direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Idzardaweg 21 Ter Idzard
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0098.WPIdzardaweg21-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De initiatiefnemer heeft het voornemen om aan de Idzardaweg 21 te Ter Idzard een woning te realiseren. Het betreffende perceel kent in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Sport - Manege', waardoor het niet is toegestaan om op het perceel een woonhuis te bouwen en te gebruiken. De bestemming moet dan ook naar een woonbestemming worden gewijzigd.

De gemeente Weststellingwerf is bereid om planologische medewerking te verlenen en stelt voor om de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan toe te passen. Met het opstellen van een wijzigingsplan wordt in de gewenste bestemmingswijziging voorzien.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de Idzardaweg 21 in Ter Idzard in de gemeente Weststellingwerf. Het kadastrale adres is WVGOO-L-538 en het plangebied bevindt zich in de kadastrale gemeente Wolvega. Het plangebied is hieronder in figuur 1 weergegeven. De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan en komen overeen met de grenzen van de geldende bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.WPIdzardaweg21-ON01_0001.png"

Figuur 1. Ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

In het geldende bestemmingsplan ('Bestemmingsplan Ter Idzard') zijn de gronden in het plangebied aangewezen met de enkelbestemming 'Sport - Manege'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.WPIdzardaweg21-ON01_0002.jpg"

Figuur 2. Plankaart bestemmingsplan Ter Idzard

Er mag nu geen woning gebouwd worden omdat het plangebied niet de bestemming 'Woongebied' heeft. In hoofdstuk 2 artikel 10 van de regels die gelden voor Ter Idzard staan de volgende wijzigingsvoorwaarden om 'Sport - Manege' te wijzigen naar woongebied:

Burgermeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zijn dat de bestemming 'Sport - Manege' wordt gewijzigd in de bestemming 'Woongebied', mits:

  • a. de wijziging past binnen het Woonplan waarover met Gedeputeerde Staten overeenstemming bestaat;
  • b. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluids­gevoelige objecten niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde of een te verlenen hogere grenswaarde;
  • c. wijziging geen onaanvaardbare belemmering van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven en instellingen oplevert.

De wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien het middels de bestemming of de aanduiding toegestane gebruik is beëindigd en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid is de in artikel 18 opgenomen procedure van toepassing.

In het navolgende wordt in de de toelichting van het plan nader onderbouwd dat aan de gestelde wijzigingsvoorwaarden kan worden voldaan.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 ingegaan op het planvoornemen. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het geldende en relevante ruimtelijke overheidsbeleid in het plangebied. Een beschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden volgt daarop in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de toelichting op de juridische vormgeving van het wijzigingsplan en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot is in hoofdstuk 6 ingegaan op de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan telt verder verschillende bijlagen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ligging en huidige situatie

Het plangebied bevindt zich in een landelijke omgeving. Het is een gemengd gebied met onder ander een combinatie van bedrijven, woningen en recreatie. Op het terrein bevindt zich nu paardrijbak met twee lantaarnpalen en een clubgebouwtje van circa 38 m2. Om het gebouwtje heen ligt een grasveld. In het plangebied staat geen opgaande beplanting. Het plangebied grenst aan de noord- en westzijde aan een sloot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.WPIdzardaweg21-ON01_0003.png"

Figuur 3. Zicht vanaf de Idzardaweg op het plangebied in de huidige situatie

2.2 Planopzet

De ontwikkeling bestaat uit de bouw van een woning (met parkeervoorzieningen voor drie auto's) aan de oostzijde van het perceel. De oostzijde van het perceel is gekozen in verband met de aanwezigheid van een bedrijf op het adres Idzardaweg 19. Om bedrijfshinder te voorkomen tussen deze bedrijven en de te realiseren woning wordt de woning op de oostzijde van het perceel geplaatst, waardoor voldoende afstand kan worden aangehouden (zie ook paragraaf 4.2).

De woning wordt enigszins achterop het perceel geplaatst, 12 meter uit de as van de weg zoals blijkt uit het fragment van de planverbeelding hieronder. Deze afstand vloeit voort uit het uitgevoerde geluidsonderzoek (zie ook paragraaf 4.7). Woningen langs de Idzardaweg staan niet in een eenduidige rooilijn. Uit de onderstaande luchtfoto blijkt dat de afstand varieert van enkele meters tot ca 15 meter. De gekozen afstand ligt hiertussen en wordt dan ook in stedenbouwkundig opzicht passend geacht.

