Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Hoofdweg 264 Nijeholtpade
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0098.WPHoofdweg264-on01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het Bestemmingsplan p.m. met identificatiecode NL.IMRO.0098.WPHoofdweg264.on01 van
de gemeente Weststellingwerf.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende
bijlagen;
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 aan-huis-verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in
overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling
heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.6 aan- of uitbouw:
een toevoeging dan wel een vergroting van een ruimte aan een hoofdgebouw, die in directe
verbinding staat met het hoofdgebouw en qua afmetingen ondergeschikt is aan dat
hoofdgebouw;
 
1.7 achtergevel:
de gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw;
 
1.8 agrarisch aanverwant bedrijf:
een niet-industrieelbedrijf, dat is gericht op het verlenen van diensten, het leveren van dieren
of goederen aan agrarische bedrijven of dat is gericht op het verwerken of het opslaan van
dieren of producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven;
 
1.9 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten (door middel van het telen van
gewassen en/of het houden van dieren) waaronder tevens is begrepen een bedrijf dat
uitsluitend is gericht op het houden van rundvee;
 
1.10 archeologische waarden:
waarden van in de bodem aanwezige voorwerpen of bewoningssporen van vroegere
samenlevingen, die door hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun
cultuurhistorische betekenis van algemeen belang zijn;
 
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.12 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.13 bed and breakfast:
het bieden door de bewoner van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en ontbijt in of
bij een woning, waarbij in de ruimte die gebruikt wordt voor bed and breakfast geen
zelfstandige kookgelegenheid aanwezig is;
 
1.14 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het
gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
1.15 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk die wordt gebruikt voor een
aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende
instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
 
1.16 bestaand:
het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig
is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een
bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010)/omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober
2010);
 
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.19 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag
om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
 
1.20 bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand, gebouw behorende bij een op hetzelfde
bouwperceel gelegen hoofdgebouw dat qua afmetingen ondergeschikt is aan dat
hoofdgebouw;
 
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten
van een bouwwerk;
 
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.23 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke
bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane
grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
 
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.25 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.27 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde die direct en duurzaam
met de aarde is verbonden;
 
1.28 bruto kampeerterrein:
het (gemiddelde) oppervlak van de kampeerplaats(en) met landschappelijke inpassing en alle
bijbehorende voorzieningen als sanitair, kantine, paden en vergelijkbare voorzieningen;
 
1.29 café:
een horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding
verstrekken van dranken, met een in het algemeen gespreide bezoekersfrequentie
gedurende de dag en een hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de
bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit voltrekt;
 
1.30 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het
verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik,
verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.31 dienstverlening:
met detailhandel vergelijkbare activiteiten voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of
ten gerieve van het publiek, zoals een wasserette, kapsalon, makelaarskantoor of reisbureau,
zulks met uitzondering van horecabedrijven;
 
1.32 erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit
een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling;
 
1.33 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, die is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of
vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub
en een seksautomatenhal;
 
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.35 gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende
bestemming te gebruiken;
 
1.36 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
 
1.37 geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als
geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
 
1.38 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen die dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals
bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.39 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, waarbij ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een
bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
 
1.40 goede landschappelijke inpassing:
Van een goede landschappelijke inpassing is sprake als:
  1. de aanwijzingen uit Bijlage 1 Handleiding Schaalvergroting Agrarische Sector Gemeente Weststellingwerf (2011) zijn gevolgd;
  2. de uitvoering van de landschappelijke inpassing in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning middels het stellen van voorschriften of het stellen van andere voorwaarden wordt gegarandeerd, waarbij in ieder geval voorschriften of andere voorwaarden worden gesteld omtrent:
    1. de termijn waarbinnen de landschappelijke inpassing is gerealiseerd;
    2. de verplichting tot instandhouding van de goede landschappelijke inpassing.
1.41 grenswaarde:
grenswaarde, als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in
het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden
risico (PR).
 
