direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stadsboulevard Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.00BP20141000L-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Assen investeert de komende jaren in bereikbaarheid, wonen, werken en toerisme en recreatie. De ambities van de hoofdstad van Drenthe zijn vertaald in het programma FlorijnAs.

De FlorijnAs voorziet in een breed programma en omvat uiteenlopende ruimtelijke interventies: herontwikkeling, transformatie, revitalisering, intensivering van het ruimtegebruik, infrastructurele ingrepen, een nieuw bedrijventerrein en landschapsontwikkeling.

Het programma FlorijnAs bestaat uit de volgende ruimtelijke projecten:

  • Stadsboulevard en Stationsgebied: herinrichting stationsgebied en ontsluiting door de stad van noord naar zuid;
  • Revitalisering Stadsbedrijvenpark (noordelijk deel);
  • Havenkwartier: transformatie van Stadsbedrijvenpark (zuidelijk deel) naar woon-/werklocaties;
  • Blauwe As tweede fase: het bevaarbaar maken van Het Kanaal als vervolg op het bevaarbaar maken van De Vaart;
  • Assen Zuid: ontwikkeling van een werklandschap, infrastructuur en Toeristisch Recreatieve Zone (TRZ) aan de zuidkant van Assen;
  • Landschapsontwikkeling Assen aan de Aa: het geven van een groene kwaliteitsimpuls aan de oostelijke stadsrand (Drentsche Aa-gebied).

Dit bestemmingsplan is gericht op het project Stadsboulevard Zuid en wel het gebied tussen Graswijk en de Spoorstraat. Ook heeft dit bestemmingsplan betrekking op de Mandemaattunnel (onderdeel van het project Stadsboulevard) inclusief de Dennenweg/Burgemeester Bothenius Lohmanweg tot aan de Pelikaanstraat.

1.2 Een actueel plan

In dit bestemmingsplan is de juridisch/planologische regeling voor de ontwikkeling van het zuidelijk deel van de Stadsboulevard alsmede de Mandemaattunnel en bijbehorende bypass vastgelegd. Deze ontwikkelingen omvatten:

  • een reconstructie van het tracé Europaweg Zuid/Graswijk - Overcingellaan (tot aan de kruising Spoorstraat). Dit ter verbetering van de hoofdverkeersfunctie van deze weg. Het doel is de doorstroming van het verkeer te verbeteren waarbij onder andere wijzigingen plaatsvinden in het aantal rijstroken van de weg. Daarnaast wordt beoogd de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. Dit wordt onder meer gedaan door de realisatie van groene middenbermen en het versterken van de laanstructuur;
  • reconstructie van het kruispunt Pelikaanstraat/Port Natalweg;
  • de aanleg van de Mandemaattunnel. Het betreft een extra aansluiting op de Stadsboulevard om het verkeer van en naar het complex van GGZ en Van Boeijen en de wijken Diepstroeten en Assen Oost af te wikkelen. De Mandemaattunnel vormt als het ware een bypass voor het verkeer, waardoor het kruispunt van de Stadsboulevard met de Pelikaanstraat wordt ontlast. Dit gebeurt via de Dennenweg/Burgemeester Bothenius Lohmanweg die in dit kader ook worden gewijzigd;
  • het creëren van een landschappelijke begeleiding langs de Stadsboulevard en de bypass waarin ook (vrijliggende) brom-/fietspaden worden gerealiseerd;
  • het zichtbaar maken van de Bosbeek/Nijlandsloop ter hoogte van het Wilhelmina ziekenhuis (WZA) en de Stadsbroekloop ter hoogte van kantorenlocatie Mandemaat en het deel van het GGZ complex aan de Burgemeester Bothenius Lohmanweg.

Tevens maken de aanwezige aansluitingen op de Stadsboulevard vanuit Schepersmaat, Mandemaat en het WZA deel uit van dit plangebied en zijn ook enkele aangrenzende, bebouwde gebieden opgenomen. Het betreft de kantorenlocatie Mandemaat, een deel van de bebouwing van het GGZ terrein aan de Hendrik van Boeijenlaan en de kantorenzone tussen de Spoorstraat en de Pelikaanstraat. Behoudens de sloop van enige bebouwing voor de realisatie van de Mandemaattunnel van de kantoren aan de Mandemaat vinden in deze bebouwde gebieden geen ontwikkelingen plaats.

1.3 Ligging

Hoewel de Stadsboulevard en Stationsgebied in de structuurvisie FlorijnAs één ruimtelijk project wordt genoemd, worden hiervoor afzonderlijke ruimtelijke procedures doorlopen. Dit mede vanwege de specifieke aard van de planontwikkeling rond het Stationsgebied.

De navolgende figuur geeft de begrenzing van het voorliggend bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP20141000L-C001_0001.jpg"

Afbeelding 1. globale begrenzing bestemmingsplan 'Stadsboulevard Zuid en Mandemaat'.

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied valt binnen de werkingssfeer van diverse bestemmingsplannen. Het betreft de volgende bestemmingsplannen.

Bestemmingsplan   Vastgesteld   Goedgekeurd  
Park Diepstroeten   3 juli 2014    
Port Natal en WZA 2014 (ontwerp)      
GGZ/Diepstroeten 1e fase   14 november 2013    
Nieuw Graswijk   15 december 2011    
Buitengebied herziening artikel 30 WRO   18 december 2008   23 juni 2009  
Assen Zuid   15 juni 2006   12 december 2006  
Assen Oud Zuid   18 mei 2000   21 november 2000  
Port Natal, uitwerkingsplan ontsluiting WZA   3 december 1985   25 februari 1986  
Buitengebied 1984   20 december 1984   10 december 1985  
Port Natal   15 juli 1982   11 juli 1983  

Het ontwerp van de Stadsboulevard vanaf de Spoorstraat tot aan Graswijk, inclusief de Mandemaattunnel en de Dennenweg past niet (geheel) binnen de regels van de vigerende bestemmingsplannen. Om een juridisch - planologisch kader te bieden voor de voorgenomen ontwikkeling is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.5 Digitaal uitwisselbare ruimtelijke plannen

Dit bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de landelijke geldende standaarden. De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 is gebruikt (SVBP2012), met de daarbij behorende bijlagen, de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI).

De gemeente Assen stelt het bestemmingsplan digitaal beschikbaar op www.ruimtelijkeplannen.nl.

1.6 Opzet van de toelichting

In hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van de huidige situatie en de met dit bestemmingsplan beoogde situatie. In hoofdstuk 3 is het ruimtelijk beleid op rijksniveau, op provinciaal niveau, op regionaal niveau en op gemeentelijk niveau beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de resultaten van de verrichte (milieu)onderzoeken. Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van de juridische opzet van het plan. Vervolgens komt in hoofdstuk 6 de financiële uitvoerbaarheid aan bod. In het laatste hoofdstuk komt de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie en problematiek

2.1.1 Beschrijving huidige situatie

De totale Stadsboulevard loopt vanaf het knooppunt A28 - N33 tot aan de noordelijke oprit van de A28 en omvat (van zuid naar noord) de Haarweg, Europaweg Zuid, Overcingellaan, Industrieweg en Peelo. Deze laatste is door de aanpassing naar een profiel met twee rijstroken per rijbaan met ongelijkvloerse aansluiting al voldoende gedimensioneerd.

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het tracé van de Stadsboulevard ten zuiden van het Stationsgebied globaal tussen het kruispunt Europaweg Zuid/Graswijk/Beilerstraat en de kruising met de Spoorstraat. Daarbij zijn ook de omliggende groenstructuren en de aansluitingen van het WZA, Mandemaat en de parkeerplaats van Schepersmaat meegenomen.

Noordelijk deel (Spoorstraat - Pelikaanstraat)

Het noordelijk deel heeft betrekking op het gedeelte tussen de Spoorstraat en de Pelikaanstraat. De bestaande wegverbinding bestaat hier uit twee rijstroken met aan beide zijden opgaand groen. Het fietspad in zuidelijke richting maakt als fietssuggestiestrook onderdeel uit van de hoofdrijbaan. In noordelijke richting is een vrijliggend in twee richtingen te berijden fietspad aanwezig.

Aan de oostzijde van de Overcingellaan staan onder andere de kantoren van het OV-bureau Groningen Drenthe, Stichting Verslavingszorg Noord Nederland en het Centraal bureau rijvaardigheid. Op de hoek met de Spoorstraat staat een Chinees Restaurant met bijbehorende bedrijfswoning.

Het spoorwegtracé vormt de oostelijke begrenzing van dit deel van het plangebied.

Zuidelijk deel (Pelikaanstraat - Graswijk)

Het zuidelijk deel heeft betrekking op het gedeelte tussen de Pelikaanstraat en Graswijk. De bestaande wegverbinding heeft over het gehele tracé twee rijstroken met wegbegeleidend (opgaand) groen. De huidige maximumsnelheid tussen Graswijk en het WZA is 70 km/uur. Tussen het WZA en de Pelikaanstraat bevindt zich de overgang naar maximaal 50 km/uur.

Vanaf de kruising met de Pelikaanstraat in zuidelijke richting is de groenstructuur dichter. Dit heeft mede te maken met de landschappelijke waarde van het gebied, onder andere het landgoed Overcingel en de beekdalen van de Stadsbroekloop en Bosbeek/Nijlandsloop, alsmede de ligging richting het buitengebied. Langs de hoofdwegenstructuur ligt tussen het WZA en de Pelikaanstraat een eenzijdig tweerichtigingen bereden fietspad. Tussen Graswijk en het WZA is een indirecte fietsroute aanwezig. Ten behoeve van de veiligheid voor het langzaam verkeer zijn ter hoogte van de Sparrenlaan en Schepersmaat twee fietstunnels onder de Europaweg - Zuid aanwezig.

Het spoorwegtracé en de aangrenzende wegverbinding Dennenweg/ Burgemeester Bothenius Lohmanweg maken eveneens deel uit van het plangebied. De spoorlijn zorgt voor een scheiding van de Stadsboulevard met achterliggende wijk Assen Oost. Om op de doorgaande weg te komen, moet de spoorlijn worden overgestoken vanuit de achterliggende wijken. In het plangebied is ter hoogte van de kruising Port Natalweg/Pelikaanstraat een spoorwegovergang aanwezig.

De Dennenweg/Burgemeester Bothenius Lohmanweg is momenteel de noordelijke ontsluitingsweg van de GGZ, Van Boeijen, Diepstroeten en Assen Oost en kent een 30 km/uur regime. Deze weg sluit aan op de Pelikaanstraat.

De bebouwde gebieden in het plangebied betreffen de kantorenlocatie Mandemaat en een deel van het GGZ-terrein aan de Hendrik van Boeijenlaan.

2.1.2 Beschrijving problematiek

In de onderstaande paragrafen wordt ingegaan op de noodzaak voor reconstructie van de Stadsboulevard en de aanleg van de Mandemaattunnel.

2.1.2.1 Verkeerskundige aspecten

2.1.2.1.1 Analyse bereikbaarheidsopgave

Vanuit de verkeersanalyse is gebleken dat de bereikbaarheidsproblematiek uit een spitsprobleem bestaat. Bijzonder aan het Assense spitsprobleem is dat binnen de 2-uursspits bij zowel de ochtend- als avondspits sprake is van een korte sterke piek. Hierdoor is gedurende een relatief korte periode sprake van een extreem drukke verkeerssituatie, hetgeen typerend is voor de Assense spits.

Bij een aantal kruispunten en aansluitingen stokt het verkeer in de ochtend- en avondspits. Dit leidt tot stilstand bij met name de aansluiting Graswijk, het kruispunt Pelikaanstraat - Port Natalweg, het kruispunt met de Stationsstraat en rondom de aansluiting met Het Kanaal.

2.1.2.1.2 Knelpunten autonoom

De toename van het verkeer op de Stadsboulevard wordt vooral veroorzaakt door de toename van het aantal inwoners en arbeidsplaatsen in Assen.

Ontwikkelgebieden als bijvoorbeeld het Havenkwartier en Woonpark Diepstroeten hebben direct invloed op de verkeersintensiteiten op de Stadsboulevard. Verkeer vanuit een aan de Stadsboulevard grenzend gebied, zoals het Havenkwartier moet vrijwel altijd gebruik maken van (een deel van) de Stadsboulevard. De transformatie van het Havenkwartier van bedrijventerrein naar woongebied heeft daarmee een sterke toename van het aantal personenauto's op de Stadsboulevard tot gevolg. Het vrachtverkeer daarentegen zal op de Stadsboulevard afnemen door het verplaatsen van de bedrijvigheid naar de randen van de stad (Messchenveld/Assen-zuid).

Berekend is de verhouding tussen de intensiteit en de capaciteit (I/C). Voor wegvakken geldt dat een I/C-verhouding van 0,8 of hoger leidt tot vertraging en congestie. Als wegvakken boven de 0,6 komen wat betreft de I/C-verhouding, dan kunnen op de kruispunten problemen ontstaan als op de kruisende wegen ook hoge I/C-verhoudingen voorkomen. Zowel voor de ochtend- als avondspits geldt dat op vrijwel de gehele Stadsboulevard de I/C-verhouding hoger is dan 0,6 en ook op meerdere plekken hoger dan 0,8. Dit betekent dat op diverse plekken congestie zal ontstaan op de kruispunten. Dit is met name het geval bij de Stationsstraat, Pelikaanstraat en Graswijk.

Wanneer de Stadsboulevard niet wordt gerealiseerd, zal door de slechte verkeersafwikkeling de bereikbaarheid van aanliggende gebieden zoals Stadsbedrijvenpark, Centrum, Assen-Oost, het Wilhelmina Ziekenhuis Assen en kantorenpark Mandemaat steeds verder afnemen. Daarnaast komt de oversteekbaarheid onder druk te staan.

Mede gelet op de toenemende verkeersintensiteit staat het verkeerssysteem in de toekomst onder druk en wordt als ontoereikend gezien.

2.1.2.1.3 Langzaamverkeer

Door het plaatselijk ontbreken van fietspaden laat de kwaliteit van de huidige fietsverbindingen langs de toekomstige Stadsboulevard te wensen over. Om dit te verbeteren, is een continue fietsstructuur aan weerszijden van de Stadsboulevard gewenst.

2.1.2.2 Ruimtelijke kwaliteit

De ruimtelijke kwaliteit hangt sterk samen met het karakter van de verschillende wegdelen. Het deel tussen Spoorstraat en de Pelikaanstraat kent een meer stedelijke context. De meeste gebouwen staan parallel aan de weg. Aan de oostzijde gescheiden door een voorerf met parkeerplaatsen en aan de westzijde door een groene voorruimte, Gebouwen, groen en infrastructuur vertonen een redelijk goede samenhang. De laan is discontinu en van een matige ruimtelijke kwaliteit. De inrichtingskwaliteit en het beheer van de openbare ruimte is matig en de materialisatie is gedateerd.


Ten zuiden van de Pelikaanstraat tot aan kruispunt Graswijk is de landschappelijke beleving dominant. Het wegbeeld levert een fraaie groene entree van de stad en ontsluit voornamelijk grote kantorenlocaties en het Wilhelmina Ziekenhuis Assen. De verschillende stedelijke functies presenteren zich matig aan de Stadsboulevard door een grote hoeveelheid dichte bosschages.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Algemeen

De Structuurvisie Assen 2030 en de Masterstudie FlorijnAs staan aan de basis van de Structuurvisie FlorijnAs waarin de (ruimtelijke) deelprojecten staan beschreven die bijdragen aan de hoofdambities van de gemeente Assen;

  • Verbetering van de bereikbaarheid van Assen;
  • Versterking van de economische ontwikkeling.

De Stadsboulevard wordt ontwikkeld tot één van de belangrijkste ontsluitingswegen van Assen en is tevens de drager van de verschillende deelprojecten van de FlorijnAs.

De Stadsboulevard heeft primair een verkeersfunctie en is geschikt voor zowel doorgaand- als bestemmingsverkeer. De kruispunten worden waar mogelijk voorzien van verkeerslichten. Daar waar dit in verband met ruimtelijke en verkeerstechnische eisen en/of wensen niet mogelijk is, worden ongeregelde voorrangskruispunten gerealiseerd. Dat is het geval op de kruispunten met de Spoorstraat en de Pelikaanstraat. Het wegprofiel wordt zodanig ingericht dat zowel het doorgaand verkeer als het bestemmingsverkeer worden gefaciliteerd.

De samenhang op stadsniveau wordt voornamelijk gezocht in het gebruik van veel groen om de weg door de stad te begeleiden en te zorgen voor eenheid. Per stadsdeel wordt continuïteit van het wegprofiel nagestreefd. Voor het gehele traject is dat echter niet mogelijk. Hiervoor zijn de context, gebruik en verkeersintensiteit te zeer verschillend. Er zijn globaal drie onderdelen te onderscheiden. Van zuid naar noord zijn dit: landschap - laan - parkway. Voor elk is een inrichtingsstrategie op hoofdlijnen geschreven. Het deel van de Stadsboulevard in dit bestemmingsplan ligt binnen de gebieden 'landschap' en 'de laan'.

De ruimtelijke samenhang op deelniveau in het gebied 'Landschap', globaal tussen de Haarweg en de Pelikaanstraat, is gezocht in het verbeteren van de verbinding tussen het landschap, de weg en de bebouwing. De landschapsboulevard wordt aangemerkt als 'de groene loper', waarbij een landschappelijke begeleiding en groene inkleding van de infrastructuur wordt nagestreefd. Onderdeel van de landschapsboulevard is de Mandemaattunnel. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 2.2.3.

In het gebied 'de laan', tussen de Pelikaanstraat en de Spoorstraat, ligt de ruimtelijke samenhang in zachte overgangen tussen de weg en de stad. Dit sluit aan bij het kleinschalige karakter van de stedelijke omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP20141000L-C001_0002.png"

Afbeelding 2. Te onderscheiden deelgebieden Stadsboulevard (bron: Integrale visie Stadsboulevard Assen).

2.2.2 De Stadsboulevard

Zoals in paragraaf 2.2.1 reeds is aangegegeven omvat het deel van de Stadsboulevard Zuid zowel het principe 'landschap' als het principe 'de laan'.

