direct naar inhoud van Toelichting
Plan: IJkenweg 12 - Zandhuizen
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0098.OVIJkenweg12-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

In de voormalige boerderij aan de IJkenweg 12 te Zandhuizen is sinds medio 2018 de zorginstelling Weltevrede gevestigd. De gemeente Weststellingwerf heeft indertijd medewerking verleend aan de planologisch-juridische basis voor deze zorginstelling door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning die tot stand is gekomen via de uitgebreide omgevingsvergunningsprocedure. De vergunning is verleend op 25 juli 2018.

Huize Weltevrede is succesvol. De zorginstelling onderscheidt zich door een huiselijke sfeer en de intensieve wijze van zorgverlening. Aangezien zorginstelling Weltevrede door de ligging in een rustige omgeving en de hoge kwaliteit aan zorgverlening in een duidelijke zorgbehoefte voorziet (er is sprake van een wachtlijst), is het noodzakelijk om de capaciteit uit te breiden. Bovendien genereren de huidige vijf kamers onvoldoende inkomsten om de noodzakelijke hoge kwaliteit aan zorgverlening voor de langere termijn te kunnen handhaven.

Met de indertijd doorlopen vergunningsprocedure is de bestemming niet gewijzigd. Op het perceel rust nu nog bestemming 'Wonen'. De eerder verleende vergunning om af te mogen wijken van het bestemmingsplan is voor een latere aanpassing (het uitbreiden van de zorginstelling) niet afdoende. De zorginstelling kan de uitbreiding namelijk niet binnen de geldende bestemming realiseren. Daarom wordt nu opnieuw een uitbegreide procedure doorlopen ten behoeve van een omgevingsvergunning 'afwijken van het geldende bestemmingsplan'.

Weltevrede biedt 24 uurszorg aan en dient dan ook te worden aangemerkt als zorginstelling. In de voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt de aanvaardbaarheid om af te mogen wijken van de bestemming 'Wonen' gemotiveerd. Met de afwijking van het geldende bestemmingsplan is voor het projectgebied een passende juridisch-planologische regeling uitgewerkt die recht doet aan de huidige en toekomstige gebruiks- en bebouwingssituatie en biedt de mogelijkheid voor het realiseren van de gewenste uitbreiding.

1.2 Ligging projectgebied

Het projectgebied aan de IJkenweg 12 te Zandhuizen ligt geheel binnen het kadastrale perceel 1003 (sectie O binnen kadastrale gemeente Noordwolde). Aan de oostzijde grenst het projectgebied aan een bosstrook. Op het perceel ten westen van de zorginstelling ligt een woonperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.OVIJkenweg12-VA01_0001.jpg"

Figuur 1. Ligging projectgebied

1.3 Geldende juridisch-planologische situatie

Uitgebreide omgevingsvergunning

In de huidige situatie is door middel van een uitgebreide omgevingsvergunning afgeweken van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' om de boerderij te kunnen verbouwen tot een zorginstelling. De uitgebreide omgevingsvergunning is verleend op 25 juli 2018.

Het voornemen om de zorginstelling uit te breiden is in de eerdere omgevingsvergunning nog niet aan de orde geweest. Daarom moet voor het projectvoornemen opnieuw een omgevingsvergunning worden aangevraagd.

Bestemmingsplan Buitengebied 2014

In het bestemmingsplan Buitengebied 2014 heeft het plangebied de enkelbestemming 'Wonen'. Binnen de bestemming 'Wonen' is een woning inclusief bijgebouwen toegestaan ten behoeve van de woonfunctie. Het oprichten van een zorginstelling past niet binnen de bestemming.

Verder is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing voor de bescherming van de (potentieel aanwezige) archeologische waarden. De beleidsdoelstelling van de gemeente Weststellingwerf binnen deze bestemming is dat archeologisch vooronderzoek uitgevoerd dient te worden bij projecten groter dan 50 m2. De uitbreiding is groter dan deze grens en daarom dient door Burgemeester en Wethouders te worden beslist of op grond van het rapport “Archeologisch basisonderzoek ten behoeve van de herziening Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Weststellingwerf” nader archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Om inzicht te krijgen in de bodemgesteldheid en archeologische verwachtingswaarde van het projectgebied zijn de Archeologische advieskaarten uit het Archeologisch basisonderzoek ten behoeve van de herziening van het geldende bestemmingsplan geraadpleegd. Uit deze kaarten volgt de conclusie dat nader onderzoek naar archeologische waarden niet nodig is (pararaaf 4.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.OVIJkenweg12-VA01_0002.jpg"

