Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Hoofdweg 86 Oldelamer
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0098.WPHoofdweg86-ON01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1. het plan:
 
het wijzigingsplan Hoofdweg 86 Oldelamer van de gemeente Weststel­lingwerf;
 
2. de verbeelding:
 
de verbeelding van het wijzigingsplan Hoofdweg 86 Oldelamer;
 
3. aanbouw:
 
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
4. aan huis verbonden beroep:
 
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uit­geoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woon­functie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
5. achtererf:
 
gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;
 
6. agrarisch bedrijf:
 
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, niet zijnde: een glas­tuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij of een wormenkwe­kerij;
 
7. archeologische waarde:
 
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende over­blijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tij­den;
 
8. bebouwing:
 
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
9. bebouwingspercentage:
 
een op de plankaart of in de voorschriften aangegeven per­centage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
 
10. bedrijfsgebouw:
 
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
11. bedrijfswoning/dienstwoning:
 
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de binding met het bedrijfsgebouw of het bedrijfsperceel noodzakelijk is;
 
12. bestemmingsgrens:
 
een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;
 
13. bestemmingsvlak:
 
een op de plankaart aangeven vlak met eenzelfde bestem­ming;
 
14. bijgebouw:
 
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofd­gebouw, niet zijnde een aanbouw;
 
15. bouwen:
 
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
16. bouwgrens:
 
een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;
 
17. bouwlaag:
 
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
 
18. bouwperceel:
 
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegela­ten;
 
19. bouwperceelgrens:
 
een grens van een bouwperceel;
 
20. bouwvlak:
 
een op de plankaart aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;
 
21. bouwwerk:
 
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
22. dak:
 
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
23. dienstverlening:
 
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
  
24. gebouw:
 
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
25. gebruiksgerichte paardenhouderij:   
 
een agrarisch aanverwant bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony''s in de vorm van een paardenpension, al dan niet in combinatie met elkaar;  
 
26. geluidsbelasting:
 
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
 
27. geluidsgevoelige objecten:
 
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsge­voelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluid­hinder en/of het Besluit Geluidhinder;
 
28. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
 
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebou­wen plaatsvindt;
 
29. hogere grenswaarde:
 
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objec­ten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
 
30. hoofdgebouw:
 
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
 
31 horecabedrijf:
 
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verschaft, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
 
32. horizontale diepte:
 
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
 
33. kampeermiddel:
  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een (sta-)ca­ravan;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde; 
één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
34. kap:
 
een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale vlak;
 
35. kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:
 
de in de bijlage 1 (bedrijvenlijst ontleend aan de brochure " Bedrijven en milieuzonering" VNG) onder categorie 1 ge­noemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
 
36. landschappelijke waarde:
 
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
 
37. manege:
 
paardenhouderij die is gericht op het bieden van paardrijmogelijkheden (inclusief instructie) aan derden, al dan niet in combinatie met stallingsruimte voor paarden van derden en al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van het manegebedrijf; 
 
38. natuurlijke waarden:
 
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voor­komende in dat gebied;
 
39. negatief effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie:
 
een, in vergelijking met de stikstofdepositie op de in bijlage 2 behorende bij deze regels genoemde referentiedatum voor het betreffende Natura 2000-gebied, toename van de stikstofdepositie groter dan afgerond 0 mol stikstof per ha per jaar op de voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied;
 
40. niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
 
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;
 
41. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
 
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de hand­having dan wel de realisering van de bestemming;
 
42. nutsvoorzieningen:
 
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gema­len, telefooncellen en zendmasten;
 
43 paardenfokkerij:
 
een grondgebonden veehouderij, gericht op het fokken en africhten van paarden, zoals hengstenstations, opfokbedrijven en paarden- en ponyfokbedrijven; 
 
44. peil:
 
a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
 
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoe­gang;
 
b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
 
- de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoe­gang bij voltooiing van de bouw;
 
c. indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse gel­dende peil;
 
d. het peil zoals door of namens burgemeester en wethou­ders is bepaald;
 
45. platte dakafdekking:
 
een horizontale dakafdekking of een dakafdekking onder een hoek van maximaal 5° met het horizontale vlak;
 
46. recreatief medegebruik:
 
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve ge­bruik is toegestaan;
 
47. seksinrichting:
 
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin be­drijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksu­ele handelingen worden verricht, of vertoningen van ero­tisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksau­tomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
48. uitbouw:
 
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in ar­chitectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
49. voorgevel:
 
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de door of namens burgemeester en wethouders aangewezen ge­vel(s);
 
50. voorkeurgrenswaarde:
 
