Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Westvierdeparten 11 Steggerda
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0098.Westvierdeparten11-ON01

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De initiatiefnemer heeft recent het perceel Westvierdeparten 11 in Steggerda aangekocht met als doel het gebouw, een voormalig kerkgebouw uit 1935, te gebruiken als therapieruimte. De initiatiefnemer begeleidt en coacht vanuit zijn eigen bedrijf mensen die daar behoefte aan hebben. Dit kunnen mensen met psychologische of psychiatrische problemen zijn, bijvoorbeeld autisme of een depressie. Maar ook mensen die zich individueel of in groepsverband op persoonlijk vlak, door coaching of teambuilding verder willen ontwikkelen of arbeidsreintegratietrajecten. De begeleiding bestaat iedere keer uit maatwerk en kan worden ingevuld met een of meerdere praatsessies in het voormalige kerkgebouw, maar ook uit activiteiten, al dan niet in groepsverband, in de omgeving. Het voormalige kerkgebouw vormt dan de uitvalsbasis. Dit gebruik past binnen de huidige bestemming.
Maatwerk betekent dat de begeleiding specifiek is en meerdere dagen in beslag kan nemen. De mogelijkheid tot het overnachten in het voormalige kerkgebouw is dan een noodzakelijke verbetering van de dienstverlening. Dit gebruik past niet binnen het geldende bestemmingsplan.
 
Het doel van dit bestemmingsplan is om de huidige bestemming aan te passen en zo de mogelijkheid tot het gebruik voor tijdelijk al dan niet recreatief overnachten in het voormalige kerkgebouw mogelijk te maken. Naast het overnachten in het kader van begeleiding valt hierbij te denken aan een korte vakantie (weekend of een midweek), maar ook een retraite of het schrijven van een boek. De uitstraling en het unieke karakter van het voormalige kerkgebouw, de locatie en de ligging van het plangebied passen goed bij de activiteiten van het bedrijf van de initiatiefnemer en bieden zowel daarbij als bij een recreatieve overnachting een duidelijke meerwaarde.

1.2 Bestaande situatie

 

1.2.1 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Westvierdeparten 11, circa 2 kilometer ten zuidoosten van Steggerda. De omgeving van het perceel heeft een grotendeels agrarisch karakter. Agrarische bedrijven worden afgewisseld met burgerwoningen in voormalige boerderijen. Het landschap ten noorden van de Westvierdeparten is open, in zuidelijke richting heeft het landschap een afwisselender karakter. In dit gebied ligt het landgoed De Eese, dat bestaat voor circa 440 hectare uit bos en natuurterreinen en circa 360 hectare uit landbouwgrond. Het landgoed is deels in particuliere handen en deels in het bezit van Staatsbosbeheer en, met uitzondering van het omgrachte Huis De Eese, openbaar toegankelijk.
 
De Westvierdeparten vormt de grens tussen de provincies Fryslân en Overijssel en tussen de gemeenten Weststellingwerf en Steenwijkerland.
 
Ligging van het plangebied aangegeven op de topografische kaart.
 
Het plangebied bestaat uit het bestemmingsvlak met de bestemming 'Maatschappelijk' uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2014'. Dit bestemmingsvlak beslaat het gehele perceel sectie D, nr. 657 en gedeeltelijk nr. 709 en heeft een oppervlakte van circa 700 m². Het plangebied is groter dan het perceel waarop het kerkje staat. Een deel van het plangebied, ten oosten en noorden van het voormalige kerkje, wordt agrarisch gebruikt.

1.2.2 Aanwezige bebouwing

In het plangebied staat een voormalig kerkgebouw dat is opgetrokken uit hout. Dit gebouw bestaat uit één bouwlaag met een kap en heeft een oppervlakte van circa 32 m². Het kerkje is gebouwd in 1935 als nevenvestiging van de Nederlands Hervormde Kerk in Willemsoord. Vanaf 1935 tot 1962 is het gebouw in gebruik geweest als kerk, waarbij tot 1950 één keer per week een dienst werd gehouden en daarna één keer per twee weken. Tijdens deze periode was tevens de zondagsschool in het gebouwtje gevestigd en bood het ruimte aan de lokale vrouwenvereniging. Na 1962 tot 1979 was het gebouw alleen nog maar in gebruik als zondagsschool.
 
Het huidige exterieur en interieur van het voormalige kerkgebouw.
  
In 1980 werd het voormalige kerkgebouwtje gekocht door de Friese kunstenaar Rinny Siemonsma. Tot zijn dood in 1985 heeft hij het gebouw gebruikt als atelier en woonplek. Dit gebruik is gedurende deze periode door de gemeente gedoogd. Siemonsma heeft het kerkje grondig gerestaureerd, verfraaid met tot ajour gezaagde boeidelen en een dakruiter (torentje op de nok van het dak) geplaatst. Het gebouw heeft hierdoor, veel meer dan tijdens het gebruik als kerk, een kerkelijk uiterlijk gekregen. Na het overlijden van de kunstenaar heeft het gebouw een aantal jaren leeggestaan. In 1992 werd het gebouw verkocht en intern gerenoveerd, zodat het gebruikt kan worden voor overnachtingen.
 
Plattegronden en zij-aanzicht van de gevel van het huidige gebouw.
 
