direct naar inhoud van Regels
Plan: Wijzigingsplan IJkenweg 28 en 30 Noordwolde
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0098.WPIJKENWEG28EN30-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan Wijzigingsplan IJkenweg 28 en 30 Noordwolde met identificatienummer NL.IMRO.0098.WPIJKENWEG28EN30-VA01 van de gemeente Weststellingwerf.

1.2 moederplan

het Bestemmingsplan Buitengebied 2014 met identificatienummer NL.IMRO.0098.BPBuitengebied-VA01 van de gemeente Weststellingwerf, vastgesteld door de gemeenteraad op 1 december 2014, waarvan het plan een wijziging is;

1.3 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

Artikel 2 Relatie met het geldende bestemmingsplan

Ten aanzien van het plan geldt dat, naast het bepaalde in dit wijzigingsplan, de regels gegeven in het moederplan onverkort van toepassing zijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • b. voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • g. tuinen, erven en terreinen;
  • h. zonnepanelen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. op gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" mogen geen hoofdgebouwen worden gebouwd;
    • 2. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
    • 3. de afstand van een woning tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 2 m;
    • 4. de afstand van een woning tot een weg mag niet minder bedragen dan de bestaande afstand;
    • 5. het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 1;
    • 6. de oppervlakte van een woning, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 166 m² per woning;
    • 7. de diepte van een woning mag niet meer bedragen dan 17 m;
    • 8. de goot- en bouwhoogte van een woning mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 10 m;
    • 9. de dakhelling van een woning mag niet minder bedragen dan 35°.

 

  • b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. op gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" mogen geen aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd;
    • 2. aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen moeten op minimaal 2 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw worden gebouwd;
    • 3. een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of vrijstaand bijgebouw mag op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd, of op een afstand van niet minder dan 1 m tot de zijdelingse perceelgrens;
    • 4. de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 30 m;
    • 5. de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen per woning mag niet meer bedragen dan 84 m²;
    • 6. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
    • 7. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of vrijstaand bijgebouw niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de woning.

  • c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer gelden de algemene bouwregels zoals opgenomen in lid 33.4 van het moederplan.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" mogen geen overkappingen worden gebouwd;
  • b. de totale oppervlakte van overkappingen per woning mag niet meer bedragen dan 30 m²;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de woning niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • d. de bouwhoogte van zonnepanelen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat:
    • 1. zonnepanelen niet voor (het verlengde van) de voorgevel van de woning zijn toegestaan;
    • 2. de totale oppervlakte van zonnepanelen mag niet meer bedragen dan 100 m2;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m, maar als de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw wordt gebouwd of als het vlaggenmasten betreft, mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 5 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1, sub a, onder 3 en toestaan dat de afstand van woningen tot de zijdelingse perceelgrens minder bedraagt dan 2 m.

  • b. lid 3.2.1., sub a, onder 4 en toestaan dat een woning dichter bij een weg wordt gebouwd, mits wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een vastgestelde hogere waarde.

  • c. lid 3.2.1, sub a, onder 9, en toestaan dat dat een woning met kap met een dakhelling van minimaal 20° wordt afgedekt of dat een gebouw geheel of gedeeltelijk plat wordt afgedekt.

 

  • d. lid 3.2.1, sub b, onder 2 en toestaan dat aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op minder dan 2 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw worden gebouwd.

  • e. lid 3.2.1, sub a, onder 6 en lid 3.2.1, sub b, onder 5 voor een groter oppervlak van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen per woning, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw, aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 300 m²;
    • 2. de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan 150 m²;
    • 3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

  • f. lid 3.2.1, sub b onder 7 voor een hogere bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de woning;
    • 2. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

3.3.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.3.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. het waterbeheer;
  • f. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • g. de landschappelijke waarden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden;
  • c. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • d. het bedrijfsmatig houden van dieren;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.4.1, sub b en toestaan dat nieuwe theeschenkerijen worden gerealiseerd.