Het gehele perceel wordt ingericht als erf. Het bestaande gebouwtje aan de westzijde blijft (buiten het bouwvlak) staan en zal worden gebruikt als bijgebouw bij de woning. Ook in verband met mogelijk aanwezige natuurwaarden (vleermuizen) wordt ervoor gekozen dit bijgebouw niet te slopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.WPIdzardaweg21-ON01_0004.png"

Figuur 4. Luchtfoto met daarop aangegeven de voorgevellijnen van naburige woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.WPIdzardaweg21-ON01_0005.png"

Figuur 5. Fragement van de planverbeelding

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking is er pas sprake van stedelijke ontwikkeling bij woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen. Aangezien er volgens het plan maar één woning wordt gebouwd is het plan niet Ladderpichtig. Tevens bevindt het plangebied zich in landelijk gebied. Wanneer de ladder niet van toepassing is op het plan dient er een motivering te worden gegeven waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit wordt aangetoond in hoofdstuk 4 Milieuaspecten en planologische randvoorwaarden.

3.2 Provinciaal beleid

Vanuit provinciaal beleid geldt de Verordening Romte Fryslân 2014 die via ruimtelijke plannen te raadplegen is. Het plangebied bevindt zich op dit moment buiten het landelijk wooncluster, maar grenst wel aan het bestaand stedelijk gebied (figuur 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.WPIdzardaweg21-ON01_0006.png"

Figuur 6. De ligging aansluitend op het bestaand stedelijk gebied (kaart 1 - begrenzing bestaand stedelijk gebied, Provincie Fryslân)

Volgens de Verordening Romte Fryslân 2014 artikel 3.1.1 lid 2 kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan indien:

  • 1. Het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat dan wel, voor zover gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, niet meer dan 11 woningen bevat, en
  • 2. in de plantoelichting is gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

Het voorliggende plan maakt de bouw van één woning mogelijk. Het geldende bestemmingsplan maakt tevens de wijziging van de huidige bestemming naar een woonbestemming mogelijk middels een wijzigingsbevoegdheid. Gemeente Weststellingwerf is in overleg met de provincie over het gemeentelijk woningbouwprogramma. In dit programma is de toevoeging van enkele woningen voor de dorpen buiten Wolvega onder voorwaarden opgenomen. Het akkoord op het programma wordt ieder moment verwacht. Wanneer de provincie kan instemmen met het woningbouwprogramma, is er een basis voor het realiseren van dit wijzigingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid

Gemeente Westellingwerf heeft in 2016 een woonvisie opgesteld voor de periode 2017-2021. Deze woonvisie is te raadplegen onder de beleidsnota's van gemeente Westellingwerf. Belangrijke punten die worden genoemd in de woonvisie van Gemeente Westellingwerf zijn als volgt:

  • Hergebruik van bestaande gebouwen;
  • Toevoegen van nieuwe woningen zal met name plaatsvinden in de grotere kern Wolvega;
  • In andere kernen wordt geen nieuwbouw gepleegd, tenzij de bouwplannen reeds bekend zijn en/of binnen de rode contour vallen;
    • 1. Het plangebied valt niet binnen de rode contour
  • Bij de programmering van nieuwbouw is het belangrijk om woningen toe te voegen die toekomstbestendig zijn, qua woonkwaliteit, duurzaamheid en levensloopbestendigheid (hierbij kan het gaan om woningen voor groeiende doelgroepen zoals kleine huishoudens).

Het plan past binnen deze visie.

Verder voert gemeente Weststellingwerf haar ruimtelijk beleid via het bestemmingsplan. In dit geval gaat het om het bestemmingsplan 'Ter Idzard'. Via de wijzigingsbevoegdheid wordt het mogelijk gemaakt om de bestemming 'Sport - Manege' te wijzigen in de bestemming 'Woongebied'. Daarvan wordt in dit wijzigingsplan gebruik gemaakt. Daarmee past het plan binnen de beleidskaders van de gemeente.

