direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Het Kanaal
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.00BP201159B-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Aan de noordrand van het centrum van Assen, op de hoek van Het Kanaal en de Groningerstraat, staan twee appartementengebouwen en een voormalig café. Deze twee appartementengebouwen stammen uit de jaren vijftig/zestig van de vorige eeuw en voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd. Het voormalige café is door de initiatiefnemer aangekocht om de gronden te kunnen herontwikkelen. Het planvoornemen is om de twee appartementengebouwen en het café te slopen en te vervangen door een woongebouw met 36 huur- en 9 koopappartementen.

Dit herstructureringsproject maakt onderdeel uit van de zogenaamde 'Blauwe As'. De Blauwe As is een project van de gemeente Assen om het kanaal weer bevaarbaar te maken. De beoogde ontwikkeling is binnen het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Het voorliggende bestemmingsplan Het Kanaal is derhalve opgesteld om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Assen, sectie S, nummers 177, 1758 & 1963. Het plangebied ligt aan de noordrand van het centrum van Assen op de hoek van Het Kanaal en de Groningerstraat. Ten noorden van het plangebied is Het Kanaal gelegen. Ten oosten van het plangebied is de Groningerstraat gelegen. De zuidelijke en westelijke plangrenzen worden gevormd door de Eekmolen. In de onderstaande figuur 1.1 is de locatie globaal weergegeven. In hoofdstuk 2 wordt verder ingegaan op de betrokken gronden en de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201159B-C001_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Molenstraat'. In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Molenstraat' weergegeven. Dit bestemmingsplan is in december 1976 door de gemeenteraad van Assen vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201159B-C001_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Molenstraat'

Binnen het bestemmingsplan 'Molenstraat' zijn aan de gronden de bestemmingen 'Meergezinshuizen II', 'Meergezinshuizen III', 'Winkels-horecabedrijven II', 'Tuinen of open erven' en 'Trottoirs - voetpaden' toegekend. Bebouwing is in deze bestemmingsregeling uitsluitend mogelijk binnen de aangegeven bebouwingsvlakken. Daarnaast is wonen binnen de bestemming 'Winkels-horecabedrijven II' niet toegestaan. De beoogde bebouwing is in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Molenstraat'.

1.4 Planvorm

Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een uniforme juridisch-planologische regeling voor de beoogde ontwikkeling op de hoek van Het Kanaal en de Groningerstraat. Het plan is in lijn met de overige bestemmingsplannen van de gemeente Assen en is opgesteld conform het concept gemeentelijk handboek. Het plan heeft een ontwikkelingsgericht karakter.

1.5 Digitaal uitwisselbare ruimtelijke plannen

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de landelijke geldende standaarden. De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 is gebruikt (SVBP 2012) , met de daarbij behorende bijlagen en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2012) en de Standaard voor de Toegankelijke Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012).

De gemeente Assen stelt het bestemmingsplan vanaf de fase van ontwerp digitaal beschikbaar op de website www.ruimtelijkeplannen.nl.

1.6 Opzet van de toelichting

De voorliggende toelichting beschrijft, aan de hand van de verschillende hoofdstukken, gemotiveerd waarom de beoogde ontwikkeling gebaseerd is op een goede ruimtelijke ordening. Verder zijn in deze toelichting de planregels en de verbeelding uitgelegd.

In het volgende hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het planvoornemen. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens nader ingegaan op relevante ruimtelijke beleidskaders. De sectorale aspecten zijn omschreven in hoofdstuk 4. In dit 4 e hoofdstuk zijn de aspecten verkeer, water, bodem, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, ecologie en archeologie behandeld. Hoofdstuk 5 geeft een juridische planbeschrijving waarin de wijze van bestemmen uiteengezet is. Tevens is artikelsgewijs een beschrijving gepresenteerd van de bestemmingen en planregels. In hoofdstuk 6 is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Tot slot zijn in de bijlagen de verschillende sectorale onderzoekrapportages opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Slechts enkele boerderijen stonden in de plaats Assen toen in 1259 de nonnen van het klooster Maria in Campis zich hier vestigden. Het klooster stond oorspronkelijk in de buurt van Coevorden. Vanwege de slechte ligging verhuisde de abdij naar een betere plek. Het kloosterterrein lag tussen de Gedempte Singel, de Noordersingel, Oostersingel en de Zuidersingel. In de zuidmuur van de Abdijkerk van het Drents Museum en de westelijke muur van het Drents Archief zitten nog stukken muur uit de kloostertijd. Het zijn de oudste stukjes van Assen. Langzaam ontwikkelde zich in de eeuwen daarna rond dit bestuurscentrum het dorp en later de stad Assen. Koning Lodewijk Napoleon verleende op 13 maart 1809 in het Ontvangershuis aan de Brink in Assen stadsrechten aan het dorp Assen. De plaats telde zo’n 150 huizen en minder dan 700 inwoners. De laatste 100 jaar is de ontwikkeling van Assen in een stroomversnelling geraakt. In de periode voor de Tweede Wereldoorlog groeide de werkgelenheid en daarmee het inwonertal tot ongeveer 22.000 mensen. Na de oorlog verdubbelde dat aantal. Na de Tweede wereldoorlog werd een aantal grote woonwijken gebouwd. Assen heeft negen woonwijken, die soms weer zijn opgedeeld in buurten. Het oudste is het centrum, waarna “over het spoor” Assen-Oost werd gebouwd, dat in de volksmond ook wel Vredeveld wordt genoemd. Deze wijk is vanuit het verleden op te splitsen in verschillende buurten, zoals het Rode, Blauwe en Witte dorp, de Schildersbuurt, Amelterhout en de villawijken Sluisdennen, Vreebergen en Houtlaan. In Assen-Oost wordt een nieuwe woonbuurt ingericht, Park Diepstroeten, op het voormalige terrein van de stichting Hendrik van Boeijenoord.

Aan de Groningerstraat komt rond 1830, nabij het plangebied, voor het eerst bebouwing voor. In 1868 was deze straat grotendeels aan beide zijden bebouwd. De Noorderschool uit 1856 werd later vervangen door de Wilhelminaschool die inmddels is afgebroken. In de periode 1900 - 1960 veranderde er vrij weining in het gebied. Wel werd de bebouwing verdicht maar in de hoofdstructuur vonden vrijwel geen veranderingen plaats. Langs het Kanaal werden in 1960 flat- en bejaardenwoningen gebouwd op basis van het in 1957 goedgekeurde herzieningsplan in onderdelen "Wilhelminaschool".