Groen en landschap zorgen voor een zekere verblijfskwaliteit, identiteit en samenhang. Door landschappelijke begeleiding en groene inkleding van de landschapsboulevard wordt gezorgd voor zachte verbindingen en zachte overgangen van het buitengebied naar de stad. Waar in dit deel van de Stadsboulevard het landschap de drager van de weg vormt, is in de laan de wegverbinding zelf de dragende structuur. De laan zorgt voor verbinding en samenhang tussen verschillende ontwikkelingsgebieden (waaronder het Havenkwartier en het Stationsgebied) en de bestaande stad. Het doel is een hoogwaardig nieuw ingerichte laan te creëren met een continue bomenlaan en ruimte voor verblijven en verplaatsen. De laan sluit aan op het groene netwerk van de stad.

2.2.2.1 Planconcept

Met de inrichting van de FlorijnAs is ervoor gekozen om de stad zo weinig mogelijk te verstoren. Dat betekent zoveel mogelijk evenwicht met de omgeving door het optimaliseren van de aantrekkelijke gebieden en het opknappen van minder fraaie stadsdelen.

De toekomstige Stadsboulevard krijgt een inrichting die voldoende robuust is om het verkeer in de toekomst goed af te wikkelen.

De landschapsboulevard

Het groen is bepalend voor de landschapsboulevard; dichte beplanting en bosranden langs de weg worden waar mogelijk afgewisseld met open ruimtes en zichtlijnen op het landschap. De bereikbaarheid, doorstroming en oversteekbaarheid zijn verkeerskundig en ruimtelijk uitgewerkt en dragen bij aan een aantrekkelijke variatie.

Daarbij wordt de bovenloop van de Bosbeek/Nijlandsloop hersteld, wat naast de natuurlijke kwaliteiten van het gebied ook een bijdrage levert aan de waterhuishoudkundige situatie.

De laan

Het aanleggen van de laan moet zorgen voor nieuwe kwaliteiten in dit deel van de stad. De laan wordt krachtig vormgegeven als ruggengraat van het gebied. Dit gebeurt onder andere door de weg als eenheid uit te voeren en zo voor de grootst mogelijke continuïteit te zorgen. Ter plaatse van het plangebied vormt de laan een geleidelijke overgang van de landschappelijke wig aan de zuidkant van de stad naar een meer stedelijk gedeelte.

2.2.2.2 Profiel

Ter verbetering van de doorstroming en afwikkeling van het verkeer in het zuidelijke deel (tot het gebied Mandemaat) wordt tussen de aansluiting Mandemaat en Graswijk de weg verbreed. De stad in wordt een extra rijstrook gerealiseerd. De linker rijstrook is de doorgaande rijstrook en via de rechter rijstrook wordt de nieuwe verbinding via de Mandemaattunnel bereikt.

Hierdoor krijgt het verkeer komende vanaf de Europaweg Zuid meer lengte om samen te voegen voor de richting noord. Daarnaast wordt het verkeer richting Assen Oost, GGZ en Diepstroeten optimaal gefaciliteerd via een eigen opstelstrook.

De gehele Stadsboulevard vanaf het kruispunt Graswijk kent in de nieuwe situatie een snelheidsregime van 50 km/uur. De nieuwe weginrichting wordt zoveel mogelijk aangepast op het nieuwe snelheidsregime, mede door toepassing van smalle rijstroken en banden langs de rijbaan.

Ten slotte wordt langs de Stadsboulevard beoogd de kwaliteit van de openbare ruimte, waaronder de groenvoorzieningen en de bebouwing aan de laanzijde te verbeteren.

2.2.2.3 Oversteken

Voor de Stadsboulevard is een goede en vlotte afwikkeling van het verkeer een van de uitgangspunten. Dit geldt ook voor het langzaam verkeer, zoals fietsers en voetgangers. Er wordt ingezet op kwalitatief goede fiets- en voetgangersverbindingen.

2.2.2.4 Parkeren

Binnen het plangebied dient het parkeren plaats te vinden op de individuele bedrijfskavels. Langs dit deel van de Stadsboulevard komen geen langsparkeerplaatsen.

2.2.2.5 Groenvoorzieningen

Zoals reeds naar voren is gekomen ligt bij de landschapsboulevard de nadruk op het groen. Beoogd wordt het bestaande groen rond dit deel van de Stadsboulevard te versterken. Ook de aanleg van een middenberm bevordert de groene uitstraling van het gebied. Vanaf de Haarweg wordt de weg omgeven door bosranden (met name noordzijde) en verspreid staande bomen (NAM-zijde). Door op cruciale plekken de onderbegroeiing te verwijderen, ontstaan doorzichten naar de omgeving die de relatie en oriëntatie op de Stadsboulevard doen vergroten.


Bij de laan wordt ingezet op wegbegeleidend groen in de vorm van bomenrijen, die dienen als geleidelijke overgang van de landschapsboulevard naar het stedelijke gebied. Ook is een middenberm voorzien in dit deel van de laan. De wegbegeleidende bomenrijen zorgen tevens voor een scheiding met het langzaam verkeer.

2.2.3 Mandemaattunnel

2.2.3.1 Inleiding

Door de Mandemaattunnel krijgen Assen-Oost, GGZ en Diepstroeten een betere en meer directe aansluiting op de Stadsboulevard. Door deze aansluiting wordt een deel van het verkeer vanuit zuid eerder van de Stadsboulevard geleid, waardoor de groei van het verkeersaanbod op het wegvak Mandemaat - Pelikaanstraat minimaal is. Hierdoor kan het kruispunt Pelikaanstraat uitgevoerd worden als een ongeregeld voorrangskruispunt.

2.2.3.2 Profiel

Via een nieuwe afslag van de Stadsboulevard wordt met een tunnelconstructie aansluiting gezocht op de Dennenweg/Burgemeester Bothenius Lohmanweg. Verkeer kan via de tunnel conflictvrij kruisen met het spoor. Dit is veilig en er is geen wachttijd voor een gesloten spoorwegovergang. De tunnel zelf kent twee rijstroken met een vrijliggend fiets- en voetpad ernaast.

De Dennenweg/Burgemeester Bothenius Lohmanweg wordt ook gereconstrueerd. Deze weg krijgt vanuit het zuiden tot aan de Lindelaan een duidelijke rijbaanscheiding en een vrijliggend fietspad. Op deze weg geldt een 50 km/uur regime. Voor het deel tussen de Lindenlaan en de Pelikaanstraat blijft een maximumsnelheid van 30 km/uur gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP20141000L-C001_0003.png"

Afbeelding 4. Uitsnede voorlopig ontwerp Mandemaattunnel.

2.2.3.3 Groenvoorziening

De groenvoorziening langs de Mandemaattunnel zal relatief gering zijn. De verbinding Dennenweg/Burgemeester Bothenius Lohmanweg krijgt echter wel een groen uiterlijk door het plaatsen en het zoveel mogelijke behouden van bomen aan beide zijden van de weg.


Ter hoogte van de kantorenlocatie Mandemaat en GGZ-terrein aan de Burgemeester Bothenius Lohmanweg ligt het beekdal van de Stadsbroekloop. Ten behoeve van een adequate waterverbinding wordt de Stadsbroekloop aan de oostzijde in zuidwaartse richting verlegd. Hier heeft de Stadsbroekloop de ruimte, de beek kan hier meanderen en krijgt ter plekke een ruime landschappelijke inbedding.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Algemeen

Aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen liggen relevante beleidsdocumenten met beleidsuitgangspunten ten grondslag. Daarnaast dienen nieuwe ontwikkelingen passend te zijn binnen het beleid van de verschillende overheidsniveaus.

In de navolgende paragrafen worden de relevante beleidsuitgangspunten op rijksniveau, op provinciaal niveau, op regionaal niveau en op gemeentelijk niveau beschreven. Een beschrijving van het Europese beleid is vanwege het te hoge schaalniveau achterwege gelaten.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit.

In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Gekozen is voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Decentrale overheden hebben meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Een goede bereikbaarheid wordt gezien als nationaal belang. De opvang van de mobiliteitsgroei is een belangrijk aspect. Ingezet wordt op het creëren van een robuust en samenhangend systeem waarbij de modaliteiten worden versterkt en beter met elkaar worden verknoopt en waarbij de samenhang met ruimtelijke ontwikkelingen wordt vergroot.

Ook het zorgvuldig gebruik maken van de ruimte is een beleidsuitgangspunt van het Rijk. Bij nieuwe ontwikkelingen dient zoveel mogelijk de bestaande, beschikbare ruimte te worden gebruikt alvorens nieuwe ruimte aan te wenden.

3.2.2 Besluit algemene regels omgevingsrecht

Het kabinet heeft in de SVIR vastgelegd dat voor een beperkt aantal onderwerpen haar bevoegdheid tot het stellen van algemene regels moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gewenst.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is (bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde) is gekozen voor een indirecte doorwerking via het provinciaal medebewind.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Het plangebied en het planvoornemen worden niet beperkt door regels uit het Barro. In het bestemmingsplan zijn geen nadere bepalingen opgenomen.

3.2.3 Crisis- en Herstelwet

Op 31 maart 2010 is de Crisis- en Herstelwet (Chw) in werking getreden. Met deze wet wordt vernieuwing en een versnelling van ruimtelijke ontwikkelingsprocessen nagestreefd. Hierbij gaat het ondermeer om grote bouwprojecten, infrastructurele projecten en projecten op het gebied van duurzaamheid, energie en innovatie. De bedoeling van de Chw is dat met nieuwe en/of aangepaste (ruimtelijke) procedures doelgericht wordt gewerkt aan werkgelegenheid en duurzaamheid.

Om de ontwikkelingen binnen de FlorijnAs versneld te kunnen realiseren en daarmee de Noordelijke economie te kunnen stimuleren, heeft de gemeente Assen besloten de FlorijnAs bij het Rijk aan te melden als 'lokaal project met nationale betekenis'. Hiermee is ingestemd, waardoor het plan valt onder de Chw.

3.2.4 Nationaal waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan vervangt de Vierde Nota waterhuishouding en zet veel van het in de voorgaande nota’s waterhuishouding opgenomen beleid voort waaronder integraal waterbeheer en de watersysteembenadering. Daarnaast kijkt het waterplan verder vooruit om tot een klimaatbestendige aanpak te komen.

Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem, zowel oppervlaktewater, grondwater als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld.

In de waterparagraaf (paragraaf 4.4) zijn de relevante beleidsaspecten voor het aspect water getoetst.

3.2.5 Conclusie

Mede vanwege de afwezigheid van specifieke regels vanuit het Barro en het feit dat sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik (ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied) zijn er vanuit het rijksbeleid geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Verordening

Op 2 juni 2010 is de Omgevingsvisie door de Provinciale Staten van de provincie vastgesteld. Daarnaast is op 14 april 2011 de Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid in werking getreden. Deze verordening bevat voorschriften waar ruimtelijke plannen aan dienen te voldoen.

De missie uit de Omgevingsvisie luidt: 'Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten'. De kernkwaliteiten zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid;
  • naoberschap;
  • menselijke maat;
  • veiligheid;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal).

Voor het bereiken van de missie is onder meer de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

De provincie ziet het faciliteren van de te verwachten economische en demografische groei met een adequaat verkeer- en vervoersysteem als een hoofdopgave voor de regio Groningen-Assen. Dit systeem moet de bereikbaarheid garanderen van de binnensteden van Groningen en Assen en van de belangrijke woon- en werkgebieden in de regio. Ook moet het de groeiende vervoersvraag opvangen. Daarnaast moet Assen zich complementair aan Groningen kunnen ontwikkelen. De keuze voor verdichting van de stad wordt daarbij onderschreven.

De Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid is een vertaling van de Omgevingsvisie voor zover het de planologisch relevante aspecten betreft.

In het zuidelijk deel van het plangebied ligt het beekdal van de Stadsbroekloop. Dit gebied is aangemerkt als een kernkwaliteit van het Landschap.

Op deze gronden is artikel 3.7 van de verordening van toepassing:

Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:

a. wordt in het ruimtelijk plan uiteengezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie zoals uiteengezet in de Omgevingsvisie en de uitwerkingen ervan;

b. maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

Op grond van artikel 3.36 (onderdeel oppervlaktewater) geldt voorts dat een ruimtelijk plan in het gebied niet mag voorzien in nieuwe kapitaalintensieve functies.

3.3.2 Structuurvisie Ondergrond Drenthe

Met de structuurvisie Ondergrond Drenthe (vastgesteld 15 december 2010) worden de provinciale belangen afgewogen bij ingrepen onder het maaiveld. Voor activiteiten op meer dan 500 meter diepte geldt de Mijnbouwwet. De provincie vindt het belangrijk dat naast de nationale economische belangen ook de regionale en lokale omgevingsbelangen worden afgewogen door de provincie. Met de visie kan de provincie haar standpunten over provinciale belangen toetsen en onderbouwen.

De Drentse ondergrond kent vele gebruiksmogelijkheden. Naar de technisch/geologische gebruiksfuncties van de Drentse ondergrond zijn de afgelopen jaren diverse onderzoeken uitgevoerd.

Vanuit de structuurvisie komen geen specifieke regels voort die een nadere borging in dit bestemmingsplan behoeven.

3.3.3 Bodemvisie

In de provinciale Bodemvisie (2012) is het vastgestelde omgevingsbeleid uitgewerkt ten aanzien van het aspect bodem en vormt deze visie de basis voor de aanpak en verbetering van de bodemkwaliteit.

De visie reflecteert de missie van de provincie ten aanzien van het aspect bodem voor de periode tot 2050:

"Als regionale overheid ontwikkelen we samen met eigenaren, gebruikers, beheerders en belanghebbenden bodembeleid voor de lange termijn. Respect voor ieders verantwoordelijkheid voor de Drentse bodemkwaliteit staat hierbij voorop. We zorgen als betrouwbare en deskundige partner voor een duidelijk beleidskader en goede informatie. Het benutten en beschermen van de bodem is een voortdurende afweging bij ruimtelijke en economische ontwikkelingen. De bodem wordt toekomstgericht beheerd en benut, waardoor ook voor volgende generaties de bodem zijn culturele, ecologische en economische kracht behoudt (‘people, planet, profit’)."

Voor de periode tot 2020 zijn een aantal ambities uitgewerkt. De navolgende thema's worden als prioriteit beschouwd:

  • bodemgezondheid: "Van saneren en beschermen naar goed beheren; meer verantwoordelijkheid voor bodemgebruikers."
  • bodemarchief: "Bodemwaarden als basis van het rijke Drentse Landschap; bodemschatten bewaren en benutten."
  • bodemvoorraad: "De ondergrond als basis voor duurzame ontwikkeling: economische en ruimtelijke afweging."
  • bodemkennis: "De provincie is kennismakelaar voor bodemkwaliteit".

3.3.4 Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan

Het provinciale verkeers- en vervoersbeleid, zoals neergelegd in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP) Drenthe 2007-2020 (mei 2007) beoogt een optimale en veilige bereikbaarheid in Drenthe. De samenhang en de betrouwbaarheid van de netwerken voor auto, openbaar vervoer, fiets en goederen zijn van provinciaal belang, evenals de verknoping van het regionale netwerk met het (inter)nationale netwerk. Hiermee worden gunstige vestigingsvoorwaarden gecreëerd voor economische ontwikkeling.

In het beleidsdocument wordt aangegeven dat de regio Noord-Drenthe (Assen - Groningen) de grootste potentie heeft voor de groei van werken en wonen in relatie tot de kansen in het verbeteren van de bereikbaarheid. Voor Assen dragen investeringen sterk bij aan een versterking van het multimodale vervoersmilieu. Daarbij wordt aangegeven dat het gebied ten zuidwesten van Assen een goede netwerkpositie heeft voor werkgelegenheid.

3.3.5 Provinciaal fietsplan

Het hoofddoel van het fietsplan Drenthe (december 2005) is om het fietsgebruik in de provincie te stimuleren, zowel in het stedelijk als landelijk gebied. De provincie draagt hierbij zorg voor een bovenlokaal netwerk van veilige en aantrekkelijke fietsroutes.

Daarnaast dienen fietsverbindingen zo rechtstreeks mogelijk naar, binnen en van stedelijke centra en naar OV-knooppunten te lopen. Door het bevorderen van het zogenoemde ketenvervoer (combinatie openbaar vervoer en langzaam verkeer) wordt beoogt de groei van het autogebruik terug te dringen.

3.3.6 Conclusie

Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische regeling voor de herstructurering van bestaand stedelijk gebied. Bij deze herstructurering is (nagenoeg) geen uitbreiding van bebouwd gebied voorzien. Hierdoor is sprake is van een zorgvuldig ruimtegebruik.

Vanuit de (provinciale) Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid geldt daarnaast een aanvullende afwegingsplicht vanwege de ligging van (een deel van het plangebied) binnen een 'Beekdal' (kernkwaliteit). Aangezien het plangebied een reeds ontwikkelde, stedelijke locatie betreft, zijn de landschappelijke waarden grotendeels verdwenen. Met het planvoornemen worden de landschappelijke kwaliteiten dan ook niet geschaad. Deze worden zelfs versterkt door het opnieuw zichtbaar maken van de bovenloop van de Bosbeek/Nijlandsloop.

Met dit bestemmingsplan wordt eveneens invulling gegeven aan de provinciale doelstellingen met betrekking tot het verkeersaspect. Zo wordt de hoofdverkeersfunctie van de Stadsboulevard verbeterd door het wegnemen van obstakels (zo min mogelijk aansluitingen op deze doorgaande weg en verbetering kruispunten). De realisatie van de Mandemaattunnel en de aansluitende bypass draagt hier tevens aan bij. De veiligheid van het langzaam verkeer wordt eveneens in acht gehouden door de fietspaden gescheiden van de weg aan te leggen.

Tevens vinden met het planvoornemen ingrepen plaats in de bodem. Hierbij wordt rekening gehouden met de verschillende aspecten van de bodem waaronder archeologie en bodemkwaliteit. In het bestemmingsplan zijn voor (on)mogelijkheden rond deze aspecten aanvullende regels opgenomen.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionaal Specifiek Pakket

In 2007 heeft het Rijk besloten de Zuiderzeelijn niet aan te leggen. In plaats daarvan heeft het Rijk samen met het Noorden, ter versterking van de ruimtelijk-economische kwaliteit, het Regionaal Specifiek Pakket (RSP) opgericht.