In de periode dat Rinny Siemonsma eigenaar was van het gebouw is er bij de gemeente Weststellingwerf een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend om aan de achterkant een uitbouw te realiseren over de gehele breedte van het gebouw met een diepte van 2,50 meter. De vergunningsaanvraag is ingekomen op 4 augustus en geregistreerd onder het nummer 329/1982. Volgens de bouwtekening wordt de aanbouw gebruikt om er een keukenblok en een douche- en toiletruimte in te plaatsen. Op 16 december 1982 wordt de vergunning door het college van burgemeester en wethouders verleend. Deze vergunning is na het verlenen niet uitgevoerd. Pas de huidige eigenaar heeft op basis van de vergunning de uitbouw aan de achterzijde gerealiseerd. Het keukenblok en het sanitair daarbij verplaatst naar de voorkant van het gebouw.
 
Het kerkgebouw is in de loop der jaren getransformeerd, waarbij het karakter van het kerkgebouw behouden, al dan niet versterkt is. Met uitzondering van de aan de achterzijde gerealiseerde uitbouw, is de hoofdvorm van het gebouw intact gebleven. Aan het exterieur zijn enkele elementen, zoals het torentje en het houtsnijwerk, toegevoegd. Intern is het kerkgebouw verbouwd tot atelier, waarbij tevens een keukenblok en badkamer zijn gerealiseerd.

1.3 Voorgenomen ontwikkeling

De initiatiefnemer heeft de wens om de gebruiksmogelijkheden van het voormalig kerkgebouw te verruimen en het gebouw aan te kunnen bieden als tijdelijke overnachtingslocatie. Hierbij valt te denken aan twee soorten doelgroepen: overnachten als onderdeel van het begeleidingstraject en overnachten op recreatieve basis. Cliënten die intensieve begeleiding nodig hebben zullen geen gebruik maken van deze overnachtingsmogelijkheid, zij komen hier om begeleid te worden en vertrekken nadien weer. De tweede categorie valt uiteen in mensen die zich voor korte tijd, als een soort retraite, willen terugtrekken uit het dagelijks leven en in mensen die een weekend of (mid)week vakantie willen houden.
Alle overnachtingen zijn tijdelijk van aard, waarbij de duur ervan kan variëren van één tot enkele nachten in het kader van de begeleiding en/of het recreatieve verblijf en wellicht enkele weken in het kader van een retraite. Het gebouw biedt ruimte voor overnachting aan vier personen. In het kader van een korte vakantie zullen deze plaatsen gebruikt. Wanneer er een cliënt of iemand in het kader van een retraite overnacht, zullen er hooguit twee personen gebruik maken van de mogelijkheden van het gebouw.
 
De redenen om de gebruiksmogelijkheden te verruimen zijn als volgt. De uitstraling en het unieke karakter van het voormalige kerkgebouw, de locatie en ligging van het plangebied in de directe omgeving van landgoed Eese maken dat deze locatie goed aansluit bij de activiteiten van het bedrijf van de initiatiefnemer en bieden hiervoor een duidelijke meerwaarde.
Daarnaast heeft het gebouw een onderhoudsgevoelige en zeer kenmerkende bouwkundige constructie (geheel houten constructie, de fraai bewerkte boeidelen en de dakruiter). Voor het uitvoeren van reguliere onderhoudswerkzaamheden (om de hele houtconstructie in stand te kunnen houden) en het in stand houden van het werk van de regionaal bekende kunstenaar Rinny Siemonsma zijn financiële middelen noodzakelijk. Deze kunnen met het verruimen van de gebruiksmogelijkheden met het al dan niet recreatief overnachten worden gegenereerd.
 
Bouwkundig, zowel het interieur als het exterieur, is het gebouw op dit moment geschikt voor de hierboven beschreven activiteiten. Van een nieuwe aan- of uitbouw van het hoofdgebouw is dan ook geen sprake. Met het voorliggende bestemmingsplan worden slechts de gebruiksmogelijkheden van het gebouw verruimd, zodat het gewenste gebruik planologisch mogelijk wordt gemaakt.
 

1.4 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2014, vastgesteld 1 december 2014 en is bekend onder het nummer NL.IMRO.0098.BPBuitengebied-VA01. In het bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming ‘Maatschappelijk’. Deze bestemming staat maatschappelijke voorzieningen toe met daarbij behorende water-, parkeer-, nuts-, groen- en verkeersvoorzieningen en tuinen erven en terreinen. Volgens de begripsomschrijving is een maatschappelijke voorziening een educatieve, medische, religieuze, sociale en culturele voorziening en een voorziening op het gebied van openbare dienstverlening. Verder gelden de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Cultuurhistorie 1’ en ‘Waarde – Archeologie’.
 
Uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

1.5 Opzet van de toelichting

In hoofdstuk twee en drie wordt de ontwikkeling getoetst aan respectievelijk het relevante ruimtelijk beleid en milieu- en omgevingswaarden. Hoofdstuk vier bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk vijf en zes komen achtereenvolgens de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan aan de orde.

2 Relevant ruimtelijk beleid

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

2.2 Europees beleid

2.2.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit

In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In paragraaf 3.5 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.

2.2.2 Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in paragraaf 3.6.