  • b. lid 3.4.1, sub c en toestaan dat nieuwe kleinschalige kampeerterreinen worden opgericht, mits:
    • 1. het nieuwe kampeerterrein niet wordt opgericht in het gebied westelijk van de Van Helomavaart;
    • 2. de minimale afstand tot een ecologische verbindingszone en/of de Ecologische Hoofdstructuur 100 m is en de minimale afstand tot de bestemming 'Natuur' 50 m is;
    • 3. het maximale aantal nieuwe terreinen voor kleinschalig kamperen voor het gebied ten oosten van de Van Helomavaart 6 is;
    • 4. op een kleinschalig kampeerterrein een tenthuisje niet is toegestaan in de periode tussen 1 november en 15 maart van elk kalenderjaar;
    • 5. een tenthuisje een maximale vloeroppervlakte heeft van 40 m²;
    • 6. het maximale aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein 25 bedraagt;
    • 7. het kleinschalig kampeerterrein grenst aan het erf van de betreffende beheerder/exploitant en de afstand van het erf tot de verst gelegen standplaats maximaal 150 m bedraagt;
    • 8. er per standplaats 250 m² bruto kampeerterrein beschikbaar moet zijn;
    • 9. het kleinschalige kampeerterrein niet in gebruik is tussen 1 november en 15 maart van elk kalenderjaar;
    • 10. stacaravans en trekkershutten niet zijn toegestaan;
    • 11. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
    • 12. kleinschalige recreatiedoeleinden voor de eigen kampeergasten uitsluitend in de voormalige agrarische bebouwing mogen plaatsvinden.

3.5.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.5.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. het waterbeheer;
  • f. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • g. de landschappelijke waarden.

Artikel 4 Wonen - Voormalige boerderijpanden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. kleinschalig bedrijfsmatig houden van dieren,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • d. voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonboerderijen worden gebouwd;
    • 2. de afstand van een woonboerderij tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 2 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
    • 3. de afstand van een woonboerderij tot een weg mag niet minder bedragen dan de bestaande afstand;
    • 4. het aantal hoofdgebouwen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 1;
    • 5. het aantal woningen in een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1;
    • 6. de oppervlakte van een woonboerderij, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 150 m²;
    • 7. de goot- en bouwhoogte van een woonboerderij mogen niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte;
    • 8. de dakhelling van een woonboerderij mag niet minder bedragen dan 35°.

  • b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen moeten op minimaal 2 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw worden gebouwd;
    • 2. een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of vrijstaand bijgebouw mag op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd, of op een afstand van niet minder dan 2 m tot de zijdelingse perceelgrens;
    • 3. de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 30 m;
    • 4. de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen per hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 500 m²;
    • 5. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
    • 6. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of vrijstaand bijgebouw niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.

 

  • c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer gelden de algemene bouwregels zoals opgenomen in lid 33.4 van het moederplan.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de totale oppervlakte van overkappingen per woonboerderij mag niet meer bedragen dan 30 m²;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de woning niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m, maar als de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw wordt gebouwd of als het vlaggenmasten betreft, mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 5 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.1, sub a, onder 2 en toestaan dat de afstand van woonboerderijen tot de zijdelingse perceelgrens minder bedraagt dan 2 m.

 

  • b. lid 4.2.1, sub a, onder 3 en toestaan dat een woonboerderij dichter bij een weg wordt gebouwd, mits wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een vastgestelde hogere waarde.

  • c. lid 4.2.1, sub a, onder 7 en toestaan dat de goot- en bouwhoogte worden vergroot tot maximaal respectievelijk 4,5 m en 10 m.

 

  • d. lid 4.2.1 sub a, onder 8, en toestaan dat dat een woonboerderij met kap met een dakhelling van minimaal 20° wordt afgedekt of dat een gebouw geheel of gedeeltelijk plat wordt afgedekt.

 

  • e. lid 4.2.1, sub b, onder 1 en toestaan dat aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op minder dan 2 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw worden gebouwd.

 

  • f. lid 4.2.1, sub b, onder 4 voor het bouwen van nieuwe vrijstaande bijgebouwen bij een woonboerderij, met dien verstande dat:
    • 1. daarvoor alle bestaande beeldverstorende bebouwing is gesloopt, waarbij beeldbepalende gebouwen behouden dienen te blijven; en
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van de nieuw te bouwen vrijstaande bijgebouwen maximaal 25% bedraagt van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen, met dien verstande dat de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen nooit meer mag bedragen dan 1.000 m²;
    • 3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

  • g. lid 4.2.1, sub b, onder 6 voor een hogere bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de woning;
    • 2. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

 

