Bestemmingsplan Munnekeburen

Inleiding


Hoofdstuk I

Inleidende bepalingen


Art.1 - Begripsbepalingen

Art.2 - Wijze van meten

Hoofdstuk II

Bestemmingsbepalingen


Art.3 - Agrarisch

Art.4 - Bedrijf

Art.5 - Maatschappelijk

Art.6 - Maatschappelijk Begraafplaats

Art.7 - Verkeer

Art.8 - Water

Art.9 - Woongebied

Hoofdstuk III

Algemene bepalingen


Art.10 - Anti-dubbeltelbepaling

Art.11 - Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

Art.12 - Algemene gebruiksbepalingen

Art.13 - Algemene vrijstellingsbepalingen

Art.14 - Algemene procedurebepalingen

Hoofdstuk IV

Overgangs- en slotbepalingen


Art.15 - Strafbepaling

Art.16 - Overgangsbepalingen

Art.17 - Slotbepaling

Bedrijvenlijst

Afb. Gebiedsgericht beleid Zuidoost-Fryslân

Afb. Bestemmingsplan

Hoofdstuk II Bestemmingsbepalingen


Artikel 3 AGRARISCH

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor AGRARISCH aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a gebouwen ten behoeve van:
- het grondgebonden agrarisch bedrijf;
- bedrijfswoningen;
b agrarische cultuurgrond;
c openbare nutsvoorzieningen;
d ontsluitingswegen en paden;
e waterhuishoudkundige voorzieningen;
f sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
g recreatief medegebruik in de vorm van fiets-, wandel- en ruiterpaden;
h bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwvoorschriften

Op de tot AGRARISCH bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

3.2.1 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan 4 respectievelijk 14 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte indien deze hoger zijn;
c de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 5 m bedragen;

3.2.2 Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden tevens de volgende bepalingen:

a een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd
b het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan het op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaande aantal;
c de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning mogen niet meer bedragen dan 4 respectievelijk 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte indien deze hoger zijn.

3.2.3 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van het wonen gelden tevens de volgende bepalingen:

a aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b de oppervlakte mag niet meer dan 75 m² per bedrijfswoning bedragen;
c de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 4 m;
d de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 4 m;
e de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de zijdelingse perceelsgrens niet meer mag bedragen dan
3 m, tenzij sprake is van een aaneen te bouwen aan- en uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap.

3.2.4 Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

a de inhoud mag niet meer dan 75 m3 bedragen;
b de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.

3.2.5 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwblok worden gebouwd;
b binnen een bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 2 m mag bedragen, met uitzondering van licht- en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
c in afwijking van het bepaalde onder a en b mogen erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 m mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen.

3.3 Vrijstelling van de bouwvoorschriften

3.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

a het bepaalde in 3.2.1 onder b en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 6 m;
b het bepaalde in 3.2.2 onder a en toestaan dat een bedrijfswoning aan het aantal wordt toegevoegd, met dien verstande dat vrijstelling uitsluitend wordt verleend indien:
- het aantal te bouwen bedrijfswoningen past binnen het woonplan waarover met Gedeputeerde Staten overeenstemming bestaat;
- het aantal bedrijfswoningen niet meer dan één per bedrijf bedraagt;
- de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluidgevoelige functies niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde of een te verlenen hogere grenswaarde;
c het bepaalde in 3.2.2 onder c en toestaan dat de goot- en bouwhoogte wordt vergroot tot ten hoogste 6 respectievelijk 10 m;
d het bepaalde in 3.2.3 onder e en toestaan dat de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw en bijgebouw met een afdekking met een kap wordt vergroot tot maximaal de bouwhoogte van de bedrijfswoning, met dien verstande dat de dakhelling niet meer bedraagt dan de dakhelling van de bedrijfswoning;
e het bepaalde in 3.2.5 onder b en toestaan dat de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan wordt vergroot tot niet meer dan 5 m, mits de afstand tot de perceelgrenzen niet minder dan 3 m bedraagt.

3.3.2 De in 3.3.1 genoemde vrijstellingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a het straat- en bebouwingsbeeld;
b de verkeersveiligheid;
c de sociale veiligheid;
d de milieusituatie;
e de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.3.3 Bij gebruikmaking van de vrijstellingsbevoegdheid is de in 18.1.2 opgenomen procedure van toepassing.

3.4 Gebruiksvoorschriften

3.4.1 Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming

3.4.2 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in 3.4.1, wordt in ieder geval gerekend:

a het gebruik van gronden voor de plaatsing van kampeermiddelen;
b het gebruik van onbebouwde gronden voor de opslag van voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin en vuilstortingen;
c het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
d het gebruik van een bedrijfswoning als recreatiewoning;
e het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

3.5 Vrijstelling gebruiksvoorschriften

3.5.1 Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in 3.4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

3.5.2 Bij gebruikmaking van de vrijstellingsbevoegdheid is de in 18.1.2 opgenomen procedure van toepassing.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

3.6.1 Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming van agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorend erf wordt gewijzigd in de bestemming BEDRIJF, MAATSCHAPPELIJK of WOONGEBIED, mits de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluidgevoelige functies niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, of een te verlenen hogere grenswaarde, en met dien verstande dat indien sprake is van een wijziging in de bestemming WOONGEBIED:

- in geval van de sloop van overtollige agrarische bedrijfsgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, aan het bestaande aantal woningen één inpandige of vrijstaande woning mag worden toegevoegd;
- de wijzing past binnen het Woonplan waarover met Gedeputeerde Staten overeenstemming bestaat.

3.6.2 Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming van agrarische cultuurgronden ter plaatse van de aanduiding wijzigingsbevoegdheid wordt gewijzigd in de bestemming WOONGEBIED mits:

a dit past binnen het Woonplan waarover met Gedeputeerde Staten overeenstemming bestaat;
b sprake is van een landschappelijke inpassing;
c bodemonderzoek heeft uitgewezen dat de kwaliteit van de bodem de wijziging niet in de weg staat;
d ecologisch onderzoek heeft uitgewezen dat de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van ecologische waarden;
e archeologisch onderzoek heeft uitgewezen dat de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden;
f de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluidsgevoelige functies niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde of een te verlenen hogere grenswaarde;
g wijziging geen onaanvaardbare belemmering van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven en instellingen oplevert;
h het proces van de watertoets is doorlopen.

3.6.3 De wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien het middels de bestemming of de aanduiding toegestane gebruik is beëindigd en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a het straat- en bebouwingsbeeld;
b de verkeersveiligheid;
c de sociale veiligheid;
d de milieusituatie;
e de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.6.4 Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid is de in 14.1.1 opgenomen procedure van toepassing.