2.2.3 Natura 2000

Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. Deze zijn opgenomen in de Flora- en faunawet.
In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht. Activiteiten uitvoeren zonder vergunning is strafbaar. In paragraaf 3.7 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.

2.2.4 Verdrag van Malta

Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In paragraaf 3.8 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten meer ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het motto van deze structuurvisie is 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Dit is vertaald naar drie concrete doelstellingen:
  • concurrentiekracht verbeteren;
  • bereikbaarheid verbeteren;
  • leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden.
De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien nationale (gelijkwaardige) belangen. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:
  • kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten);
  • financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds);
  • kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen).
In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.

2.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid. Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen dat van rijksbelang is concreet benoemd.

2.3.3 Realisatieparagraaf National Ruimtelijk Beleid

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen, aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.
Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.

2.3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is ‘de ladder voor duurzame verstedelijking’ daaraan toegevoegd. Overheden dienen op grond van het gewijzigde Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen.
2.3.4.1 Wettelijk kader
De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. In artikel 1.1.1. Bro worden relevante begrippen gedefinieerd. Met de bovengenoemde wijzigingen is voor ‘bestaand stedelijk gebied’ de volgende definitie opgenomen:
  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
 
In de toelichting op de wijziging van artikel 3.1.6. Bro is de wijziging gemotiveerd: ‘Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Daarom voegt artikel II van dit besluit een tweetal nieuwe leden toe aan artikel 3.1.6 van het Bro, op grond waarvan overheden - indien zij een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk willen maken - standaard een aantal stappen dienen te zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen zijn geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen. Dat zou voorbij gaan aan de specifieke lokale omstandigheden, die van invloed zijn op de inpassing van ruimtevragende functies en het regionale maatwerk dat de overheden moeten kunnen leveren. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, en voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt’.
 
2.3.4.2 Werking van de Ladder
De ladder voor duurzame verstedelijking bestaat drie treden. Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Dit betreft wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. Kort gezegd is de vraag is gelijk aan de behoefte minus het aanbod (in plannen én in de bestaande voorraad met eenzelfde kwaliteit als de gevraagde kwaliteit). Met de regionale ruimtevraag in beeld kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde.
Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte ‘in te vullen’, een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden. De motivering vraagt om te inventariseren wat de potentiële ontwikkelingslocaties zijn waar in de behoefte kan worden voorzien en om een inschatting van de (financiële) haalbaarheid daarvan.
Kan de vraag volledig opgevangen worden binnen bestaand gebied dan is de ladder succesvol doorlopen en is de motivering na de afronding van deze stap klaar. Wanneer de regionale ruimtevraag niet of niet geheel binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, is trede 3 aan de orde.
2.3.4.3 Uitwerking
De voorgenomen ontwikkeling betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor een uitwerking van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' niet noodzakelijk is.

2.3.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling raakt geen nationale ruimtelijke belangen en voldoet aan de criteria van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Streekplan Fryslan 2007

Het Streekplan Fryslân 2007 van de Provincie Fryslan (13 december 2006) geeft de visie op het ruimtelijk beleid van de provincie weer en vormt de basis van het provinciale beleid tot 2016. Uitgangspunt is een ondeelbaar Fryslan waarbij stad en platteland elkaar nodig hebben en elkaar ondersteunen. Daarnaast wordt ingezet op een economisch sterk Fryslan met ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Ruimtelijke kwaliteit benadrukt het bovenlokale belang bij de instandhouding en verder ontwikkelen van gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde van de ruimte.
 
Het plangebied maakt onderdeel uit van het landelijk gebied. Het streekplan geeft aan dat het landelijk gebied primair bestemd is voor functies die een ruimtelijk-functionele relatie met het landelijk gebied hebben. Het gaat daarbij vooral om de functies landbouw, recreatie, natuur en waterberging en bestaande woon- en werkfuncties en voorzieningen. Ook behoud en versterking van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten zijn gewenst.

2.4.2 Verordening Romte

Ter bescherming van de provinciale belangen hebben provinciale staten op 25 juni 2014 de Verordening Romte Fryslan/werkwijze RO vastgesteld. Deze verordening is op 1 augustus 2014 in werking getreden. In de PVR is aangegeven welke onderwerpen de provincie van provinciaal belang acht en op welke wijze deze moeten worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het streekplanbeleid, zoals dat hiervoor is aangegeven, is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels.
 
De inhoudelijke bepalingen van de verordening zijn onderverdeeld in:
  • een algemeen deel (de hoofdstukken 1 en 2), met algemene bepalingen over bundeling en ruimtelijke kwaliteit;
  • een themadeel (de hoofdstukken 3 tot en met 9), met bepalingen die vanuit een bepaald thema gelden (zoals wonen, werken, natuur of landbouw).
De algemene bepalingen zijn op de meeste gemeentelijke ruimtelijke plannen van toepassing. Aanvullend zijn, indien een thema in een ruimtelijk plan speelt, de thematische bepalingen van toepassing. Dit betekent bijvoorbeeld dat bij het toepassen van bepalingen in de hoofdstukken over wonen, werken en recreatie ook rekening moet worden gehouden met de bepalingen over ruimtelijke kwaliteit.
 