2.2 Bestaande situatie en directe omgeving

Directe omgeving

De directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich door een grote diversiteit aan functies en een hoge (stedelijke) dynamiek. In de ruimtelijke structuur van de omgeving is het oorspronkelijke wegenpatroon nog deels terug te vinden. Met de grootschalige vernieuwingen vanaf ongeveer het begin van de jaren zeventig zijn daarnaast geheel nieuwe structuren ontstaan, zoals aan de Minervalaan, Ceresstraat en Jan Fabriciusstraat. In de omgeving varieert de bebouwingsdichtheid sterk. In het project Triade is bijvoorbeeld sprake van een compacte hoogbouwsituatie, terwijl op andere plekken de dichtheid nog relatief gering kan worden genoemd. In het algemeen is een proces van verdere verdichting waarneembaar. Hierbij valt te denken aan het genoemde project Triade, nieuwbouwprojecten in het gebied tussen de Groningerstraat, Jan Fabriciusstraat en de Industrieweg. De omvang van de bebouwing varieërt sterk. De bebouwingsstructuur is divers, zowel gesloten bouwblokken en gevelwanden als meer open, woonerfachtige verkavelingen komen voor. De bebouwing vertoont vaak samenhang per cluster of gevelwand. Daarnaast komen ook zeer individuele invullingen voor. De architectuur van de bebouwing varieert van traditionele, gesloten baksteenarchitectuur uit de jaren 70 en 80. De verschillende bouwperiodes zijn over het algemeen wel goed te herkennen.

Bestaande situatie plangebied

In het plangebied staan momenteel twee verouderde portiekflats en een voormalig café. In de portiekflats zijn in totaal 32 woningen aanwezig. In de figuren 2.1 & 2.2 is de bestaande situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201159B-C001_0003.png"

Figuur 2.1 Bestaande situatie vanuit het noorden

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201159B-C001_0004.png"

Figuur 2.2 Bestaande situatie vanuit het oosten

De bestaande portiekflat gelegen aan Het Kanaal bestaat uit vier bouwlagen waarin zich een trappenhuis bevindt om boven te komen. Op de begane grond zijn geen woningen maar bergingen aanwezig. Op de overige bouwlagen bevinden zich de appartementen. De portiekflat heeft een bouwhoogte van circa 12 meter.

De andere portiekflat gelegen aan de Eekmolen bestaat uit drie bouwlagen waarin zich ook een trappenhuis bevindt om boven te komen. De portiekflat heeft een bouwhoogte van circa 9 meter.

Het voormalige café is een wit pand met een bouwhoogte van circa 9 meter.

Het plangebied bestaat verder uit gras, struiken en verharding ten behoeve van onder andere parkeren. In de bestaande situatie zijn er in het plangebied circa 15 parkeerplaatsen aanwezig ten zuiden van de portiekflat. Daarnaast zijn ten zuiden van het voormalige café enkele parkeerplaatsen gelegen. Op het perceel staan diverse bomen.

2.3 Planvoornemen

In figuren 2.3 & 2.4 is de beoogde ontwikkeling weergegeven. De voorgenomen ontwikkeling betreft de herstructurering van twee verouderde portiekflats en een voormalig café. Hiertoe zal de bestaande bebouwing moeten worden gesloopd, de beplanting moeten worden verwijderd, de bodem moeten worden gesaneerd en de grond zal bouwrijp moeten worden gemaakt. Ter vervanging van de verouderde bebouwing zal er één modern en energiezuinig complex met 36 huur- en 9 koopappartementen worden gerealiseerd. In totaal zullen er 45 woningen worden gebouwd. Dit betekent een toename van 9 woningen ten opzichte van de huidige situatie.

De hoekblok van het appartementengebouw zal een bouwhoogte krijgen van 16 meter. Het rechte blok van het appartementengebouw zal 14 meter hoog zijn. Het appartementengebouw zal worden voorzien van een platte afdekking. De moderne, stedelijke vormgeving en uitstraling van het complex sluiten aan bij de ontwikkeling van de Blauwe As en zijn passend in de omgeving.

Aan de achterzijde van het nieuwe complex wordt een parkeergelegenheid ingericht. Deze parkeergelegenheid beschikt over 54 parkeerplaatsen voor de bewoners en 13 parkeerplaatsen voor bezoekers. In totaal worden er 67 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het parkeerterrein wordt via de Eekmolen ontsloten en niet rechtstreeks op het Kanaal.

Aan de noordzijde van het complex wordt een voetpad en fietspad aangelegd ten zuiden van het Kanaal zz. De appartementen zijn te voet en op de fiets wel vanaf de noordzijde te ontsluiten, maar voor de auto alleen vanaf Eekmolen. In het complex worden verder 46 bergingen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201159B-C001_0005.png"

Figuur 2.3 & 2.4 Beoogde ontwikkeling

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het voor het plangebied relevante beleid.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevatten plannen voor ruimte en mobiliteit. De SVIR vervangt onder andere:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Er zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend,
bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk schenkt vertrouwen in en biedt ruimte aan lagere overheden, burgers en bedrijven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van het Nederlandse werelderfgoed. Ook afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap worden bij de provincies en gemeenten neergelegd. Hiervoor zal de ladder voor duurzame verstedelijking (ook wel SER-ladder) worden gehanteerd. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. Tenslotte is een kaart vervaardigd met de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Deze bevat een samenvatting van de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is. Op deze kaart is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

Conclusie

De SVIR richt zich op een dusdanig schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling. Door decentralisatie van bevoegdheden wordt het relevante beleidskader gevormd door de provincie Drenthe en de gemeente Assen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Tevens treden regels ten aanzien van radarverstoringsgebieden op een nader te bepalen tijdstip in werking. In de loop van 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Conclusie

In het Barro zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor het plangebied.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Provincie Drenthe (2010)

De Omgevingsvisie (vastgesteld op 2 juni 2010) is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie kent een duidelijke relatie met bestaande programma's op nationaal niveau (bijvoorbeeld de Gebiedsagenda Noord-Nederland en de SNNagenda), op regionaal niveau (bijvoorbeeld Regiovisie Groningen-Assen), op provinciaal niveau (bijvoorbeeld Risicoanalyse Regiospecifiek Pakket (RSP) en provinciaal Meerjarenprogramma (pMJP)) en uitwerkingen van het collegeprogramma van Gedeputeerde staten (bijvoorbeeld programma Klimaat en Energie). Deze programma's en plannen zijn medebepalend geweest bij het tot stand komen van de Omgevingsvisie en worden benut bij de uitvoering ervan. Bestaande bestuurlijke afspraken zijn gerespecteerd. In de Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. De missie van de visie is als volgt verwoord: Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten. Assen vervult in de visie een belangrijke positie als de zuidelijke poort van het nationaal stedelijk netwerk Groningen-Assen. In dit kader worden verschillende verstedelijkingsopgaven en bereikbaarheid-projecten aangepakt. Assen heeft in het kernenbeleid de functie van streekcentrum, waardoor Assen een (boven)regionale functie moet vervullen op de woningmarkt, op het gebied van bedrijvigheid en met betrekking tot de verzorgingsstructuur. De gedachte hierachter is dat de stedelijke economie wordt versterkt en tevens de verstedelijkingsdruk bij kleine kernen wordt verkleind. De visie is juridisch geborgd in een provinciale omgevingsverordening.