1.42 groepsaccommodatie:
een (gedeelte van) een gebouw dat is ingericht voor het verlenen van tijdelijk recreatief
nachtverblijf aan steeds wisselende groepen van personen;
 
1.43 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het
voortbrengend vermogen van onbebouwde/open grond in de directe omgeving van het
bedrijf. Zoals:
akkerbouwbedrijven, fruitteeltbedrijven, vollegrondstuinbouwbedrijven, vollegrondsbomen/ of
sierteeltbedrijven, melkvee- en/of weideveebedrijven;
 
1.44 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting
van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een
concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit
geluidhinder;
 
1.45 hoofdgebouw:
een of meer gebouwen, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking
van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op
het perceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkste is;
 
1.46 horecabedrijf:
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden
verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in
combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte
vermaaksfunctie;
 
1.47 horecabedrijf categorie 1:
een horecabedrijf, dat in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van
logies, zoals een hotel, motel, pension en/of een naar de aard en invloed op de omgeving
daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met een restaurant of een caférestaurant;
 
1.48 horecabedrijf categorie 2:
een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond,
dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken,
zoals een bar, (grand)café, eetcafé, restaurant, café-restaurant en/of een naar de aard en
invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met
logiesvertrekking of een zalencentrum;
 
1.49 inrichtingsplan:
een inrichtingstekening, al dan niet voorzien van een beschrijving, waarbij ten minste
aandacht dient te worden besteed aan de begrenzing van het (beoogde) bouwperceel, de
ligging van erfverhardingen, de plaatsing van bouwwerken, de erfbeplanting en de mate
waarin lichthinder voor omwonenden wordt beperkt en waarbij de aanwijzingen uit bijlage 1
Handleiding Schaalvergroting Agrarische Sector Gemeente Weststellingwerf (2011) zijn
gevolgd;
 
1.50 intensieve veehouderij:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen
plaatsvindt, waarvan de productie geheel of overwegend onafhankelijk is van het
voortbrengend vermogen van onbebouwde/open grond in de directe omgeving van het bedrijf
en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens- , vleeskalver-,
pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen,
met uitzondering van grondgebonden melkrundvee-, geiten- of schapenhouderij;
 
1.51 internetwinkel:
een winkel voor de verkoop van goederen via internet, waarbij:
  1. er geen fysiek klantencontact plaatsvindt,
  2. er geen afhaal van goederen plaatsvindt;
  3. er ter plaatse geen uitstalling van de koopwaar plaatsvindt;
  4. er geen reclame-uitingen zijn toegestaan;
  5. het noodzakelijk transport van goederen gebeurt in de dagperiode (07:00 -19:00 uur);
1.52 kampeermiddel:
een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander
onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander
voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of
opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
1.53 kampeerplaats:
een al dan niet afgescheiden gedeelte van een kampeerterrein, bedoeld voor de plaatsing
van een kampeermiddel al dan niet met een bijzettentje;
 
1.54 kampeerterrein:
een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van
kampeermiddelen;
 
1.55 kantine:
een restauratieve voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het
verstrekken van etenswaren, eenvoudige maaltijden en/of dranken aan de reguliere
gebruikers van dat bedrijf of die instelling;
 
1.56 kantoor:
een gebouw dat door indeling en inrichting kennelijk is bestemd te worden gebruikt voor
administratieve werkzaamheden;
 
1.57 kap:
een dakafdekking van een gebouw met een geheel of gedeeltelijk hellend dakvlak;
 
1.58 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:
de in de bijlage 1 onder categorie 1 en 2 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en
de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte
omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
 
1.59 kleinschalig kampeerterrein:
een kampeerterrein waar maximaal 25 kampeerplaatsen voor mobiele kampeermiddelen
worden verhuurd als toeristische standplaatsen uitsluitend tijdens het toeristische seizoen
van 15 maart tot 1 november;
 
1.60 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde
voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht
genomen moet worden;
 
1.61 landschappelijke waarden:
de cultuurhistorische en visuele waarden van het landschap;
 
1.62 logiesverstrekking:
een horecabedrijfsactiviteit, die enkel of in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding
verstrekken van logies en waarbij de logieseenheden zijn ingericht als nachtverblijf, zoals een
hotel, pension of kampeerboerderij;
 
1.63 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, medische, religieuze, sociale en culturele voorzieningen en voorzieningen op het
gebied van openbare dienstverlening;
 
1.64 maatvoering:
de regels met betrekking tot de toegestane goothoogte en/of bouwhoogte en/of dakhelling
en/of het bebouwingspercentage;
 
