direct naar inhoud van Artikel 10 Overige regels
Plan: Nieuw Graswijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.00BP20093002-C001

Artikel 10 Overige regels

10.1 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
  • a. Indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van minimaal tien mensen is bestemd, meer dan 10 m is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer.
  • b. Een geschikte verbindingsweg in de zin van lid a moet, tenzij de gemeenteraad voor de desbetreffende weg in een bestemmingsplan of in een verordening of anderszins voorschriften heeft vastgesteld:
  • 1. een breedte hebben van ten minste 4,5 m, over een breedte van ten minste 3,25 m zijn verhard en een vrije hoogte boven de kruin van de weg hebben van ten minste 4,2 m;
  • 2. zijn verhard op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kg en zijn voorzien van de nodige kunstwerken, en;
  • 3. op doeltreffende wijze kunnen afwateren.
  • c. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op een bijgebouw, als bedoeld in artikel 2, onder b, van het Besluit bouwwerken, voorzover dit bijgebouw niet tot bewoning is bestemd, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.
  • d. Nabij ieder bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, moeten zodanige opstelplaatsen voor brandweerauto's aanwezig zijn, dat een doeltreffende verbinding tussen die brandweerauto's en de bluswatervoorziening kan worden gelegd.
  • e. Bij afwezigheid van een toereikende openbare bluswatervoorziening moet zorg worden gedragen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening.
  • f. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het lid a en lid d, indien de aard, de ligging en het gebruik van het bouwwerk zich daarvoor lenen.
10.2 Brandweeringang
  • a. Indien een automatische doormelding van brand naar de alarmcentrale van de brandweer plaatsvindt, wordt, indien het gebouw over meerdere toegangen beschikt, in overleg met de brandweer ten minste één van de toegangen als brandweeringang aangewezen.
  • b. Een brandweeringang moet automatisch opengaan bij een brandmelding of te openen zijn met behulp van een systeem dat in overleg met de brandweer is bepaald.
10.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
  • a. Tussen de toegang van enerzijds:
  • 1. een woning of een woongebouw, als bedoeld in artikel 4.3 van het Bouwbesluit;
  • 2. een gebouw met een al dan niet gemeenschappelijke toegankelijkheidssector, als bedoeld in artikel 4.3 van het Bouwbesluit;

en anderzijds de openbare weg moet een mede voor gehandicapten begaanbare weg of begaanbaar pad aanwezig zijn.

  • b. Voor de in lid a bedoelde wegen en paden geldt dat zij:
  • 1. ten minste 1,1 m breed moeten zijn;
  • 2. geen kleinere vrije doorgang mogen hebben dan 0,85 m, en;
  • 3. ten hoogste een hoogteverschil mogen overbruggen van 0,02 m, tenzij dit plaatsvindt door middel van een hellingbaan die voldoet aan het bepaalde in de artikelen 2.39 en 2.40 van het Bouwbesluit.
10.4 Ruimte tussen bouwwerken
  • a. De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
  • 1. vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 m daarboven minder dan 1 m breed zijn;
  • 2. niet toegankelijk zijn.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid a, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
10.5 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
  • a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
  • b. De in lid a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's.
  • c. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
  • 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,8 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
  • 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,5 m bij 5 m bedragen.
  • d. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • e. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid a en lid c:
  • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
  • 2. voorzover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.