In artikel 1.1.1 van de verordening is opgenomen dat er in een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied geen bouw- en gebruiksmogelijkheden voor stedelijke functies worden opgenomen. Hiervan kan worden afgeweken indien er sprake is van aansluiting op bestaande stedelijk gebied.
 
Onder een ‘stedelijke functie’ wordt verstaan: functies die gekoppeld zijn aan het functioneren van kernen (dorpen en steden), waaronder worden verstaan woningen, functioneel niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijven, zakelijke en commerciële dienstverlening, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen en sportvoorzieningen, met de bijbehorende infrastructuur, nutsvoorzieningen, stedelijk water en stedelijk groen.  

2.4.3 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de bestaande bestemming 'Maatschappelijk' uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' gehandhaafd en uitgebreid met een specifieke aanduiding, zodat het voormalige kerkgebouw tevens gebruikt kan worden ten behoeve van overnachtingen. De ontwikkeling is hiermee niet in strijd met het provinciale beleid zoals dat is vastgelegd in het streekplan en de verordening. 

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Structuurplan Weststellingwerf 2000 - 2015

In het Structuurplan Weststellingwerf 2000-2015 heeft de gemeente (25 februari 2002) haar overkoepelende visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Weststellingwerf voor de periode tot 2015 uiteengezet. Het plan is primair bedoeld als ruimtelijk toetsings- en uitwerkingskader voor de (middel)lange termijn. Het structuurplan betreft een ruimtelijk plan op hoofdlijnen waarin de essentiële keuzes met betrekking tot de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling zijn gemaakt voor zowel het bebouwde gebied als het buitengebied. Het structuurplan beschrijft een samenhangende en gefaseerde ruimtelijke ontwikkeling van de stedelijke en landelijke functies van de gehele gemeente, uitgaande van een ruimtelijke zonering van kansen en beperkingen voor de verschillende functies en gebruikers. In de gemaakte keuzes in het structuurplan hebben kwaliteits- en duurzaamheidsambities de boventoon gevoerd. De gemeente Weststellingwerf wil onder meer via het ruimtelijk beleid de inwoners en bezoekers van de gemeente een aangenaam woon-, werk en recreatiemilieu bieden in de verschillende woonkernen, te midden van een zeer aantrekkelijk buitengebied. Ook de economische ontwikkelingen in de gemeente worden hierop afgestemd. Een ruimtelijk beleid, gebaseerd op duurzaamheids- én kwaliteitsprincipes, is voor het gemeentebestuur dus een hard uitgangspunt.
 
De ‘groen-blauwe onderlegger’, de fysieke grondslag van het gemeentelijk grondgebied is in hoge mate sturend voor de toekomstige inrichting en het gebruik van de ruimte. Een duurzame inrichting en gebruik van bodem en waterhuishouding, mede in samenhang met natuur, landschap en cultuurhistorie, staan centraal. Dit legt niet alleen mogelijk beperkingen op met betrekking tot de verdere ontwikkeling van het stedelijk en het landelijk gebied, het biedt vooral kansen voor de zo gewenste aantrekkelijkheid en afwisseling voor wonen, werken en ontspannen in onze gemeente en voor een duurzame landbouw.
De toekomstige ontwikkeling van de landbouw, de natuur en het recreatief medegebruik (de bepalende functies in het buitengebied en belangrijkste dragers van het landschap) dient te geschieden in onderlinge samenhang en geënt te worden op de mogelijkheden die de ‘groen-blauwe onderlegger’ biedt. Landschap is daarbij naast de verschijningsvorm van het feitelijke gebruik ook een goed afleesbare staalkaart van de (ontginnings)geschiedenis. Cultuurhistorie, niet alleen in de vorm van losse elementen zoals oude gebouwen of een sluis, maar ook (of juist) in de vorm van historisch gegroeide landschappelijke elementen en patronen, is daarom een onmisbaar kwaliteitsaspect.
  

2.5.2 Nota van uitgangspunten rode functies

De Nota van Uitgangspunten ‘Buitengebied rode functies’ van de gemeente Weststellingwerf geeft het beleid weer ten aanzien van de volgende functies:
  • wonen;
  • niet agrarische bedrijven;
  • energie;
  • verkeer.
De nota vormt voor deze thema’s de beleidsbasis voor de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied. Naast het nog geldende bestemmingsplan zal dit de basis zijn voor het ruimtelijk beleid van Weststellingwerf tot dat de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld is.
 
Het platteland is in verandering. Bij de landbouw is er aan de ene kant vraag naar schaalvergroting, terwijl er aan de andere kant steeds meer agrarische bedrijven hun functie verliezen. Recreatie en (cultuur)toerisme zorgen voor nieuwe werkgelegenheid en vormen steeds meer een belangrijke economische drager van het platteland. Er moet rekening worden gehouden met nieuwe ruimtebehoeftes voor wonen, werken, voorzieningen, verkeer, water, recreatie en natuur. Deze nota gaat in op de ‘rode’ functies en eventuele gewenste ontwikkelingen voor dit thema.
De rode functies leveren een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid op het platteland. Om het platteland leefbaar te houden moeten er voldoende voorzieningen, werkgelegenheid en woningen zijn. De bevolking daalt in veel plattelandsgemeenten. Dat kan leiden tot minder leerlingen op scholen, minder banen en minder omzet van winkels. Binnen het platteland is het wenselijk om hiervoor een onderscheid te maken tussen kernen en buitengebied. Zo wordt er in het buitengebied geen nieuwbouw van woningen en bedrijven toegestaan in tegenstelling tot bouwmogelijkheden op daarvoor aangewezen locaties in enkele kernen binnen de gemeente Weststellingwerf. In het algemeen geldt voor de rode functies de bestaande situatie als uitgangspunt.