Dit pakket bestaat uit de onderdelen Regionaal bereikbaarheidspakket, Ruimtelijk Economisch Programma (REP) en Regionaal mobiliteitsfonds. Voor het Regionaal bereikbaarheidspakket dat bestaat uit de onderdelen 'Concrete projecten infrastructuur' en 'Openbaar vervoer', is door het Rijk 1,1 miljard euro beschikbaar gesteld.

Assen heeft een aanvraag RSP Bereikbaarheid/Concrete projecten infrastructuur en Openbaar vervoer ingediend bij het Rijk en gehonoreerd gekregen. Voor de gehele FlorijnAs is 237 miljoen euro beschikbaar gesteld. De FlorijnAs is hiermee één van de concrete projecten in het kader van het RSP en is ook als zodanig door het toenmalig kabinet ingebracht in de Tweede Kamer op 16 november 2007. Het convenant is in 2008 door Rijk en regio ondertekent.

3.4.2 Regio Assen - Groningen

De Regio Groningen-Assen kiest ervoor de ontwikkeling van het vervoersnet en de ruimtelijke inrichting in de regio zo op elkaar af te stemmen dat beide elkaar ondersteunen in de vorm van de T-structuur met daarbij de volgende actiepunten:

  • de verstedelijking wordt gebundeld in de steden Groningen en Assen en in de
    schragende kernen Leek/Roden en Hoogezand-Sappemeer. Dit draagt bij aan beheersing van de mobiliteit en van het energiegebruik. Het genereert vervoerswaarde voor hoogwaardige systemen en het voorkomt verstedelijking van het landelijk gebied;
  • een regionaal vervoerssysteem van hoge kwaliteit is de drager van de verstedelijking. Dit betekent een beperkt aantal hoogwaardige vervoersassen van hoge kwaliteit tussen de stedelijke centra en binnen de stedelijke centra;
  • binnen de technische en financiële mogelijkheden wordt de capaciteit van de regionale en stedelijke hoofdstructuur vergroot;
  • de verstedelijking wordt maximaal ingepast in het bestaande stedelijke gebied. Verdichting van functies vindt plaats rond goed ontsloten intensiveringszones. Deze worden onderling goed bereikbaar gemaakt met een hoogwaardig openbaarvervoersnet;
  • de ruimtelijke inrichting in de steden wordt afgestemd op het bevorderen van langzaam verkeer, het optimaal toeleiden van verkeer naar de zogeheten OV-knopen en het zo goed mogelijk benutten van een decentrale en duurzame energie-infrastructuur;
  • werk, regionale en bovenlokale voorzieningen en zorgfuncties worden gebundeld bij OV-knopen en in intensiveringszones om de bereikbaarheid te garanderen en mobiliteit te reguleren. Werklocaties zullen in de meeste gevallen ook goed per auto ontsloten moeten zijn.

3.4.3 Waterschapsbeleid

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. Het beleid van waterschap Hunze en Aa's is verwoord in het beheerplan 2010-2015. De ruimtelijke zonering van de provincie heeft het waterschap vertaald naar een eigen zonering met water als belangrijkste element. Het waterschap benadrukt in haar functiezonering de volgende aspecten:

  • de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime (GGOR),
  • een optimale wateraanvoer en -afvoer (waterkwantiteit), de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap.

Het waterschap Hunze en Aa's kent binnen zijn beheergebied zeven watersystemen. Voor al deze stroomgebieden zijn integrale watersysteemplannen opgesteld waarin de doelen voor Waterbeheer 21ste eeuw (WB21) en de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn opgenomen. De KRW omvat regelgeving ter bescherming van alle wateren door middel van het stellen van haalbare doelen die voor de eerste termijn in 2015 worden bereikt. De kaderrichtlijn gaat daarbij uit van een benadering vanuit de stroomgebieden. De uitvoering van de kaderrichtlijn vraagt een grote inspanning van verschillende partijen op internationaal, nationaal en regionaal niveau.

Het waterschap zoekt naar duurzame oplossingen en daarom wil dat het water zoveel mogelijk binnen een plangebied wordt vastgehouden en dat relatief schoon water ook relatief schoon blijft. Een toename van het verharde oppervlak in risicogebieden of beekdalen wordt gecompenseerd met extra waterberging. Regenwater dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is, wordt zoveel mogelijk vastgehouden of geborgen en eventueel hergebruikt. De laatste mogelijkheid is afvoeren via bestaande watergangen.

Het eigendom, beheer en onderhoud van oppervlaktewater en de bijbehorende infrastructuur ligt bij waterschap, gemeente of derden. Veranderingen hierin moeten besproken worden met de betrokkenen.

Het waterschap streeft ernaar om het hoofdwatersysteem in eigendom, beheer en onderhoud te hebben. Langs hoofdwatergangen dient een beschermingszone van 5 meter gevrijwaard blijven van obstakels. Obstakels kunnen bijvoorbeeld zijn: heggen, afrastering, bomen, schuttingen, schuurtjes, verharde paden. Alle werken binnen de beschermingszone dienen via een Keurontheffing te worden aangemeld.

3.4.4 Conclusie

Door de beoogde optimalisatie van verkeerskundige hoofdstructuur en de scheiding van de verschillende vervoerssoorten (gemotoriseerd- en langzaamverkeer) wordt invulling gegeven aan de gewenste ontwikkelingsrichting op regionaal niveau.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Assen 2030

In februari 2010 is de integrale Structuurvisie Assen 2030 vastgesteld. Deze structuurvisie is een belangrijk instrument om vorm te geven aan de toekomst. In de structuurvisie zijn de gemeentelijke ambities benoemd. Het betreft de navolgende ambities:

  • Assen groei- en toekomstbestendig: Assen telt in 2030 circa 80.000 inwoners. Geprobeerd wordt deze groei zoveel mogelijk binnen de bestaande grenzen te realiseren. Assen blijft overzichtelijk;
  • Assen werkt: Assen is samen met Groningen de motor van de noordelijke economie en biedt voldoende werk en voorzieningen voor de eigen inwoners en regio;
  • Assen is Assen: Assen is een stad met een herkenbare eigen identiteit: de hoofdstad van Drenthe;
  • Assen sociaal: Assen is een stad waar iedereen meedoet en zich kan ontplooien. Een stad waar mensen zich veilig en prettig voelen;
  • Assen woont: Assen biedt voor alle inwoners een passende, gevarieerde huisvesting in een prettige en veilige woonomgeving;
  • Assen leeft: Assen is een dynamische stad met veel activiteiten voor inwoners en bezoekers. De binnenstad is aantrekkelijk en geliefd. De inwoners zijn actief op het gebied van cultuur, sport, uitgaan en recreatie;
  • Assen duurzaam en groen: Assen is een duurzame en groene stad. Duurzaamheid wordt breed opgevat: het gaat over hoe wordt omgaan met de (groene) omgeving en met elkaar. Assen moet ook voor toekomstige generaties mooi en aantrekkelijk blijven. Assen wil daarnaast CO2-neutraal worden. Dat houdt in dat zoveel mogelijk energie wordt bespaard en via duurzame energie in de resterende energiebehoefte wordt voorzien;
  • Assen bereikbaar: Assen is voor iedereen bereikbaar met alle vormen van vervoer. De meeste verplaatsingen gaan per fiets, openbaar vervoer en te voet.

3.5.2 Masterstudie FlorijnAs

Als uitwerking van de Structuurvisie Assen 2030 is een masterstudie opgesteld naar de ontwikkelkansen van de gebieden langs de noordzuidas. Op basis van de uitkomsten van deze masterstudie is besloten verder te gaan met de uitwerking van de deelprojecten in de FlorijnAs.

In de FlorijnAs zijn zes deelprojecten te onderscheiden met elk een eigen karakter en specifieke (her)ontwikkelkansen:

1. Assen Zuid;

2. Havenkwartier;

3. Revitalisering Stadsbedrijvenpark;

4. Assen aan de Aa;

5. Stationsgebied en Stadsboulevard;

6. Tweede fase Blauwe As.

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op onderdeel 5; de realisering van de Stadsboulevard.

3.5.3 Structuurvisie FlorijnAs en PlanMER

Om de ontwikkelingen binnen de FlorijnAs versneld te kunnen realiseren en daarmee de Noordelijke economie te kunnen stimuleren, heeft de gemeente Assen besloten de FlorijnAs bij het Rijk aan te melden als 'lokaal project met nationale betekenis' op grond van de Crisis- en herstelwet.

De Crisis- en Herstelwet biedt een middel om de werkgelegenheid te versterken en de ambities met een prioriteit te realiseren. Om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de versnellingsmogelijkheden die de wet biedt, zijn de Structuurvisie FlorijnAs en de bijbehorende PlanMER opgesteld.

De Structuurvisie Assen 2030 en Masterstudie FlorijnAs staan aan de basis van de Structuurvisie FlorijnAs. De gemeente sluit aan bij bestaand beleid en heeft de bestuurlijke afspraken die al zijn gemaakt, vastgelegd in deze structuurvisie.

De structuurvisie FlorijnAs brengt samenhang aan in de deelprogramma’s en biedt het planologisch kader voor het versneld realiseren hiervan. De structuurvisie is concreet op de korte termijn en flexibel op de lange termijn.

Vanwege de M.e.r.-plicht die geldt voor de gehele FlorijnAs (alle projecten samen), is tezamen met de structuurvisie een PlanMER opgesteld. Hierin worden de effecten van het plan op de omgeving onderzocht en beoordeeld.

Overigens wordt opgemerkt dat in de Structuurvisie en het PlanMer de realisatie van de Mandemaattunnel en de aanpassingen van de Dennenweg niet opgenomen zijn. Zoals eerder aangegeven is de Mandemaattunnel bij de verdere concretisering van het ontwerp van de Stadsboulevard geïntroduceerd.

Hoewel de realisatie van de Mandemaattunnel en de aanpassing aan de Dennenweg niet Mer-plichtig is, is het (milieu)effect van dit deelproject op structuurvisieniveau geanalyseerd. Hieruit is gebleken dat er geen wezenlijke wijzigingen te verwachten zijn door de voorgenomen realisatie van dit deelproject. Verwezen wordt naar paragraaf 4.8.

3.5.4 Integrale visie Stadsboulevard

De gemeenteraad heeft op 26 januari 2012 de integrale visie en de bijbehorende deelgebiedsvisies met betrekking tot de Stadsboulevard vastgesteld.

Deze visies vormen een verdere concretisering van de opgave voortvloeiend uit de Masterstudie en Structuurvisie FlorijnAs. Dit document beschrijft het totale wegontwerp in samenhang met mogelijk flankerende gebiedsontwikkelingen. Er wordt een samenhangend beeld gegeven van de plannen met een toelichting op de integrale overwegingen, motiveringen en keuzes.

Voor de inrichting van de Stadsboulevard gaat het om het vinden van een goede balans tussen de verschillende programmapunten van de FlorijnAs. Alleen door het creëren van synergie tussen de diverse aspecten kan blijvende meerwaarde voor de stad worden bereikt. Dat betekent een toekomstvast verkeerssysteem, een duurzame vormgeving van de openbare ruimte en het in stand houden en versterken van natuur in de stad.

Het doel van de integrale visie is een overkoepelend en samenhangend ontwerpvoorstel voor de Stadsboulevard als geheel en voor de afzonderlijke plandelen. Deze visie vormt de basis voor dit bestemmingsplan.

3.5.5 Convenant Duurzame Stedelijke Bereikbaarheid

Vanuit de strategische agenda van het Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN) en de Regiovisie Groningen-Assen streven de provincie Drenthe en de gemeente Assen naar een concentratie van wonen en werken in de stedelijke centra. Een goede bereikbaarheid speelt hierbij een belangrijke rol. Een goede bereikbaarheid wordt verzekerd door een combinatie van auto, fiets en OV-maatregelen. De autocapaciteit wordt uitgebreid als dat onontkoombaar is vanuit oogpunt van de verkeersveiligheid, leefbaarheid en economische ontwikkeling.

Dit in ogenschouw nemend, hebben de provincie Drenthe en de gemeente Assen het Convenant Duurzame Stedelijke Bereikbaarheid ondertekend (2005).

3.5.6 Strategienota Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

In de Strategienota worden de hoofdlijnen van het verkeersbeleid voor de komende jaren vastgesteld. De verkeersvraagstukken kunnen niet los worden gezien van de ruimtelijke en economische vraagstukken, hetgeen vraagt om een samenhangend beleid.

De inrichting van het hoofdwegennet moet worden aangepast ten behoeve van een veilige en vlotte verkeersafwikkeling. Ontsluitingswegen en invalswegen moeten voldoende op elkaar aansluiten. Voorts streeft de gemeente naar het behoud van de leefbaarheid in de woonwijken en de terugdringing van geluidsoverlast.

3.5.7 Groenstructuurvisie

Met de Groenstructuurvisie legt het gemeentebestuur van Assen het groenbeleid voor de gemeente voor langere termijn vast. De gemeente Assen heeft de duurzame ambitie om het groen en blauw te beschermen en waar nodig te verbreden door middel van:

  • Consolidatie: de bestaande groenstructuren beschermen;
  • Kwalitatieve versterking: de groenstructuren, waar nodig uitbouwen, verbinden en versterken;
  • Integratie in het ruimtelijk beleid: de ‘groene’ belangen vroegtijdig in de ruimtelijke planvorming betrekken om daarmee te zorgen voor een evenwichtige inbreng van het groen.

Het Groene Frame is de vertaling van de Groenstructuurvisie naar de praktijk en biedt op basis van inventarisatie en een aanvullende analyse inzicht in de knelpunten, kwaliteiten en ontwikkelkansen voor het groen en blauw. Het Groene Frame van Assen vormt het toetsingskader bij het ontwikkelen van nieuwe initiatieven en toekomstige projecten.

3.5.8 Waterplan

In het waterplan heeft de gemeente een strategische visie geformuleerd omtrent het aspect water. De missie van de gemeente Assen omtrent water is een schoon, heel en veilig watersysteem tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten.

Bij in- en uitbreidingsplannen geldt dat de functies zo moeten worden geordend en ingericht dat deze passen bij de bestaande grondwaterstanden.

Voor de werking van het watersysteem worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • water schoonhouden, scheiden, zuiveren;
  • water vasthouden- bergen- afvoeren;
  • water zichtbaar maken.

De gemeente hanteert een risicobenadering. Het watersysteem wordt wel ontworpen op basis van een ontwerpnorm met een inundatierisico van eenmaal in de 100 jaar. Vervolgens wordt de kans dat een gebeurtenis plaatsvindt berekend en beoordeeld tot welke schades dit leidt. Plaatselijk en tijdelijk ongemak in extreme situaties is wel acceptabel, maar water in woonruimten en tuinen wordt niet geaccepteerd.

Water moet een duidelijke en zichtbare plaats krijgen in Assen. Door water zichtbaar te maken wordt niet alleen de belevingskwaliteit van de leefomgeving vergroot, maar wordt ook wateroverlast voorkomen en kunnen ecologische verbindingen worden gecreëerd of hersteld.

3.5.9 Conclusie

Uit de beschrijving van het gemeentelijk beleid kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen, als onderdeel van de FlorijnAs, de feitelijk uitwerking van het gemeentelijk beleid betreft.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Naast het feit dat een nieuwe bestemmingsplan binnen het van toepassing zijnde beleid van rijk, provincie en gemeente tot stand moet komen, dient tevens rekening te worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het gebied. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden beschreven die voortvloeien uit de fysieke omgeving.

4.2 Milieuhygiënische aspecten

4.2.1 Milieuzonering

Regelgeving

Bij het aspect milieuzonering gaat het om de situering van milieugevoelige objecten ten opzichte van milieuhinderlijke objecten. Hierbij dienen de richtafstanden uit de VNG-Brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) in acht te worden gehouden.

Bestemmingsplan

In het plangebied ligt een aantal milieugevoelige functies; de kantorenzone tussen de Spoorstraat - Pelikaanstraat inclusief de aanwezige horecagelegenheid, de kantorenlocatie Mandemaat en een deel van het GGZ-terrein aan de Hendrik van Boeijenlaan. Met dit bestemmingsplan wordt voor deze gebieden in overwegende mate vastgehouden aan de bestaande planologische situatie. Hierdoor is geen sprake van veranderingen in de milieusituatie.

Daarnaast wordt de Stadsboulevard gereconstrueerd, waarbij onder andere veranderingen in het aantal rijbanen is voorzien. Tevens wordt de Mandemaattunnel aangelegd en wordt de Dennenweg aangepast. Als gevolg van deze ontwikkelingen zullen veranderingen optreden in het aantal vervoersbewegingen op beide wegen. Dit heeft in hoofdzaak invloed op de aspecten 'Akoestiek' en 'Luchtkwaliteit' waar in de paragrafen 4.2.2 en 4.2.3 nader op wordt ingegaan.

4.2.2 Akoestiek

Normstelling

Langs alle wegen (met uitzondering van woonerven en wegen met een 30 km/uur regime) bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden.

Binnen de geluidzone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of het betreffende wegvak is gelegen binnen of buiten stedelijk gebied. De geluidzone ligt aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de as van de weg). Onder stedelijk gebied wordt verstaan: "het gebied binnen de bebouwde kom, doch met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone van een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens" (artikel 1 Wgh).

De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij wegen met een 30 km/uur regime de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd. De Wet geluidhinder is op wegen met een 30 km/uur regime echter niet van toepassing.

Aanleg van een nieuwe weg

Daar waar een nieuwe weg wordt aangelegd, geldt dat sprake is van een nieuwe situatie en zijn de artikelen 76 en 77 Wgh van toepassing. Indien de geluidbelasting ten gevolge van de nieuwe weg niet hoger wordt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB hebben de aanlegwerken geen consequenties voor de wegaanlegger.

Indien sprake is van een hogere geluidbelasting dan de voorkeursgrenswaarde, dan mag de maximale geluidbelasting ten gevolge van de nieuwe weg niet meer bedragen dan 58 dB in buitenstedelijk gebied en 63 dB in binnenstedelijk gebied (artikel 83 lid 3 Wgh), behoudens een aantal uitzonderingen.

