Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Lindewijk, deelgebied 1
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0098.bpLindewijk-0301

Artikel 9 Wonen - 3

9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Wonen-3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis', in combinatie met een woning ruimte voor een bedrijf aan huis;
met daaraan ondergeschikt:
  1. tuinen, erven en binnenterreinen;
  2. voet- en fietspaden en op- en inritten;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water;
  6. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen
met daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
9.2 Bouwregels
 
9.2.1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. hoofdgebouwen mogen zowel vrijstaand als aaneen worden gebouwd, waarbij geldt dat niet meer dan 6 woningen aaneen mogen worden gebouwd;
  3. in afwijking van het bepaalde onder b mogen ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ woningen in gestapelde vorm worden gebouwd met een maximum van 4 woningen per gebouw;
  4. een hoofdgebouw mag uitsluitend in de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ hoofdgebouwen ten behoeve van gestapelde woningen en/of vrijstaande woningen niet in de naar de weg gekeerde bouwgrens hoeven te worden opgericht;
  5. de maximale horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 15 meter, met dien verstande dat dit niet geldt ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ indien woningen in gestapelde vorm worden gebouwd;
  6. de afstand tussen het hoofdgebouw en de (niet aangebouwde) zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  7. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogten, dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is;
  8. de dakhelling bedraagt minimaal 30 graden en maximaal 50 graden;
9.2.2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat bestaande afwijkingen zijn toegestaan;
  2. aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen dienen ten minste 5 m achter het verlengde van, de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, dan wel tenminste de bestaande afstand indien deze korter is;
  3. de afstand van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij op de perceelsgrens wordt gebouwd;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen bedraagt niet meer dan 75 m², met dien verstande dat de maximale bebouwingsoppervlakte van alle gebouwen op het perceel niet meer dan 50% mag bedragen;
  5. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan 3 m;
  6. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan  7 meter, met dien verstande dat:
    1. de maximale bouwhoogte minimaal 2 meter lager dient te zijn dan de nokhoogte van het bijbehorende hoofdgebouw;
    2. de bouwhoogte op de zijdelingse perceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m, tenzij sprake is van een aaneen te bouwen aan- en uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap;
    3. bestaande afwijkingen tevens zijn toegestaan;
  7. de bouwhoogte van een losstaand bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan 5,5 m dan wel de bestaande bouwhoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte op de zijdelingse perceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m, tenzij sprake is van een aaneen te bouwen aan- en uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap;
  8. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een platte afdekking en overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen.
9.2.3. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
  1. de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m³ bedragen;
  2. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.
9.2.4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat:
    1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen binnen het bouwvlak niet meer dan 2 m mag bedragen, en;
    2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1 m mag bedragen.
9.3 Afwijking van de bouwregels
 
9.3.1. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. het bepaalde in 9.2.1 sub f en toestaan dat de afstand tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind tot niet minder dan 1 m;
  2. het bepaalde in 9.2.1 sub g en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 5,5 respectievelijk 11 m;
  3. het bepaalde in 9.2.2 sub b en toestaan dat aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen ten minste 3 meter achter het verlengde van, de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  4. het bepaalde in 9.2.2 sub d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot maximaal 100 m², met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het als zij- en achtererf aan te duiden deel van een bouwperceel niet meer dan 50 % mag bedragen.
9.3.2. De in 9.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld, onder meer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
9.4 Specifieke gebruiksregels
 
9.4.1. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval het volgende gerekend:
  1. het gebruik van een hoofdgebouw ten behoeve van meer dan één woning; 
  2. het gebruik van gebouwen die vrijstaan van het hoofdgebouw, als zelfstandige woning;
  3. voor zover de gronden niet zijn aangeduid met 'bedrijf aan huis': het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten, anders dan een aan huis verbonden beroep;
9.4.2. De vestiging van een bedrijf aan huis, zal moeten voldoen aan de volgende kwalitatieve criteria:
  1. een bedrijf aan huis is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis';
  2. er mag geen aantasting plaatsvinden van de uitstraling van het gebruik van het perceel voor het wonen, dat wil onder meer zeggen dat uitsluitend zeer beperkte reclameaanduidingen (geen lichtreclame) en dergelijke zijn toegestaan;
  3. er mag geen afbreuk worden gedaan aan het woonkarakter van het perceel, dan wel de directe (woon)omgeving;
  4. uitoefening mag alleen plaatsvinden door de bewoner van de woning;
  5. er dient voldoende parkeergelegenheid op het eigen erf aanwezig te zijn;
  6. er mag geen sprake zijn van een onevenredig verkeers- en/of publieksaantrekkende functie;
  7. er mag geen buitenopslag van goederen en materieel plaatsvinden.
  
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
9.5.1. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in die zin dat ter plaatse van de aanduiding ‘Wro - zone - Wijzigingsgebied’:
  1. het bouwvlak wordt gewijzigd;
  2. de aanduiding ‘bedrijf aan huis’ wordt verwijderd;
  3. de aanduiding ‘gestapeld’ wordt verwijderd.
9.5.2. Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in 9.5.1, onder a, wordt aan een nieuw bouwvlak ten hoogste dezelfde maximale goot- en/of bouwhoogte toegepast.
 
9.5.3. De in 9.5.1 genoemde wijzigingsbevoegdheid kan slechts worden gebruikt, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld, onder meer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de woonsituatie;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de sociale veiligheid;
    5. de milieusituatie;
    6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
  2. het wijzigingsplan in overeenstemming is met de vigerende Welstandsnota, dan wel een vastgesteld Beeldkwaliteitsplan