2.5.3 Nota van uitgangspunten groene functies

Deze Nota van Uitgangspunten ‘Buitengebied Groene functies’ van de gemeente Weststellingwerf geeft het beleid weer ten aanzien van de volgende functies:
  • landschap;
  • cultuurhistorie;
  • paarden;
  • recreatie;
  • natuur;
  • water.
De nota vormt voor deze thema’s de beleidsbasis voor de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied. Naast het nog geldende bestemmingsplan zal dit de basis zijn voor het ruimtelijk beleid van Weststellingwerf tot dat de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld is. Deze nota gaat in op de bestaande ‘groene’ locaties en eventuele gewenste ontwikkelingen op die locaties. De bestaande locaties worden positief benaderd.
 
Ten aanzien van verblijfsrecreatie is onder meer opgenomen dat recreatieve appartementen slechts zijn toegestaan in hoofdgebouwen, waarbij de recreatieve functie ondergeschikt is aan de hoofd.

2.5.4 Welstandsbeleid

In de 'Welstandsnota' (uit 2004) is het gemeentelijk welstandsbeleid voor onder meer het plangebied van dit bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied ligt in welstandsgebied 12: 'Landelijk gebied'. Het beleid dat in het landelijk gebied wordt voorgestaan, is gericht op het beheer van de bestaande situatie. Voor het welstandsgebied is een bijzonder ambitieniveau van kracht. De nadruk daarbij ligt op het behoud en waar mogelijk versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. De klemtoon ligt daarbij op handhaven en respecteren.

2.5.5 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de bestaande bestemming 'Maatschappelijk' uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' gehandhaafd en uitgebreid met een specifieke aanduiding, zodat het voormalige kerkgebouw tevens gebruikt kan worden ten behoeve van overnachtingen. De ontwikkeling is hiermee niet in strijd met het gemeentelijke beleid.

2.6 Conclusie relevant ruimtelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het geldende relevante ruimtelijke beleid.

3 Milieu- en omgevingsaspecten

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven. Het aspect wegverkeerslawaai is afzonderlijk onderzocht. Het resultaat van dit onderzoek is opgenomen in dit hoofdstuk. De rapportage is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

3.2 Bodem

Ten behoeve van het hierboven beschreven initiatief worden geen bouwwerkzaamheden uitgevoerd. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

3.2.1 Conclusie bodem

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Verkeer

De voorgenomen ontwikkeling heeft een zeer geringe verkeersaantrekkende werking. De zeer geringe toename van het verkeer vormt echter geen enkel probleem voor het wegenstelsel en zal geen verslechtering van de milieuaspecten betekenen.
3.3.1.1 Conclusie verkeer
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.3.2 Parkeren

In het plangebied is voldoende ruimte om het parkeren op eigen terrein op te lossen. De locatie biedt ruimte aan maximaal 4 overnachtingsplekken en aan groepsactiviteiten voor maximaal 8 personen. Ervan uitgaande dat er gemiddeld 1,5 persoon per auto komt, betekent dat er minimaal 6 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden binnen het plangebied.
3.3.2.1 Conclusie parkeren
Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.3.3 Conclusie verkeer en parkeren

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.4 Wegverkeerslawaai

Ancoor uit Doetinchem heeft een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (projectnummer: 16044, versie 1.0; datum: 9 oktober 2015) uitgevoerd met als doel de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeerslawaai te bepalen ter plekke van de locatie van het voormalige kerkgebouw. Het onderzoeksrapport is als bijlagen bij toelichting toegevoegd aan het bestemmingsplan.

3.4.1 Beoordelingskader

Doordat met dit bestemmingsplan de overnachtingsmogelijkheden in het voormalige kerkgebouw worden geregeld, wordt er een geluidsgevoelige functie, vergelijkbaar met een recreatiewoning, wordt toegevoegd aan de omgeving. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat langs wegen geluidszones liggen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Het plangebied ligt in buitenstedelijk gebied. De breedte van de geluidszones is als volgt:
  • één of twee rijstroken: 250 meter;
  • drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • vijf of meer rijstroken: 600 meter.
De afstand wordt gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook van de weg tot de gevel van het gebouw.
 
De maatgevende weg voor het bepalen van de geluidsbelasting is de Westvierdeparten. Het voormalige kerkgebouw ligt binnen de geluidszone van deze weg.

3.4.2 Onderzoek

De invloed van het wegverkeer op de onderzoekslocatie is voor de in de nabijheid van het plangebied liggende wegen onderzocht. De berekening van de geluidsbelasting afkomstig van het wegverkeer zijn verricht met het programma Geomilieu (V3.11). Deze is gebaseerd op het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, standaard rekenmethode II.
 
