Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Westvierdeparten 11 Steggerda
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0098.Westvierdeparten11-VA01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan:

het bestemmingsplan Westvierdeparten 11 Steggerda van de gemeente Gemeente Weststellingwerf.

1.2 Bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0098.Westvierdeparten11-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 Verbeelding:

de analoge en digitale voorstelling van de in het plan opgenomen digitale ruimtelijk informatie met nummer NL.IMRO.0098.Westvierdeparten11-VA01.

1.4 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning en/of aangebouwd ondergeschikt gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de betreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

1.5 Aan- en uitbouw:

een onderdeel van een hoofdgebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm.

1.6 Aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 Aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 Achtergevel:

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.

1.9 Afwijking van de bouwregels en/of gebruiksregels:

een afwijking zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder c van de Wet ruimtelijke ordening.

1.10 Ander-bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.11 Ander-werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid.

1.12 Appartement:

het geheel van bij elkaar behorende vertrekken als afzonderlijke woongelegenheid in een groter gebouw.

1.13 Archeologische waarde:

een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.14 Bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.15 Bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.16 Bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.17 Bestaand:

  1. bij gebruik: het gebruik zoals aanwezig op het moment van inwerkingtreding van het plan, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij bouwwerken: de legaal aanwezige bebouwing die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaat of wordt gebouwd.

1.18 Bestaand gebruik:

het op het tijdstip van het inwerking treden van het plan aanwezige gebruik.

1.19 Bestaande bouwwerken:

bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.20 Bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.21 Bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 Bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.23 Bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.24 Bijgebouw:

een, al dan niet vrijstaand, gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en niet gebruikt mag worden voor bewoning.

1.25 Bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

1.26 Bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.27 Bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende, bebouwing is toegelaten.

1.28 Bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.29 Bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.30 Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.31 Buitenopslag:

het opslaan, of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van de bedrijfspercelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur en dergelijke.

1.32 Cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.

1.33 Detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder volumineuze (grootschalige) detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.34 Dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, reisbureaus, detacherings- en uitzendbureaus, fotostudio’s, galerieën en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.35 Dienstverlening:

het op het publiek gerichte aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële en/of maatschappelijke diensten.

1.36 Ecologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling.

1.37 Evenement:

elke voor publiek buiten de daarvoor ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen, en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

1.38 Gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.39 Gebruiken:

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.40 Geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein, een spoorweg of een weg als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.

1.41 Geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt.

1.42 Geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsge­voelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.43 Hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objec­ten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.44 Hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te merken.

1.45 Houtopstand:

bomen, waarvan de omtrek van de stam op 1,30 meter boven het maaiveld gemeten meer dan 30 centimeter bedraagt, en groepen en rijen kleinere bomen en heesters die een min of meer aaneengesloten geheel vormen en een oppervlakte beslaan van niet minder dan 50 m², zoals hagen, houtwallen, broekbosjes, erfbeplantingen en boomgaarden.

1.46 Kap:

een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak.

1.47 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

de in de bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten’, ontleend aan de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.48 Kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht ge­nomen moet worden.

1.49 Landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik.

1.50 Maaiveld:

het oppervlak (of de gemiddelde hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.

1.51 Maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, medische, sociale, sociaal-medische, religieuze en culturele voorzieningen en dienstverlening, voorzieningen en dienstverlening op het gebied van gezondheidszorg, zorg en welzijn en voorzieningen op het gebied van openbare dienstverlening.

1.52 Maatvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.

1.53 Nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening.

1.54 Natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.55 Nevenactiviteit:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een perceel.

1.56 Normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving van de bestemming.

1.57 Nutsvoorziening:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.58 Omgevingsvergunning:

een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.59 Ondergeschikte functie:

een functie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie, maar aan die functie niet ten dienste hoeft te staan c.q. daar functioneel mee verbonden hoeft te zijn.

1.60 Ondergeschikte verblijfsrecreatie:

verblijfsrecreatie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie.

1.61 Opslag:

het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.62 Overkapping:

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten ruimte van lichte constructie die niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven, waaronder in ieder geval een carport wordt verstaan.

1.63 Paardenbak:

en niet-overdekte piste, voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden.