Reconstructie

Er is sprake van een reconstructie in de zin van de Wgh indien een fysieke wijziging op of aan een bestaande weg uitgevoerd wordt waarbij als gevolg van deze wijziging de geluidbelasting op geluidgevoelige objecten met 2 dB of meer toeneemt. Voorbeelden van fysieke wijzigingen aan een weg zijn:

  • wijziging van profiel, wegbreedte, hoogteligging of wegdek;
  • wijziging van het aantal rijstroken;
  • aanleg van kruispunten;
  • aanleg van aansluitingen;
  • veranderen snelheidsregime;
  • verwijderen, plaatsen of wijziging van verkeerstekens.

De akoestische effecten van een fysieke reconstructie dienen inzichtelijk te worden gemaakt door middel van een (akoestisch) reconstructieonderzoek. De periode waarover de geluidsbelasting moet worden vergeleken, is die tussen één jaar voor de reconstructie en 10 jaar na de reconstructie.

Als voorkeursgrenswaarde bij een reconstructie dient de geluidbelasting te worden aangehouden van de situatie één jaar voor reconstructie. Indien de geluidsbelasting lager is dan 48 dB, bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB. Wanneer in het verleden een hogere waarde is vastgesteld, geldt de laagste waarde (de heersende geluidbelasting of de vastgestelde hogere waarde) als voorkeursgrenswaarde.

In eerste instantie dient beoordeeld te worden of tussen 1 jaar voor en 10 jaar na reconstructie de geluidsbelasting op geluidgevoelige objecten niet verder is toegenomen dan 1 dB (afgerond) ten opzichte van de voorkeursgrenswaarde. In dat geval is geen sprake van een reconstructiesituatie in de zin van de Wgh.

Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden met 2 dB (afgerond) of meer, is sprake van een reconstructiesituatie in de zin van de Wgh en dienen maatregelen onderzocht te worden om de geluidstoename te beperken tot 1 dB of minder. Hebben geluidreducerende maatregelen onvoldoende effect, zijn deze financieel niet uitvoerbaar of stuit realisatie van maatregelen op stedenbouwkundige bezwaren, dan kan door het bevoegd gezag (onder voorwaarden) een hogere waarde worden vastgesteld op de gevels van gevoelige bestemmingen met een toename van 2 tot 5 dB. Een toename met meer dan 5 dB is alleen in uitzonderingsgevallen en onder voorwaarden mogelijk. De uiterste vast te stellen grenswaarde mag de waarde van 63 dB niet te boven gaan.

Uitgangspunten onderzoek

De Overcingellaan (tussen Spoorstraat en Pelikaanstraat) en de Europaweg - Zuid (tussen Pelikaanstraat en Graswijk) en de daaraan gelegen kruispunten worden gereconstrueerd. Voor de Europaweg - Zuid geldt in de huidige situatie vanuit het zuiden tot en met de kruising met het WZA een 70 km/uur regime. Voor het resterende deel van de Overcingellaan, Europaweg Zuid en de Pelikaanstraat geldt in de huidige situatie een 50 km/uur regime. In de nieuwe situatie geldt voor deze wegen een 50 km/uur regime.

Onderdeel van dit bestemmingsplan is de aanleg van de Mandemaattunnel en de aanpassing van de Burgemeester Bothenius Lohmanweg en de Dennen- weg. Op laatstgenoemde wegen is in de huidige situatie sprake van een 30 km/uur regime. In de toekomstige situatie zal in de Mandemaattunnel en op het deel van de Dennenweg/Burgemeester Bothenius Lohmanweg vanaf de aansluiting met de Mandemaattunnel tot aan de Lindenlaan sprake zijn van een 50 km/uur regime. Tussen de Lindelaan en de Pelikaanstraat is in de huidige en toekomstige situatie sprake van een 30 km/uur regime.

De Wgh is van toepassing op wegen met een regime van 50 km/uur of hoger. De akoestische effecten van de wegen met een 30 km/uur regime zijn op grond van de Wet ruimtelijke ordening in beschouwing genomen.

De te onderzoeken wijzigingen bestaan uit het voornemen om:

  • het wegprofiel te wijzigen van het binnen het plangebied gelegen deel van het tracé van de Overcingellaan en de Europaweg - Zuid;
  • het wegdek te vervangen;
  • de kruising Pelikaanstraat - Overcingellaan - Port Natalweg te optimaliseren;
  • de Mandemaattunnel te realiseren (inclusief aansluiting op Stadsboulevard);
  • het profiel van de Dennenweg en de Burgemeester Bothenius Lohmanweg aan te passen.
  • het snelheidsregime op een aantal van de bovenstaande wegen te wijzigen.

Op grond van de Wgh moet voor deze voorgenomen wijzigingen een (akoestisch) reconstructieonderzoek worden uitgevoerd. Langs de Overcingellaan, de Europaweg Zuid en de Dennenweg liggen namelijk geluidgevoelige bestemmingen (woningen en verzorgings - of ziekenhuizen). Het reconstructieonderzoek geeft inzicht in de akoestische effecten van de voorgenomen maatregelen ten opzichte van geluidgevoelige bestemmingen.

Voor het akoestisch onderzoek is in 2013 (één jaar voor reconstructie) een verkeerstelling uitgevoerd. Deze gegevens dienen als input voor het akoestisch onderzoek. Voor het prognosejaar 2030 is het verkeersmodel van de gemeente Assen aangehouden.


In het verleden verleende hogere waarden

Indien voor een geluidgevoelig object reeds eerder een hogere waarde is vastgesteld dient deze verleende hogere waarde in de beoordeling te worden betrokken. De te hanteren geluidsbelasting voor reconstructie bedraagt de laagste waarde van:

  • de reeds verleende hogere waarde;
  • de huidige geluidsbelasting.

Met betrekking tot de geluidsgevoelige bestemmingen binnen het aandachtsgebied zijn voor wegverkeer de onderstaande hogere waarden vastgesteld:

  • Verpleeghuis en woningen Nieuw Graswijk: Letm = 52 dB vanwege de Beilerstraat en Letm 63 dB vanwege de Europaweg-Zuid
  • Spoorstraat 4; Lden = 58 dB:

De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer wordt momenteel uitgedrukt in Lden [dB] in plaats van in Letm [dB(A)]. Conform artikel 3.7 van het Reken- en meetvoorschrift 2012 wordt, indien een ten hoogst toelaatbare geluidbelasting vanwege een weg in dB(A) is vastgesteld, die waarde omgerekend tot de waarde van de geluidbelasting in dB.

Resultaten onderzoek wegverkeerslawaai

Reconstructietoets

Door NAA is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (d.d. 11 september 2014 met kenmerk 4341/NAA/je/fw/2). Dit akoestisch onderzoek heeft tot doel om inzichtelijk te maken of door de fysieke aanpassingen aan de Overcingellaan en Europaweg - Zuid sprake is van een reconstructiesituatie. Daarnaast is onderzocht wat het akoestisch effect is van de realisatie van de Mandemaat- tunnel en de aanpassing van de Dennenweg / Burgemeester Bothenius Lohmanweg. Het onderzoek maakt als bijlage 1 onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Nieuwe situatie

Uit het onderzoek is gebleken dat op de gevels van het gebouw Dennenweg 9-25 sprake is van een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. Voor dit geluidgevoelige gebouw is in het verleden nog geen hogere waarde vastgesteld.

Reconstructie

Uit het onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen in de omgeving ten gevolge van de zoneringsplichtige Overcingellaan en Beilerstraat licht toenemen, maar niet zodanig dat sprake is van een reconstructie-effect.

In het zuidelijk deel van het plangebied (omgeving Sparrenlaan - Cederlaan) is sprake van een afname van de geluidbelasting op geluidsgevoelige objecten als gevolg van de aanpassing van de weg en het wijzigen van het snelheidsregime.

Maatregelen

Aan de bron is een aantal maatregelen denkbaar. Hierbij valt te denken aan: het beperken van de verkeersomvang, het wijzigen van de maximumsnelheid of het wijzigen van de samenstelling van het verkeer. Het beperken van de verkeersomvang of het wijzigen van de samenstelling van het verkeer. Het beperken van de verkeersomvang of de samenstelling van het verkeer is niet mogelijk, omdat de Stadsboulevard Zuid (Overcingellaan en Europaweg Zuid) en de daarop aansluitende wegen een belangrijke ontsluitende functie voor de stad Assen heeft.

Het verlagen van de wettelijke maximumsnelheid is eveneens niet mogelijk. De Stadsboulevard (zuid) en een aantal aansluitende wegen hebben een maximumsnelheid van 50 km/uur. Het verlagen van deze maximumsnelheid is gezien de functie van de wegen niet wenselijk, aangezien de doorstromingsfunctie dan in het geding komt.

Het beperken van de verkeersomvang, het wijzigen van de samenstelling van het verkeer of het verlagen van de maximumsnelheid ontmoet derhalve overwegende bezwaren van verkeers- en vervoerskundige aard.

Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van een ander wegdektype. Op de te reconstrueren wegen is uitgegaan van het asfaltype SMA-NL5 en SMA-NL8. Een bronmaatregel betreft het aanbrengen van een dunne deklaag A of een dunne deklaag B. Gelet op de resultaten van het akoestisch onderzoek is de toepassing van een bronmaatregelen op de Stadsboulevard Zuid niet nodig. Op de Dennenweg wordt als bronmaatregel ter hoogte van het pand Dennenweg 9-25 over een afstand van 100 meter een dunne deklaag A toegepast. Hierdoor komt de geluidbelasting van de Burg. Bothenius Lohmanweg / Dennenweg onder de voorkeursgrenswaarde.

Maatregelen in het overdrachtsgebied in de vorm van geluidschermen ontmoeten bezwaren van stedenbouwkundige en financiële aard.

30 km/uur zone

De geluidbelastingen vanwege het 30 kilometerdeel van de Dennenweg nemen zonder geluidreducerende maatregelen aanzienlijk toe. De hoogste toename bedraagt 6.6 dB. Met het toepassen van 160 meter geluidreducerend wegdek met de akoestische kwaliteit van dunne deklagen A nemen de geluidbelastingen op de beschouwde woningen met 2 tot 4 dB af ten opzichte van de situatie met klinkers in keperverband (huidige situatie).

Het aantal woningen met een geluidstoename van 1,5 dB of meer neemt af van 29 met klinkers in keperverband tot 15 met dunne deklagen A. Met het toepassen van dunne deklagen A worden de toenames van de geluidsbelasting grotendeels gecompenseerd en is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Effecten op aanliggend wegennet

Het akoestisch onderzoek heeft eveneens betrekking op weggedeelten buiten het reconstructie- en wegaanleggebied. Voor dergelijke weggedeelten kan echter geen sprake zijn van verplichtingen voor de wegaanlegger zolang de weg niet fysiek wordt gereconstrueerd of het snelheidsregime wordt gewijzigd.

Uit de berekeningen is gebleken dat de toenames uiteenlopen van 0,7 dB (Beilerstraat) tot 4,8 dB (Port Natalweg).

De akoestische effecten op het aansluitende wegennet zijn wisselend doordat de functies van een aantal wegen verschuiven. De akoestische effecten op het aansluitende wegennet wordt in principe bepaald aan de hand van de verkeersgegevens voor de toekomstige situatie (hier 2030) met en zonder reconstructie. Hier zijn geen verkeersgegevens van de situatie 2030 zonder reconstructie beschikbaar en is een vergelijking gemaakt op basis van 2013 voor en 2030 na reconstructie. Hierdoor is in de gemaakte vergelijking de toename door 17 jaar autonome verkeersgroei en de realisatie van alle vastgestelde bestemmingsplannen meegenomen. De feitelijke uitstraling van de reconstructie is derhalve aanzienlijk geringer.


Percelen Mandemaat 1, 3 en 4

In eerdergenoemde rapport van NAA van 11 september 2014 is per abuis de scholingsfunctie binnen de bestemming Kantoren niet meegenomen. Een scholingsfunctie is een geluidsgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) en daarom is door NAA onderzoek naar gedaan naar de akoestische effecten van de mogelijkheden van dit bestemmingsplan ten aanzien van de betrokken percelen (d.d. 14-04-2015, kenmerk 4341/NAA/je/fw/4). In dit bestemmingsplan hebben de percelen Mandemaat 1, 3 en 4 (bij recht) ook een scholingsfunctie.

Het akoestisch onderzoek concludeert dat de geluidssituatie vanwege het zuidelijk deel van de Stadsboulevard, bestaand uit de huidige Europaweg Zuid en Overcingellaan tussen de kruisingen Europaweg Zuid, Beilerstraat en Overcingellaan / Spoorstraat is beschouwd in de rapportage van NAA d.d. 11 september 2014 met kenmerk 4341/NAA/je/fw/2.

Nu is gebleken dat de kantoren Mandemaart 1, 3 en 4 als bestemming behalve "kantoor" ook "scholingsdoeleinden" hebben en daarmee geluidsgevoelig zijn. Een deel van de kantoren moet worden geamoveerd voor de komst van de Mandemaattunnel.

Op de eerste verdieping van de noordoostgevel van Mandemaat 4 neemt de geluidsbelasting vanwege de Stadsboulevard zodanig toe dat er, rekening houdend met de vigerende onderwijsbestemming, sprake is van reconstructie in de zin van de Wgh. Voorgesteld wordt om hier de bestemde onderwijsfunctie in te trekken.

Op de naar de tunnel gerichte delen van de genoemde Mandermaatpanden wordt de voorkeursgrenswaarde vanwege de Mandemaattunnel overschreden. Voor deze gebouwdelen is, rekening houdend met de vigerende onderwijs- bestemming, sprake van een nieuwe situatie in de zin van de Wgh. Voorgesteld wordt om hier de bestemde onderwijsfunctie in te trekken. Dit betreft de gebouwendelen die zijn genoemd in bijlage 9 van het rapport van NAA van 14-04-2015.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP20141000L-C001_0004.png"

afbeelding: Bijlage 9 van het rapport van NAA d.d. 14-04-2015

Als gevolg van deze conclusies is in de regels en op verbeelding van dit bestemmingsplan een regeling opgenomen waarbij het niet toegestaan is om in de betreffende gebouwendelen scholings-/onderwijsfuncties uit te oefenen. Dit kan mogelijk worden gemaakt als er hogere grenswaarden worden vastgesteld.

De berekende geluidsbelastingen vanwege de Burgemeester Bothenius Lohmanweg zuid liggen in alle gevallen ruim onder de voorkeursgrenswaarde van de Wgh. Er is sprake van eem goede ruimtelijke ordening.

 

Conclusie

De aanpassing van de Overcingellaan en de Europaweg Zuid leidt niet tot een reconstructie-effect op grond van de Wgh. Op de Dennenweg / Burgemeester Bothenius Lohmanweg is door de snelheidsverhoging sprake van een nieuwe situatie (op basis van de Wgh).

Op één gebouw aan de Dennenweg is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Met het toepassen van een dunne deklaag A op een deel van de Dennenweg wordt de overschrijding weggenomen. Het vaststellen van hogere waarden is derhalve niet benodigd.

Voor de gebouwendelen van de percelen Mandemaat 1, 3 en 4, zoals aangegeven in bijlage 9, kunnen alleen scholings-/onderwijsfuncties worden uitgeoefend, als er hogere grenswaarden worden vastgesteld.

4.2.3 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

NSL/NIBM
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Bestemmingsplan

Ten aanzien van het plangebied is voor de vaststelling van de luchtkwaliteit het wegverkeer van belang. Al het wegverkeer in en rondom het plangebied stoot uitlaatgassen uit. NO2 en fijn stof wordt voornamelijk geëmitteerd door wegverkeer. Gezien het feit dat het plangebied bestaat uit relatief drukke wegen welke behoren tot de belangrijkste ontsluitingswegen van Assen is het wegverkeer naast de heersende achtergrondconcentraties bepalend voor de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. De ontwikkelingen op deze wegen zijn zodanig dat niet zondermeer gesproken kan worden van een nibm-project. Berekeningen van de luchtkwaliteit zijn derhalve noodzakelijk.

Regeling beoordeling luchtkwaliteit

In de Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007 worden de (nauwkeurigheids-) eisen ten aanzien van metingen van de luchtverontreinigende stoffen nader uitgewerkt. Onder andere is in deze regeling de hoeveelheid fijn stof van natuurlijke oorsprong opgenomen welke mag worden afgetrokken van de gemeten of berekende fijn stofconcentraties in de lucht. Dit wordt in de praktijk ook wel de 'zeezout-aftrek' genoemd. Voor de gemeente Assen betekent dit dat de jaargemiddelde concentratie van PM10 mag worden verminderd met 2 µg/m3. Het aantal overschrijdingsdagen mag worden verminderd met twee.

Relevante luchtkwaliteitseisen
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

NO2 en PM10Luchtconcentratie   Norm  
NO2   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
  uurgemiddelde concentratie   200 µg/m3 maximaal 18 maal per jaar  
PM1 0   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
  24 uursgemiddelde concentratie   50 µg/m3 maximaal 35 maal per jaar  


Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan.

Per 21 juni 2011 moet reeds aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan.

Berekeningen
Gewerkt is met het CAR II-rekenmodel versie 12.0, van juli 2013. De immissieconcentraties op leefniveau zijn bepaald door de verspreiding van verkeersemissies met dit model te berekenen.

Het model berekent de bijdrage van het verkeer aan de luchtverontreiniging ten opzichte van de achtergrondconcentraties. Deze achtergrondconcentraties zijn gebaseerd op het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit van het RIVM. Het RIVM heeft aan de hand van deze meetwaarden de achtergrondconcentraties voor heel Nederland bepaald. Voor de toetsing aan de normen (grenswaarden) uit de Wet milieubeheer wordt de bijdrage van het verkeer bij de achtergrondconcentratie opgeteld om de totale hoeveelheid luchtverontreinigende stoffen te bepalen. Deze totale hoeveelheid luchtverontreiniging wordt getoetst aan de norm.