Provinciale Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid (2011)

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 9 maart 2011 de Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid vastgesteld. De verordening is gericht tot de gemeenten en bevat voorschriften waar ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, aan dienen te voldoen. Onder andere de regels voor het Nationaal Landschap Drentsche Aa zijn hierin vastgelegd, maar ook het toepassen van de SER-ladder en (duurzaam) gebruik van de ondergrond. Ten aanzien van dit laatste wordt een duidelijke afweging ten aanzien van provinciale beleidsdoelen voor WKO (warmte-koudeopslag) en geothermie verwacht. In de verordening is verder het principe neergelegd dat de provincie geen bemoeienis heeft met het gemeentelijk woonplan zelf, maar wil sturen op de regionale afstemming in een woonregio.

Conclusie

Uit de Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid Drenthe valt af te leiden dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het bestaand stedelijk gebied (rode contour). Woningbouw is alleen toegestaan binnen stedelijk gebied, om het Drenthse buitengebied te beschermen. Het plangebied voldoet daarmee aan deze randvoorwaarde. Uit de verordening vloeien verder geen specifieke aandachtspunten voor de beoogde ontwikkeling voort. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan past binnen het provinciaal beleid. Het betreft de gewenste herontwikkeling en verdichting binnen bestaand stedelijk gebied.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Hoofdstad Assen (2010)

Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Assen de Structuurvisie Hoofdstad Assen vastgesteld. In de visie is verwoord op welke manier de stad tot 2030 gaat doorgroeien tot 80.000 inwoners, welke rol de stad inneemt in het stedelijk netwerk Groningen-Assen en hoe de identiteit als hoofdstad van Drenthe kan worden versterkt. Tevens is in de visie bevestigd dat de economische en ruimtelijke ontwikkeling van Assen met name langs de noord-zuidas zou moeten plaatsvinden. Deze beleidslijn is uitgewerkt in de Masterstudie, die is gemaakt naar de ontwikkelkansen van de gebieden langs de as (FlorijnAs genoemd) en is dus geheel in lijn met de Structuurvisie. De visie is integraal van aard; naast aspecten met een ruimtelijke component zoals wonen, verkeer en groenbeleid, wordt de inzet op het gebied van onderwijs, zorg, welzijn en vrije tijd beschreven. Naast de sectorale beleidsuitgangspunten zijn de opgaven per deelgebied uitgewerkt. Het plangebied valt onder het deelgebied Noord-Zuidas. In dit gebied is de doelstelling het Kanaal weer bevaarbaar te maken. De prachtige doorgaande route moet worden hersteld. De beoogde herstruturering draagt bij aan de uitstraling van Het Kanaal.

Conclusie

De ontwikkeling in het plangebied past binnen de uitgangspunten uit de Structuurvisie Hoofdstad Assen. De visie geeft geen concrete uitgangspunten voor dit bestemmingsplan en de ontwikkeling in het plangebied.

Structuurvisie FlorijnAs (2011)

Op 27 oktober 2011 is de structuurvisie FlorijnAs op grond van de Crisis- en herstelwet vastgesteld. De FlorijnAs is het belangrijkste ontwikkelingsgebied van de gemeente Assen. Tot 2030 vinden hier de meeste ontwikkelingen plaats die de groei naar 80.000 inwoners faciliteren. De FlorijnAs voorziet in een breed programma en omvat uiteenlopende ruimtelijke interventies: herontwikkeling, transformatie, revitalisering, intensivering van het ruimtegebruik, infrastructurele ingrepen, een nieuw bedrijventerrein en landschapsontwikkeling. In de FlorijnAs zijn zes deelprojecten te onderscheiden met elk een eigen karakter en specifieke (her)ontwikkelkansen:

  • 1. Assen Zuid
  • 2. Havenkwartier
  • 3. Revitalisering Stadsbedrijvenpark
  • 4. Assen aan de Aa
  • 5. Stationsgebied en Stadsboulevard
  • 6. Tweede fase Blauwe As

Deze zes ontwikkelingsgebieden moeten in samenhang beschouwd worden als onderdeel van een groter geheel, de FlorijnAs. De structuurvisie FlorijnAs brengt samenhang aan in de deelprogrammasmatig kader voor het versneld realiseren hiervan. De structuurvisie is concreet op de korte termijn en flexibel op de lange termijn.

Conclusie

Een deel van het plangebied ligt binnen de plangrenzen van de structuurvisie. Het plangebied ligt in deelgebied Tweede fase Blauwe As. Het beleid is gericht op het bevaarbaar maken van het Kanaal . Dit moet dienen als katalysator voor opwaardering van de openbare ruimte en gebiedsontwikkelingen langs het Kanaal. De beoogde herstructurering past binnen dit streven.

Woonbeleid (2010)

De visie zoals deze is neergelegd in de Structuurvisie Assen 2030 is doorvertaald in het gemeentelijke Woonplan 2010 - 2030 . In de structuurvisie is de wens uitgesproken door te groeien tot een stad met 80.000 inwoners. Dit vraagt om een uitbreiding van het bestaande woningaanbod. Tegelijkertijd wil Assen een meer compacte en duurzame stad worden. In het woonplan wordt daarnaast gesteld dat ingespeeld kan worden op de toenemende vraag naar beschermd en verzorgd wonen. Gesteld kan worden dat dit bestemmingsplan aansluit bij de wens van uitbreiding van het aantal inwoners en het compacter maken van Assen.

Groenbeleid (2006)

In 2006 heeft de gemeente Assen de Groenstructuurvisie Assen vastgesteld. In deze visie zijn de hoofdlijnen van het groenbeleid voor de komende 20 jaar verwoord. In de visie wordt geconstateerd dat Assen een monumentale stad is die van oudsher beschikt over veel groen. Uitgangspunt van de visie is het versterken en uitbouwen van het bestaande 'groene frame'. Tot dit frame behoren waterlopen, bossen, parken, recreatiegebieden, groene stadsranden, bomen en de entrees van de stad.