1.64 Parkeren:

het gedurende een aaneengesloten periode plaatsen van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

1.65 Peil:

  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan de weg en voor dijkbebouwing: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. voor andere gevallen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  3. als in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.

1.66 Permanente bewoning:

bewoning van een verblijf als hoofdverblijf.

1.67 Prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.68 Recreatief nachtverblijf:

Nachtverblijf door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, die hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben.

1.69 Recreatieverblijf:

een gebouw, dat uitsluitend bedoeld is voor een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft.

1.70 Rooilijn:

de vanwege burgemeester en wethouders, zo nodig in het terrein, aangewezen lijn, welke op een zoveel mogelijk gelijkmatige afstand evenwijdig aan de as van de weg is gelegen en die:
  1. bij bestaande bebouwing zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de naar de wegzijde gekeerde gevels van deze bebouwing;
  2. bij het ontbreken van bestaande bebouwing is gelegen op een afstand van ten minste 10 m uit de as van de weg.
 

1.71 Seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.72 Slopen:

het al dan niet geheel afbreken van gebouwen en andere bouwwerken.

1.73 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

1.74 Verblijfsrecreatie:

recreatief nachtverblijf, waarbij overnacht wordt in een recreatieverblijf.

1.75 Voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.

1.76 Voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.77 Waterhuishoudkundige voorziening:

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.

1.78 Wijzigingsbevoegdheid:

de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om het bestemmingsplan te wijzigen zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de bebouwde oppervlakte:

van een bouwperceel, bebouwingsstrook, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en 1 m boven peil, met dien verstande dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgeteld.

2.3 De breedte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels.

2.4 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 De afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelgrens.

2.9 Meetverschillen

Bij de toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

2.10 Uitzonderingsregels

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de oppervlakte en de inhoud van een bouwwerk worden ten aanzien van de plaatsing ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits deze bouwdelen niet meer dan 1 m buiten het gevel- of dakvlak uitsteken.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening;
  2. agrarisch medegebruik;
  3. ondergeschikte verblijfsrecreatie,
maar ook voor de daarbij behorende:
  1. voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. openbare nutsvoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  6. tuinen, erven en terreinen.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Hoofdgebouw
Voor hoofdgebouwen ten behoeve van de in artikel 3.1 genoemde functies gelden de volgende regels:
  1. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 2 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  2. de totale oppervlakte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte;
  3. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling mogen niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte, bouwhoogte, dakhelling.
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de in artikel 3.1 genoemde functies gelden de volgende regels:
  1. uitsluitend vrijstaande bijgebouwen zijn toegestaan;
  2. het maximum aantal vrijstaande bijgebouwen bedraagt niet meer dan één;
  3. vrijstaande bijgebouwen moeten achter de achtergevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  4. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 2 m;
  5. de maximale oppervlakte van een vrijstaand bijgebouwen bedraagt niet meer 50 m²;
  6. de maximale goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 2,50 m;
  7. de maximale bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 4 m;
  8. de maximale dakhelling van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 45°.
  
3.2.3 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de totale oppervlakte van overkappingen per bouwperceel mag niet meer bedragen dan 30 m²;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 1 m;
  3. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 8 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer mag bedragen dan 6 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 3.2.1 sub a en artikel 3.2.2 sub d en toestaan dat de afstand van gebouwen en andere-bouwwerken tot de zijdelingse perceelgrens minder bedraagt dan 2 m;
  2. artikel 3.2.2 sub c en toestaan dat vrijstaande bijgebouwen voor de achtergevel van het hoofdgebouw worden gebouwd.
3.3.2 Beoordelingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.3.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. de milieusituatie;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. het waterbeheer;
  6. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  7. de landschappelijke waarden.
 

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor tijdelijke overnachtingsmogelijkheden ten behoeve van de maatschappelijke voorziening en ondergeschikte verblijfsrecreatie, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - overnachten', waarbij het aantal tijdelijke overnachtingsplaatsen niet meer mag bedragen dan 4;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden anders dan ondergeschikte horeca ten dienste van de maatschappelijke functie;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel.
 