Figuur 2. Uitsnede van de plankaart van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 ingegaan op het projectvoornemen. In hoofdstuk 3 is een overzicht gegeven van het geldende en relevante ruimtelijke overheidsbeleid in het projectgebied. Een beschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden volgt daarop in hoofdstuk 4. Tot slot is in hoofdstuk 5 ingegaan op de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid van het project. De ruimtelijke onderbouwing telt verder verschillende bijlagen.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De woonboerderij is verbouwd tot een kleinschalige zorginstelling. De instelling biedt ruimte voor een vast verblijf van vijf senioren, ieder met een eigen slaapkamer. De bestaande verdieping van de schuur wordt gebruikt als kantoor, medische spreekkamer en crisisopvang (een cliënt die nergens plek kan verkrijgen en toch plek nodig heeft). Ook wordt de eerste verdieping van het huidige hoofdgebouw gebruikt als bedrijfswoning. Naast het bieden van een vast verblijf bestaan de (kleinschalige) activiteiten uit (zorg)behandeling, begeleiding en dagbesteding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.OVIJkenweg12-VA01_0003.jpg"

Figuur 3. Foto's van de zorginstelling in de huidige situatie

2.2 Projectopzet en ruimtelijke inpassing

Uitbreiding zorginstelling

De zorginstelling wil uitbreiden met nog eens zes zorgeenheden. De uitbreiding is voorzien ter plaatse van een bestaand bijgebouw aan de achterzijde van de boerderij. Het bestaande bijgebouw wordt gesloopt. De omgevingsvergunning biedt de mogelijkheid voor het realiseren van de gewenste uitbreiding. Daarbij wordt de nieuwe bebouwing binnen de thans geldende bestemming Wonen gerealiseerd; de tuin aan de achterzijde (noordzijde) wordt binnen de bestemming Agrarisch gerealiseerd.

Onderstaande afbeeldingen geven een beeld van de toekomstige situatie. De ontwerptekeningen zijn bijgevoegd bij deze ruimtelijke onderbouwing (Bijlage 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.OVIJkenweg12-VA01_0004.jpg"

Figuur 4. Situatietekening van het perceel met daarop de gewenste uitbreiding aangegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.OVIJkenweg12-VA01_0005.jpg"

Figuur 5. Dwarsdoorsnede

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.OVIJkenweg12-VA01_0006.jpg"

Figuur 6. Situatietekening van de uitbreiding met de gewenste indeling

Ruimtelijke en landschappelijke inpassing

De uitbreiding is zowel qua massa als situering passend bij, en ondergeschikt aan het hoofdgebouw. De boerderij blijft na uitbreiding het prominent aanwezige gebouw op het perceel en de uitbreiding vindt volledig achter de achtergevel van de boerderij plaats.

Het perceel voor wonen en zorg wordt niet vergroot. De uitbreiding komt ter plaatse van een vervallen bijgebouw van 40 m2 en krijgt ook weer de uitstraling van een ondergeschikt bijgebouw.

Qua materiaalkeuze wordt aangesloten bij de omliggende bebouwing, onder meer door middel van de kleurstelling en materialen die kenmerkend zijn voor het omliggend buitengebied.

Het erf wordt aan de noordzijde uitgebreid door een stuk van het aanliggend agrarisch perceel om te vormen naar erf/tuin. De groene inpassing van het noordelijk deel van het erf is nader onderbouwd en uitgewerkt in bijlage 2. Het daarbij te gebruiken sortiment is opgenomen in bijlage 3.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Wat betreft het rijksbeleid op het gebied van de ruimtelijke ordening, gaat het om het algemene kader ten aanzien van de inrichting van de ruimte voor wonen, werken, verkeer, recreatie, natuur en water. Dit ruimtelijk beleid van het Rijk is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011).

Deze structuurvisie geeft geen directe uitgangspunten voor deze ruimtelijke onderbouwing.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het projectgebied betreft een bestaand bebouwd perceel waar maatschappelijke voorzieningen reeds zijn toegestaan in het hoofdgebouw. Het project leidt niet tot een naar aard en omvang substantiële wijziging van het gebruik van het perceel en van bebouwing ten opzichte van de bestaande mogelijkheden. Gesteld kan worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder is daarmee niet van toepassing op het project.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in het vervolg van deze toelichting aangetoond dat de ontwikkeling wel leidt tot een zorgvuldige benutting van de ruimte en in die zin in overeenstemming is met de Ladder.