De groenstructuur aan de noordzijde van het plangebied maakt deel uit van het te ontwikkelen hoofdframe, behoud en versterking daarvan staat voorop. In het plangebied zelf is, ten behoeve van de nieuwbouw, eventueel sprake van de kap van enkele bomen. Deze bomen hebben geen monumentale status. Bij de kap van de bomen wordt rekening gehouden met het groenbeleid van de gemeente en de Flora- en faunawet.

Welstandsnota (2012)

Het welstandsbeleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. Het welstandsbeleid van de gemeente Assen is neergelegd in de Welstands- en reclamenota (januari, 2012). In deze nota zijn criteria opgenomen voor de welstandsbeoordeling voor aanvragen om omgevingsvergunningen. In de nota zijn verschillende welstandsgebieden opgenomen die ieder een eigen verschijningsvorm en daarom eigen gebiedscriteria hebben. Daarnaast is er sprake van sneltoetscriteria, dat zijn criteria voor specifieke bouwwerken die in alle welstandsgebieden voor kunnen komen.

Het plangebied is opgenomen in deelgebied 2 'moderne binnenstad'. Het deelgebied omvat in hoofdlijnen het noordelijke deel van de binnenstad en kenmerkt zich door een grote diversiteit aan functies en een hoge (stedelijke) dynamiek. Het beleid is gericht op het verder versterken van de centrumfuncties, ook wat betreft de architectonische uitstraling. Vernieuwingen dienen ook in de architectonische expressie zichtbaar gemaakt te worden. Waar mogelijk zullen daarom nieuwe impulsen worden geïmplementeerd om oudere bebouwing te vervangen door (ver)nieuwe(nde) bebouwing.

Alle aanvragen binnen dit gebiedstype 'moderne binnenstad' worden, gezien de ruimtelijke complexiteit van het gebied, bestempeld als bijzonder en worden voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit beoordeelt of de aanvraag voldoet aan de criteria.

Duurzaamheidsvisie 2009-2015 (2009)

In 2009 heeft de gemeente een duurzaamheidsvisie vastgesteld. De hoofddoelstelling daarvan is dat de gemeente CO2-neutraal wordt. De visie is nader uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma, waarin de door de gemeente te nemen acties zijn opgenomen. Bij nieuwbouw in het plangebied wordt rekening gehouden met de duurzaamheidsdoelstellingen uit de visie en het uitvoeringsprogramma. Dit heeft verder geen inhoudelijke gevolgen voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

In voorliggend hoofdstuk zijn de planologische randvoorwaarden voor het plangebied in kaart gebracht. In het navolgende is ingegaan op de verschillende milieuaspecten (zoals geluid, luchtkwaliteit en bodem) en omgevingsaspecten (zoals milieuzonering, externe veiligheid, archeologie en ecologie).

4.2 Geluid

De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor)wegverkeer het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidgevoelige functies de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet worden overschreden. In het geval van industrielawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB. Indien nieuwe geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor)wegen en industrie op een bepaalde afstand van geluidgevoelige functies.

Bestaande situatie

Voor de bestaande woningen zijn in het verleden hogere waardes ten gevolge van het verkeer op het Kanaal vastgesteld. Het gaat om de woningen het Kanaal 212 t/m 258 (Letm = 61 dB(A)). Bij deze woningen werd de richtwaarde van 48 dB overschreden. De maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB werd echter niet overschreden.

Onderzoek

Ter vervanging van de bestaande woningen zal er één modern en energiezuinig complex met 36 huur- en 9 koopappartementen worden gerealiseerd. In totaal zullen er 45 woningen worden gebouwd.

De gemeente Assen is bezig met de ontwikkeling van de tweede fase van het project 'De Blauwe As'. In deze tweede fase wil de gemeente Assen Het Kanaal tussen de Vaart en het Havenkanaal bevaarbaar maken en beide zijden van Het Kanaal opnieuw inrichten. In het kader van deze reconstructie moeten drie verkeersaders worden voorzien worden van bruggen of viaducten. Hierbij gaat het om de kruisingen van Het Kanaal met de Industrieweg, de Jan Fabriciusstraat, de Groningerstraat en de Nobellaan. Vanwege deze reconstructie van de zoneringsplichtige wegen is een akoestisch onderzoek (bijlage 1) uitgevoerd om aan te tonen dat wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden. In dit onderzoek is de akoestische situatie in het jaar vóór reconstructie van het Kanaal vergeleken met de toekomstige akoestische situatie. De toekomstige situatie betreft de situatie tien jaar ná de wijziging van de weg, waarbij rekening is gehouden met de toekomstige verkeersontwikkelingen. Voor de precieze inhoud van het akoestisch onderzoek wordt verwezen naar bijlage 1.

Conclusie

De ruimtelijke ontwikkeling betreft een herstructurering van de bestaande bebouwing. De afstand tussen de weg en de beoogde bebouwing zal derhalve niet verschillen van de bestaande situatie. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB van de Wgh vanwege wegverkeerslawaai op de gevels van de beoogde woningen wordt overschreden. Voor alle beoogde 45 woningen moeten derhalve hogere waardes worden vastgesteld. De verleende hogere waarden zullen in het kadaster worden vastgelegd.

4.3 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden.

nibm

Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan aan de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico’s optreden.

De ontwikkeling betreft herstructurering en nieuwbouw van woningbouw. Het aantal woningen zal beperkt toenemen. Dit valt onder de regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen luchtverontreiniging. Gezien de geringe toename van de woonfunctie zal de bijdrage aan de luchtverontreiniging als gevolg van het (licht) toenemende verkeer gering zijn. Dit maakt het aannemelijk dat er geen sprake zal zijn van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde. Een nadere verantwoording van het aspect luchtkwaliteit is derhalve niet noodzakelijk en achterwege gelaten.

4.4 Bodem

Het Besluit bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer. Dat wil zeggen: een balans tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu en ruimte voor het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw of aanleg van wegen. De Gemeente Assen beschikt sinds 2010 over een eigen Nota bodembeheer voor gebiedsspecifiek beleid. In deze nota is geregeld hoe de Gemeente Assen invulling geeft aan het besluit bodemkwaliteit.