Op bijgevoegde kaart zijn de waarneempunten aangegeven. Bij de bepaling zijn naast de verderop genoemde verkeersintensiteiten de volgende uitgangspunten aangehouden:

  • als weerconditie is de meerjarige meteorologie genomen;
  • het aantal parkeerbewegingen per 100 m is op 0 gesteld;
  • als snelheidstype is 'normaal stadsverkeer' aangehouden;
  • als wegtype is 2 (standaard) aangehouden;
  • als bomenfactor is situatieafhankelijk 1,0 en 1.25 aangehouden.

Verkeersgegevens

De gemeente heeft de verkeersgegevens aangeleverd en deze zijn voor de huidige situatie en 2030 weergegeven in onderstaande tabellen.

Verkeersgegevens 2013          
Plaats   Straat   Intensiteit   Fractie   Fractie   Fractie  
  naam   (mvt/etm)   licht   middel   zwaar  
assen   1 Europaweg zuid   13659   0,91   0,06   0,03  
assen   2 Europaweg zuid   14311   0,93   0,05   0,02  
assen   3 Europaweg zuid   14124   0,91   0,06   0,03  
assen   4 Overcingellaan   12940   0,92   0,05   0,03  
assen   5 Dennenweg   1836   0,90   0,05   0,05  
assen   6 Burg. B. Lohmanweg   1301   0,94   0,04   0,02  
assen   7 verbindingsweg   0   0,91   0,05   0,04  

Verkeersgegevens 2030          
Plaats   Straat   Intensiteit   Fractie   Fractie   Fractie  
  naam   (mvt/etm)   licht   middel   zwaar  
assen   1 Europaweg zuid   14062   0,91   0,06   0,03  
assen   2 Europaweg zuid   13172   0,93   0,05   0,02  
assen   3 Europaweg zuid   19313   0,91   0,06   0,03  
assen   4 Overcingellaan   20737   0,92   0,05   0,03  
assen   5 Dennenweg   8550   0,91   0,05   0,04  
assen   6 Burg. B. Lohmanweg   6570   0,91   0,05   0,04  
assen   7 verbindingsweg   6660   0,91   0,05   0,04  


Onderzoeksresultaten

In de navolgende tabel en afbeelding is de luchtkwaliteit weergegeven van de betreffende locaties. In deze tabel is de berekende jaargemiddelde concentratie uitgedrukt in µg/m3. Bij de uurgemiddelde en 24 uursgemiddelde concentratie is de overschrijding daarvan in uren respectievelijk dagen per jaar weergegeven. De berekeningen zijn opgenomen in de bijlagen.

Nr   Luchtconcentratie   Norm   2013   2020*)    
1   NO2 Jaargem. concentratie   40 µg/m3   21,3   15,4   µg/m3  
  NO2 Uurgem. concentratie   200 µg/m3 max. 18 maal/jr   0   0   uren  
  PM10 Jaargem. concentratie   40 µg/m3   18,8   17,3   µg/m3  
  PM10 24 uursgemiddelde conc.   50 µg/m3 max. 35 maal/jr   7   5   dagen  
2   NO2 Jaargem. concentratie   40 µg/m3   20,7   14,7   µg/m3  
  NO2 Uurgem. concentratie   200 µg/m3 max. 18 maal/jr   0   0   uren  
  PM10 Jaargem. concentratie   40 µg/m3   18,8   17,2   µg/m3  
  PM10 24 uursgemiddelde conc.   50 µg/m3 max. 35 maal/jr   7   5   dagen  
3   NO2 Jaargem. concentratie   40 µg/m3   22,2   17,2   µg/m3  
  NO2 Uurgem. concentratie   200 µg/m3 max. 18 maal/jr   0   0   uren  
  PM10 Jaargem. concentratie   40 µg/m3   18,9   17,7   µg/m3  
  PM10 24 uursgemiddelde conc.   50 µg/m3 max. 35 maal/jr   7   5   dagen  
4   NO2 Jaargem. concentratie   40 µg/m3   23,8   19,2   µg/m3  
  NO2 Uurgem. concentratie   200 µg/m3 max. 18 maal/jr   0   0   uren  
  PM10 Jaargem. concentratie   40 µg/m3   19,4   18,4   µg/m3  
  PM10 24 uursgemiddelde conc.   50 µg/m3 max. 35 maal/jr   7   6   dagen  
5   NO2 Jaargem. concentratie   40 µg/m3   15,6   14,5   µg/m3  
  NO2 Uurgem. concentratie   200 µg/m3 max. 18 maal/jr   0   0   uren  
  PM10 Jaargem. concentratie   40 µg/m3   17,9   17,0   µg/m3  
  PM10 24 uursgemiddelde conc.   50 µg/m3 max. 35 maal/jr   7   5   dagen  
6   NO2 Jaargem. concentratie   40 µg/m3   15,1   13,9   µg/m3  
  NO2 Uurgem. concentratie   200 µg/m3 max. 18 maal/jr   0   0   uren  
  PM10 Jaargem. concentratie   40 µg/m3   17,8   16,9   µg/m3  
  PM10 24 uursgemiddelde conc.   50 µg/m3 max. 35 maal/jr   5   5   dagen  
7   NO2 Jaargem. concentratie   40 µg/m3   14,4   13,9   µg/m3  
  NO2 Uurgem. concentratie   200 µg/m3 max. 18 maal/jr   0   0   uren  
  PM10 Jaargem. concentratie   40 µg/m3   17,7   16,9   µg/m3  
  PM10 24 uursgemiddelde conc.   50 µg/m3 max. 35 maal/jr   5   5   dagen  
*) Bij de berekening van 2020 is rekening gehouden met de verwachte verkeersintensiteit in 2030  


afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP20141000L-C001_0005.png"

Conclusie

Voor stikstofdioxide blijkt uit de scenarioberekeningen dat in 2013 en 2020 de grenswaarden of plan- en alarmdrempels voor de jaargemiddelde concentratie en de uurgemiddelde concentratie niet worden overschreden.

Voor fijn stof blijkt uit de scenarioberekeningen dat in 2013 en 2030 de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie en de 24 uursgemiddelde concentratie niet worden overschreden.

De normen zoals die in de Wet milieubeheer zijn weergegeven, worden derhalve niet overschreden.

4.2.4 Bodem

Specifiek beleid

Nota bodembeheer

De nota Bodembeheer (2009) geeft invulling aan de bodemambities van de gemeente Assen met betrekking tot hergebruik van grond en baggerspecie. De gemeente Assen heeft hierbij voor gebiedspecifiek beleid gekozen. Het grootste deel van de gemeente Assen heeft een diffuse bodemkwaliteit gelijk aan de achtergrondwaarde (schone grond). Het gebiedspecifieke beleid houdt in dat binnen bedrijventerreinen categorie wonen grond (LMW2) kan worden toegepast. Binnen woonwijken mag alleen schone grond (achtergrondwaarde, LMW1) worden toegepast.

Voor een groot deel van het plangebied geldt dat LMW1 moet worden toegepast. In het zuidelijk deel van het plangebied is tevens een gebied aangewezen waar het gebruik van LMW2 is toegestaan. De onderstaande afbeelding toont de toepassingskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP20141000L-C001_0006.jpg"

Afbeelding 4. Toepassingskaart bodem

Onderzoeksresultaten

De onderzoeken naar de kwaliteit van de grond, grondwater en waterbodem binnen het plangebied zijn inmiddels gereed. Uit de onderzoeken is gebleken dat er geen ernstige gevallen van bodemverontreiniging aanwezig zijn binnen het plangebied. Ter plaatse van de Mandemaattunnel zijn verhoogde concentraties aan zink gemeten in het diepe grondwaterpakket. Deze lijken van natuurlijke oorsprong te zijn. Een onderzoek naar de specifieke bodemomstandigheden ter plaatse moet hierin inzicht geven.

Daarbij wordt nog opgemerkt dat het voorliggend bestemmingsplan niet voorziet in de oprichting van nieuwe, milieugevoelige functies. De onderzoeken zijn als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Conclusie

Met het bovenstaande in ogenschouw nemend bestaan er geen bezwaren tegen de uitvoering van het onderhavig planvoornemen mits het risico van verspreiding van eventuele vervuiling naar omliggende locaties wordt geborgd.

4.2.5 Externe veiligheid

Toetsingskader

Inrichtingen

Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Het plaatsgebonden risico onderscheidt grens- en richtwaarden voor (beperkt) kwetsbare objecten. Het betreft de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Deze kans mag maximaal 1 op een miljoen (10-6) per jaar zijn.

Het groepsrisico is van toepassing op groepen personen in het invloedsgebied van een inrichting met gevaarlijke stoffen en de kans op overlijden. Dit wordt weergegeven in een Fn-curve en getoetst aan een oriënterende waarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Het Rijk is bezig met het opstellen van nieuwe wetgeving rond transportroutes van gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) met het bijbehorende Basisnet. Dit besluit is in november 2013 vastgesteld en gaat in 2014 de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen vervangen.

Het Bevt sluit aan op de bepalingen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen omtrent het plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarnaast wordt het Basisnet voor wegen, spoor en water opgesteld. Dit basisnet omvat alle rijkswegen, spoorwegen met goederenvervoer en kanalen en rivieren met goederenvervoer, met de bijbehorende (eventueel aanwezige) risicoafstanden.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Op grond van dit besluit dienen de belemmeringenstrook (4 meter en 5 meter bij leidingen met een druk boven de 40 Bar), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden gehouden bij ruimtelijke plannen.

Specifiek beleid

Beleidsvisie externe veiligheid Assen

Om ruimte te bieden aan de ruimtelijke ontwikkeling van Assen en om er voor te zorgen dat er geen onnodige of onacceptabele veiligheidsrisico’s worden gelopen, is het wenselijk om sturing te geven aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaande risicocontouren. De gemeente Assen heeft hiertoe de beleidsvisie externe veiligheid ontwikkeld (2008).

Assen kiest voor gebiedsgerichte ambitieniveaus. Voor woonwijken kiest Assen voor een maximaal veiligheidsniveau. Op bedrijventerreinen kiest Assen voor een grotere flexibiliteit om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.
In onderstaande tabel zijn de ambitieniveaus per type gebied weergegeven.

  Overschrijding grenswaarde PR 10-6 voor kwetsbare objecten   Overschrijding grenswaarde PR 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten   Overschrijding oriënatiewaarde groepsrisico   Toename groepsrisico  
Wonen   Niet acceptabel   - Bestaande objecten: Risico's zoveel mogelijk beperken
- Nieuwe objecten: Niet acceptabel  
Niet acceptabel   Niet wenselijk  
Bedrijven   Niet acceptabel   Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn   Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn   In beginsel acceptabel  
Transport   Niet acceptabel   - Bestaande objecten: Risico's zoveel mogelijk beperken
- Nieuwe objecten: Niet acceptabel  
Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn   In beginsel acceptabel  
Buitengebied   Niet acceptabel   Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn   Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn   In beginsel acceptabel  

Onderzoeksresultaten

Risicovolle inrichtingen

Binnen het plangebied en in de directe nabijheid daarvan liggen geen risicovolle inrichtingen. In het kader van het Besluit risicovolle inrichtingen zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Over de Stadsboulevard en de bypass Dennenweg/Burgemeester Bothenius Lohmanweg worden nu, maar ook in de toekomst, geen gevaarlijke stoffen vervoerd. Via een convenant heeft de gemeente vastgelegd dat het LPG-transport via het noorden plaatsvindt en niet over wegen in het onderhavig plangebied. Met het oog hierop leggen de wegverbindingen dan ook geen extra risico op de omgeving.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor

Onderdeel van het plangebied is (een deel van) de spoorlijn Zwolle - Groningen. Over deze spoorlijn worden gevaarlijke stoffen getransporteerd.

Binnen de PR 10-6 contour van het plaatsgebonden risico, die niet buiten het spoor valt, bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten. Daarmee is voldaan aan de eis uit het Bevt wat betreft het plaatsgebonden risico en de veiligheidszone.

Een deel van het plasbrandaandachtsgebied (PAG) strekt zich uit tot in het plangebied. Deze zone bedraagt 30 meter, gemeten uit de buitenste spoorbaan. Uit het Bevt volgt dat gemotiveerd moet worden waarom nieuwe objecten binnen het PAG gerealiseerd moeten worden. In dit bestemmingsplan is daarom het PAG op de verbeelding weergegeven en voorzien van een aanvullende regeling. Bouwen van nieuwe kwetsbare objecten binnen het PAG is onder strikte voorwaarden toegestaan.

Daarnaast ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de spoorweg. Bij ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van de spoorweg dient het groepsrisico te worden verantwoord. Voor het bestemmingsplan Stationsgebied is een risicoanalyse opgesteld waarin ook het onderhavig plangebied is meegenomen (UMEO Milieuadvies; QRA Stationsgebied, Assen; rapport 2014/Station Assen/01; 18 februari 2014). Uit de berekening van het groeps- risico komt naar voren dat ter plaatse van kantorenzone tussen de Spoorstraat en de Pelikaanstraat het hoogste groepsrisico aanwezig is. Langs de overige delen van het onderhavig plangebied is het groepsrisico laag. In het plangebied zijn echter geen nieuwe ontwikkelingen voorzien waardoor er geen verandering optreedt in de hoogte van het groepsrisico. Er is daarmee geen belemmering aanwezig voor dit bestemmingsplan.

De gehele risicoanalyse is opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting.

Buisleidingen

Het plangebied wordt van oost naar west doorsneden door een aardgastransportleiding van de Gasunie (zie navolgende figuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP20141000L-C001_0007.jpg"

Afbeelding 5a: Uitsnede risicokaart

Het betreft leiding N-521-42 met een druk van 40 Bar en een diameter van 6 inch. Deze leiding heeft aan weerszijde een belemmeringenstrook van 5 meter waarbinnen beperkingen gelden voor de oprichting van bebouwing en grondwerkzaamheden.

De leiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour. Wel ligt rond de leiding een invloedsgebied van 45 meter. Bij ontwikkelingen binnen deze zone geldt de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.


In dit plangebied zijn ontwikkelingen voorzien ten aanzien van de gasleiding. Vanwege de realisering van de Mandemaattunnel moet een deel van de leiding worden verlegd. In figuur 5b is de bestaande en (in donkerblauw) het te verleggen deel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP20141000L-C001_0008.png"

Afbeelding 5b: Bestaande en deels te verleggen leiding

Als gevolg van de verlegging van de leiding heeft DNV GL de Kwantitatieve risico-analyse gastransportleiding N-521-42 te Assen (d.d. 16-02-2015, kenmerk 74106856.015, Rev 0) opgesteld.


In dit rapport wordt een risicoanalyse gepresenteerd waarin plaatsgebonden (PR) en groepsrisicoberekeningen (GR) zijn uitgevoerd voor gastransportleiding N-521-42 van Gasunie Transport Services B.V.. Deze risicoanalyse is uitgevoerd in verband met een verlegging van de leiding, met betrekking tot projectnummer I.012516.01. De verlegging bevindt zich in de buurt van de Mandemaattunnel te Assen.

De risicostudie in dit rapport is uitgevoerd conform de door de overheid gestelde richtlijnen voor het uitvoeren van risicoanalyse aan ondergronds gelegen hogedruk aardgastransportleidingen /1, 2, 3/. De analyse is uitgevoerd met het pakket CAROLA, versie 1.0.0.52. Het gebruikte parameterbestand heeft versienummer 1.3. De bedrijfsspecifieke parameters van N.V. Nederlandse Gasunie zijn toegepast in de berekeningen.

Uit de berekeningen wordt het volgende geconcludeerd:

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico van het te verleggen leidingdeel van gastransport- leiding N-521-42 voldoet aan de door de Nederlandse overheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen gestelde voorwaarde dat het PR op een afstand van vier meter gemeten uit het hart van de leiding, die een ontwerpdruk van 40 bar heeft, niet hoger is dan 10-6 per jaar.

Ook voor het bestaande, ongewijzigde deel van de beschouwde leiding geldt dat het niveau van 10-6 per jaar plaatsgebonden risico niet wordt bereikt en dus wordt voldaan aan de voorwaarde dat er zich geen kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar bevinden.

Groepsrisico

Het groepsrisico van gastransportleiding N-521-42 is vergeleken met de oriëntatiewaarde voor buisleidingen, zijnde F·N2 < 10-2 per km per jaar waarbij F de frequentie is van een ongeval met N of meer slachtoffers. De verhouding tussen de oriëntatiewaarde en de FN-curve wordt gekenmerkt door de overschrijdingsfactor, die aangeeft in hoeverre de oriëntatiewaarde wordt genaderd (overschrijdingsfactor < 1) dan wel wordt overschreden (overschrijdingsfactor > 1).

Het groepsrisico nabij de voorgenomen leidingverlegging van de gastransport- leiding N-521-42 is zowel voor als na de verlegging kleiner dan de in het Besluit externe veiligheid buisleidingen gestelde oriëntatiewaarde.

De maximale overschrijdingsfactor voor het beschouwde gedeelte van gastransportleiding N-521-42 in de huidige situatie bedraagt 0.0 (afgerond) en wordt gevonden bij 12 slachtoffers (N) en een frequentie (F) van 1.47·10-7 per jaar.

De maximale overschrijdingsfactor voor het beschouwde gedeelte van gastransportleiding N-521-42 in de toekomstige situatie bedraagt 0.0 (afgerond) en wordt gevonden bij 12 slachtoffers (N) en een frequentie (F) van 1.00·10-7 per jaar.

Conclusie

Met inachtneming van het plasbrandaandachtsgebied en de zones rond de aardgastransportleiding zijn er geen belemmeringen ten aanzien van het aspect externe veiligheid die de uitvoering van het planvoornemen in de weg staan.

4.3 Ecologie

Toetsingskader

Natuurbeschermingswet

De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Handelingen die leiden tot (significante) negatieve effecten op de natuurwaarden binnen Natura 2000-gebieden mogen niet plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Voor alle Natura 2000-gebieden worden beheerplannen opgesteld, waarin wordt vastgesteld hoe en wanneer de doelen voor een gebied behaald worden.

Flora- en faunawet

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van Economische Zaken ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.

Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB): 

Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.

Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels): 

Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).

Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB): 

Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van Economische Zaken per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:

  • geen andere bevredigende oplossing bestaat;
  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Specifiek beleid

Ecologische hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangende structuur van gebieden met een speciale natuurkwaliteit (doelen). De Ecologische Hoofdstructuur moet biodiversiteit en duurzame natuurkwaliteit waarborgen. De provincie Drenthe heeft in haar verordening vastgelegd welke gebieden het betreft.

Op een afstand van circa 150 meter ligt de dichtstbijzijnde (provinciale) Ecologische Hoofdstructuur.

Natura-2000 gebied Drentsche Aa

Op een afstand van circa 1.500 meter van het plangebied ligt het Natura-2000 gebied de Drentsche Aa. Het Drentsche Aa-gebied ligt ten oosten van Assen. Het gebied is een van de laatste gave stroomdalen in ons land. Het bestaat uit oud Drents cultuurlandschap met madelanden, bosjes, houtwallen, essen (akkers), heide, jeneverbesstruwelen, esdorpen, hunebedden en landgoederen. Door het gebied lopen een groot aantal beken en beekjes. Het Natura-2000 gebied bestaat, naast de madelanden van de Drentsche Aa, uit de onderdelen Balloërveld, Oudemolen, Gasterse Duinen, Gasterse Holt, Kampsheide, Eexterveld, De Strubben, De Vijftig Bunder en de omgeving van Zeegse. Ten zuiden van dit gebied liggen nog de afzonderlijke bijbehorende terreinen Geelbroek, omgeving van Amen en Andersche Diep.

Het Natura 2000-gebied Drentsche Aa is onder andere vanuit de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn (in concept) aangewezen en kent daarvoor instandhoudingsdoelstellingen. Het gebied is nog niet definitief aangewezen, dit betekent in feite dat het concept instandhoudingsdoelstellingen zijn.

Natura 2000-gebied Witterveld

Op een afstand van circa 1,7 kilometer van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied het Witterveld. Dit heide- en hoogveengebied ligt ten zuidwesten van Assen. Het gebied maakte in het verleden onderdeel uit van de uitgestrekte Smildervenen die ooit grote delen van noordwest-Drenthe en aangrenzend Friesland bedekten. Vrijwel het gehele oorspronkelijke hoogveengebied is afgegraven. Dit terrein is echter door een samenloop van omstandigheden gespaard gebleven van ernstige ontwatering en afgraving.

In het gebied worden vochtige en droge heidevegetaties, rustend hoogveen en levende hoogveenvegetaties en plaatselijk opgaand bos, enkele schraalgraslanden en open water aangetroffen. Er is een goed ontwikkelde gradiënt van hoogveen naar droge heide op zandgrond aanwezig, waarin alle bijbehorende habitattypen goed ontwikkeld voorkomen. In de heide liggen enkele pingoruïnes.

Instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000-gebieden

Voor een compleet overzicht van de (concept) instandhoudingsdoelstellingen wordt verwezen naar de Passende beoordeling FlorijnAs (toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet, d.d. 8 juni 2011). Dit document maakt als bijlage 5 onderdeel uit van het PlanMer FlorijnAs (bijlage 14).

Onderzoeksresultaten ecologische beoordeling

In het kader van de plannen rond de Stadsboulevard en het Stationsgebied, is een ecologisch onderzoek uitgevoerd (Ecologische beoordeling herinrichting Stationsgebied en Stadsboulevard Assen, Altenburg & Wymenga d.d. 14 februari 2013) in de vorm van een desk studie. In onderstaande tekst staan de bevindingen uit dit rapport beschreven. Het rapport is opgenomen in bijlage 6 van dit bestemmingsplan.

Gebiedsbescherming

De Natura 2000-gebieden 'Drentsche Aa-gebied' en 'Witterveld' zijn aangewezen als Habitatrichtlijngebied. De instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied 'Witterveld' hebben enkel betrekking op habitattypen. Gezien de afstand tot het plangebied, de aard en omvang van de herinrichting en het gebruik van het tussenliggende gebied kunnen effecten op de instand- houdingsdoelstellingen voor dit Natura 2000-gebied op voorhand worden uitgesloten.

De instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied 'Drentsche Aa-gebied' hebben betrekking op een aantal habitattypen, een aantal habitatsoorten (4 vissoorten en Kamsalamander) en een drietal broedvogelsoorten.  

In het kader van het gewijzigde planontwerp voor Woonpark Diepstroeten is een aanvullende Passende beoordeling gedaan (Grontmij; Passende beoordeling stikstofdepositie Diepstroeten; 16 oktober 2013). In deze berekening is ook de aanleg van de Mandemaattunnel meegenomen. Het rapport is opgenomen als bijlage bij het onherroepelijke bestemmingsplan 'Park Diepstroeten'. Uit het stikstofonderzoek blijkt dat er geen significant negatieve effecten op de beide Natura 2000-gebieden optreden als gevolg van de ontwikkelingen.

De bescherming van de PEHS is tweeledig. Het eerste uitgangspunt is dat er geen verlies van oppervlakte mag plaatsen. Daarnaast mogen ingrepen in de nabijheid van de PEHS geen negatieve effecten veroorzaken op de wezenlijke waarden van het gebied. Aangezien het plangebied geen deel uitmaakt van de PEHS is er geen sprake van een oppervlakteverlies. Ter hoogte van de kruising Europaweg Zuid met de Beilerstraat ligt de PEHS op ongeveer 150 meter. Dit deel wordt thans reeds omgeven door infrastructuur met gemotoriseerde voertuigen waardoor de mate van verstoring groot is. Door de uitvoering van dit planvoornemen neemt de verstoring niet substantieel toe. Er is daarmee geen knelpunt met het beschermingsregime van de PEHS.

Soortenbescherming

In het plangebied komt een aantal licht beschermde planten-, amfibieën-, en zoogdiersoorten voor. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van enkele verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet bij projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Gelet hierop zijn geen conflicten aanwezig.

Daarnaast zijn in het gebied middelzwaar en zwaar beschermde soorten niet uit te sluiten. Het gebied is in principe geschikt als leefgebied voor zwaar beschermde vleermuizen. Ook jaarrond beschermde vogels kunnen mogelijk op bepaalde locaties in het plangebied tot broeden komen. Door de herinchtingswerkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van bovengenoemde wettelijk beschermde soorten worden aangetast of verstoord. In dat geval is er een knelpunt met de Flora- en faunawet. Om na te gaan of er een knelpunt optreedt met Flora- en faunawet, is aanvullend veldonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van bovengenoemde soorten in het plangebied.

Onderzoeksresultaten aanvullend veldonderzoek

Door Altenburg & Wymenga is nader ecologisch onderzoek (veldonderzoek, d.d. 14 november 2013) uitgevoerd. In deze paragraaf is de uitkomst van het onderzoek opgenomen. Het onderzoek is als bijlage 7 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Gebiedsbescherming

De herinrichting leidt niet tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming

Ten aanzien van vogels, amfibieën en zoogdieren kan gesteld worden dat voorgenomen planontwikkeling geen conflict veroorzaakt met de bepalingen van de Flora- en faunawet. Geadviseerd wordt om de werkzaamheden die tot verstoring en aantasting van broedende vogels en hun nesten kan leiden zo te plannen dat dit geen negatieve gevolgen heeft.

Ecologische beoordeling Mandemaat

Aanvullend op bovenstaande onderzoeken is specifiek voor de realisatie van de Mandemaattunnel en de herprofilering van het Stadsbroekloopje door Altenburg & Wymenga een ecologische beoordeling uitgevoerd (d.d. 29 augustus 2014). Het onderzoek is als bijlage 8 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Gebiedsbescherming

De realisatie van de Mandemaattunnel en de herprofilering van het Stadsbroekloopje veroorzaken geen conflict met de wet- en regelgeving ten aanzien van gebiedsbescherming met betrekking tot natuurwaarden (regelgeving betreffende de Ecologische Hoofdstructuur, Natuurbeschermingswet 1998 en overige vormen van gebiedsbescherming).

Soortenbescherming

In verband met de zomerverblijfplaats van een Gewone dwergvleermuis in één van de (gedeeltelijk) te slopen gebouwen, dient voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden ten aanzien van deze soort een ontheffingsaanvraag volgens artikel 75C van de Flora- en Faunawet te worden aangevraagd en verkregen.

Ten aanzien van overige soorten veroorzaken de realisatie van de Mandemaattunnel en de herprofilering van het Stadsbroekloopje geen conflict met de Flora- en faunawet, mits wordt voldaan aan de voorwaarde dat er geen verstoring plaatsvindt van broedende vogels en hun in gebruik zijnde nesten.

Conclusie

Uit het bovenstaande blijkt dat er vanuit het aspect ecologie geen belemmeringen zijn die de vaststelling van dit bestemmingsplan in de weg staan.

4.4 Waterhuishouding/watertoets

Dit bestemmingsplan voorziet in de reconstructie van het deel van de Overcingellaan vanaf de kruising met de Spoorstraat/Burg. Jollesstraat richting het zuiden, de Europaweg Zuid tot aan de Haarweg, de Dennenweg en een deel van de Burg. Bothenius Lohmanweg. Daarnaast valt binnen dit bestemmingsplan de Mandemaattunnel, een nieuwe verbinding tussen de Europaweg Zuid en de Burg. Bothenius Lohmanweg. De waterhuishouding in het plangebied is als volgt onder te verdelen. Vanaf de Spoorstraat richting het zuiden tot de fietstunnel ten zuiden van het Wilhelminaziekenhuis watert af op het Nijlandsloopje. Vanaf het Wilhelminaziekenhuis tot net voorbij de Mandemaat watert af op de Stadsbroekloop bij Mandemaat het overige deel watert via watergangen af op het Anreeperdiep.

Toetsingskader

Om invulling te geven aan de sturende rol van water in ruimtelijke ordeningsprocessen is de Handreiking Watertoets opgesteld. Hierin is aangegeven op welke wijze de betrokken partijen tot een betere samenwerking kunnen komen. De watertoets is een procesinstrument waarmee alle belangen ten aanzien van waterhuishoudkundige aspecten kunnen worden afgewogen.

Het doel van een watertoets is om waterhuishoudkundige aspecten vroegtijdig in de ruimtelijke planvorming te betrekken. Waterhuishoudkundige aspecten hebben onder andere betrekking op veiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit, volksgezondheid en bodemdaling. Dit heeft betrekking op alle wateren in Nederland. Met ingang van 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Beoordeling

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt geheel binnen het beheersgebied van het Waterschap Hunze en Aa's. Met het Waterschap wordt intensief overleg gevoerd in het kader van de Watertoets. De inrichting van het plangebied heeft gevolgen voor het bestaande watersysteem en de (oppervlakte)waterkwaliteit. Hiertoe worden in het 'Watertoetstraject' maatregelen afgesproken die eventuele negatieve effecten tegengaan.

Beschrijving watersysteem

In de onderstaande paragrafen volgt een beschrijving van het huidige watersysteem. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende gebieden. Vanaf de Spoorstraat richting het zuiden tot aan de fietstunnel ten zuiden van het Wilhelminaziekenhuis watert af op het Nijlandsloopje. Vanaf het Wilhelminaziekenhuis tot voor de Beilerstraat/Graswijk watert de Europaweg Zuid af op de Stadsbroekloop bij Mandemaat het overige deel watert via watergangen af op het Anreperdiep.

Watersysteem Spoorstraat tot fietstunnel ten zuiden van het Wilhelminaziekenhuis incl. Dennenweg

Op het watersysteem vanaf de Spoorstraat sluit ook de oostkant van het Stationsgebied aan. Aan de oostkant van het spoor ligt regenwaterriolering (voormalige watergang). Het regenwaterriool voert in zuidelijke richting af naar de spoorsloot ter hoogte van de Anemoonstraat. Vervolgens vindt afwatering plaats richting de Pelikaanstraat waar de spoorsloot weer overgaat in regenwaterriolering. Uiteindelijk loost dit stelsel in het Nijlandsloopje ter hoogte van de Lindelaan.

De Overcingellaan loopt tot aan de kruising met de Port Natalweg en is voorzien van trottoirkolken. De kolken zijn aangesloten op het gemengd stelsel in de Overcingellaan. Dit stelsel watert in noordelijke richting af richting stationsgebied.

Vanaf de kruising met de Port Natalweg, in zuidelijke richting, begint de Europaweg Zuid. Tot aan de fietstunnel onder de Europaweg Zuid, ten zuiden van het Wilhelminaziekenhuis, watert de weg via de naastliggende bermen af op de bermsloten. Deze bermsloten stromen in noordelijke richting af naar de Nijlandsloop.

Vanaf de kruising met de Pelikaanstraat tot de laatste rioolput in de Dennenweg is de weg aangesloten op het gemengd stelsel. De westkant is gedeeltelijk niet voorzien van trottoirbanden en watert via de berm af. Onduidelijk is hoe het zuidelijk deel van de Dennenweg afwatert.

Watersysteem vanaf fietstunnel ten zuiden van het Wilhelminaziekenhuis tot Beilerstraat

De Europaweg Zuid watert via de bermen af op de naast gelegen bermsloten. De westelijke bermsloten wateren via regenwaterriolering, en een tweetal kruisingen met de Europaweg Zuid, af op de Stadsbroekloop (KRW-lichaam Drentsche Aa). De bermsloot ten oosten en ten zuiden van de Europaweg Zuid watert eveneens af op de Stadsbroekloop. Halverwege de Mandemaat en de kruising met de Beilerstraat/Graswijk stroomt een gedeelte van het water in de bermsloot richting het Anreperdiep en een deel richting de Stadsbroekloop.

De Burgemeester Bothenius Lohmanweg watert grotendeels af via de berm op de naastliggende bermsloten. Deze bermsloten komen uit op de Stadsbroekloop.

Er zijn geen klachten binnen het plangebied bekend over de waterhuishouding (kwaliteit en kwantiteit).


Grondwater

Door de lokaal aanwezige keileemlagen komen in het plangebied ondiepe grondwaterstanden voor (< 40 cm –mv). De hoogste grondwaterstanden (GHG) treden lokaal vlak onder het maaiveld op, dit geld met name voor het onbebouwd gebied rond de Mandemaat. Het bodemtype zou globaal geclassificeerd kunnen worden als zand op keileem. Zonder extra voorzieningen is lokaal geen infiltratie en voldoende duurzame drooglegging mogelijk.

Uit de huidige grondwatermonitoring rond de Spoorstraat, de Port Natalweg en de Mandemaattunnel blijkt de grondwaterstand sterk te verschillen. De grondwaterstanden in Assen zijn sterk afhankelijk van de diepteligging van de minder goed doorlatende keileemlagen en de hoogteligging van het maaiveld.

Rond Spoorstraat is de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) rond NAP + 9,40 m. Het maaiveld ligt op ca. NAP + 10,35 m. Bij de Port Natalweg ligt de GHG rond NAP +8,30 m bij een maaiveld van NAP +9,50 m. Bij de Mandemaat zijn onvoldoende metingen beschikbaar voor het vaststellen van een goede GHG. De hoogste grondwaterstanden worden gemeten langs de Europaweg Zuid (gemiddeld NAP +8,90 m). De grondwaterstanden worden beïnvloed door de drainerende werking van de spoorsloot en de Stadsbroekloop. Aan de oostkant van de spoorbaan ligt de grondwaterstand rond NAP +8,20 m deze loopt richting de Burgemeester Bothenius Lohmanweg op naar gemiddeld NAP +8,50 m.

De diepe grondwaterstromingsrichting is overwegend noordoostelijk gericht en buigt af naar het waterwingebied van de Waterleidingmaatschappij Drenthe.

Bij reconstructie van de openbare infrastructuur zal een drainagestelsel worden aangelegd om voldoende drooglegging (1,10 m –mv) van de wegconstructie te realiseren. De drainage is aangesloten op het regenwaterstelsel.

De Mandemaattunnel, tussen de Europaweg Zuid en de Burgemeester Bothenius Lohmanweg, wordt naar alle waarschijnlijkheid als een polder uitgevoerd. Uit onderzoek is gebleken dat de grondwaterstandstroming op de projectlocatie grotendeels wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de watergangen. De plannen voor het verleggen van de watergangen zijn meer bepalend voor het grondwater dan het afsluiten van de topzandlaag door de aanleg van de tunnelbak. Om grondwaterstandveranderingen te voorkomen dan wel te beperken is het van belang om de drainerende werking van de watergangen op de projectlocatie zoveel mogelijk instant te houden / terug te brengen in de toekomstige situatie.


Ontwerpgrondslagen

Als beleidsuitgangspunt geldt dat in ieder geval het huidige oppervlaktewatersysteem gehandhaafd dient te blijven (Stand-still beginsel) en zo mogelijk in geval van herstructurering en revitalisering met bergingscapaciteit wordt uitgebreid in verband met de klimaatveranderingen. Met andere woorden als er bij planontwikkeling sprake is van een herindeling van de openbare ruimte mag geen verlies aan wateroppervlak optreden. Dit moet altijd worden gecompenseerd binnen de grenzen van het watersysteem. De bergingsruimte moet gezocht worden in hetzelfde peilgebied of in een benedenstrooms gelegen peilgebied.

De hoofdwegen- en fietspadenstructuur hebben een gesloten verharding bestaande uit asfalt. Dit geldt voor de Europaweg Zuid, Mandemaattunnel, Schepersmaat, de Burg. Bothenius Lohmanweg en de Dennenweg worden uitgevoerd in een gesloten verharding. Parkeerplaatsen en voetpaden worden in duurzame open elementen verharding uitgevoerd. De open elementen verharding bevordert de infiltratie (vasthouden) van het regenwater.

Bij de keuze om oppervlakteverharding af te koppelen van het gemengde rioolstelsel is het van belang om water van voldoende kwaliteit af te voeren naar het oppervlaktewater. Uitgangspunt is dat het afgekoppelde water van deze wegen via een voorzuivering voorgezuiverd wordt en daarna pas op open water afwatert.


Planontwikkeling

Toename verhard oppervlak

De hoofdstructuren van de Stadsboulevard krijgen met de herinrichting:

  • een rijbaanverdubbeling voor de doorgaande rijweg met verhoogde banden als kantopsluiting. Bij de Mandemaat is deels sprake van een enkele rijbaan (thv de Mandemaattunnel).
  • een maximum snelheid van 50 km/uur;
  • kruispunten met verkeersregelinstallatie (VRI) en voorsorteervakken;
  • vrijliggende fiets- en voetpaden.