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objec­ten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
51. woning:
 
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huis­vesting van één afzonderlijk huishouden;
 
52. zijdelingse perceelgrens:
 
grens van een bouwperceel die is gelegen langs het zijerf;
 
53. zijerf:
 
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is ge­legen;
 
Voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere regelingen (wetten, verordeningen), dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het moment van de te­rinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
 

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Meetwijze

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt geme­ten:
  1. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  1. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen con­structiedeel;
  1. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buiten­zijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  1. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander-bouwwerk, met uitzondering van kleine bouwon­derdelen, zoals schoorstenen, liftkokers, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  1. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemid­delde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  1. afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
tussen de (zijdelingse) grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is.
 
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pi­lasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorste­nen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overste­kende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.2 Verbeelding

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
  1. voor lengten in meters (m)
  2. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. voor hoeken/hellingen in graden (o).
Op de verbeelding wordt altijd gemeten vanuit het hart van de lijn.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch-Paardenhouderij

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege) al dan niet in combinatie met een paardenfokkerij;
  2. gebouwen;
  3. bedrijfswoningen;
met daaraan ondergeschikt: 
  1. tuinen, erven en binnenterreinen, erfverhardingen;
  2. op- en inritten;
  3. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen; 
  4. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;
  8. paardenbak, trainingsmolens en paddocks;
  9. recreatief medegebruik in de vorm van fiets-, wandel- en ruiter­paden;
  met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen: 
  1. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden ge­bouwd;
  2. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedra­gen dan 4 respectievelijk 14 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte indien deze hoger zijn;
  3. als minimumhoogte voor nieuwe bebouwing ten opzichte van het maaiveld dient de hoogte van de huidige stal (circa -0.50 m NAP) te worden aangehouden;
  4. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 5 m bedragen.
3.2.2 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de vol­gende bepalingen:
  1. bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak wor­den gebouwd;
  2. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan het op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaande dan wel vergunde aantal;
  3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen niet meer bedragen dan 4 respectievelijk 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte indien deze hoger zijn.
3.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van het wonen gelden de volgende bepalingen:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijge­bouwen mag niet meer dan 75 m² per bedrijfswoning bedra­gen;
  3. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 4 m;
  4. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 4 m;
  5. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de zijde­lingse perceelsgrens niet meer mag bedragen dan 3 m, tenzij sprake is van een aaneen te bouwen aan- en uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap.
3.2.4 Openbare nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van open­bare nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m³ bedra­gen;
  2. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedra­gen.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 2 m mag bedragen, met uitzondering van licht- en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
  3. omheiningen rond een paardrijbak zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte maximaal 1,70 meter bedraagt;
    2. de omheiningen qua kleur en materiaalgebruik passen in de omgeving;
  4. lichtmasten rond een paardrijbak zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte maximaal 6 meter bedraagt;
    2. de afstand van lichtmasten tot woningen van derden minimaal 75 meter dient te bedragen;
    3. de afstand van lichtpunten tot wegen minimaal 15 meter dient te bedragen;
    4. er maximaal 4 lichtpunten worden geplaatst;
    5. de lichtmasten zodanig worden geplaatst dat deze afschijnen van woningen van derden en van de openbare weg;
  5. in afwijking van het gestelde in sub a en b mogen erf- en terreinafscheidingen buiten een bouwvlak worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 m mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:
  1. het bepaalde in 3.2.1 onder b en toestaan dat de goothoogte van een gebouw wordt vergroot tot ten hoogste 6 m;
  2. het bepaalde in 3.2.2 onder b en toestaan dat een bedrijfswo­ning aan het aantal wordt toegevoegd, met dien verstande dat:
    1. het aantal te bouwen bedrijfswoningen past binnen het woonplan waarover met Gedeputeerde Staten overeen­stemming bestaat;
    2. het aantal bedrijfswoningen niet meer dan één per bedrijf bedraagt;
    3. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluidsge­voelige objecten niet hoger is dan de voorkeurs­grenswaarde of een te verlenen hogere grenswaarde;
  3. het bepaalde in 3.2.2 onder c en toestaan dat de goot- en bouw­hoogte van een bedrijfswoning wordt vergroot tot ten hoogste 6 respectievelijk 10 m;
  4. het bepaalde in 3.2.3 onder e en toestaan dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap wordt vergroot tot maximaal de bouwhoogte van de bedrijfswoning, met dien verstande dat de dakhelling niet meer bedraagt dan de dakhelling van de bedrijfswoning;
  5. het bepaalde in 3.2.5 onder b en toestaan dat de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan wordt vergroot tot niet meer dan 5 m, mits de afstand tot de perceelgrenzen niet minder dan 3 m bedraagt.
3.3.2 Beoordelingscriteria
De in lid 3.3.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts wor­den verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.3 Procedure
Bij gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid is de in lid 10.2 opgenomen procedure van toepassing.