De Wet bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komen bescherming en sanering in deze wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel land- als waterbodems. De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan de uitvoerbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied beïnvloeden of belemmeren. Het bodembeleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit wordt mede bepaald door de historie en het huidige gebruik.

Onderzoek

Voor het plangebied zijn in het verleden meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Ten behoeve van de herontwikkeling, de benodigde bestemmingsplanprocedure en grondtransacties is in 2013 door Tauw bv een verkennend-, aanvullend bodemonderzoek en een nader asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2 van dit bestemmingsplan.

In kader van de herontwikkeling wordt de bestaande bebouwing gesloopt en vervangen door nieuwe woningen (grondgebonden woningen en appartementen) en wordt een parkeerterrein aangelegd. Het doel van een bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem om zo te bepalen of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

Uit de historische informatie blijkt dat aan de zijde van de Groningerstraat enkele historisch verdachte locaties aanwezig zijn geweest. Het gaat hierbij om een voormalige loodgieterij, smederij en transportbedrijf. Daarnaast is ter plaatse van het perceel Groningerstraat 77 een smederij (vanaf 1923), autoreparatiebedrijf met benzineservicestation (vanaf 1956), motor- en rijwielreparatiebedrijf en autoparkeer- en stallingsbedrijf (vanaf 1964) aanwezig geweest. Van de huidige bedrijven aan de Groningerstraat worden geen milieubelastende activiteiten verwacht.

Uit het bodemonderzoek blijkt dat er sprake is van matige tot sterke verontreinigingen met koper, lood, zink en/of PAK10 in de grond tot maximaal 1,5 meter minus maaiveld. Deze verontreinigingen zijn te relateren aan de dempingslaag die op een groot deel van het plangebied is aangetroffen. Voor een uitgebreide beschrijving van de aanwezige bodemverontreinigingen wordt verwezen naar het bodemonderzoek in bijlage 2.

Om de beoogde herontwikkeling mogelijk te maken zijn saneringsmaatregelen noodzakelijk. De maatregelen zijn verwoord in een deelsaneringsplan van Tauw bv wat ter goedkeuring wordt aangeboden aan de provincie Drenthe als bevoegd gezag in kader van de Wet bodembescherming. Doelstelling is om de grondverontreiniging ter plaatse van het plangebied te verwijderen tot de functieklasse Industrie met een maximale diepte van 1,0 meter minus maaiveld. De ontgraving wordt weer aangevuld met grond van de kwaliteit AW2000 of Wonen. Het deelsaneringsplan is opgenomen in bijlage 3 van dit bestemmingsplan.

Na afloop van de sanering wordt een evaluatierapport opgesteld wat wederom ter goedkeuring wordt aangeboden aan de provincie Drenthe als bevoegd gezag in kader van de Wet bodembescherming.

4.5 Verkeer en vervoer

Auto

Het plangebied ligt in het noorden van het centrum van Assen. Het plangebied wordt ontsloten via de Eekmolen naar Het Kanaal en Groningerstraat. Zowel Het Kanaal als de Groningerstraat gelden als bestaande ontsluitingswegen met een maximumsnelheid van respectievelijk 50 km/h en 30 km/h. De Groningerstraat sluit aan op de Europaweg-West welke verbinding geeft naar de N33 en A28. De Europaweg-West is onderdeel van de buitenring Assen. De buitenring bestaat uit Europaweg-Zuid, Europaweg-West, Europaweg-Noord (gedeeltelijk), Industrieweg en Overcingellaan. Ook Het Kanaal ontsluit het plangebied naar deze buitenring. De buitenring staat in verbinding met het landelijk hoofdwegennet. De A28 en de N33 zijn onderdeel van het landelijk hoofdwegennet. De ontsluiting voor het autoverkeer is goed. In de toekomst wordt de ontsluiting beperkter, doordat de Groningerstraatbrug dan alleen voor verkeer in zuidelijke richting is.

De Groningerstraat bij het Kanaal wordt vanwege de plannen van de Blauwe As afgesloten voor gemotoriseerd verkeer. Voetgangers, fietsers en bromfietsers kunnen er nog wel langs.

Fiets

Het fietsverkeer maakt deels gebruik van dezelfde structuur als het autoverkeer. Langs de genoemde gebiedsontsluitingswegen zijn fietspaden aanwezig. Daarnaast wordt er een vrij liggend fietspad langs het complex gerealiseerd.

Openbaar vervoer

Over Het Kanaal zz voeren een aantal regionale busdiensten die Assen met Groningen verbinden. Nabij het plangebied rijden ook stadsbussen over Het Kanaal zz. De meeste busdiensten bieden tevens aansluiting op de treinstations Groningen en Assen, waar op het landelijke treinnetwerk overgestapt kan worden. De frequentie van de verschillende busdiensten bedraagt over het algemeen 4 keer per uur. Rondom het plangebied zijn bushaltes aanwezig. De ontsluiting per openbaar vervoer is derhalve goed.

Verkeersveiligheid

De gebiedsontsluitingswegen zijn ingericht conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig. Fietsers hebben veelal een eigen plaats op de weg. In de 30 km/h-gebieden vindt conform Duurzaam Veilig gemengde verkeersafwikkeling plaats. De verkeersveiligheid is in voldoende mate gewaarborgd.

Parkeren

Ten behoeve van de 45 woningen worden 47 parkeerplaatsen mogelijk gemaakt. In verband met de beoogde woningtypes en de doelgroepzijn afspraken gemaakt tussen de initiatiefnemer en de gemeente. In het kader van dit bestemmingsplan is een parkeernorm van 1 op 1 gehanteerd. In het centrum van Assen geldt een parkeerverbod met een regime voor betaald parkeren. Bezoekers kunnen hun auto parkeren in een van de openbare parkeergarages nabij het plangebied. Gedacht kan worden aan de parkeerplaatsen langs de straat (betaald parkeren) of de parkeergarage Citadel of de Stelling.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de herstructering van woningbouw mogelijk. Ten opzichte van de bestaande situatie zorgt de ontwikkeling niet voor een grote verkeersaantrekkende werking. De beoogde ontwikkeling leidt daarnaast niet tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid op de omliggende wegen. Daarnaast is voldaan aan het aantal benodigde parkeerplaatsen, welke op eigen terrein gerealiseerd worden. Het aspect verkeer staat het bestemmingsplan niet in de weg.