1.65 mantelzorg:
zorgdienstverlening ten dienste van een persoon die vanwege zijn gezondheidstoestand is
aangewezen op de niet-bedrijfsmatige zorg van een bewoner van de woning;
 
1.66 meetverschil:
een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het
veld en een op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
 
1.67 milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieu-hygiënische zin die wordt bepaald door de mate van
scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet
op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of
trilling;
 
1.68 mobiel kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling
deze te plaatsen op een kampeerterrein gedurende ten hoogste drie aansluitende maanden;
 
1.69 ondergeschikte horeca-activiteiten:
horeca die qua oppervlakte en qua gebruik ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit van een
niet-horecabedrijf en/of instelling;
 
1.70 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten
hoogste één wand;
 
1.71 paardenbak:
niet-overdekte rijbaan voorzien van natuurlijk bodemmateriaal ten behoeve van (hobbymatig)
paardrijden;
 
1.72 peil:
het peil overeenkomstig het bouwbesluit, dan wel indien geen peil overeenkomstig het
bouwbesluit is vast te stellen, de bouwhoogte van het afgewerkte bouwterrein;
 
1.73 pension:
een horecabedrijf dat als hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere of kortere
tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende
gasten, een en ander zonder vermaaksfunctie;
 
1.74 permanente bewoning:
bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;
 
1.75 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in
het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de
productiefunctie;
 
1.76 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen
vergoeding;
 
1.77 recreatief appartement:
appartement voor recreatieve bewoning;
 
1.78 recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de verblijfsrecreatie door recreanten die hun
hoofdverblijf elders hebben;
 
1.79 recreatiewoning:
een gebouw dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning;
 
1.80 restauratieve voorziening:
voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van
(eenvoudige) spijzen en dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling,
zoals een kantine of mensa;
 
1.81 richtwaarde
richtwaarde als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in
het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden
risico (PR);
 
1.82 risicovolle inrichting:
een inrichting, waarbij ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde,
richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het
bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
 
1.83 risicogevoelig bouwwerk c.q. object:
een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan
worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;
 
1.84 schuilstal:
gebouw ten behoeve van het bieden van schuilgelegenheid aan dieren welke noodzakelijk is
in het kader van dierenwelzijn;
 
1.85 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang
alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van
erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval
verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een
seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie
met elkaar;
 
1.86 stacaravan:
een gebouw, gebouwd, ingericht en bestemd voor recreatief nachtverblijf, dat de kenmerken
heeft van een mobiele verblijfseenheid, dat in verband met de afmetingen, samenstelling,
inrichting en uiterlijk aanzien en gelet op de mate van mobiliteit niet kan worden aangemerkt
als een mobiel kampeermiddel om achter een personenauto deel te nemen aan het verkeer;
 
1.87 straat- en bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van
samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding
tussen bouwmassa en open ruimte, een goede bouwhoogte- en breedteverhouding tussen
de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die
ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
 
1.88 tenthuisje:
een verblijf, respectievelijk een onderkomen, bestaande uit een lichte constructie en lichte
materialen, waaronder in ieder geval tentdoek, niet zijnde een stacaravan, dat naar de aard
en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf en dat geschikt is om
periodiek gedemonteerd te worden;
 
1.89 toeristische standplaats:
standplaats waar slechts gedurende een beperkte periode van ten hoogste enige weken een
mobiel kampeermiddel wordt geplaatst;
 
1.90 trekkershut:
een klein gebouw, zonder eigen sanitaire voorzieningen, bestemd voor verblijfsrecreatie;
 
1.91 vast kampeermiddel:
een stacaravan of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, dat naar aard en inrichting
bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en niet direct steun vindt in of op de grond en
daardoor als bouwwerk is aan te merken;
 
1.92 verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate
van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de
(mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van
verkeersdeelnemers;
 
1.93 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van
geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet
geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.94 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden;
 
1.95 woonboerderij:
een gebouw, zijnde een voormalig agrarisch bedrijf, met één woning, dat qua uiterlijke
verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
 
1.96 woonhuis:
een gebouw van ten hoogste drie bouwlagen met in beginsel één woning (of meerdere
woningen met een eigen toegang op de verdiepingsvloer(en)), dat qua uiterlijke
verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
 
1.97 woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om
die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de
daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van
hinder;
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de
aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.2 de bebouwde oppervlakte:
van een bouwperceel, bebouwingsstrook, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten
buitenwerks en 1 m boven peil, met dien verstande dat de grondoppervlakten van alle op een
terrein gelegen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgeteld;
 
2.3 de breedte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels;
 
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart
van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk;
 
2.8 de bouwhoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
 
Meetverschillen:
Bij de toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen
bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen
buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van
hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte
betekenis moet worden aangemerkt.
 