Door enkele verbredingen van de Europaweg Zuid, de aanleg van de Mandemaattunnel en de opwaardering van de Burgemeester Bothenius Lohmanweg en Dennenweg, inclusief de aanleg van vrijliggende fietspaden neemt het totaal verhard oppervlak toe met circa 1,14 ha. In onderstaande tabel is de toename aan verhard oppervlak opgenomen per traject. Daarnaast is in overleg met GGZ de toename aan verhard oppervlak van de nieuw te realiseren Bijzondere leefkern, ten zuiden van de nieuwe Stadsbroekloop, meegenomen binnen de bergingsopgaven van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP20141000L-C001_0009.png"

Overcingellaan – Port Natalweg en Europaweg Zuid

De Overcingellaan tot en met de kruising met de Port Natalweg wordt afgekoppeld en aangesloten op een nieuw aan te leggen regenwaterriool. Dit riool komt uit in de watergang langs de Port Natalweg. Vanaf daar stroomt het water langzaam door een brede meander met helofyten. Hier kunnen verontreinigingen bezinken en gebonden worden aan bodemdeeltjes. Vervolgens komt dit water in de bovenloop van de Nijlandsloop.

De Europaweg Zuid wordt eveneens voorzien van trottoirbanden. Om de voorzuivering van afstromend wegwater te waarborgen worden de banden om de 15 – 20 meter verlaagd. Door deze verlaging kan het water via de berm afstromen naar de achterliggende bermsloten. De herinrichting van de Overcingellaan, Europaweg Zuid en de Dennenweg heeft nagenoeg geen invloed op de grondwaterstanden.

De Dennenweg wordt afgekoppeld. Een gedeelte zal afwateren richting de Nijlandsloop en een deel naar de bermsloot langs de Burgemeester Bothenius Lohmanweg. De komt uit in de Stadsbroekloop. De fiets en voetpaden zullen via de berm afwateren op het naast gelegen groen.

Mandemaattunnel

De Mandemaattunnel is geprojecteerd op de huidige Stadsbroekloop. De beek wordt daarom naar de zuidkant van de tunnel verlegd. Gemeente Assen is in overleg met de Rijksgebouwendienst om de Stadsbroekloop zoveel mogelijk in het zicht te houden om de beleving van de Stadsbroek loop te vergroten. Voor de afwatering richting het oosten zal een nieuwe duiker onder de spoorbaan aangelegd worden.

Regenwater dat op het tunneltracé valt wordt via een pomp naar een bodempassage verpompt. In de bodempassage is ca. 13 mm berging aanwezig. Daardoor zal de first-flush vanuit de tunnel via de bodempassage voorgezuiverd worden voordat het op het oppervlaktewater wordt geloosd. Het overige water zal overstorten op de westelijke spoorsloot aan de noordkant van de tunnel.

De spoorsloot zal via een regenwaterriool aangesloten worden op de Stadsbroekloop. Op deze leiding wordt ook de drainage van de bodempassage aangesloten.

Bij de aanleg van de Mandemaattunnel is op basis van de huidige inzichten in de bodemopbouw de verwachting dat over het gehele traject van de tunnel een waterremmende leemlaag met een minimale dikte van ca. 5 meter aanwezig is. Door het aanbrengen van de verticale wanden worden de topzandlaag (laag 1) en eventuele zandlagen in de waterremmende leemlaag (laag 2) afgesloten. Op basis van het uitgevoerde grondonderzoek wordt aangenomen dat de in laag 2 aanwezige zandlagen niet in verbinding staan met het onderliggende 1e watervoerende pakket. Door de aanleg van de tunnelbak wordt de gemiddeld 3,5 m dikke topzandlaag volledig doorsneden. Uit de analyse van de grondwaterstanden blijkt dat er sprake is van een duidelijk grondwater verhang richting het oppervlaktewater. De grondwaterstanden worden sterk beïnvloed door de aanwezigheid van de watergangen op de projectlocatie. De plannen voor het verleggen van de watergangen zijn meer maatgevend voor het optreden van freatische grondwaterveranderingen (stijging/daling), dan de barrière die ontstaat door de aanleg van de tunnelbak.

Omdat de tunnel in een zogenaamde polder wordt uitgevoerd, treedt er lekverlies op. Uit onderzoek is gebleken dat het lekverlies beperkt is tot maximaal 15 m3/dag. Het zal worden afgepompt.

Aan de oostkant van het spoor, tussen de Vennenweg en de Burgemeester Bothenius Lohmanweg komt de Stadsbroekloop in een open landschap te stromen. De beek meandert iets en heeft een natuurlijker karakter. Het minimaal profiel heeft een bodembreedte van 2,5 m en een talud van 1:3. De nadere uitwerking vindt plaats in overleg met waterschap Hunze en Aa's. In dit deel zal ook meer waterberging gecreëerd worden ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak.

Riolering

De Overcingellaan tot en met de kruising van de Port Natalweg worden afgekoppeld en aangesloten op een nieuw aan te leggen regenwaterriool. Dit regenwaterriool voert het water af naar het Nijlandsloopje. Het regenwater zal aan de westkant van de Europaweg Zuid in een nieuw aan te leggen bovenloop van het Nijlandsloopje uitkomen. Daar vindt voorzuivering van regenwater plaats. Om dit te realiseren zal in de regenwaterriolering ter hoogte van de Pelikaanstraat een drempel aangebracht worden. Deze drempel voorkomt dat water rechtstreeks naar de Nijlandsloop stroomt, maar afgebogen wordt naar het westen. De Bosbeek / Nijlandsloop langs de Port Natalweg wordt hiervoor eveneens aangepast.

Ter hoogte van de Mandemaattunnel wordt zowel het regenwaterriool als het vuilwaterriool aangepast naar de nieuwe situatie. De regenwaterriolering ø 900 mm onder de Europaweg Zuid gaat aan de oostkant over in een kleinere diameter. Deze zal tot de uitstroming in de verlegde Stadsbroekloop vergroot worden naar ø 900 mm.


Conclusie

De herinrichting van de Overcingellaan, Europaweg Zuid en Dennenweg hebben geen invloed op de grondwaterstanden binnen het plangebied. Door het verleggen van de Stadsbroekloop ontstaat een kans om de beek beter zichtbaar te maken. De aanleg van de Mandemaattunnel in een zogenaamde polder zal er permanent 15-65 m3/dg grondwater (lekverlies) afgepompt worden. Aan de oostkant van het spoor wordt de Stadsbroekloop meanderend aangelegd. Hier zal ook extra ruimte gecreëerd worden voor waterberging ter compensatie voor de toename aan verhard oppervlak. Voor de uitvoering van dit project is een waterwetvergunning vereist. In het kader van deze vergunningen worden met de Provincie Drenthe en het Waterschap Hunze en Aa's concrete afspraken gemaakt over onder andere de afkoppeling van verhard oppervlak en voorzieningen ten behoeve van de voorzuivering van afstromend regenwater. Een aanvullende uitgangspuntennotitie van het waterschap is als bijlage 8 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

4.5 Archeologie

Beleid

De gemeente Assen heeft als onderdeel van het archeologiebeleid een beleidskaart opgesteld. Op basis van de archeologische verwachtingskaart, de geïnventariseerde vindplaatsen, het overzicht van alle (archeologisch) onderzochte terreinen en de beleidsrichtlijnen van de provincie Drenthe voor de terreinen die als "provinciaal belang archeologie" zijn aangemerkt, is de beleidsadvieskaart opgesteld.

Op de beleidsadvieskaart zijn de beleidskeuzes van de gemeente Assen weergegeven. Alle (archeologische) elementen hebben een eigen kleurcode gekregen. In de legenda van de kaart zijn hieraan archeologische adviezen gekoppeld. De kaart is dus het instrument om in het geval van ruimtelijke ingrepen te bekijken of archeologisch onderzoek dient plaats te vinden voordat een vergunning kan worden afgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP20141000L-C001_0010.jpg"

Afbeelding 6. uitsnede archeologische beleidsadvieskaart.

Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid valt het onderhavig plangebied binnen de volgende (archeologische) aanduidingen.

  • Lichtgroene aanduiding met rood kader

Ter plaatse van de licht groene aanduiding met een rood kader is sprake van een hoge of middelhoge verwachtingswaarde als gevolg van de oorspronkelijke ligging van een beekdal (Bosbeek/Nijlandsloop en Stadsbroekloop). Ter plaatse van deze aanduiding is sprake van een provinciaal belang archeologie.

  • Lichtbruine aanduiding

Ter plaatse van de lichtbruine aanduiding is sprake van een hoge of middelhoge verwachtingswaarde in algemene zin.

  • Crèmekleurige aanduiding

De gebieden met een crèmekleurige aanduiding (kantorenlocatie tussen de Spoorstraat en de Pelikaanstraat) hebben een lage verwachtingswaarde ten aanzien van het aspect archeologie.

  • Grijze aanduiding

De gebieden met een grijze aanduiding zijn inmiddels verstoord tot onder archeologisch niveau.

  • Lichtblauwe aanduiding

De lichtblauwe aanduiding heeft betrekking op de bufferzones rond AMK terreinen en bekende vindplaatsen.

Onderzoeksverplichtingen

Archeologisch onderzoek en diepte van de ingrepen

De vraag is of bij alle bodemingrepen wel archeologisch onderzoek zou moeten worden uitgevoerd. Bij gebieden met een vrijstellingsgrens van 1.000 m² geldt namelijk dat men naast een minimale omvang ook een bepaalde diepte de grond in moet gaan om de verplichting opgelegd te krijgen.

Geen onderzoeksplicht, wel meldingsplicht

In een aantal gevallen geldt geen onderzoeksverplichting. Het gaat om de volgende zones:

  • gebieden met een lage archeologische verwachting;
  • gebieden met een bekende diepe bodemverstoring;
  • gebieden die reeds eerder zijn onderzocht en waar voor het betreffende deelgebied geen vervolgonderzoek nodig werd geacht of waar onderzoek reeds definitief is afgerond;
  • plangebieden waarvan het oppervlak aan ingrepen beneden een vrijstellingsgrens valt.

Archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 1.000 m²

Er geldt een onderzoeksvrijstelling van 1.000 m² voor alle gebieden met een hoge of middelhoge verwachting op de archeologische beleidsadvieskaart waar geen andere grenzen gelden door de aanwezigheid van bekende vindplaatsen of andere bijzondere bepalingen. Dezelfde ondergrens geldt voor essen en beekdalen, uitgezonderd de dekzandkopjes die zich daarin bevinden. Onderzoek hoeft niet plaats te vinden bij bodemingrepen ondieper dan 0,30 meter beneden maaiveld, uitgezonderd (natuur) terreinen zonder bouwvoor, zoals heideterreinen. Het ontbreken van een bouwvoor kan betekenen dat de archeologische resten zich direct aan of onder het oppervlak bevinden.

Archeologisch onderzoek altijd verplicht

In een aantal zones is in alle gevallen onderzoek verplicht. De vrijstellingsgrens is daar in principe op 0 m² gelegd. In Assen is in de volgende gebieden archeologisch onderzoek in alle gevallen noodzakelijk:

  • een zone van 50 meter (een buffer met een straal van 50 meter) rond bekende archeologische vindplaatsen;
  • AMK-terreinen van zeer hoge archeologische waarde (waaronder de rijksmonumenten), hoge archeologische waarde en archeologische waarde, inclusief een bufferzone van 50 meter (uitgezonderd de historische kernen, die ook als AMK-terrein zijn aangewezen);
  • een zone van 50 meter rond voordes en bruggen, die potentieel zijn voortgekomen uit voorden;
  • depressies en laagten;
  • dekzandkopjes in beekdalen;
  • celtic fields.

De vrijstelling van archeologisch onderzoek ontslaat iemand niet van de plicht archeologische vondsten te melden conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988. Als bij het uitvoeren van de ingrepen toch grondsporen en/of archeologische vondsten worden aangetroffen, dan moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de provinciaal archeoloog.

Archeologisch bureauonderzoek

In november 2012 is een Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek verricht ter plaatse van de Mandemaattunnel en de Nijlandsloopvallei (Transect-rapport 190).

Uit het bureauonderzoek blijkt dat er een lage verwachting is voor het aantreffen van archeologische vindplaatsen voor de periode Laat-Paleolithicum - Late Middeleeuwen. Voor de Nieuwe tijd geldt eveneens een lage archeologische verwachting. Daarnaast zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Het terrein is daarmee vanuit archeologische optiek geschikt voor de toekomstige inrichting. Er hoeven geen aanvullende maatregelen te worden genomen. Indien bij graafwerkzaamheden toch onverhoopt waardevolle resten worden aangetroffen, dienen deze conform de Monumentenwet 1988, artikel 53, bij de gemeente en bij de provinciaal archeoloog te worden gemeld.

Het gehele onderzoek is opgenomen in bijlage 10 van dit bestemmingsplan.

Inventariserend archeologisch onderzoek

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een omvangrijker gebied dan in het onderzoek van 2012 is beschouwd. Gelet op de waardering op basis van de Archeologische beleidsadvieskaart is in opdracht van de gemeente Assen door De Steekproef een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd (d.d. 17 juni 2014 kenmerk: 2014-06/01Z).

De in dit bestemmingsplan voorgenomen ingrepen bestaan uit de aanleg van een onderdoorgang, de verlegging van een beek en het aanpassen van (bestaande) infrastructuur. Het onderzoeksgebied ligt op het Drents Plateau dat bestaat uit dekzand op keileem. Door het noorden en midden van het gebied lopen twee kleine beken die oostwaarts uitlopen in het Anreperdiep. In het verleden zijn twaalf stukken mesolithisch vuursteen gevonden bij de parkeerplaats aan de Schepersmaat.

Halverwege de 19e eeuw werd de spoorlijn Assen-Beilen aangelegd. Tijdens de jaren '60 van de 20e eeuw werd de Europaweg-Zuid aangelegd met tussen de weg en de spoorlijn een kantorenpark. Naar verwachting zullen deze en andere ingrepen de bodem sterk hebben aangetast. Echter lokaal kan de bodem toch bewaard gebleven zijn, waardoor eventueel aanwezige archeologische resten in goede staat kunnen verkeren. Het advies luidt om op delen waar graafwerk gepland is over een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 en dieper dan 0,3 meter een verkennend archeologisch booronderzoek uit te laten voeren. Het onderzoek is als bijlage 11 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Inventariserend archeologisch veldonderzoek

Op basis van het inventariserend archeologisch is in opdracht van de gemeente Assen door De Steekproef een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd (d.d. 29 augustus 2014 kenmerk 2014-07/06Z)

Het doel van het inventariserend archeologisch veldonderzoek is om nader vast te stellen of en waar binnen het plangebied kansrijke plekken zijn voor de aanwezigheid van archeologische resten. Het onderzoek bestaat uit een veldonderzoek in de vorm van 38 grondboringen.

Het onderzoeksgebied bestaat uit een afwisseling van hogere gronden en
lager gelegen beekdalen. De hoge gronden hebben langdurig droge omstandigheden gehad in het verleden. Daardoor lijken het aantrekkelijke vestigingslocaties te zijn geweest voor mensen tijdens de prehistorie en latere periodes. Echter de bodem is algemeen sterk aangetast. Daardoor zullen eventueel aanwezige archeologische grondsporen grotendeels verloren zijn gegaan. In de beekdalen kunnen resten aanwezig zijn van bijvoorbeeld jacht en voorden. Echter een intacte, conserverende veenlaag is in de beekdalen niet aangetroffen. Daardoor zullen eventuele organische archeologische resten naar verwachting overwegend zijn vergaan. Het onderzoek heeft geen archeologische indicatoren opgeleverd zoals bewerkt vuursteen of scherven aardewerk. Het advies luidt om geen nader archeologisch onderzoek te ondernemen. Het onderzoek is als bijlage 12 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Conclusie

Uit het bovenstaande is gebleken dat het verwachtingsmodel voor het in dit bestemmingsplan opgenomen gebied kan worden bijgesteld naar laag. Er is daarom geen aanleiding om een dubbelbestemming voor archeologische waarden op te nemen. Indien bij graafwerk onverhoopt toch archeologische sporen worden aangetroffen of archeologische vondsten worden gedaan, dan dient hiervan direct melding te worden gemaakt conform de Monumentenwet 1988, artikel 53.

4.6 Cultuurhistorie

Beleid

Per 1 januari 2012 dient in ruimtelijke plannen aandacht worden te besteed aan cultuurhistorie. Dit is een gevolg van de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a Besluit ruimtelijke ordening. Hierin is aangegeven dat cultuurhistorische waarden dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Plangebied

In het plangebied is geen cultuurhistorische bebouwing aanwezig. Wel kent het gebied landschappelijke waarden namelijk de aanwezigheid van de beeklopen van de Bosbeek/Nijlandsloop en de Stadsbroekloop. Door het herstel en zichtbaar maken van deze waterlopen wordt een stuk historie terug gebracht in het gebied. Voor meer informatie hieromtrent wordt verwezen naar paragraaf 4.4.

Gemeentelijke monumenten

Ten oosten van het plangebied liggen aan de Dennenweg, Pelikaanstraat en de Berkenweg een aantal gemeentelijke monumenten. Het betreffen portiekwoningen. Ten westen van het plangebied staan aan de Plataanweg een tweetal gemeentelijke monumenten in de nabijheid van het plangebied.

Provinciaal monument

Op het GGZ-terrein staat een provinciaal monument. Het betreft de Adventskerk.

Rijksmonumenten

Aan de Port Natalweg en de Plataanweg staan een tweetal rijksmonumenten.

Conclusie

Dit bestemmingsplan heeft echter uitsluitend betrekking op de Dennenweg en voorziet niet in een planologisch - juridische regeling voor de terreinen met een monumentenstatus. Voor een nadere beschouwing van deze monumenten wordt verwezen naar de beschrijving van het betreffende monument. Bij de uitvoering van het planvoornemen worden geen cultuurhistorische waarden geschaad. Het planvoornemen is op dit punt uitvoerbaar.