4.6 Archeologie

Bij ingrepen die een verstoring van het bodemprofiel met zich mee (kunnen) brengen is een adequate bescherming van het archeologische erfgoed van belang. Dit belang is in internationaal verband erkend in het verdrag per 1 september 2007 en opgenomen in de daartoe gewijzigde Monumentenwet 1988: de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Bescherming volgens de Wamz vindt plaats door regulering van bodemverstorende activiteiten in een zo vroeg mogelijk stadium. Dit wordt gerealiseerd door archeologie te betrekken in het proces van ruimtelijke planontwikkeling. Al tijdens de planvoorbereiding moet worden onderzocht wat er over archeologie bekend is, zodat daar tijdens de planvorming rekening mee gehouden kan worden. Het behoud van archeologische waarden in situ is daarbij primair het streven.

In de Memorie van Toelichting bij de Wamz is aangegeven dat de archeologische waarden kunnen worden ontzien door bouwlocaties zodanig te situeren dat deze waarden niet worden aangetast. De archeologische waarden kunnen ook worden ontzien door zodanig te bouwen dat deze zo ongeschonden mogelijk blijven. Een geringe planaanpassing of gewijzigde bouwmethode kan hiervoor al voldoende zijn. Indien behoud niet mogelijk blijkt, wordt gestreefd naar een zo goed mogelijke documentatie door middel van opgraving voorafgaand aan de bouw. Tot slot kan worden gekozen voor het teniet laten gaan van de archeologische waarden, indien het gaat om minder waardevolle vindplaatsen.

Het westelijk deel van het plangebied heeft op de archeologische beleidskaart van de gemeente Assen een hoge of middelhoge verwachting. Voor deze gronden geldt voor een bodemverstoring met oppervlakte van 1000 m2 en meer en een diepte van meer dan 30 cm onder maaiveld een onderzoeksplicht. Het oostelijk deel ligt deels in een bufferzone rond een bekende vindplaats en deels in een bufferzone rond voordes en bruggen. Voor elke bodemverstoring binnen dit gebied geldt een onderzoeksplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.00BP201159B-C001_0006.png"

Onderzoek

Door MUG ingenieursbureau is derhalve een archeologisch onderzoek uitgevoerd dat als bijlage 3 bij dit plan is opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat de bodemopbouw in het plangebied bestaat uit een verstoorde bovenlaag van 0,8 tot 1,10 m (drie boringen zijn gestuit), gevolgd door beekafzettingen. De beekafzettingen bestaan voornamelijk uit lemig zand en zandige leem. In twee boringen is daarnaast veen aangetroffen. De boringen zijn tot maximaal 4 m-mv doorgezet (de maximaal handmatig te boren diepte voor deze locatie). Op deze diepte zijn nog beekafzettingen aanwezig. Het pleistocene dekzand is niet aangeboord. Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Voor een uitgebreide beschrijving van de onderzoeksresultaten wordt verwezen naar opgenomen bijlage 4.

De resultaten van het onderzoek geven geen aanleiding om hier een archeologische begeleiding (conform Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) verplicht te stellen. Het aantreffen van archeologische resten in beekdalzones zijn grotendeels berust op toeval. Er zijn bij het bureau- en booronderzoek geen locaties aangetroffen die bijzondere aandacht behoeven.

Voorts geldt de meldingsplicht conform artikel 53 van de Monumentenwet. Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden archeologische resten worden gevonden, moet de initiatiefnemer dit onmiddellijk melden bij de provinciaal archeoloog en de medewerker archeologie van de gemeente Assen.

4.7 Water

Inleiding

Sinds 1 november 2003 is het verplicht ruimtelijke plannen te toetsen op waterhuishoudkundige aspecten: de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden daarbij expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen binnen deze ruimtelijke plannen en besluiten. Het watersysteem wordt hierbij op een integrale wijze benaderd. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater worden dus (in samenhang) in beschouwing genomen. Daarbij gaat het naast de kwantiteit ook om de kwaliteit. De integrale benadering van het watersysteem betekent ook dat het water- systeem wordt benaderd in samenhang met andere beleidsvelden. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen waterneutraal vorm te geven en om het watersysteem op orde te krijgen.

Waterplan Gemeente Assen: Assen Koerst op Helder Water

Het gemeentelijk Waterplan (juli 2006) geeft een strategische visie van het gemeentelijk waterbeleid. In het plan zijn beleidskaders aangegeven waarbinnen het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), baggerplannen, bestemmingsplannen, groenplannen, herstructureringsplannen nader kunnen worden uitgewerkt. Het gemeentelijk waterplan is niet alleen voor de gemeente een belangrijk hulpmiddel, maar ook voor de waterschappen. Vooral vanuit de waterschappen is er sterke aandacht voor het stedelijk waterbeleid van de gemeente. In 2011 is besloten de looptijd van het waterplan te verlengen en de actualisatie ervan te koppelen aan de aanpassing van het gemeentelijk rioleringsplan. Het beleid is nog steeds actueel. Overleg met de waterschappen (waterkwaliteit/-kwantiteitbeheerders) over het te voeren beleid en uit te voeren maatregelen is gewenst om afstemming te bevorderen, effectiviteit van maatregelen te vergroten en kosten te beheersen. Riolering is nodig uit oogpunt van bescherming van de volksgezondheid, het tegengaan van wateroverlast en bescherming van het milieu. In het kader van de Wet milieubeheer is de gemeente verplicht een rioleringsplan op te stellen. In het GRP staat een overzicht van het rioolsysteem, hoe het riool beheerd wordt en welke invloed het rioolsysteem op het milieu heeft. Het GRP omvat zowel de aanleg van nieuwe riolering als het beheer van de bestaande riolering. Het is uitvoeringsgericht en wordt gebruikt als een technisch, financieel en organisatorisch planningsinstrument. Ten gevolge van de klimaatsveranderingen wordt in het kader van Waterbeheer 21e eeuw onderzoek gedaan naar herziening van de ontwerpnormen voor het watersysteem. Door toename van de temperatuur, bodemdalingen, neerslaghoeveelheden en intensiteiten zal het watersysteem op basis van inundatierisico's moeten worden getoetst. De gemeente hanteert risicobenadering en maatwerk.

Waterparagraaf

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) is het opnemen van een waterparagraaf in het bestemmingsplan dwingend voorgeschreven. Overleg is gepleegd met het waterschap Hunze en Aa’s over de consequenties van de ingreep op de kwaliteit en kwantiteit van de waterhuishouding (www.dewatertoets.nl).