Conclusie

Op basis van vorenstaande kan worden aangegeven dat ten aanzien van dit projectvoornemen geen nationale belangen in het geding zijn en het projectvoornemen passend is in het ruimtelijke beleid van het Rijk.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân, vastgesteld op 13 december 2006.

De provincie Fryslân zet, meer dan voorheen, in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering, expliciet de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld.

Bij het streven naar een vitaal platteland, wordt ruimte geboden voor ontwikkelingen binnen de plaatselijke verhoudingen en kwaliteiten van het gebied. Voor de ontwikkeling van lokale en regionale bedrijvigheid, wordt in het buitengebied ruimte geboden.

Gestreefd wordt naar kwaliteitsverbetering van bestaande voorzieningen. Er is daarbij een verhoogde aandacht voor de landschappelijke inpassing. Gesteld kan worden dat er vanuit provinciaal beleid geen belemmeringen zijn voor de uitbreiding van de zorginstelling. De inrichting van het terrein past binnen de uitgangspunten van het Streekplan.

Verordening Romte Fryslân 2014

Provinciale Staten van Fryslân hebben op 25 juni 2014 de provinciale verordening ruimte vastgesteld. Enerzijds om de provinciale belangen te borgen, anderzijds om vooraf duidelijkheid richting gemeenten te geven over de provinciale belangen en de wijze waarop deze doorwerken naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het Streekplan krijgt daarmee een handzame en praktische vertaling die toepasbaar is bij het opstellen van plannen. De verordening zelf voorziet niet in nieuw beleid. Toekomstig nieuw provinciaal beleid zal via een herziening van de verordening door kunnen werken. De verordening is dus dynamisch en wordt regelmatig aangepast.

In de verordening is opgenomen dat in een ruimtelijk plan voor landelijk gebied geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden mogen worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies (artikel 1.1.1, onder 1). Het woonperceel is echter een bestaande stedelijke functie in het landelijk gebied. Het nieuwe bijgebouw wordt gerealiseerd binnen de bestaande contour van het woonperceel. De woon- en maatschappelijke functie in het landelijk gebied neemt hierdoor niet in omvang toe. Wel is een zorgvuldige inpassing van het bijgebouw belangrijk. In artikel 2.1 van de verordening wordt aandacht gevraagd voor een zorgvuldige inpassing van functies in het landelijk gebied, met oog op de ruimtelijke kwaliteit. In paragraaf 2.2 is ingegaan op de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteit. Hieruit blijkt dat met de nieuwe invulling er vrijwel geen verandering in het ruimtelijk beeld ontstaat. De invulling van het projectgebied doet geen afbreuk aan de landschappelijke karakteristiek. Het projectvoornemen is dan ook goed ingepast in de omgeving.

Conclusie

Het projectvoornemen is opgesteld in lijn met het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan Buitengebied 2014

Het gebruik als zorginstelling en de uitbreiding hiervan is in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' niet toegestaan binnen de bestemming 'Wonen' en binnen de bestemming 'Agrarisch'.

Een zorginstelling moet in het bestemmingplan gekoppeld worden aan de bestemming 'Maatschappelijk'. In het bestemmingsplan Buitengebied is de bestemming 'Maatschappelijk - zorg' opgenomen. Binnen deze bestemming worden de mogelijkheden geboden voor een uitbreiding van een zorginstelling. Het is binnen deze bestemmingsregels mogelijk de bestaande totale oppervlakte van bedrijfsgebouwen per bestemmingsvlak te vergroten met maximaal 50% tot een maximum van 1.000 m2.

In het kader van een snellere procedure wordt er in dit specifieke geval niet voor gekozen het bestemmingsplan te herzien en de bestemming 'Maatschappelijk - Zorg' toe te passen. Via de omgevingsvergunningsprocedure blijft de huidige bestemming intact en verleent het college van B&W - na daarvoor een verklaring van geen bezwaar van de raad te hebben ontvangen - toestemming voor de realisatie van de uitbreiding van de zorginstelling in afwijking van de geldende bestemming.