Voor het onderzoek zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
  • de voorkeurgrenswaarde bedraagt 48dB op de gevels van het te herbestemmen geluidsgevoelige bebouwing;
  • de maximale ontheffingswaarde bedraagt 53 dB;
  • de aftrek conform artikel 110g uit de Wet geluidhinder bedraagt 5 dB.
Voor de voorgevel, beide zijgevels en de achtergevel van het voormalige kerkgebouw zijn op 1,50 en 4,50 meter hoogte de geluidsbelastingen bepaald. De maximale geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer over de Westvierdeparten bedraagt 45 dB is bepaald op de voorgevel van het gebouw.
 

3.4.3 Conclusie wegverkeerslawaai

De te verwachten geluidsbelasting [Lden] vanwege het wegverkeer op de gevels van de geluidsgevoelige bebouwing ten gevolge van het wegverkeer op de Westvierdeparten bedraagt maximaal 45 dB. Hierin is de 5 dB aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder voor wegen waarop de snelheid van lichte voertuigen minder dan 70 km/uur bedraagt reeds verdisconteerd.
 
De voorkeurswaarde ten gevolge van het wegverkeer op de zoneplichtige weg, de Westvierdeparten, wordt niet overschreden. Deze weg vormt volgens de Wet geluidhinder derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.5 Luchtkwaliteit

3.5.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
  • Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. 
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m³.
 
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
 
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
  • CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
  • NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
  • ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
  • ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).
 

3.5.2 Onderzoek

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen. Als gevolg hiervan is een onderzoek niet noodzakelijk.

3.5.3 Conclusie luchtkwaliteit

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.6 Watertoets

Het doel van de watertoets is om in vroeg stadium in overleg te treden met het waterschap over de voorgenomen ontwikkeling. De watertoets is op 31 augustus 2015 uitgevoerd op www.dewatertoets.nl . Op basis hiervan heeft het Wetterskip Fryslan een wateradvies uitgebracht.

3.6.1 Advies Waterschap

Op basis van de voorgenomen ontwikkeling is bepaald dat het plan geen invloed heeft op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Als gevolg hiervan is verder overleg met het Wetterskip Fryslan niet noodzakelijk. Het waterschap geeft een positief wateradvies.

3.6.2 Conclusie watertoets

Het plan heeft geen invloed heeft op de waterhuishouding. Hierdoor kan de procedure 'geen waterschapsbelang' worden gevolgd voor de watertoets. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.7 Flora en fauna

3.7.1 Beoordelingskader

In verband met de Flora- en faunawet en de geldende regelgeving in het kader van de Natuurbeschermingswet is het noodzakelijk om vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitatten.

3.7.2 Gebiedsgerichte natuurbescherming

 
3.7.2.1 Ecologische Hoofdstructuur
Tegenover het plangebied ligt Landgoed De Eese. Dit gebied is onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De grens van het landgoed en de EHS ligt aan overzijde van de Westvierdeparten, waarmee het bestemmingsplan geen betrekking heeft op de EHS.
3.7.2.2 Natura 2000
In de omgeving van het plangebied liggen verschillende Natura 2000 gebieden Circa tien kilometer ten westen het plangebied ligt het Natura 2000 gebied Rottige Meenthe & Brandemeer (provincie Fryslan), op circa acht kilometer ten zuidwesten van het plangebied ligt het Natura 2000 gebied Weerribben (provincie Overijssel) en op circa zes kilometer ten noordoosten van het plangebied ligt het Natura 2000 gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld (provincie Drenthe). Gezien de aard van de voorgenomen ontwikkeling en de afstand tot de genoemde Natura 2000 gebieden heeft de ontwikkeling geen consequenties voor deze gebieden.

3.7.3 Beschermde flora en fauna

Gezien de landschappelijke kenmerken van het plangebied zijn er geen beschermde of bedreigde planten- of dierensoorten te verwachten. Het plangebied kan in beperkte mate worden gebruikt als jaag- en foerageergebied, bijvoorbeeld door vogels en vleermuizen. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor dit gebruik.

3.7.4 Conclusie flora en fauna

Gezien de aard van de functiewijziging van het perceel en het feit dat er geen bouwwerkzaamheden gaan plaatsvinden zijn er geen gevolgen te verwachten voor de nabij gelegen EHS en Natura 2000 gebieden en worden geen verblijfplaatsen foerageergebieden van beschermde dier- en plantensoorten vernietigd. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.8 Archeologie en cultuurhistorie

3.8.1 Archeologie

Voor het plangebied geldt als gevolg van het ontwerpbestemmingsplan de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’. In deze bestemming is geregeld dat verboden is bouwwerken met een oppervlak groter dan 50 m² te realiseren, de grond op te hogen, af te graven diepwortelende beplanting aan te brengen of te verwijderen en ondergrondse leidingen aan te leggen zonder archeologisch onderzoek uit te laten voeren.
 
In de bouwregels van de bestemming 'Maatschappelijk' is opgenomen dat er een vrijstaand bijgebouw gerealiseerd mag worden met een maximum oppervlakte van 50 m². Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken. In dat kader dient dan een archeologisch onderzoek plaats te vinden.
  