Huidige situatie

De voorgenomen ontwikkeling betreft de herstructurering van twee verouderde portiekflats en een voormalig café. Hiertoe zal de bestaande bebouwing moeten worden gesloopt, de beplanting moeten worden verwijderd, de bodem moeten worden gesaneerd en de grond zal bouwrijp moeten worden gemaakt. Aan de noordzijde van het plangebied ligt het Kanaal wat onderdeel uitmaakt van het hoofdstelsel van het oppervlaktewatersysteem. De oppervlaktewaterstand in Het Kanaal is hier NAP +9,00 meter en stroomt uiteindelijk af richting het Havenkanaal en het Noord-Willemskanaal. De (grond) waterstanden in het plangebied worden echter met name bepaald door het aanwezige drainagesysteem.

Wateradvies

In de vorm van een uitgangspuntennotitie heeft het waterschap haar adviezen uitgebracht ten aanzien van het plangebied. Bij de uitvoering van het bouwplan wordt invulling gegeven aan deze adviezen. De uitgangspuntennotitie is als bijlage 5 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Toekomstige situatie

Het plangebied wordt gesloopt en opnieuw bebouwd. Hierbij wordt de waterhuiskundige inrichting niet gewijzigd.

Waterkwaliteit

In relatie tot een duurzaam stedelijk waterbeheer zal rekening worden gehouden met de te gebruiken materialen in de te realiseren gebouwen of bouwwerken en verhardingen. Er wordt gestreefd naar het gebruik van duurzame bouwmaterialen (geen uitlogende materialen) om het regenwater schoon te houden. Binnen het plangebied wordt 100% van het verhard oppervlak afgekoppeld.

Waterkwantiteit

Door water langer in het gebied vast te houden, worden verdroging en afwenteling van wateroverlast tegengegaan. Zoals het plan er nu bij ligt is geen toename van verhard oppervlak in de nieuwe situatie. Hierdoor is het niet noodzakelijk om extra berging te voor het vergrote van het verharde oppervlak te creeren.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatsen.

4.8 Externe veiligheid

Bij de totstandkoming van een ruimtelijk plan dient gekeken te worden of eventuele toekomstige kwetsbare of beperkt kwetsbare functies (zoals bijvoorbeeld woningen, scholen, winkelcentra, etc) niet worden blootgesteld aan bepaalde risicobronnen (zoals risicovolle inrichtingen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen over de weg of ondergronds). Deze aanpak heeft verstrekkende gevolgen voor hoe door overheden omgegaan dient te worden met de veiligheid in de omgeving van bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt. Het plangebied en haar directe omgeving zijn voor het aspect 'externe veiligheid' onderzocht op:

  • de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen;
  • de aanwezigheid van een route gevaarlijke stoffen;
  • de aanwezigheid van hoofdgastransportleidingen.

Ten aanzien van risicovolle inrichtingen zijn op 27 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) in werking getreden, waarin wettelijke risicocontouren rond bepaalde categorieën inrichtingen zijn bepaald. In de regeling staan veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten voor bedrijven met standaardrisico's zoals LPG-tankstations. Er moet rekening worden gehouden met het plaatsgebonden- en het groepsrisico. In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die in het kader van de externe veiligheid als risicoveroorzaker worden aangemerkt.

In de directe omgeving van het plangebied komen daarnaast ook geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen voor (inclusief buisleidingen). Derhalve wordt een nadere verantwoording van het aspect externe veiligheid niet noodzakelijk geacht.

Gemeentelijk beleid

In 2008 heeft de gemeente Assen een beleidsdocument omtrent externe veiligheid opgesteld (Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Assen; december 2008). Hierin staan de ambities verwoord die worden gehanteerd ten aanzien van de omgang met het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In het beleidsdocument wordt onderscheid gemaakt in verschillende gebieden, waarvoor een verschillend ambitieniveau geldt. Het plangebied ligt in een woonwijk-gebied. Voor woonwijken kiest Assen voor een maximaal veiligheidsniveau. Op basis van het voorafgaande kan geconcludeerd worden dat een maximaal veiligheidsniveau gehandhaafd blijft.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Indien door middel van een plan nieuwe milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype ‘gemengd gebied’ als ‘rustige woonwijk’ en ‘rustig buitengebied’ aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype ‘rustige woonwijk’. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande woningen gelegen buiten betreffend perceel.

Onderzoek

Het plangebied maakt gezien de omliggende functies deel uit van een ‘gemengd gebied’. Met het plan worden milieuhindergevoelige functies mogelijk gemaakt. Er liggen in de directe omgeving ten westen van de ontwikkeling enkele kantoren en winkels. Deze functies liggen op circa 30 meter van de beoogde woningbouw. Rondom het plangebied zijn verder geen bedrijfsactiviteiten aanwezig. Er is ter plaatse van het plangebied en de omliggende woningen dan ook sprake van een aanvaardbaar woon en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Kabels en leidingen

In het plangebied of de directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen zoals rioolpersleidingen, gasleidingen of waterleidingen gelegen. Er zijn geen hoogspanningslijnen of straalpaden in de omgeving van het plan. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

4.11 Ecologie

Door de in april 2002 in werking getreden Flora- en Faunawet, is de verplichting ontstaan om ruimtelijke plannen aan deze wet te toetsen. Het doel van de wet is om in het wild levende planten en dieren te beschermen. Mochten er in het plangebied sloopwerkzaamheden plaatsvinden, dan is het noodzakelijk de betreffende gebouwen te controleren op de mogelijke aanwezigheid van kraamkolonies van vleermuizen en/of nesten van vogels. Sloop kan dan pas plaatsvinden op het moment dat is vastgesteld dat er zich geen verblijfplaatsen van beschermde soorten in het betreffende pand bevinden. Om de effecten te mitigeren wordt aanbevolen de werkzaamheden niet plaats te laten vinden in de periode 15 maart - 15 juli. Dit om te voorkomen dat de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet en de Habitatrichtlijn worden overtreden.

De bescherming van de Natura 2000-gebieden is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet, waarin de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn geimplementeerd. Projecten of activiteiten die niet noodzakelijk zijn of verband houden met het beheer van de natuurwaarden van Natura 2000-gebieden en mogelijk negatieve effecten hebben op deze waarden, dienen getoetst te worden aan de Natuurbeschermingswet.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland en heeft tot doel om de natuurwaarden in het land te stabiliseren. De EHS bestaat uit kerngebieden, natuurontwikkelinggebieden en verbindingszones. Indien een ruimtelijke ingreep binnen de begrenzing van de EHS plaatsvindt moet een 'nee-tenzij' procedure worden doorlopen en zal bij doorgang van de ingreep in de regel compensatie en mitigatie noodzakelijk zijn.