Het gemeentelijk beleid staat de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten en planologische randvoorwaarden

4.1 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Op deze drie categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het beleid door transportmodaliteiten staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRvgs). Het beleid voor buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze 10-6-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fNcurve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Verantwoordingsplicht
In het Bevi, de cRvgs en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat wijzigingen met betrekking tot planologische keuzes moeten worden onderbouwd en veelal ook verantwoord moeten worden door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de cRvgs en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.

Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenaamde risicokaart ontwikkeld. Hierop staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Voor dit wijzigingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Op ongeveer een kilometer afstand bevinden zich buisleidingen voor transport van aardgas van Vermilion Oil & Gas Netherlands B.V. (zie figuur 4). Volgens het handboek 'Buisleidingen in bestemmingsplannen' van de Ministerie van Infrastructuur en Milieu wordt er aan weerszijden van deze buisleidingen bij voorkeur een strookbreedte van 70 meter vrij worden gehouden van gevoelige bestemmingen. Aangezien de afstand ruim 1 kilometer is tussen het plangebied en de buisleiding kan er worden geconcludeerd dat het milieuaspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor dit wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.WPIdzardaweg21-ON01_0007.png"

Figuur 7. Afstand tot dichtstbijzijnde risicobron externe veiligheid

4.2 Bedrijfshinder

Het realiseren van een nieuw bedrijf kan voor de omgeving leiden tot bedrijfshinder als gevolg van lawaai, geur, stof en gevaar. Bedrijven en instellingen zijn op grond van de Wet milieubeheer verplicht om te voldoen aan de eisen van het Activiteitenbesluit. Ook zijn bedrijven verplicht om een milieuvergunning te hebben dan wel een milieumelding te doen voor de exploitatie van een bedrijf. De milieuregelgeving is erop gericht om bedrijfshinder voor milieugevoelige functies (zoals woningen) te beperken tot een aanvaardbaar niveau

Om onnodig onderzoek naar de omvang van de (milieu)hinder van bedrijvigheid te voorkomen zijn er door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) per bedrijfstype richtafstanden gegeven, gepubliceerd in de VNG-uitgave ''Bedrijven en Milieuzonering'' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, zodat voldoende afstand kan worden gehouden tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies. De afstanden zijn gegeven voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste afstand is bepalend voor de aan te houden afstand tussen milieubelastende functie en miliegevoelige functie.

De richtafstanden zijn overigens niet alleen gekoppeld aan de milieucategorie van een te beoordelen bedrijf/voorziening maar ook aan de karakterisering van de omgeving. Zo kan in geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding, worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtafstand met één afstandsstap worden verkleind.

Binnen een straal van 500 meter rond het plangebied zijn alle bedrijven en de bestemming waarin ze zich bevinden zoals te zien in bestemmingsplan Ter Idzard geïnventariseerd. In tabel 1 staan deze bedrijven genoteerd met de afstanden tussen de bestemmingsgrenzen van het plangebied en bestemmingsgrenzen van het betreffend bedrijf. Strikt genomen zijn de afstanden tussen de bestemmingsgrenzen maatgevend.

Tevens zijn de omschrijving, categorie en grootste afstand volgens VNG in tabel 1 weergegeven.

Bedrijf   Omschrijving   Adres   Categorie   Kortste afstand tot bestemming (meter)   Minimale afstand 'rustige woonwijk' volgens VNG (meter)   Minimale afstand 'gemengd gebied' volgens VNG (meter)  
Loonbedrijf Meijners   Algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m2   Idzardaweg 19, 8476EN Ter Idzard   3.1   41   50   30  
Bouwbedrijf Scheenstra BV   Bouwbedrijven algemeen: b.o. <= 2.000 m2   Idzardaweg 15, 8476EN Ter Idzard   3.1   92   50   30  
Autobedrijf Ter Idzard   Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven   Idzardaweg 9, 8476EN Ter Idzard   2   200   30   10  
De Steigerhout Schuur   Houtzagerijen   Idzardaweg 41, 8476EN Ter Idzard   3.2   280   100   50  
De Krater   Detailhandel voor zover n.e.g.   Idzardaweg 45, 8476EN Ter Idzard   1   280   10   0  
Elly's knipsalon   Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten   Bospad 4, 8476EA Ter Idzard   1   405   10   0  

