direct naar inhoud van Artikel 12 Overige regels
Plan: Landgoed Zeijerveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.00BP20111004-C001

Artikel 12 Overige regels

12.1 bereikbaarheid van bouwwerken voor de brandweer
12.1.1 brandblusvoorzieningen
  • a. Indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van ten minste tien mensen is bestemd, meer dan 10 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer.
  • b. Een geschikte verbindingsweg als bedoeld onder a moet, tenzij de gemeenteraad voor de desbetreffende weg in een bestemmingsplan of in een verordening of anderszins voorschriften heeft vastgesteld:
    • 1. een breedte hebben van tenminste 4,5 m, over een breedte van tenminste 3,25 m zijn verhard en een vrije hoogte boven de kruin van de weg hebben van tenminste 4,2 m;
    • 2. zijn verhard op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van tenminste 14.600 kg en zijn voorzien van de nodige kunstwerken; en
    • 3. op doeltreffende wijze kunnen afwateren.
  • c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bijgebouw, als bedoeld in artikel 2, onder b, van het Besluit bouwwerken, voor zover dit bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.
  • d. Nabij ieder bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, moeten zodanige opstelplaatsen voor brandweerauto's aanwezig zijn, dat een doeltreffende verbinding tussen die auto's en de bluswatervoorziening kan worden gelegd.
  • e. Bij afwezigheid van een toereikende openbare bluswatervoorziening moet worden zorg gedragen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening.
  • f. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in dit artikel, indien de aard, de ligging en het gebruik van het bouwwerk zich daarvoor lenen.
12.1.2 brandweeringang
  • a. Indien een automatische doormelding van brand naar de alarmcentrale van de brandweer plaatsvindt, wordt, indien het gebouw over meerdere toegangen beschikt, in overleg met de brandweer tenminste één van de toegangen als brandweeringang aangewezen.
  • b. Een brandweeringang moet automatisch opengaan bij een brandmelding of te openen zijn met behulp van een systeem dat in overleg met de brandweer is bepaald.
12.2 bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
12.2.1 toegankelijkheid

Tussen de toegang van enerzijds:

  • a. een woning of een woongebouw, als bedoeld in artikel 4.3 van het Bouwbesluit;
  • b. een gebouw met een al dan niet gemeenschappelijke toegankelijkheidssector, als bedoeld in artikel 4.3 van het Bouwbesluit;

en anderzijds de openbare weg moet een mede voor gehandicapten begaanbare weg of begaanbaar pad aanwezig zijn.

12.2.2 eisen

Voor de in artikel 12.2.1 bedoelde wegen en paden geldt dat zij:

  • a. tenminste 1,10 m breed moeten zijn;
  • b. geen kleinere vrije doorgang mogen hebben dan 0,85 m; en
  • c. ten hoogste een hoogteverschil mogen overbruggen van 0,02 m, tenzij dit plaatsvindt door middel van een hellingbaan die voldoet aan het bepaalde in de artikelen 2.39 en 2.40 van het Bouwbesluit.
12.3 ruimte tussen bouwwerken
12.3.1 tussenruimte

De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:

  • a. vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;
  • b. niet toegankelijk zijn.
12.3.2 afwijken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 12.3.1, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

12.4 parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
12.4.1 parkeren

Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.

12.4.2 eisen

De in artikel 12.4.1 bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

  • a. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten tenminste 1,80 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;
  • b. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte – voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst – tenminste 3,50 m bij 5,00 m bedragen.
12.4.3 laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

12.4.4 afwijken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in dit artikel:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.