3.4 Specifieke gebruiksregels

 
3.4.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 3.1, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  2. het gebruik van een bedrijfswoning als recreatiewoning;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een niet grondge­bonden agrarische bedrijfsvoering;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het houden van vee, zodanig dat er sprake is van een negatief effect op een Natura 2000-gebied door de stikstofdepositie, met dien verstande dat:
    1. tot een gebruik strijdig met deze bestemming niet wordt aangemerkt het bestaand gebruik, waarbij als referentiedatum voor het bestaand gebruik wordt verstaan de referentiedata die zijn genoemd in bijlage 2 behorende bij deze regels; of,
    2. tot een gebruik strijdig met deze bestemming niet wordt aangemerkt het gebruik dat vergund is door middel van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, dan wel het gebruik waarvan van het bevoegd gezag een verklaring is ontvangen dat een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 niet nodig is.
 
3.4.2 Voorwaardelijke verplichting
De landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, dient binnen 1 jaar na ingebruikname van de manege als vermeld te zijn gerealiseerd, en te worden beheerd en in stand gehouden.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Afwijking voorwaardelijke verplichting
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in lid 3.4.2 voor een aanpassing van de te realiseren en onderhouden landschappelijk inpassing, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels.
 

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

3.6.1 Wijzigingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
  1. de bestemming van agrarische bedrijfsgebouwen met bijbeho­rend erf wordt gewijzigd in de bestemming “Bedrijf”, “Maatschappelijk” of “Woongebied”, mits de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluids­gevoelige objecten niet hoger is dan de voorkeursgrens­waarde of een te verlenen hogere grenswaarde, en met dien verstande dat indien sprake is van een wijziging in de be­stemming “Woongebied”:
    1. ingeval van sloop van overtollige agrarische bedrijfsgebou­wen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, aan het be­staande aantal woningen één inpandige woning of vrij­staande woning mag worden toegevoegd;
    2. de wijziging past binnen het Woonplan waarover met Gede­puteerde Staten overeenstemming bestaat.
  2. de bestemming van agrarische cultuurgronden ter plaatse van de aanduiding “wijzigingsbevoegdheid naar woongebied” wordt gewijzigd in de bestemming “Woongebied”, mits:
    1. de wijziging past binnen het Woonplan waarover met Gede­puteerde Staten overeenstemming bestaat;
    2. ecologisch onderzoek heeft uitgewezen dat wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van ecologische waarden;
    3. archeologisch onderzoek heeft uitgewezen dat wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van archeologi­sche waarden;
    4. de bodemkwaliteit geschikt zal zijn voor woningbouw;
    5. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluidsge­voelige objecten niet hoger is dan de voorkeurs­grenswaarde of een te verlenen hogere grenswaarde;
    6. wijziging geen onaanvaardbare belemmering van de be­drijfsvoering voor omliggende bedrijven en instellingen oplevert;
    7. het proces van de watertoets is doorlopen;
    8. bij wijziging wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
3.6.2 Beoordelingscriteria
De wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast in­dien het middels de bestemming of de aanduiding toegestane ge­bruik is beëindigd en mits geen onevenredige aantasting plaats­vindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.6.3 Procedure
Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid is de in lid 10.1 opgenomen procedure van toepassing.

Artikel 4 Waarde-Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5.000 m² dient, alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door Burgemeester en Wethouders te worden beslist of op grond van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE), nader archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
  2. Indien uit het in sub a genoemde nader archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen Burgemeester en Wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  3. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
 
4.3.2 Uitzondering vergunningplicht
Het gestelde in lid 4.3.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
  1. een oppervlakte hebben van meer dan 5.000 m², maar waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 0,3 m beneden maaiveld;
  2. het normale onderhoud betreffen, waaronder in ieder geval normale agrarische werkzaamheden en grondbewerking tot een diepte van 0,3 m beneden maaiveld worden verstaan;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  5. een oppervlak van niet meer dan 5.000 m² beslaan.
4.3.3 Beoordelingscriteria
  1. Een vergunning als bedoeld in lid 4.3.1 kan alleen worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  2. alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden wordt verleend, dient door Burgemeester en Wethouders te worden beslist of op grond van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE), nader archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
  3. Indien uit het in sub b genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen Burgemeester en Wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 

3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal op basis van deze regels of alsnog kan worden ge­geven, blijft bij de beoordeling van latere aanvragen om bouwver­gunning buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen, met inachtneming van de volgende regels:
  1. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
  2. De in sub a. bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s met afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;
    2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen.
    3. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. 