Nota van uitgangspunten Functieverandering en -verbreding

In de Nota van Uitgangspunten Functieverandering en -verbreding uit 2011 is opgenomen dat zorgboerderijen mogelijk zijn in de oorspronkelijke boerderijgebouwen. Deze beleidsnota is opgesteld als onderdeel van het bestemmingsplan Buitengebied. Aan deze nota wordt met de uitbreiding niet voldaan. Voor deze beleidskeuze is destijds gekozen om behoud van waardevolle boerderijgebouwen te stimuleren. Aan de strekking van deze beleidsgedachte wordt wel voldaan. Het bedrijf blijft in de boerderij gevestigd. Daarnaast komt de nieuwbouw ter plaatse van een te slopen vervallen bijgebouw die weer de uitstraling van een karakteristiek bijgebouw krijgt. De ontwikkeling wordt daarnaast verder gerechtvaardigd doordat het project voldoet aan de omgevingsvisie en omdat de uitbreiding voorziet in een dringende behoefte.

Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Weststellingwerf vervangt het Structuurplan 2000 – 2015. Deze Omgevingsvisie is opgesteld in nauwe samenspraak met de bevolking, het bedrijfsleven, de agrarische sector, de politiek en andere belanghebbenden. Hierin wordt op hoofdlijnen de toekomstvisie in deelonderwerpen uitgewerkt. Deze visie is bedoeld als een dynamisch document, dat wordt aangepast en aangevuld als daaraan behoefte bestaat.

De ontwikkeling is conform de uitgangspunten van de gemeentelijke Omgevingsvisie, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 12 juni 2019. Er wordt voldaan aan de Weststellingwerf Stellingen. Het gaat hier om een initiatief dat past binnen de landelijke identiteit van Weststellingwerf, waarbij zorgvuldig wordt omgegaan met de ruimte en waarbij de ontwikkeling bijdraagt aan het herkenbaar houden van het landschap.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten en planologische randvoorwaarden

Het uitgangspunt voor een ruimtelijk plan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk komen een aantal omgevings- en milieuaspecten aan de orde die voorwaarden kunnen stellen aan dit project.

4.1 (Milieu)hinder van bedrijvigheid

Beleidskader

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies, zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies, zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied). De grootst aangegeven afstand is bepalend.

Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is op die punten sprake van een goede ruimtelijke ordening. De genoemde maten zijn evenwel richtinggevend en met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. De richtafstanden zijn overigens niet alleen gekoppeld aan de milieucategorie van een te beoordelen bedrijf / voorziening maar ook aan de karakterisering van de omgeving. Zo kan in geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding, worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtafstand met één afstandsstap worden verkleind.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij moet worden vastgesteld of de geurbelasting als gevolg van veehouderij op de gevels van een kwetsbaar object (zoals woningen of een zorginstelling) binnen de kaders uit deze wet valt. Gemeenten zijn bevoegd om middels een gemeentelijke geurverordening andere waarden voor onder andere de afstand tot geurgevoelige objecten vast te stellen.

In de gemeente Weststellingwerf geldt in de bebouwde kom een afstand van 50 meter vanaf een emissiepunt ten opzichte van geurgevoelig object. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 25 meter.

Toetsing

Op basis van de richtafstandenlijst van de VNG publicatie kan de zorginstelling worden ingedeeld in categorie 1 (SBI-2008 8653: 'Dagverblijf'). Voor dit type instelling is het aspect geluid bepalend voor de minimale afstand tot een milieugevoelig object. Hierbij wordt voor dit type instelling een minimum afstand van 10 m tot gevoelige objecten aanbevolen. De meest nabijgelegen woning ligt op ruim 100 m afstand van de bestemmingsgrens van de zorginstelling. Daarmee is hinder van de uit te breiden zorginstelling op de gevels van gevoelige functies niet aan de orde.

Een zorginstelling is een milieuhinder gevoelige functie. Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen moet ook nagegaan worden of er sprake is van hinder die wordt veroorzaakt door nabijgelegen bedrijvigheid ten aanzien van de zorginstelling.

In het voorliggend project is sprake van een geurgevoelig object. Het dichtstbij gelegen emissiepunt van een stal ligt op een afstand van ruim 210 meter en voldoet daarmee ruim aan de normafstand van 25 meter. Andersoortige milieuhinder van nabijgelegen bedrijven is niet aan de orde.