Tabel 1. Afstanden tot bedrijven

Gelet op de locatie, de ligging en de diverse functies (bestemmingen) rondom de locatie kan gesteld worden dat er geen sprake is van een rustig woongebied maar dat het gebied karakteriseerd kan worden als een gemengd gebied (omgevingstype 2). Zoals hiervoor al aangegeven kan in een gemengd gebied gewerkt worden met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtafstand met één afstandsstap worden verkleind. Een richtafstand van 100 meter wordt 50 meter, 30 meter wordt 10 meter en 10 meter wordt 0 meter. Aangenomen wordt dat een dergelijke omgeving al een hogere milieubelasting kent.

Loonbedrijf Meijners bevindt zich op 41 meter afstand van het plangebied. Aangezien er hier sprake is van een gemengd gebied, mag er een stap terug worden gedaan. Dit betekent dat er minimaal 30 meter afstand gehouden dient te worden. De richtafstand heeft betrekking op de afstand tussen de rand van het perceel waar een bedrijfsactiviteit wordt uitgevoerd tot aan het geluidgevoelige object. In dit geval de afstand tussen het bedrijfsperceel en het bouwvlak van Idzardaweg 21. Daarmee wordt aan de afstandseis voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.WPIdzardaweg21-ON01_0008.png"

Figuur 7. Verbeelding van bestemmingsplan Ter Idzard

Toekomstige ontwikkeling van bedrijven worden niet belemmerd door het planvoornemen. Voor het bedrijf aan de Idzardaweg 19 geldt dat op dit adres bedrijven zijn toegestaan van milieucategorie 3.1. Daardoor is het niet mogelijk dat een bedrijf zwaarder dan milieucategorie 3.1 zich hier kan vestigen. Bedrijfsuitbreiding is ook nog mogelijk als aan de richtafstand wordt gehouden.

Geconcludeerd wordt dat bedrijfshinder geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Bodem

De bodemkwaliteit wordt gewaarborgd doordat in het besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat bij een voorgenomen ontwikkeling inventariserend onderzoek uitgevoerd dient te worden. Het inventariserend bodemonderzoek brengt in beeld welke bodemonderzoeken beschikbaar zijn voor de locatie. Soms is aanvullend bodemonderzoek nodig. Dit is het geval als:

  • Niet voor de gehele locatie bodeminformatie bekend is;
  • De onderzoeken verouderd zijn;
  • Uit vooronderzoek blijft dat er mogelijk verontreiniging is.

Meestal mogen de onderzoeken circa 5 jaar oud zijn. Dat is overigens wel afhankelijk van het gebruik van de grond in deze periode. Als er (potentieel) vervuilende activiteiten plaatsgevonden hebben dan is er actueel onderzoek nodig.

Omdat de woonfunctie een voor bodemverontreiniging gevoelige functie betreft, is inzicht in de milieuhygiënische bodemkwaliteit van een plangebied dan ook vereist. Op de bodeminformatiekaart van Rijkswaterstaat, het zogenoemde Bodemloket, is in dat kader zoveel mogelijk informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem in Nederland. Voor de betreffende percelen geeft de bodeminformatiekaart geen informatie weer. Omdat er op dit moment geen woning staat en niet heeft gestaan wordt het aanbevolen om een verkennend bodemonderzoek uit te laten voeren.

VERKENNEND BODEMONDERZOEK
Ingenieursbureau Boorsma heeft in december 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit in het plangebied (zie Bijlage 1). Met het verkennend onderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit op de locatie vastgelegd. Voor het grondonderzoek zijn 11 boringen geplaatst. Hiervan zijn 3 grondmengmonsters geanalyseerd. Zintuiglijk zijn geen verontreinigingskenmerken waargenomen. In 1 mengmonster van de bovengrond (boringen PB1, B6, B7, B8 en B11) is een lichte verontreiniging vastgesteld van molybdeen. Door de lichte verontreiniging met molybdeen wordt de maximale waarde van de kwaliteitsklasse Wonen niet overschreden.