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Gebruiksverbod

7.1.1 Verbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.
7.1.2 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 7.1.1, indien strikte toepassing van de verbodsregels zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt ge­rechtvaardigd.
7.1.3 Procedure
Bij gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid is de in lid 10.2 opgenomen procedure van toepassing.

7.2 Strijdig gebruik

7.2.1 Strijdig
Tot een strijdig gebruik als bedoeld in lid 7.1.1 wordt in ieder ge­val gerekend:
  1. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, af­braak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwacti­viteiten en werken en werkzaamheden;
  2. het storten van puin en afvalstoffen;
  3. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik ont­trokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  4. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermid­delen;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
7.2.2 Niet strijdig
Tot een strijdig gebruik als bedoeld in lid 7.1.1 wordt niet gerekend:
het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist en deze is verleend.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Zorg en duurzaamheid

De ter plaatse van de aanduiding ‘zorg en duurzaamheid’ aangeduide gronden zijn mede bestemd voor mantelzorg en duurzame energievoorziening. In aanvulling op de andere voor deze gronden aangewezen bestemming(en) en aanduiding(en) zijn de volgende regels van toepassing.
8.1.1 nadere eisen bebouwing
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan zuidoriëntatie van bebouwing, dakhellingen, nokrichtingen en onderlinge oriëntatie van bebouwing ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van passieve, actieve en fotovoltaïsche zonne-energie.
8.1.2 Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval niet gerekend:
  1. het gebruiken van bouwwerken en gronden, waarop krachtens de bestemmingsregels gebouwen mogen worden gebouwd, ten behoeve van passieve, actieve en fotovoltaïsche zonne-energie;
  2. kleinschalige opwekking van andere vormen van duurzame energie;
  3. het gebruiken van een aan-, of uitbouw bij een woning ten dienste van bewoning door een persoon die vanwege zijn gezondheidstoestand is aangewezen op de niet bedrijfsmatige zorg van een bewoner van de woning;
  4. (bedrijfsmatige) zorgdienstverlening ten behoeve van bewoners van een woning.
8.1.3 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels onder lid 8.1.2 sub a, en toestaan dat bouwwerken en gronden, waarop krachtens de bestemmingsregels geen gebouwen mogen worden gebouwd, worden gebruikt ten behoeve van passieve, actieve en fotovoltaïsche zonne-energie, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, per­centages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in ge­ringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen wor­den overschreden, indien een meetverschil daartoe aan­leiding geeft;
  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorste­nen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 6 m² be­draagt;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

9.2 Beoordelingscriteria

De in lid 9.1 bedoelde afwijking kan slechts worden ver­leend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de sociale en/of externe veiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

9.3 Procedure

Bij gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid is de in lid 10.2 opgenomen procedure van toepassing.

Artikel 10 Algemene procedureregels

10.1 Wijziging

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot wijziging van het plan is de volgende procedure van toepassing:
op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de in afde­ling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde proce­dure van toepassing.

10.2 Afwijking

Bij gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid is de volgende procedure van toepassing:
  1. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden ver­spreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het schriftelijk indienen van zienswijzen gedurende de on­der a genoemde termijn;
  4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mee.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Bouwwerken

 
11.1.1
Bouwwerken, die op het tijdstip van de eerste terinzageleg­ging van het ontwerpplan bestaan dan wel worden gebouwd of kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Woningwet, en in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mogen, mits de bestaande afwijkingen naar de aard en omvang niet worden vergroot:
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel wor­den vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouw­vergunning geschiedt binnen twee jaar na het tenietgaan.
 
11.1.2
Het bepaalde in lid 11.1.1 is niet van toepassing op bouw­werken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van de terinza­gelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd zonder of in afwijking van een bouwvergunning - voor zover vereist - in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de over­gangsregel van dat plan.

11.2 Gebruik

11.2.1
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan en dat strijdig is met het plan mag worden voortgezet.
11.2.2
Het bepaalde in lid 11.2.1 is niet van toepassing op het ge­bruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestem­mingsplan, daaronder begrepen de overgangsregel van dat plan.
11.2.3
Het is verboden het met het plan strijdige gebruik te wijzi­gen, tenzij de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het ge­bruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.
 

Artikel 12 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:
   
"Regels wijzigingsplan Hoofdweg 86 Oldelamer"
  
Aldus vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders in de vergadering d.d.
     
, Voorzitter
     
, Griffier