3.8.1.1 Conclusie archeologie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.8.2 Cultuurhistorie

  
3.8.2.1 Aanwezige cultuurhistorische waarden
Het voormalige kerkgebouw heeft een bijzondere uitstraling. Hoewel het gebouw niet is aangewezen als een Rijks-, provinciaal en gemeentelijk monument, heeft het wel cultuurhistorische waarde en draagt het bij aan de ruimtelijke kwaliteit ter plekke. De bijzondere uitstraling van het van het exterieur is voor een belangrijk deel te danken aan de creativiteit van kunstenaar Siemonsma. In de periode dat hij het gebouw bewoonde heeft hij de dakruiter geplaatst, de bijzondere versiering van de boeidelen aangebracht en het gebouw zijn rode kleur gegeven. Gezien de lokale/regionale bekendheid van de kunstenaar heeft het gebouw hiermee een zekere cultuurhistorische waarde verworven, hoewel deze niet is vastgelegd in een monumentale status van het pand.
 
Met het voorgenomen initiatief komen deze waarden niet in het geding, maar worden juist financiële middelen gegenereerd om het werk van Siemonsma in stand te kunnen houden. Dit bestemmingsplan staat nieuwe bebouwing in de vorm van een vrijstaand bijgebouw toe. De stijl van de nieuwbouw dient aan te sluiten bij de bestaande bebouwing.
3.8.2.2 Conclusie cultuurhistorie
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan het behoud van het voormalige kerkgebouw en daarmee aan het behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden en ruimtelijke kwaliteit ter plekke. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.8.3 Conclusie archeologie en cultuurhistorie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.9 Bedrijven en milieuzonering

3.9.1 Beoordelingskader

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.
 
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

3.9.2 Aanwezige bedrijven

Op circa 2.100 meter ten oosten van het perceel ligt aan de Westvierdeparten de aardgaswinningslocatie zonder gasbehandelingsinstallatie Vinkega. In de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ worden voor een aardgaswinningslocatie zonder gasbehandelingsinstallatie geen richtafstanden gegeven, maar wel voor een aardgaswinningslocatie inclusief gasbehandelingsinstallatie (< 10.000.000 Nm3/d). Deze installatie valt onder categorie 5.1, waarvoor een richtafstand gegeven wordt van 500 meter ten opzichte van gevoelige functies. Geluid is daarbij de maatgevende factor.

3.9.3 Acitiviteiten plangebied

De activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt hebben andsom ook een uitstraling naar buiten. Hoewel in de VNG-publicatie geen concrete categorie voor deze activiteiten is opgenomen, kunnen ze gelijk gesteld worden aan een artsenpraktijk (SBI-2008 8621) of persoonlijke dienstverlening (SBI-2008 9609). Deze activiteiten vallen in de milieucategorie 1. Voor deze categorie geldt als gevolg van het geluid een richtafstand van 10 meter.

3.9.4 Conclusie bedrijven en milieuzonering

Gezien het feit dat de afstand tussen het perceel en de installatie groter is dan de genoemde 500 meter levert dit aspect geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling. Andersom levert de richtafstand van 10 meter tussen de grens van de bestemming 'Maatschappelijk', als gevolg waarvan de activiteiten zijn toegestaan, en de gevel van de meest nabij gelegen woning (Westvierdeparten 9) geen belemmeringen op. De afstand tot de woning op nummer 9 bedraagt ruim 30 meter.
 
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.10 Geur en veehouderij

Ten noorden van het plangebied langs de Leemweg is een veehouderij gevestigd. Rondom deze veehouderij ligt een hindercirkel van 50 meter. De afstand tussen het bouwvlak van de veehouderij en het bestemmingsvlak ‘Maatschappelijk’ bedraagt circa 180 meter. Hiermee wordt voldaan aan de afstandseis en is nader onderzoek niet noodzakelijk.

3.10.1 Conclusie geur en veehouderij

Het aspect geur en veehouderij vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.11 Externe veiligheid

3.11.1 Beoordelingskader

Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid gelden de volgende kaders:
  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Daarnaast kunnen het Activiteitenbesluit en Vuurwerkbesluit van belang zijn.
 
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf.
In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Uitgangspunt voor deze circulaire is de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Deze circulaire heeft betrekking op het beleid van de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Veiligheid en Justitie over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi.
 
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening komen net als bij het Bevi in een regeling te staan. Deze regeling is nog niet gepubliceerd.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert om voor standaard buisleidingen met aardolieproducten de afstanden aan te houden uit het RIVM rapport Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 (augustus 2008). Voor afwijkende gevallen en andere brandbare chemische vloeistoffen zijn berekeningen nodig. Voor het berekenen van risico’s van ondergrondse gasleidingen ('hogedruk aardgastransportleidingen') is het computerprogramma CAROLA beschikbaar.
 

3.11.2 Inrichtingen

Op circa 2.100 meter ten oosten van het perceel ligt aan de Westvierdeparten de aardgaswinningslocatie Vinkega. Uit het bestemmingsplan dat voor deze locatie is vastgesteld valt op te maken dat voor deze installatie de plaatsgebonden risicocontour (10-6) reikt tot circa 110 meter rondom de terreingrens van de installatie. Daarnaast wordt aangegeven dat er geen sprake is van een groepsrisico.

3.11.3 Transportroutes gevaarlijke stoffen

In de omgeving van het plangebied liggen geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen.

3.11.4 Buisleidingen

In de omgeving van het plangebied liggen geen buisleidingen.