In het grondwater van peilbuis PB1 zijn lichte verontreinigingen van barium, zink, naftaleen en xyleen vastgesteld (overschrijding streefwaarde). Barium is sinds enkele jaren opgenomen in het standaard analysepakket. De ervaring is dat overschrijdingen frequent voorkomen. Het licht verhoogde gehalte aan Barium heeft geen specifieke betekenis.


Voor de vastgestelde grond- en grondwaterverontreinigingen kan geen eenduidige oorzaak worden aangegeven. Met het verkennend onderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit op de locatie vastgelegd.

Conclusie

De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding voor aanvullend bodemonderzoek en er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen voor de bouwvergunning en de bestemmingsplanwijziging van recreatie naar wonen.

4.4 Archeologie

De bescherming van mogelijk aanwezige archeologische- en cultuurhistorische waarden is geregeld in de Erfgoedwet. Deze wet regelt dat wanneer de bodem wordt verstoord de archeologische resten intact moeten blijven. Het is dus noodzakelijk om bij nieuwe ontwikkeling het plangebied op zijn archeologische betekenis te bekijken.

Cultuurhistorie
Via de Cultuurhistorisch Kaart Fryslân (CHK) wordt weergeven welke cultuurhistorische kenmerken zich bevinden in en rond het plangebied. Ten zuiden van het plangebied liggen boerderijplaatsen (zie afbeelding 10). Zij vormen de kern van de toenmalige agrarische samenleving, kennis over de bewoningsgeschiedenis en over de ontwikkeling van cultuurlandschap op lokaal, regionaal en provinciaal niveau. Boerderijplaatsen zijn zeer kenmerkend voor het landschapsbeeld van de provincie. De voormalige boerderijplaatsen die ten zuiden van het plangebied liggen hebben geen invloed op het plan voor de woning, aangezien ze niet overlappen met het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.WPIdzardaweg21-ON01_0009.png"

Figuur 10. Uitsnede van de cultuurhistorische kaart Fryslân

Archeologie
De kaarten waar archeologie op wordt weergeven zijn geraadpleegd via Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Vermoed wordt dat eventuele aanwezige archeologische resten uit de periode steentijd – bronstijd binnen het plangebied al ernstig verstoord zijn. Dit is niet met zekerheid te zeggen. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m2 een quickscan te verrichten (zie afbeelding 11).

Een quickscan is een extensief booronderzoek waarmee duidelijk gemaakt wordt of het steentijd bodemarchief intact is. Bij een intact bodemarchief kan dan over worden gegaan op een karterend onderzoek 2 (6 boringen per hectare). Tevens dient te worden nagegaan of er zich bekende vuursteenvindtplaatsen en dobben in het gebied bevinden. Deze locaties moeten dan vervolgens door middel van een archeologisch onderzoek worden gewaardeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.WPIdzardaweg21-ON01_0010.png"

Figuur 11. Archeologische advieskaart provincie Fryslân voor de periode steentijd - bronstijd

In het plangebied kunnen zich ook archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd – middeleeuwen (zie afbeelding 12). Het gaat hier dan met name om vroeg en vol middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze periode in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 2.500 m2 een historisch of karterend onderzoek uit te laten voeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.WPIdzardaweg21-ON01_0011.png"

Figuur 12. Archeologische advieskaart provincie Fryslân voor de periode ijzertijd - middeleeuwen

De totale oppervlakte van het perceel bedraagt 1.640 m2 waardoor een totaal oppervlakte aan ingrepen van meer dan 2.500 m2 niet mogelijk is. Er is geen nader archeologisch onderzoek nodig en het plan wordt niet belemmerd door archeologische en cultuurhistorische waarden. Wel zal in verband met het voortzetten van de archeologische bescherming een op deze bescherming gerichte bestemming worden gelegd.

4.5 Ecologie

Wettelijk kader
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Deze beoordeling vindt plaats in relatie tot de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 01-01-2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.