4.3.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. het waterbeheer;
  • f. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • g. de landschappelijke waarden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van andere gebouwen dan woonboerderijen voor bewoning;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • d. het bedrijfsmatig houden van dieren, waaronder niet wordt verstaan het kleinschalig bedrijfsmatig houden van dieren;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.4.1, sub a en toestaan dat nieuwe kleinschalige kampeerterreinen worden opgericht, mits:
    • 1. het nieuwe kampeerterrein niet wordt opgericht in het gebied westelijk van de Van Helomavaart;
    • 2. de minimale afstand tot een ecologische verbindingszone en/of de Ecologische Hoofdstructuur 100 m is en de minimale afstand tot de bestemming 'Natuur' 50 m is;
    • 3. het maximale aantal nieuwe terreinen voor kleinschalig kamperen voor het gebied westelijk van De Helomavaart 2 is en voor het gebied ten oosten van de Van Helomavaart 6 is;
    • 4. op een kleinschalig kampeerterrein een tenthuisje niet is toegestaan in de periode tussen 1 november en 15 maart van elk kalenderjaar;
    • 5. een tenthuisje een maximale vloeroppervlakte heeft van 40 m²;
    • 6. het maximale aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein 25 bedraagt;
    • 7. het kleinschalig kampeerterrein grenst aan het erf van de betreffende beheerder/exploitant en de afstand van het erf tot de verst gelegen standplaats maximaal 150 m bedraagt;
    • 8. er per standplaats 250 m² bruto kampeerterrein beschikbaar moet zijn;
    • 9. het kleinschalige kampeerterrein niet in gebruik is tussen 1 november en 15 maart van elk kalenderjaar;
    • 10. stacaravans en trekkershutten niet zijn toegestaan;
    • 11. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
    • 12. kleinschalige recreatiedoeleinden voor de eigen kampeergasten uitsluitend in de voormalige agrarische bebouwing mogen plaatsvinden.

  • b. lid 4.4.1, sub e en toestaan dat een nieuwe theeschenkerij wordt gerealiseerd.

4.5.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. het waterbeheer;
  • f. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • g. de landschappelijke waarden.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' die zin dat meerder woningen in een hoofdgebouw worden gerealiseerd, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte van een woning niet minder mag bedragen dan 150 m²;
  • b. het aantal woningen past binnen het woonplan waarover met Gedeputeerde Staten overeenstemming bestaat;
  • c. wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
  • d. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • e. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • f. geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
  • g. voor het overige de regels van Artikel 3 Wonen van overeenkomstige toepassing zijn.

4.6.2 Beoordelingscriteria

Wijzigingen als bedoeld in lid 4.6.1 kunnen alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. het waterbeheer;
  • f. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • g. de landschappelijke waarden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² dient, alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door Burgemeester en Wethouders te worden beslist of op grond van het rapport “Archeologisch basisonderzoek ten behoeve van de herziening Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Weststellingwerf”, opgenomen als bijlage 4 van van de regels van het moederplan, nader archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
  • b. Indien uit het in sub a genoemde nader archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen Burgemeester en Wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.

5.3.2 Uitzondering vergunningplicht

Lid 5.3.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  • a. een oppervlakte hebben van meer dan 50 m², maar waarvan die diepte niet meer bedraagt dan 0,3 m beneden maaiveld;
  • b. het normale onderhoud betreffen, waaronder in ieder geval normale agrarische werkzaamheden en grondbewerking tot een diepte van 0,3 m beneden maaiveld worden verstaan;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • e. een oppervlak van niet meer dan 50 m² beslaan.

 

5.3.3 Beoordelingscriteria
  • a. Een vergunning als bedoeld in lid 5.3.1 kan alleen worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  • b. alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden wordt verleend, dient door Burgemeester en Wethouders te worden beslist of op grond van het rapport “Archeologisch basisonderzoek ten behoeve van de herziening Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Weststellingwerf”, opgenomen als bijlage 4 van de regels van het moederplan, behorende bij deze regels, nader archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
  • c. Indien uit het in sub b genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen Burgemeester en Wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Voorwaardelijke verplichiting landschapsmaatregelen
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig Hoofdstuk 2 zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen erfinrichtingsplan;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig Hoofdstuk 2 worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 12 maanden na onherroepelijk worden van het plan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
7.2 Voorwaardelijke verplichting sloop
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van nieuwe bouwwerken overeenkomstig Hoofdstuk 2 zonder de sloop van de gebouwen conform de in Bijlage 1 opgenomen sloopopgave;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen nieuwe bouwwerken overeenkomstig Hoofdstuk 2 worden gebruikt zonder de sloop van het gebouw aangeduid met D conform de in Bijlage 1 opgenomen sloopopgave, met dien verstande dat:
    • 1. de overige gebouwen conform de in Bijlage 1 opgenomen sloopopgave zijn gesloopt;
    • 2. het gebouw aangeduid met D conform de in Bijlage 1 opgenomen sloopopgave binnen 12 maanden na ingebruikname van de nieuwe woning is gesloopt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop de omgevingsvergunning voor het bouwen is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

‘Regels van het wijzigingsplan Wijzigingsplan IJkenweg 28 en 30 Noordwolde’ van de gemeente Weststellingwerf.