Uitzonderingsregel:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de oppervlakte en de inhoud van een
bouwwerk worden ten aanzien van de plaatsing ondergeschikte bouwdelen als plinten,
pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten,
luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits deze
bouwdelen niet meer dan 1 m buiten het gevel- of dakvlak uitsteken.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Bedrijf
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in bijlage 1 behorende bij deze regels, onder categorie 1;
  2. een zadel- en tuigmakerij, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zadel- en tuigmakerij';
  3. bedrijfswonen,
maar ook voor de daarbij behorende:
  1. voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. openbare nutsvoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  6. tuinen, erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
  1. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
    1. de afstand van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 5 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
    2. bedrijfsgebouwen moeten achter de achtergevel van de bedrijfswoning worden gebouwd, dan wel:
      1. op de bestaande plaats indien dit voor de achtergevel is;
      2. op minimaal 15 m van de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens indien geen bedrijfswoning aanwezig is;
    3. de totale oppervlakte van bedrijfsgebouwen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 500 m²;
    4. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 10 m;
    5. de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder bedragen dan 35°.
  2. Voor het bouwen van bedrijfswoningen en aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
    1. de afstand van een bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 5 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
    2. tot een weg mag niet minder bedragen dan de bestaande afstand;
    3. per bedrijf is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan;
    4. de oppervlakte van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 150 m² per bedrijfswoning;
    5. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 10 m;
    6. de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen per bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 100 m²;
    7. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
    8. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of vrijstaand bijgebouw niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning.
  3. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer gelden de algemene bouwregels opgenomen in lid 7.4.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. op de gronden ter plaatse van de aanduiding "leiding - riool" mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. de totale oppervlakte van overkappingen per bouwperceel mag niet meer bedragen dan 30 m²;
  3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 1 m;
  4. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 8 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer mag bedragen dan 6 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 3.2.1, sub a, onder 2 en toestaan dat bedrijfsgebouwen voor de achtergevel van de bedrijfswoning worden gebouwd.
  2. lid 3.2.1, sub a, onder 3 en toestaan dat de oppervlakte van bedrijfsgebouwen per bestemmingsvlak wordt vergroot met ten hoogste 50% van de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat de totale oppervlakte van bedrijfsgebouwen maximaal 1.000 m² mag bedragen.
  3. lid 3.2.1, sub a, onder 5, en toestaan dat dat een gebouw met kap met een dakhelling van minimaal 20° wordt afgedekt of dat een gebouw geheel of gedeeltelijk plat wordt afgedekt.
  4. lid 3.2.1, sub b, onder 2 en toestaan dat een bedrijfswoning dichter bij een weg wordt gebouwd, mits wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een vastgestelde hogere waarde.
  5. lid 3.2.1, sub b, onder 4 en lid 3.2.1, sub b, onder 6 voor een groter oppervlak van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen per bedrijfswoning, met dien verstande dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw, aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 300 m²;
    2. de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen per bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 150 m²;
    3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
  6. lid 3.2.1, sub b, onder 9 voor een hogere bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
    2. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
3.3.2 Beoordelingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.3.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. de milieusituatie;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. het waterbeheer;
  6. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  7. de landschappelijke waarden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor meer dan het bestaande aantal bedrijven per bestemmingsvlak;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan 1. productiegebonden detailhandel;
  3. het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen voor bewoning.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, sub a en toestaan dat ook bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven genoemd in bijlage 1, behorende bij deze regels onder categorieën 1 en 2, op voorwaarde dat het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven betreffen.
 