Onderzoek
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd (rapportage in Bijlage 2). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 26 maart 2020 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Op basis van het uitgevoerde veldbezoek d.d. 26 maart 2020 en de raadpleging van bronnen is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een nog onvoldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Dit voorbehoud richt zich overigens uitsluitend op het nog aanwezige gebouwtje op het perceel. Het uitgangspunt is om dit gebouwtje te behouden en als bijgebouw te gebruiken bij de te realiseren woning. Mocht er in de toekomst alsnog de behoefte zijn om het gebouwtje te slopen, dan zal op basis van aanvullend onderzoek naar vleermuizen moeten worden bepaald of dat zonder het aanvragen van een ontheffing van de Wnb mogelijk is. Verder dient bij uitvoering van het plan rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels.

Het plan leidt niet tot (significant) negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde gebieden. Omdat Natura 2000-gebieden ook worden beschermd tegen externe effecten en dat er in het kader van dit plan sprake kan zijn van een verzurend en/of vermestend effect van de emissie van stikstofoxiden als gevolg van de bouw en als gevolg van het toekomstig gebruik van het plangebied, is stikstofdepositieonderzoek verricht. De uitkomsten daarvan zijn vermeld in Bijlage 3. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding van de stikstofdepositienorm voor Natura 2000-gebieden van 0,00 mol N/ha/jaar zowel tijdens de bouw als in de gebruiksfase. Daarom is een nadere analyse of het aanvragen van een vergunning van de Wnb niet nodig.

Een nadere analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. De ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de provinciale omgevingsverordening.

Conclusie

Het planvoornemen leidt niet tot negatieve effecten op de natuurwaarden. Het plan is op dit aspect uitvoerbaar.

4.6 Water

Watertoets

Om de wateraspecten van ruimtelijke plannen goed te kunnen beoordelen en mee te nemen in de planvorming is de watertoets beschikbaar. Deze watertoets is tevens een middel om het waterschap op de hoogte te stellen van de op handen zijnde ontwikkeling en inzicht te krijgen in mogelijke maatregelen die genomen dienen te worden. Het resultaat van deze toets is tevens als Bijlage 4 opgenomen bij dit rapport. De watertoets is ingediend op 26-03-2020.

Uit de toetsing komt naar voren dat er geen beperkingsgebied wordt geraakt door het plangebied. De verharding van het plan bedraagt 350 m2 in landelijk gebied. Pas bij een oppervlakte boven de 1.500 m2 in landelijk gebied moet compensatie worden geboden voor infiltratie van oppervlakte water in de bodem.

Wateraspecten en aandachtspunten

Naar aanleiding van de watertoets vraagt Wetterskip Fryslân de onderstaande passage in het bestemmingsplan op te nemen.


Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel. Zie de 'Leidraad watertoets' voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met Wetterskip Fryslân. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

Gebied   Stedelijk (>200 m²)   Landelijk (>1.500 m²)  
Boezem   5%   5%  
Polder   10%   10%  
Vrij afstromend   Maatwerk mogelijk   Maatwerk mogelijk  


Toelichting tabel

  • 5% heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • de algemene regels keur zijn in de onderstaande tabel verwerkt;
  • maatwerk kan bestaan uit bijvoorbeeld infiltratie of berging van het overtollig hemelwater.

Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen. Meer informatie hierover is te vinden op 'De Friese klimaatatlas': www.frieseklimaatatlas.nl

Als de aandachtspunten en adviezen in acht worden genomen is het plan betreft wateraspect uitvoerbaar.

4.7 Geluidhinder

Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om geluidhinder vanwege onder meer wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. De omgevingsvergunning voor dit project maakt de nieuwbouw van een woning mogelijk. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder.

Toetsing

Van industrielawaai is in de omgeving van het plangebied geen sprake. Ook van spoorweglawaai is geen sprake. Er is om die reden alleen gekeken naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai. Voor het wegverkeerslawaai is de voorkeursgrenswaarde 48 dB.

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een woning of een geluidsgevoelig object gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidszone. De Idzardaweg kent ter plaatse van het voornemen een maximum snelheid van 60 km/uur en kent daarmee in de zin van de Wet geluidhinder een zone. De voorgenomen woningbouw ligt binnen deze zone en daarmee is akoestisch onderzoek verplicht. Het rapport van het akoestisch onderzoek is als Bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.