3.11.5 Conclusie externe veiligheid

Het perceel ligt ruim buiten de plaatsgebonden risicocontour (10-6) van de gaswinningsinstallatie. Hoewel er met de wijziging van het bestemmingsplan een nieuwe risicogevoelige functie wordt toegevoegd in de omgeving van de installatie, zal dat gezien de afstand tot de installatie geen gevolgen hebben voor het groepsrisico. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.12 Conclusie milieu- en omgevingsaspecten

Onderzoek naar de milieu- en omgevingsaspecten levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4 Toelichting op de regels

4.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom
bepaalde bebouwing acceptabel is.
 
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
 
Met het bestemmingsplan Westvierdeparten 11 Steggerda worden de huidige bestemmingen gewijzigd zodat de het voormalige kerkgebouw tevens gebruik kan worden voor overnachtingen. Dit bestemmingsplan is mede gebaseerd op het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' en opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

4.2 Opzet regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
 
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

4.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
  • artikel 1: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • artikel 2: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op de verbeelding zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

4.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  • Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  • Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
In paragraaf 4.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.

4.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
  • artikel 6: deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van een bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken;
  • artikel 7: in de algemene bouwregels zijn bepaalde, kleine overschrijdingen van bestemmingsvlakken en bouwregels beschreven die zonder afwijkingsprocedure toegestaan zijn. In het verleden waren voor zulke geringe overschrijdingen wel afwijkingsprocedures nodig. Maar in de praktijk bleken de in dit artikel opgesomde overschrijdingen altijd een omgevingsvergunning te krijgen. Daarom zijn ze in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt 'bij wijze van recht'. Dat komt de helderheid vooraf ten goede en kan de proceduredruk verminderen;
  • artikel 8: in de algemene gebruiksregels is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan;
  • artikel 9: op basis van de algemene afwijkingsregels kunnen Burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van onderdelen van bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer geringe afwijkingen van bouw- of bestemmingsgrenzen;
  • artikel 10: in dit artikel worden algemene wijzigingsregels beschreven wanneer burgemeester en wethouders bevoegd zijn de bestemmingen te wijzigen en onder welke voorwaarden.
  

4.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In artikel 11 is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De inhoud van deze regels is overgenomen uit de standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). 
Artikel 12 geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer en de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

4.3 Nadere toelichting op de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
 
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
 
In dit bestemmingsplan worden de volgende enkel- en dubbelbestemmingen onderscheiden:
  • Artikel 3 Maatschappelijk: de bestemmingsregeling is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' en vormt een combinatie tussen de bestemming 'Maatschappelijk' en 'Maatschappelijk - Zorg' uit dat bestemmingsplan. In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat gronden met deze bestemming bedoeld zijn voor maatschappelijke voorzieningen, agrarisch medegebruik en ondergeschikte verblijfsrecreatie. Door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - overnachten', vergelijkbaar met de bestemming 'Maatschappelijk - Zorg' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014', is de mogelijk tot tijdelijk overnachten planologisch geregeld. In artikel 1 is een definitie opgenomen van ondergeschikte verblijfsrecreatie.
  • Artikel 4 Waarde - Archeologie: deze bestemming is gericht op het beschermen van de archeologische waarden. Door bureau Raap is een archeologisch onderzoek uitgevoerd waarvan de bevindingen zijn vermeld in het rapport 'Archeologisch basisonderzoek ten behoeve van de herziening Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Weststellingwerf'. Dit rapport is als bijlage bij de regels gevoegd omdat het als toetsingskader dient te worden gebruikt. Bij elke ingreep met een oppervlakte groter dan 50 m² zal door het college van burgemeester en wethouders moeten worden beslist of archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
  • Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie 1: landschappelijke en cultuurhistorische waarden zijn in belangrijke mate bepalend voor het karakter van het landelijk gebied. Behoud hiervan is in vele opzichten belangrijk. Stimulering van het behoud en de ontwikkeling van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten leiden uiteindelijk tot een verdere verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en een betere herkenbaarheid van het gebied. Dit komt de beleefbaarheid van het gebied voor de burgers en de bezoekers ten goede. Op de verbeelding is de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Cultuurhistorie 1’ opgenomen. In dit gebied mag als gevolg hiervan pas worden gebouwd, als daarvoor een afwijkingsprocedure is doorlopen. In deze procedure wordt aan de inhoud van de 'Beeldkwaliteitsplan cultuurhistorisch waardevolle gebieden' getoetst of het bouwplan past binnen de in het gebied aanwezige karakteristieken. Hiermee is een eenvoudige beschermingsregeling gerealiseerd die voor de cultuurhistorisch waardevolle gebieden een goede bescherming biedt.

5 Financiële uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.

5.2 Exploitatie

De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven in welke gevallen een exploitatieplan noodzakelijk is. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen één van deze
categorieën. Om deze reden maakt een exploitatieplan geen deel uit van dit bestemmingsplan.

6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure).

6.2 Overleg

Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is dit bestemmingsplan toegestuurd aan bevoegde instanties. Eventuele reacties worden in deze paragraaf opgenomen.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerp van dit bestemmingsplan zal te zijner tijd worden gepubliceerd, zodat belanghebbenden een zienswijze kunnen indienen. Deze zienswijzen worden in deze paragraaf opgenomen en beantwoord.