3.5.2 Beoordelingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.5.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. de milieusituatie;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. het waterbeheer;
  6. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  7. de landschappelijke waarden.
Artikel 4 Wonen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen,
maar ook voor de daarbij behorende:
  1. voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. openbare nutsvoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  6. tuinen, erven en terreinen.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Gebouwen
  1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
    2. de afstand van een woning tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 5 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
    3. de afstand van een woning tot een weg mag niet minder bedragen dan de bestaande afstand;
    4. het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 1;
    5. de oppervlakte van een woning, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 150 m² per woning;
    6. de diepte van een woning mag niet meer bedragen dan 15 m;
    7. de goot- en bouwhoogte van een woning mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 10 m;
    8. de dakhelling van een woning mag niet minder bedragen dan 35°.
  2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen gelden de volgende regels:
    1. aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen moeten op minimaal 2 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw worden gebouwd;
    2. een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of vrijstaand bijgebouw mag op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd, of op een afstand van niet minder dan 1 m tot de zijdelingse perceelgrens;
    3. de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 30 m;
    4. de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen per woning mag niet meer bedragen dan 100 m²;
    5. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
    6. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of vrijstaand bijgebouw niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de woning.
  3. In afwijking van het gestelde in sub a en sub b gelden voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de in lid 4.1, sub b genoemde functie de volgende regels:
    1. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte;
    2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte.
  4. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer gelden de algemene bouwregels opgenomen in lid 7.4.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" mogen geen overkappingen worden gebouwd;
  2. de totale oppervlakte van overkappingen per woning mag niet meer bedragen dan 30 m²;
  3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de woning niet meer mag bedragen dan 1 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m, maar als de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw wordt gebouwd of als het vlaggenmasten betreft, mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 5 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 4.2.1, sub a, onder 3 en toestaan dat de afstand van woningen tot de zijdelingse perceelgrens minder bedraagt dan 2 m.
  2. lid 4.2.1, sub a, onder 4 en toestaan dat een woning dichter bij een weg wordt gebouwd, mits wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een vastgestelde hogere waarde.
  3. lid 4.2.1, sub a, onder 9, en toestaan dat dat een woning met kap met een dakhelling van minimaal 20° wordt afgedekt of dat een gebouw geheel of gedeeltelijk plat wordt afgedekt.
  4. lid 4.2.1, sub b, onder 2 en toestaan dat aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op minder dan 2 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw worden gebouwd.
  5. lid 4.2.1, sub b, onder 5 voor het bouwen van nieuwe vrijstaande bijgebouwen bij een woning, met dien verstande dat:
    1. daarvoor alle bestaande beeld verstorende bebouwing is gesloopt, waarbij beeldbepalende gebouwen behouden dienen te blijven; en
    2. de gezamenlijke oppervlakte van de nieuw te bouwen vrijstaande bijgebouwen maximaal 150 m² bedraagt plus 25% van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen, met dien verstande dat de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen nooit meer mag bedragen dan 1.000 m²;
    3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
  6. lid 4.2.1, sub a, onder 6 en lid 4.2.1, sub b, onder 5 voor een groter oppervlak van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen per woning, met dien verstande dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw, aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 300 m²;
    2. de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan 150 m²;
    3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
  7. lid 4.2.1, sub b onder 7 voor een hogere bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de woning;
    2. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
4.3.2 Beoordelingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. de milieusituatie;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. het waterbeheer;
  6. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  7. de landschappelijke waarden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden;
  3. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  4. het bedrijfsmatig houden van dieren;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.5.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 4.4, sub b en toestaan dat nieuwe theeschenkerijen worden gerealiseerd.
  2. lid 4.4, sub c en toestaan dat nieuwe kleinschalige kampeerterreinen worden opgericht of bestaande kleinschalige kampeerterreinen worden uitgebreid, mits:
    1. het nieuwe kampeerterrein niet wordt opgericht of een bestaand kampeerterrein wordt uitgebreid in het gebied westelijk van de Van Helomavaart;
    2. het maximale aantal nieuwe terreinen voor kleinschalig kamperen voor het gebied ten oosten van de Van Helomavaart 6 is;
    3. op een kleinschalig kampeerterrein een tenthuisje niet is toegestaan in de periode tussen 1 november en 15 maart van elk kalenderjaar;
    4. een tenthuisje een maximale vloeroppervlakte heeft van 40 m²;
    5. het maximale aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein 25 bedraagt;
    6. het kleinschalig kampeerterrein grenst aan het erf van de betreffende beheerder/exploitant en de afstand van het erf tot de verst gelegen standplaats maximaal 150 m bedraagt;
    7. er per standplaats 250 m² bruto kampeerterrein beschikbaar moet zijn;
    8. het kleinschalige kampeerterrein niet in gebruik is tussen 1 november en 15 maart van elk kalenderjaar;
    9. stacaravans en trekkershutten niet zijn toegestaan;
    10. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
    11. kleinschalige recreatiedoeleinden voor de eigen kampeergasten uitsluitend in de voormalige agrarische bebouwing mogen plaatsvinden.
4.5.2 Beoordelingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.2.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. de milieusituatie;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. het waterbeheer;
  6. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  7. de landschappelijke waarden.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde archeologische waarden.
 