De nieuw te realiseren woning voldoet aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De Wgh verzet zich derhalve niet tegen de komst van deze woningen. Uit deze berekening blijkt dat de 48 dB geluidscontour op ongeveer 12 meter uit de as van de Idzardaweg ligt. Bij het intekenen van het bouwvlak is hiermee rekening gehouden.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren woning voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai vanwege de Idzardaweg. Geconcludeerd mag worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Luchtkwaliteit, verkeer en parkeren

Luchtkwaliteit
De Wet Luchtkwaliteit verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmings- en wijzigingsplannen de grenswaarden uit desbetreffende wetgeving in acht te nemen. Het doel hiervan is om de burgers te beschermen tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.

De NIBM-tool is een rekentool waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijk plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteit worden vastgesteld. Als een project leidt tot een toename van NO2 of PM10 die lager is dan de NIBM (niet in betekende mate bijdragen) grens dan is het toetsen van het project aan de grenswaarden niet nodig en kan het project zonder verdere maatregelen doorgaan.

NIBM-tool
Met behulp van de NIBM-tool is berekend of het project wel of niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Hierbij wordt uitgegaan van de worst case scenario. Voor de invoer gegevens zijn de onderstaande kencijfers gebruikt uit de CROW uitgave kencijfers parkeren en verkeersgeneratie 2012:

  • Koop, huis, vrijstaand
  • Niet stedelijk buitengebied
  • Maximale verkeersgeneratie = 8,6 per weekdagetmaal
  • Voor het aandeel vrachtverkeer wordt 2% genomen

Hieruit komt als resultaat (figuur 13) dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is en er dus geen nader onderzoek nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.WPIdzardaweg21-ON01_0012.png"

Figuur 13. Effect van bijdrage van extra verkeer op de luchtkwaliteit (NIBM-tool luchtkwaliteit)

Verkeer en parkeren
Zoals benoemd bij luchtkwaliteit gelden de onderstaande gegevens voor het gegenereerde verkeer bij het plangebied:

  • Koop, huis, vrijstaand
  • Eén woning
  • Niet stedelijk buitengebied
  • Maximale verkeersgeneratie = 8,6 per weekdagetmaal
  • Voor het aandeel vrachtverkeer wordt 2% genomen

Voor het parkeren gelden dezelfde categorieën als hierboven benoemd, hierbij zijn de kengetallen:

  • 2,8 parkeerplaatsen
  • Eén woning

De type weg waar langs het plangebied ligt is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom waar de snelheidslimiet 60 km/u is. De toename van 9 ritten per weekdagetmaal en 3 parkeerplaatsen levert geen problemen op qua verkeerstoename.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Procedure wijzigingsplan

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn wettelijke regels voor de wijzigingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:


Voorbereidingsfase
Door burgemeester en wethouders wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.3.1. van het Bro (in Huis aan Huis en via de website) kennis gegeven van het voornemen om dit wijzigingsplan vast te stellen. De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een wijzigingsplan vervolgens onderzoek uit om te bezien of het plan uitvoerbaar is. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden.


Terinzageleggingfase
Na de aankondiging in de Staatscourant, in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en op de internetpagina van de gemeente, wordt het ontwerpwijzigingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door belanghebbenden een zienswijze op het ontwerpwijzigingsplan worden ingediend.


Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt het college van burgemeester en wethouders het wijzigingsplan binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.


Beroepsfase
Na de vaststelling van het wijzigingsplan maakt het college het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde wijzigingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:

  • Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door het college niet volledig is overgenomen of indien het college het wijzigingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
  • Indien het wijzigingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport wordt het vaststellingsbesluit door het college uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het wijzigingsplan ter inzage gelegd.

5.2 Plansystematiek

Algemeen
Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn de Wro, het Bro en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit onder meer dat niet meer wordt gesproken van voorschriften maar van regels. Tevens zijn er een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in het artikel aangaande begrippen. In het Bro is een formulering opgenomen ten aanzien van de antidubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn neergelegd in de planregels.


Analoog en digitaal
De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog evenals in een digitaal wijziginsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde wijzigingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale wijzigingsplan, is het digitale plan bepalend qua vormgeving en inhoud.