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² dient, alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door Burgemeester en Wethouders te worden beslist of op grond van het rapport 'Archeologisch basisonderzoek ten behoeve van de herziening Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Weststellingwerf', opgenomen als bijlage 4 van de bijlagen bij de regels, nader archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
  2. Indien uit het in sub a genoemde nader archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen Burgemeester en Wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  3. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
4.3.2 Uitzondering vergunningplicht
artikel 4.3.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
  1. een oppervlakte hebben van meer dan 50 m², maar waarvan die diepte niet meer bedraagt dan 0,3 m beneden maaiveld;
  2. het normale onderhoud betreffen, waaronder in ieder geval normale agrarische werkzaamheden en grondbewerking tot een diepte van 0,3 m beneden maaiveld worden verstaan;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  5. een oppervlak van niet meer dan 50 m² beslaan.
4.3.3 Beoordelingscriteria
  1. Een vergunning als bedoeld in artikel 4.3.1 kan alleen worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  2. alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden wordt verleend, dient door Burgemeester en Wethouders te worden beslist of op grond van het rapport 'Archeologisch basisonderzoek ten behoeve van de herziening Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Weststellingwerf', opgenomen als bijlage 4 van de bijlagen bij de regels, nader archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
  3. Indien uit het in sub b genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen Burgemeester en Wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende cultuurhistorische waarden.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de bouwmaten (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling) mogen uitsluitend de in de voorkomende bestemmingen genoemde bouwmaten bedragen;
  2. de oppervlakte van een hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte;
met dien verstande dat aan de eisen opgenomen in bijlage 1 van de bijlagen bij de regels, Beeldkwaliteitsplan Cultuurhistorisch waardevolle gebieden wordt voldaan.

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.3.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 5.2 sub a, en toestaan dat de goothoogte, bouwhoogte of dakhelling worden aangepast, met dien verstande dat aan de eisen opgenomen in bijlage 1 van de bijlagen bij de regels, Beeldkwaliteitsplan Cultuurhistorisch waardevolle gebieden wordt voldaan.
  2. artikel 5.2 sub b, en toestaan dat de oppervlakte van een hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen wordt vergroot tot maximaal 50 m², met dien verstande dat aan de eisen opgenomen in bijlage 1 van de bijlagen bij de regels, Beeldkwaliteitsplan Cultuurhistorisch waardevolle gebieden wordt voldaan.
  3. artikel 5.2 sub b, en toestaan dat de oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen wordt vergroot tot maximaal 75 m², met dien verstande dat aan de eisen opgenomen in bijlage 1 van de bijlagen bij de regels, Beeldkwaliteitsplan Cultuurhistorisch waardevolle gebieden wordt voldaan.
5.3.2 Beoordelingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. de milieusituatie;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. het waterbeheer;
  6. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  7. de landschappelijke waarden.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het ontgronden, egaliseren en ophogen van gronden;
  2. het graven, dempen, verleggen of verbreden van sloten en andere watergangen;
  3. het vellen, rooien of snoeien van houtgewas.
5.4.2 Uitzondering vergunningplicht
artikel 5.4.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
  1. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud;
  2. al in uitvoering waren op het tijdstipt van inwerkingtreding van het plan.
5.4.3 Beoordelingscriteria
Een vergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 sub a, artikel 5.4.1 sub b en artikel 5.4.1 sub c, kan alleen worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden.

5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

5.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de bouwwerken op de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' geheel of gedeeltelijk te slopen.
5.5.2 Uitzondering vergunningplicht
artikel 5.5.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
  1. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud;
  2. al in uitvoering waren op het tijdstipt van inwerkingtreding van het plan;
  3. gebouwen die ten gevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.
5.5.3 Beoordelingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.5.1, wordt slechts verleend indien:
  1. geen onevenredige schade aan de cultuurhistorische waarden van het gebied optreedt, zoals die is omschreven in bijlage 5 van de bijlagen bij de regels, Beeldkwaliteitsplan Cultuurhistorisch waardevolle gebieden; of
  2. er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep; of
  3. op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden; of
  4. het delen van een hoofdgebouw betreft, die op zichzelf niet als cultuurhistorisch waardevol vallen aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt; of
  5. de vervangende nieuwbouw voldoet aan de eisen opgenomen in bijlage 5 bijlagen bij de regels, Beeldkwaliteitsplan Cultuurhistorisch waardevolle gebieden.