Gebiedsbescherming

De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden liggen op grote afstand van het plangebied. Gezien deze grote afstanden, het gebruik van de tussenliggende gronden en de relatief beperkte ingreep in het plangebied, worden geen negatieve effecten verwacht op Natura 2000-gebieden. Het plangebied maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De toekomstige inrichting van het plangebied is dusdanig dat er geen significante negatieve effecten op de EHS worden verwacht.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Door Buro Bakker is derhalve een ecologisch onderzoek uitgevoerd die als bijlage 6 bij dit plan is gevoegd. Hieruit is naar voren gekomen dat de in het gebied aanwezige bebouwing mogelijk geschikt is als verblijfplaats voor zwaar beschermde vleermuizen en voor vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (gierzwaluw en huismus). De overige in het plangebied gevonden en te verwachten soorten zijn licht beschermd. Voor deze soorten geldt een vrijstelling. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft voor deze soorten niet te worden aangevraagd. De algemene zorgplicht is dan wel van kracht.

Om de planontwikkeling binnen de kaders van de Flora- en faunawet uit te voeren moet er een vervolgonderzoek worden uitgevoerd om inzicht te krijgen in de eventuele aanwezigheid van zwaar beschermde soorten in de te slopen bebouwing en groenstructuur. Door Buro Bakker is derhalve nader ecologisch onderzoek uitgevoerd die als bijlage 7 bij dit plan is gevoegd. Hieruit is naar voren gekomen dat de sloop van de gebouwen in het plangebied niet zal leiden tot negatieve effecten op zwaar beschermde vleermuizen, Huismussen en Gierzwaluwen. Met betrekking tot de aanwezigheid van vleermuizen, Huismussen en Gierzwaluwen kan op
basis van het uitgevoerde onderzoek het volgende geconcludeerd worden:

  • In de woningen zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig;
  • De overige delen van het plangebied vormen geen belangrijk foerageergebied en
    vliegroutes voor vleermuizen;
  • In het plangebied zijn geen nesten van Huismussen aanwezig;
  • In het plangebied zijn geen nestplaatsen van Gierzwaluwen aanwezig.

4.12 Vormvrije m.e.r-beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

Beoordeeld moet derhalve worden of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

In het plangebied is sprake van een herstructurering van een appartementencomplex. De realisatie van de appartementen met bijbehorende voorzieningen is reeds mogelijk conform het vigerende bestemmingsplan. Het ontwerp past echter niet geheel binnen het vigerende plan. De hoogte van het gebouw overschrijdt deels de maximale hoogte die het bestemmingsplan toestaat. Daarnaast is er een overschrijding van het bouwvlak. Het onderhavige bestemmingsplan is bedoeld om deze overschrijdingen weg te nemen, zodat het appartementencomplex op de voorgenomen wijze kan worden gerealiseerd.

Geen van de in bijlagen D van het Besluit m.e.r. genoemde drempels wordt overschreden. In het kader van de voorbereiding van dit plan is geconstateerd, dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied is gelegen. Op basis van hetgeen is beschreven in hoofdstuk 3 van deze toelichting op het gebied van milieuhygiënische aspecten (luchtkwaliteit, externe veiligheid, geluid, water, cultuurhistorie, archeologie, natuur en verkeer en parkeren). Het plan is derhalve niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden, voor zover noodzakelijk geacht, de van dit plan deeluitmakende planregels nader toegelicht. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemming. Ze geven aan, waarvoor de opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk wordt geacht.

5.2 Opzet van de planregels

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels


In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.


In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden de bouwmogelijkheden vermeld.


Hoofdstukken 3 en 4 bevatten de bepalingen die van toepassing zijn op het hele plangebied en bepalingen betreffende het overgangsrecht.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Wonen - Appartementen

Deze bestemming 'Wonen - Appartementen' is bedoeld voor het beoogde appartementengebouw en bijbehorende 47 parkeerplaatsen. De gronden mogen worden gebruikt voor het wonen.

Bouwregels

Binnen deze bestemming zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan. Hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd. Bijbehorende bouwwerken mogen ook daarbuiten worden gebouwd. De ligging en grote van het bouwvlak is op basis van het stedenbouwkundig ontwerp vastgelegd. Het aantal woningen mag in het plangebied niet hoger zijn dan op de verbeelding is aangegeven. Voor de bouwhoogte is aangesloten bij de systematiek van Assen. Op de verbeelding is de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw aangegeven.

Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' heeft betrekking op de beoogde parkeerplaatsen ten behoeve van de beoogde ontwikkeling. Dit gebied heeft geen doorgaande verkeersfunctie en is daarom aangemerkt als een verblijfsgebied. Wegen, straten, voet- en fietspaden, water en watergangen en parkeervoorzieningen zijn op basis van deze bestemming toegestaan.

Deze bestemming biedt ruimte om overige bouwwerken (zoals lichtmasten, verkeerslichten, straatmeubilair, etc) te realiseren tot een maximale hoogte van 10 meter.

5.4 Algemene regels

Naast de enkelbestemmingen Verkeer - Verblijfsgebied en Wonen - Appartementen bevat het plan en aantal algemene regels over begrippen, de wijze van meten, anti-dubbeltelregel, algemene bouwgebruiksregels, algemene gebruiksregels, overige regels en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.1. Bro wordt er ten aanzien van het voorontwerp bestemmingsplan wettelijk overleg gepleegd. Voor het wettelijk overleg is er van gemeentezijde een standaard lijst opgesteld met partners/instanties die uitgenodigd worden een reactie te geven. De resultaten van dit vooroverleg zijn verwerkt in de Reactienota welke als bijlage is bijgevoegd bij onderhavig bestemmingsplan.

De reacties hebben geen aanleiding gegeven tot een aanpassing en het plan is dan ook ongewijzigd als ontwerp ter inzage gelegd.

6.2 Zienswijzen

Het bestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is geschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft vanaf 15 januari 2015 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen om een ieder de gelegenheid te bieden schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Het plan is dan ook ongewijzigd vastgesteld.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

Het betreft hier een particulier initiatief waarvan de kosten door de initiatiefnemer worden gedragen. Voor de andere kosten, zoals het inrichten van de openbare ruimte, moet ingevolge artikel 6.12 Wro een exploitatieplan worden opgesteld, tenzij het verhaal van deze kosten anderszins is verzekerd. In dit geval is tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten waarin het kostenverhaal is geregeld. Hierdoor is het opstellen van een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig.

De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. Om te voorkomen dat de gemeenschap de planschadekosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de initiatiefnemer, zal een overeenkomst worden afgesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wro.