Hiermee wordt voldaan aan de overlegverplichting op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. De ingekomen reacties en de gemeentelijke beantwoording zijn opgenomen als bijlage bij de toelichting van onderhavig bestemmingsplan.

6.1.2 Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, zoals beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. In totaal zijn binnen de termijn 3 zienswijze binnengekomen. Deze zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het ontwerp van het bestemmingsplan. Ten tijde van het ontwerp zijn er enkele omissies in het bestemmingsplan geconstateerd. Het bestemmingsplan is naar aanleiding van deze omissies op een aantal punten aangepast. Voor de ambtshalve wijzigingen en de inhoud van en reactie op de zienswijzen wordt verwezen naar de Notazienswijzen welke als bijlage bij deze toelichting is gevoegd.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De aanvrager draagt de kosten voor het realiseren van het project. De gemeente Assen zal geen investeringen doen.

In artikel 6.12 lid 1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro. Het plan is niet aan te merken als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. Er hoeft derhalve geen exploitatieplan worden opgesteld.

Voor het eventuele verhaal van (planschade) kosten, is een planschadeovereenkomst afgesloten tussen de gemeente Assen en de aanvrager. Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.