5.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² dient, alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door Burgemeester en Wethouders te worden beslist of op grond van het rapport 'Archeologisch basisonderzoek ten behoeve van de herziening Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Weststellingwerf', nader archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
  2. Indien uit het in sub a genoemde nader archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen Burgemeester en Wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
 
5.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  3. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
5.3.2 Uitzondering vergunningplicht
Lid 5.3.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
  1. een oppervlakte hebben van meer dan 50 m², maar waarvan die diepte niet meer bedraagt dan 0,3 m beneden maaiveld;
  2. het normale onderhoud betreffen, waaronder in ieder geval normale agrarische werkzaamheden en grondbewerking tot een diepte van 0,3 m beneden maaiveld worden verstaan;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  5. een oppervlak van niet meer dan 50 m² beslaan.
5.3.3 Beoordelingscriteria
  1. Een vergunning als bedoeld in lid 5.3.1 kan alleen worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  2. alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden wordt verleend, dient door Burgemeester en Wethouders te worden beslitst of op grond van het rapport 'Archeologisch basisonderzoek ten behoeve van de herziening Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Weststellingwerf', nader archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
  3. Indien uit het in sub b genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen Burgemeester en Wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Bestaande afmetingen
 
Wanneer een bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde:
  • een grotere goothoogte;
  • een grotere bouwhoogte;
  • een grotere oppervlakte;
  • een grotere dakhelling;
  • een kleinere dakhelling,
 
heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan mag:
  • de goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en/of dakhelling ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en of dakhelling bedragen;
  • de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling bedragen.
 
7.2 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
  1. de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. de milieusituatie;
    3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    4. de verkeersveiligheid;
    5. het waterbeheer;
    6. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
    7. de landschappelijke waarden.
  2. de plaatsing en omvang van (nood)uitgangen ten behoeve van een goede zelfredzaamheid ten aanzien van de externe veiligheid.
7.3 Bouwregels in verband met de Wet geluidhinder
  1. De in het plan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden kunnen, indien daarbij het bouwen van nieuwe woningen is inbegrepen en voor zover het de toepassing van de Wet geluidhinder betreft:
    1. alleen worden verleend in overeenstemming met een door het bevoegd gezag verleende hogere grenswaarde, indien de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer meer dan de voorkeursgrenswaarde is;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone-industrie' alleen worden verleend in overeenstemming met een door het bevoegde gezag verleende hogere grenswaarde.
  2. Bij reconstructie van wegen en de aanleg van plattelandswegen dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder in acht genomen te worden.
7.4 Gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering
 
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
  1. de inhoud per gebouw mag niet meer bedragen dan 75 m³;
  2. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3 m.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
8.1 Strijdig gebruik
 
Tot een gebruik, strijdig met dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gebouwen ten behoeve van een recreatief appartement;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  5. het gebruik als opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van voorwerpen, stoffen en materialen op onbebouwde terreinen;
  6. het gebruik van gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen.
  7. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de stalling en/of opslag van voer-, vaaren vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, met uitzondering van de inpandige stalling van caravans of daarmee gelijk te scharen vormen als vouwwagens, campers of boten en de stalling van caravans;
  8. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
  9. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  10. het opslaan van gerede of ongerede materialen of goederen buiten gebouwen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  11. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen;
  12. het gebruik van gronden voor de bouw en of aanleg van een paardrijbak, met de daarbij behorende bouwwerken, met uitzondering van de bestaande paardrijbakken;
  13. het gebruik van de gronden voor militaire oefeningen.
8.2 Toegestaan gebruik
 