Standaard hoofdstukindeling
De hoofdstukindeling van de regels is op een standaard wijze opgesteld, namelijk:

  • 1. Inleidende regels:
      • Begrippen [artikel 1]
      • Wijze van meten [artikel 2]
  • 2. Bestemmingsregels:
      • Woongebied [artikel 3 ]
      • Waarde - Archeologie [artikel 4]
  • 3. Algemene regels:
      • Anti-dubbeltelregel [artikel 5]
      • Algemene bouwregels [artikel 6]
      • Algemene gebruiksregels [artikel 7]
      • Algemene afwijkingsregels [artikel 8]
  • 4. Overgangs- en slotregels:
      • Overgangsrecht [artikel 9]
      • Slotregel [artikel 10]

5.3 Toelichting op de regels

Inleidende regels
Artikel 1 : Begrippen
In artikel 1 van de regels worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.


Artikel 2 : Wijze van meten
De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is opgenomen in artikel 2.


Bestemmingsregels
Artikel 3 : Woongebied
De in het plan opgenomen bestemming 'Woongebied' ziet toe op de te realiseren woonfunctie, al dan niet in combinatie aan-huis-verbonden werkactiviteiten. Bouwregels zijn nader in de regels vastgelegd.
De bouwhoogte is gesteld op maximaal 9 m, terwijl de goothoogte maximaal 4 m is. Voor bijgebouwen en andere bouwwerken zijn specifieke maten opgenomen in de bestemmingsregels.
Het gaat hierbij onder meer om de maatvoering, het bouwen in rooilijnen en het bewaren van afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen en dergelijke. Verschillende vormen van gebruik zijn als strijdig met de woonbestemming aangemerkt. Hierbij gaat het om bedrijfsmatige activiteiten die het kleinschalige en de aan-huis-verbonden werkactiviteiten overschrijden.

Artikel 4: Waarde - Archeologie

De bestemming 'Waarde - Archeologie' is opgenomen met het oog op het beschermen van mogelijk aanwezige archeologische waarden in de ondergrond. De bestemming leidt ertoe dat wanneer delen van het terrein worden ontgraven of 'geroerd' die een oppervlakte groter dan 2.500 m2 beslaan, eerst op de aanwezigheid van archeologische waarden moet worden onderzocht. Zo nodig moeten deze waarden - wanneer aanwezig - worden opgegraven dan wel zodanig worden afgedekt dat deze niet kunnen worden beschadigd. Pas nadat zeker is dat er geen waarden zijn of dat de aanwezige waarden voldoende zijn onderzocht en beschermd, kunnen de betreffende werkzaamheden in het kader van de bestemming 'Woongebied' worden uitgevoerd.


Algemene regels
Artikel 5 : Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel in artikel 5 ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

Artikel 6: Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels worden specifieke eisen gesteld aan de inhoud en bouwhoogte van van openbare nutsvoorzieningen.

Artikel 7 : Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels in artikel 6 is vastgelegd welk gebruik in ieder geval strijdig is met de in de regels gegeven bestemmingsomschrijvingen.

Artikel 8: Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels in artikel 8 bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.


Overgangs- en slotregels
Overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012 zijn de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen 9 en 10 van de regels opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit wijzigingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.

Door het opstellen van dit wijzigingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.

Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de initiatiefnemer. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit wijzigingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is niet noodzakelijk, omdat tussen de gemeente en de intiatiefnemer een anterieure overeenkomst wordt gesloten. Voorgaande betekent dat dit wijzigingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

Het concept wijzigingsplan is ter beoordeling intern behandeld door deskundigen van de gemeente Weststellingwerf en extern naar diverse overlegpartners gestuurd. Dat heeft geleid tot enkele opmerkingen die in het ontwerp wijzigingsplan, indien relevant en noodzakelijk, zijn verwerkt.

Het plan is ook in een vroeg stadium (9 september 2019) door de initiatiefnemers met het Plaatselijk Belang Ter Idzard besproken en is destijds in dat overleg enthousiast ontvangen (Bijlage 6).

Tervisielegging ontwerp

Het ontwerp wijzigingsplan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Met het ter visie leggen van het ontwerp wijzigingsplan stelt de gemeente een ieder in de gelegenheid om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op de inhoud van het planvoornemen. Eventuele reacties op het plan zullen in deze paragraaf worden behandeld.