3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Bestaande afmetingen

Wanneer een bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde:
  1. een grotere goothoogte;
  2. een grotere bouwhoogte;
  3. een grotere oppervlakte;
  4. een grotere dakhelling;
  5. een kleinere dakhelling,
heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan mag:
  1. de goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en/of dakhelling ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en of dakhelling bedragen;
  2. de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling bedragen.

7.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
  1. de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. de milieusituatie;
    3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    4. de verkeersveiligheid;
    5. het waterbeheer;
    6. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
    7. de landschappelijke waarden.
  2. de plaatsing en omvang van (nood)uitgangen ten behoeve van een goede zelfredzaamheid ten aanzien van de externe veiligheid.

7.3 Bouwregels in verband met de Wet geluidhinder

  1. De in het plan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden kunnen, indien daarbij het bouwen van nieuwe woningen is inbegrepen en voor zover het de toepassing van de Wet geluidhinder betreft:
    1. alleen worden verleend in overeenstemming met een door het bevoegd gezag verleende hogere grenswaarde, indien de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer meer dan de voorkeursgrenswaarde is;
  2. Bij reconstructie van wegen en de aanleg van plattelandswegen dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder in acht genomen te worden.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gebouwen ten behoeve van permanente bewoning;
  2. het gebruik van gebouwen ten behoeve van een recreatief appartement;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  6. het gebruik als opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van voorwerpen, stoffen en materialen op onbebouwde terreinen;
  7. het gebruik van gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen.
  8. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de stalling en/of opslag van voer-, vaar- en vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, met uitzondering van de inpandige stalling van caravans of daarmee gelijk te scharen vormen als vouwwagens, campers of boten en de stalling van caravans;
  9. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
  10. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  11. het opslaan van gerede of ongerede materialen of goederen buiten gebouwen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  12. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen;
  13. het gebruik van gronden voor de bouw en of aanleg van een paardrijbak, met de daarbij behorende bouwwerken, met uitzondering van de bestaande paardrijbakken;
  14. het gebruik van de gronden voor militaire oefeningen. 

8.2 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik, toegestaan in dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van (bedrijfs)woningen in combinatie met mantelzorg en (bedrijfsmatige) zorgdienstverlening ten behoeve van de bewoners; met dien verstande dat de uitoefening van deze functies niet in vrijstaande bijgebouwen mag plaatsvinden;
  2. het (tijdelijk) gebruik voor het realiseren of handhaven de bestemmingen, zoals bouwwerkzaamheden, of het normale onderhoud van de gronden;
  3. de opslag van goederen of materialen als onderdeel van de uitoefening van een bedrijf dat volgens het plan is toegestaan;
  4. het plaatsen van onderkomens volgens de gebruiksregels van de bestemmingsregels in hoofdstuk 2 van deze regels;
  5. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, maar alleen als dit noodzakelijk is voor het normale onderhoud van de gronden;
  6. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of ontheffing vereist en deze is verleend;
  7. het gebruiken van bouwwerken en gronden, waarop krachtens de bestemmingsregels gebouwen mogen worden gebouwd, ten behoeve van passieve, actieve en fotovoltaïsche zonne-energie;
  8. kleinschalige opwekking van andere vormen van duurzame energie.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages, maar alleen als dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
  2. het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor het plaatsen van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 53 m.
  

9.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen in die zin dat:
  1. de dubbelbestemmingen 'Artikel 4 Waarde - Archeologie' of 'Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie 1' worden verwijderd of wordt toegevoegd, met dien verstande dat, indien een dubbelbestemming wordt verwijderd aangetoond moet zijn dat ter plaatse de door de dubbelbestemming beschermde waarden niet meer aanwezig zijn.

10.2 Beoordelingscriteria

Wijzigingen als bedoeld in artikel 10.1 kunnen alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan
  1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. de milieusituatie;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. het waterbeheer;
  6. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  7. de landschappelijke waarden.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van de beheersverordening, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheerverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan 'Westvierdeparten 11 Steggerda'.
 
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Gemeente Weststellingwerf van ..............