4.7 Niet gesprongen explosieven

In 2013 heeft T&A Survey in opdracht van de Gemeente Assen een historisch vooronderzoek uitgevoerd naar locaties waar mogelijk explosieven zijn achtergebleven uit de Tweede Wereldoorlog. Uit het onderzoek zijn een groot aantal locaties in en rond Assen naar voren gekomen waar bombardementen of gevechtshandelingen hebben plaatsgevonden danwel loopgraven of tankgrachten aanwezig zijn geweest.


Ook binnen het onderhavig plangebied zijn diverse verdachte locaties aanwezig als gevolg van met name beschietingen en bombardementen. Op de Explosieven risicokaart zijn deze locaties opgenomen (zie bijlage 13 van dit bestemmingsplan)

Als vervolg op het historisch vooronderzoek is gestart met het opstellen van een zogenaamde Projectgebonden Risico Analyse (PRA). Met een PRA worden de verdachte gebieden op basis van de toekomstige inrichting middels archief- en luchtfoto-onderzoek verder verkleind.


De verdachte gebieden worden in de volgende fase nader onderzocht met behulp van detectieonderzoek. Mochten er explosieven worden aangetroffen dan zullen deze worden geruimd. Deze aanpak sluit aan bij de notitie 'Omgang met conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog' welke op 30 januari 2014 door de gemeenteraad van Assen is vastgesteld.

4.8 Milieu Effecten Rapportage

PlanMer FlorijnAs

Voor het gehele programma van de FlorijnAs waar de ontwikkeling van de Stadsboulevard Zuid onder valt, is een MER opgesteld (FlorijnAs PlanMER Structuurvisie; projectnummer 307643, revisie 05; 3 oktober 2011).

Uit dit rapport blijkt dat deze ontwikkeling, vanuit milieu- en natuurwetgeving bezien, haalbaar is. Het PlanMER is opgenomen in bijlage 14 van dit bestemmingsplan.

Oplegnotitie PlanMer

De aanleg van de Mandemaattunnel en de aanpassing Dennenweg/ Burgemeester Bothenius Lohmanweg is niet meegenomen in de PlanMER FlorijnAs.

De aanleg van de Mandemaattunnel en de aanpassing van de Dennenweg/Burgemeester Bothenius Lohmanweg zijn op zichzelf geen niet Mer-(beoordelings)plichtig, aangezien deze activiteiten niet genoemd worden in de C of D lijst van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Deze ontwikkeling heeft echter wel gevolgen voor milieutechnische aspecten, onder andere vanwege de veranderingen in de verkeersstromen. Via een oplegnotitie is in beeld gebracht of de ontwikkeling negatieve gevolgen heeft voor de uitgangspunten van de reeds opgestelde PlanMER en/of nader onderzoek is noodzakelijk is.

Uit de oplegnotitie is gebleken dat de aanleg van de Mandemaattunnel en de aanpassingen aan de Dennenweg/Burg. Bothenius Lohmanweg lokaal leidt tot effecten die in de Structuurvisie FlorijnAs nog niet aan de orde waren. Daarnaast geldt voor enkele thema's dat uit actuele milieuonderzoeken blijkt dat in 2011 verwachte effecten niet optreden (bijv. natuur, archeologie). De oplegnotitie is als bijlage 15 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

In het kader van het bestemmingsplan voor Woonpark Diepstroeten (vastgesteld op 3 juli 2014) is zeer recent een passende beoordeling uitgevoerd. In deze passende beoordeling zijn de effecten van de aanleg van de Mandemaattunnel en de aanpassing van de Burg. Bothenius Lohmanweg/Dennenweg meegenomen. Hieruit is gebleken dat als gevolg van de aanleg van Woonpark Diepstroeten (en ook de aanpassing van de verkeersstructuur met Mandemaattunnel) geen significant negatieve effecten heeft voor de nabijgelegen Natura-2000 gebieden. Deze passende beoordeling is afgestemd met de provincie Drenthe. Voor de inhoud van de passende beoordeling wordt verwezen naar het onherroepelijke bestemmingsplan Diepstroeten.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Inleiding

In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de wijze waarop de voor het plangebied gewenste ontwikkeling juridisch is vastgelegd.

De opzet van de regels is enerzijds gerelateerd aan de geldende bestemmingsplannen en anderzijds is aangesloten op de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de verbeelding en de regels is met de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 gewerkt. Tot slot is zoveel mogelijk het handboek van de gemeente Assen gevolgd.

5.2 Nadere toelichting op de regels

Het bestemmingsplan kent negen hoofdbestemmingen en drie dubbelbestemming te weten:

  • Bedrijf - Nutsbedrijf;
  • Gemengd;
  • Groen;
  • Kantoor;
  • Maatschappelijk;
  • Verkeer;
  • Verkeer - Railverkeer;
  • Verkeer - Verblijfsgebied;
  • Water;
  • Leiding - Gas;
  • Waterstaat - Waterloop

Ook is in het plan een drietal gebiedsaanduidingen opgenomen, te weten 'overig - rijbanen', 'veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied' en 'wetgevingszone - verwezenlijking in naaste toekomst'.

Bedrijf - Nutsbedrijf

In het plangebied ligt een aantal nutsgebouwtjes. De gebouwen en het omliggende terrein is bestemd als 'Bedrijf - Nutsbedrijf'.

Gemengd

De kantoorgebouwen aan de Overcingellaan tussen de Spoorstraat en de Pelikaanstraat zijn voorzien van de bestemming 'Gemengd'. In deze bestemming is enige flexibiliteit opgenomen met betrekking tot de toegestane functies (naast de kantoorfunctie ook dienstverlening en maatschappelijke functies).Voor deze functies geldt dat gebouwd moet worden binnen het bouwvlak. Daarnaast is sprake van een maximum bouwhoogte en is een maximum bebouwingspercentage opgenomen. Behalve voor bebouwing zijn de gronden onder meer bestemd voor het parkeren, groenvoorzieningen en verkeer- en verblijfsvoorzieningen.

Ter plaatse van het restaurant aan de Spoorstraat is tevens de aanduiding 'horeca van categorie 2' opgenomen. Hier is de uitoefening van een horecabedrijf toegestaan in categorie 2, met uitzondering van hotels. Daarnaast is op dit perceel ook een bedrijfswoning aanwezig die is voorzien van een specifieke aanduiding.

Groen

Het groen dat de 'landschapsboulevard' en 'de laan' omzoomt is bestemd als 'Groen'. In deze bestemming zijn ook voet- en (brom)fietspaden opgenomen. De twee aanwezige fietstunnels zijn opgenomen met een specifieke functieaanduiding (specifieke vorm van verkeer - fietstunnel).

Kantoor

Een aantal kantoorpercelen aan de Mandemaat is in dit bestemmingsplan opgenomen. De regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan 'Assen - Zuid' is zoveel mogelijk overgenomen. In het voorliggende bestemmingsplan wordt de bebouwing doorsneden door de nieuwe Mandemaattunnel. Dit leidt ertoe dat er bebouwing zal worden afgebroken. De bouwvlakken zijn daarom aangepast aan de toekomstige situatie.

Maatschappelijk

Een deel van de maatschappelijke bestemming uit het vigerende bestemmingsplan 'GGZ/Diepstroeten 1e fase 2012' is in het voorliggende bestemmingsplan één op één overgenomen.

Verkeer

De bestemming 'Verkeer' heeft betrekking op het overgrote deel van de gronden binnen dit bestemmingsplan en ziet op wegen met een functie voor doorgaand verkeer: de Europaweg - Zuid, Overcingellaan, Mandemaattunnel een deel van de Pelikaanstraat en de Dennenweg / Burgemeester Bothenius Lohmanweg. Wegen, straten, voet- en fietspaden, water en watergangen en parkeervoorzieningen zijn op basis van deze bestemming toegestaan.

Ondergeschikt aan deze hoofdfuncties zijn ook waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, dagrecreatieve voorzieningen, groenvoorzieningen en beplantingen toegestaan.

Deze bestemming biedt ruimte om overige bouwwerken (zoals lichtmasten, verkeerslichten, straatmeubilair, etc.) te realiseren tot een maximale hoogte van 10 meter. Hierop is een aantal uitzonderingen; geluidsafschermende maatregelen mogen een maximale bouwhoogte hebben van 1,50 meter, Erf- en perceelafscheidingen maximaal 2 meter. De twee aanwezige fietstunnels zijn opgenomen met een specifieke functieaanduiding (specifieke vorm van verkeer - fietstunnel).

Verkeer - Railverkeer

De bestemming 'Verkeer - Railverkeer' is toegekend aan het spoor en de aangrenzende gronden die in bezit zijn van ProRail en NS. In het planvoornemen is een onderdoorgang onder het spoor voorzien. Het betreft de 'Mandemaattunnel'. Deze onderdoorgang is specifiek aangeduid met de aanduiding 'tunnel', waarbij tevens een maximale bouwdiepte is aangegeven. De aanwezige fietstunnel is opgenomen met een specifieke functieaanduiding (specifieke vorm van verkeer - fietstunnel).

Verkeer - Verblijfsgebied

De wegen die niet bestemd zijn voor doorgaand verkeer maar alleen dienen voor de ontsluiting van de aanliggende gebieden en voor openbaar vervoer, zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

Water

De bestaande waterloop (Stadsbroekloop) is bestemd als 'Water'.

Leiding - Gas

In het plangebied ligt een aardgastransportleiding van de Gasunie. Deze leiding met de bijbehorende belemmeringenstrook heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' gekregen.

Waterstaat - Waterloop

In het plangebied wordt de Stadsbroekloop verlegd en weer zichtbaar gemaakt. Deze waterloop met de bijbehorende oevers heeft de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterloop'.

Gebiedsaanduidingen

Assenregeling

Binnen de bestemming 'Verkeer' is met een zogenaamde ‘assenregeling’ gewerkt. Deze regeling is gebaseerd op artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit artikel bepaalt dat in een bestemmingsplan uitvoering aan de Wet geluidhinder kan worden gegeven door het op de planverbeelding aangeven van de as van de weg waarmee in het akoestisch onderzoek is gerekend.

Voor de vanuit de Wet geluidhinder relevante wegen is de aanduiding 'as van de weg' op de planverbeelding opgenomen. Het maximum aantal toegestane rijstroken is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal rijstroken'.

In de aanduidingsomschrijving is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'as van de weg' maximaal het aantal aangegeven rijstroken mag worden gerealiseerd. Daarnaast mag de gemiddelde positie van de rijstroken ten opzichte van de aangegeven as van de weg niet wijzigen. Het maximaal toegestane snelheidsregime op dit deel van de Stadsboulevard is 50 kilometer per uur.

Het voordeel van deze assenregeling is dat er enige mate van flexibiliteit met betrekking tot het profiel (o.a. de inrichting van bermen, groenstroken en watergangen) van de Stadsboulevard mogelijk is, zonder dat dit ongewenste akoestische gevolgen heeft.

In de regels is dit juridisch vertaald in een gebiedsaanduiding 'Overige zone - rijbanen' en de aanduiding 'maximum aantal rijstroken'.

Veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied

Een deel van het plasbrandaandachtsgebied (PAG) strekt zich uit tot in het plangebied. Deze zone bedraagt 30 meter, gemeten uit de buitenste spoorbaan. Nieuwe objecten kunnen niet zonder meer gerealiseerd worden binnen het PAG. Het bouwen van nieuwe kwetsbare objecten binnen het PAG is onder strikte voorwaarden toegestaan.

Verwezenlijking in naaste toekomst

Tot slot is de aanduiding 'Wetgevingszone - verwezenlijking in naaste toekomst' opgenomen voor een aantal (deels) nog door de gemeente Assen te verwerven percelen.

Algemene regels

Ten slotte bevatten de regels de beschrijving van de begrippen, de wijze van meten, de anti-dubbeltelbepaling, de algemene gebruiks- en bouwregels, de algemene afwijkingsregels, overige regels en de overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan Stadsboulevard Zuid bestaat uit twee deelprojecten. Per deelproject wordt in dit hoofdstuk een toelichting gegeven op de financiële uitvoerbaarheid. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de verwerving van de benodigde gronden en de inzet van het exploitatieplan.

6.1.1 Stadsboulevard Zuid

De gemeente Assen heeft voor het bestemmingsplan 'Stadsboulevard Zuid' een investeringsraming gemaakt. De investeringen bestaan uit aankoop van benodigde gronden, aanleg en verbetering van wegen en kruisingen, fiets- en voetpaden en aanleg en verbetering van kunstwerken. In de raming is rekening gehouden met de kosten voor de aanleg van VRI installaties. Er wordt rekening gehouden met de aanplant van bomen langs de Stadsboulevard en de aanleg van groene bermen. Tevens is rekening gehouden met de planvoorbereidings- en uitvoeringskosten om het plan te realiseren.

De investeringsraming is onderdeel van de FlorijnAs. Voor de Stadsboulevard is binnen het totale budget van de FlorijnAs een deelbudget vrijgemaakt om de investeringen van de Stadsboulevard te dekken. Dit deelbudget is net als het totaal budget FlorijnAs taakstellend en kan niet overschreden worden. De totale investeringskosten van de Stadsboulevard zijn daarmee gedekt uit de totale beschikbare Regio Specifiek Pakket (RSP) middelen die het Rijk, de provincie, de regio Groningen - Assen en de gemeente zijn overeengekomen in het convenant RSP.

6.1.2 Mandemaattunnel

De gemeenteraad heeft op 28 augustus 2014 besloten om voor de aanleg van de Mandemaattunnel een uitvoeringskrediet beschikbaar te stellen. Het uitvoeringskrediet wordt gedekt uit de RSP-middelen en de cofinanciering vanuit de Regio Groningen - Assen.

De investeringen bestaan uit de aanneemsom voor de onderdoorgang onder het spoor en de toeritten, de verlegging van de Stadsbroekloop en de aansluitingen op de Stadsboulevard en de Dennenweg, herinrichting van de kantorenlocatie Mandemaat (voor zover dit in directe relatie staat met de realisatie van de tunnel), verwevingskosten, plan- en voorbereidingskosten.

6.1.3 Verwerving gronden

Opgemerkt wordt dat de gemeente Assen nog niet alle gronden binnen het plangebied heeft kunnen verwerven, dan wel overeenkomsten heeft kunnen afsluiten met de betreffende eigenaren. De gemeente zal echter alles in het werk stellen om de benodigde gronden te verwerven, zodat de uitvoering van het bestemmingsplan doorgang kan vinden.

Voor de nog te verwerven percelen is op grond van artikel 3.4 Wet ruimtelijke ordening de aanduiding 'Wetgevingszone - verwezenlijking in naaste toekomst' opgenomen. In de bijlage bij de planregels is een kaart opgenomen met meer informatie over de betreffende percelen (kadastrale oppervlakte, kadastraal adres, exacte ligging). Op grond van artikel 3.8 lid 1 sub 3 Wet ruimtelijke ordening zijn de eigenaren van de betreffende percelen schriftelijk geïnformeerd over de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.

6.1.4 Verantwoording inzet exploitatieplan

Binnen het plangebied kunnen geen nieuwe gebouwen worden opgericht. Er is daarom geen sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Er is ook geen andere reden (op grond van artikel 6.12 Wro) om een exploitatieplan te overwegen. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet verplicht. De gemeenteraad zal bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden voorgesteld om geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Voorontwerp van het bestemmingsplan

7.1.1 Overleg

Het voorontwerp van het bestemmingsplan is op 10 juli 2014 conform de gemaakte afspraken in het kader van de structuurvisie FlorijnAs toegezonden aan de bij dit plangebied betrokken leden van de projectcommissie FlorijnAs (Ministerie van I&M, provincie Drenthe en het Waterschap Hunze en Aa's). Daarnaast is een aantal overlegpartners om advies gevraagd met betrekking tot dit bestemmingsplan (waaronder ProRail en de Hulpverleningsdienst Drenthe).

De uitkomsten van het vooroverleg zijn samengevat in de 'Reactienota vooroverleg'. Deze nota maakt als bijlage 16 onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Naar aanleiding van het vooroverleg is het bestemmingsplan op een aantal onderdelen gewijzigd. Daarnaast is een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Een overzicht van de wijzigingen is opgenomen in de reactienota.

7.1.2 Inspraak

De gemeenteraad van Assen heeft een inspraakverordening vastgesteld waarin is opgenomen dat per ruimtelijk plan kan worden afgewogen of inspraak wordt toegepast.

Ten aanzien van dit bestemmingsplan heeft het college van Burgemeester en Wethouders besloten om geen gelegenheid tot inspraak te bieden en het bestemmingsplan gelijk als ontwerp in procedure te brengen. De structuurvisie FlorijnAs heeft reeds op basis van de inspraakverordening ter inzage gelegen. Dit bestemmingsplan betreft een uitvoering van deze door de gemeenteraad vastgestelde structuurvisie.

Gelet op deze extra inspanning in de strategische fase van de gebiedsontwikkeling FlorijnAs is het verantwoord de bestemmingsplanprocedure voor de deelprojecten te starten bij de wettelijke verplichting dat wil zeggen het ter inzage leggen van het ontwerp bestemmingsplan. De Crisis- en Herstelwet is er immers juist op gericht complexe gebiedsontwikkelingsprojecten in de uitvoeringsfase effectiever en versneld te kunnen uitvoeren. Daarmee wordt allerminst afbreuk gedaan aan de mogelijkheid voor een ieder zienswijzen in te dienen.

7.2 Ontwerp van het bestemmingsplan

Het besluit omtrent de tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan wordt op de gebruikelijke wijze bekend gemaakt via de rubriek 'Berichten van de Brink' van het Drenthe Journaal en de Staatscourant.

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft vervolgens van 7 november tot en met 18 december 2014 ter inzage gelegen. Op 20 november 2014 is er een inloop- avond georganiseerd om belanghebbenden en geïnteresseerden actief te informeren over het bestemmingsplan.

In de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmmingsplan zijn vijftien zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijzen zijn in de Reactienota zienswijzen (bijlage 16) samengevat en van een advies voorzien.

7.3 Vastgesteld bestemmingsplan

Onder afweging van eventueel ingediende zienswijzen zal de gemeenteraad worden voorgesteld het bestemmingsplan vast te stellen.