Tot een gebruik, toegestaan in dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van (bedrijfs)woningen, en woonboerderijen in combinatie met:
    1. een aan-huis-verbonden beroep;
    2. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten categorie 1;
    3. bed and breakfast,
met dien verstande dat het gebruik als bed and breakfast niet mag plaatsvinden in vrijstaande bijgebouwen;
  1. het gebruik van (bedrijfs)woningen in combinatie met mantelzorg en (bedrijfsmatige) zorgdienstverlening ten behoeve van de bewoners; met dien verstande dat de uitoefening van deze functies niet in vrijstaande bijgebouwen mag plaatsvinden;
  2. het (tijdelijk) gebruik voor het realiseren of handhaven de bestemmingen, zoals bouwwerkzaamheden, of het normale onderhoud van de gronden;
  3. de opslag van goederen of materialen als onderdeel van de uitoefening van een bedrijf dat volgens het plan is toegestaan;
  4. het plaatsen van onderkomens volgens de gebruiksregels van de bestemmingsregels in hoofdstuk 2 van deze regels;
  5. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, maar alleen als dit noodzakelijk is voor het normale onderhoud van de gronden;
  6. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of ontheffing vereist en deze is verleend;
  7. het gebruiken van bouwwerken en gronden, waarop krachtens de bestemmingsregels gebouwen mogen worden gebouwd, ten behoeve van passieve, actieve en fotovoltaïsche zonne-energie;
  8. kleinschalige opwekking van andere vormen van duurzame energie.
8.3 Afwijken van de gebruiksregels
 
8.3.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 8.1, sub a en toestaan dat maximaal 2 recreatieve appartementen per (bedrijfs)woning of woonboerderij worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    1. recreatieve appartementen niet in vrijstaande bijgebouwen mogen worden gerealiseerd.
  2. lid 8.1, sub l en toestaan dat gronden worden gebruikt voor de aanleg en/of bouw van een paardrijbak, mits:
    1. de voorzieningen worden gerealiseerd binnen een afstand van ten hoogste 120,00 m gerekend vanaf de voorgevel van een (bedrijfs)woning of woonboerderij;
    2. de voorzieningen alleen worden gerealiseerd en gebruikt ten behoeve van het eigen hobbymatig gebruik van de bewoners van een (bedrijfs)woning of woonboerderij;
    3. de gezamenlijke oppervlakte van de voorzieningen per (bedrijfs)woning of woonboerderij of woonboerderij niet meer bedraagt dan 2.400 m²;
    4. de afstand van de voorzieningen tot de perceelgrens niet minder bedraagt dan 10,00 m;
    5. de voorzieningen achter de achtergevel van de (bedrijfs)woning of woonboerderij worden aangelegd en/of worden gebouwd;
    6. de bouwhoogte van de lichtmasten niet meer bedraagt dan 10,00 m;
    7. er sprake is van objectgerichte verlichting;
    8. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
  3. lid 8.2, sub a voor nieuwe kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten categorie 2, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte die gebruikt wordt voor de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van de bebouwing met een maximum van 150 m² voor (bedrijfs)woningen;
    2. de oppervlakte die gebruikt wordt voor de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van de bebouwing met een maximum van 250 m² voor woonboerderijen;
    3. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    4. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    5. geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
    6. buitenopslag niet is toegestaan.
  4. lid 8.2, sub a en toestaan dat een bed and breakfast in een vrijstaand bijgebouw wordt gerealiseerd.
8.3.2 Beoordelingscriteria
De in lid 8.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen afbreuk wordt gedaan aan:
  1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. de milieusituatie;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. het waterbeheer;
  6. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
9.1 Afwijkingsbevoegdheden
 
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages, maar alleen als dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
  2. het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor het plaatsen van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 53 m.
9.2 Beoordelingscriteria
 
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 10.1, sub 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1, sub 1 met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde in lid 10.1, sub 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2, sub 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.2, sub 1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Lid 10.2, sub 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingplan Hoofdweg 264 Nijeholtpade.