Van hinder van bedrijvigheid is ten aanzien van het voorliggende project geen sprake. Dit aspect vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.2 Bodemkwaliteit

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen bij ruimtelijke plannen en projecten in het kader van de Wet bodembescherming te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

De ontwikkeling vindt plaats op een erf met een reeds bestaande woon- en zorgfunctie. Het is niet aannemelijk dat de gronden door het huidige gebruik verontreinigd zijn. Uit raadpleging van het Bodemloket blijkt dat op het perceel ooit een sloot is gedempt. De resultaten van het uitgevoerde (historische) bodemonderzoek geven aan dat rondom deze sloot de (voormalige) activiteiten en/of de onderzoekslocatie voldoende zijn onderzocht in het kader van de Wet bodembescherming. Er is geen sprake van een verdachte locatie.

Omdat de historie van het deel waar de sloot lag vergelijkbaar is met het deel waar de gewenste uitbreiding is voorzien, is de voorlopige conclusie dat de bodemkwaliteit geen beletsel vormt voor de uitvoerbaarheid van het project. Mogelijk moet deze conclusie uiteindelijk bij de verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de uitbreiding door middel van bodemonderzoek volgens de NEN 5750 worden bevestigd.

Geacht wordt dat het aspect bodemkwaliteit de uitvoerbaarheid van het project niet in de weg staat.

4.3 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het project te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het projectgebied ten behoeve van de inventarisatie op 11 december 2019 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Dit onderzoek is gerapporteerd in Bijlage 4 bij deze toelichting. Uit dit onderzoek komt het volgende naar voren.

Soortenbescherming

Uit de uitgevoerde ecologische inventarisatie blijkt komt naar voren dat er binnen het plangebied mogelijk jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Om aan te tonen, dan wel uit te sluiten dat verblijfplaatsen aanwezig zijn, is nader onderzoek nodig. Op basis van het nader onderzoek kan worden bepaald of negatieve effecten op vleermuizen optreden en of een ontheffing van de Wnb moet worden aangevraagd. In verband met de soortbescherming van de Wnb is daarnaast nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels.

Nader onderzoek vleermuizen

Om aan te tonen, dan wel uit te sluiten dat verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, is nader onderzoek uitgevoerd (Bijlage 5).

Er is in zowel de kraamperiode als de paarperiode geinventariseerd. Er werden geen zwermende of in- en uitvliegende dieren, die duiden op de aanwezigheid van een (kraam)verblijfplaats waargenomen. Tijdens de bezoeken zijn geen belangrijke vliegroutes van vleermuizen in of langs het plangebied vastgesteld. Geconcludeerd kan worden dat bij de werkzaamheden geen verblijfplaatsen van vleermuizen verloren gaan.

Gebiedsbescherming

Uit het onderzoek blijkt verder dat het project geen invloed heeft op beschermde natuurgebieden.

Omdat de emissie van stikstof als gevolg van de uitvoering van dit project nadelige gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van nabij gelegen Natura 2000-gebieden is beoordeeld of de uitbreiding van de zorginstelling leidde tot een ontoelaatbare depositie van stikstof op deze gebieden. Daarvoor is de stikstofemissie die tijdens de bouw en het gebruik van de uitbreiding van het wooncomplex berekend en beoordeeld met behulp het programmapakket AERIUS (18 december 2019, Bijlage 6). Uit de berekening met AERIUS blijkt dat er geen sprake is van een extra stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar.

Conclusie

Op basis van de ecologische inventarisatie en het nader onderzoek naar vleermuizen kan worden gesteld dat er geen negatieve effecten optreden voor beschermde soorten en gebieden. Daarom is voor het plan op deze locatie geen ontheffing voor de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig en is het plan ten aanzien van ecologie uitvoerbaar.

4.4 Erfgoed

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied te bevatten. Voor zover in een projectgebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische restanten rekening wordt gehouden.

Archeologie

De in het projectgebied gelegen gronden zijn aangewezen als ‘Waarde – Archeologie’. Deze aanduiding zorgt ervoor dat behoud, versterking en/of herstel van archeologische waarden geborgd is. Voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van deze aanduiding geldt het volgende:

“Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² dient, alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door Burgemeester en Wethouders te worden beslist of op grond van het rapport “Archeologisch basisonderzoek ten behoeve van de herziening Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Weststellingwerf”, opgenomen als bijlage 4, behorende bij deze regels, nader archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.”

Om inzicht te krijgen in de bodemgesteldheid en archeologische verwachtingswaarde van het projectgebied zijn de Archeologische advieskaarten uit het Archeologisch basisonderzoek ten behoeve van de herziening Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Weststellingwerf geraadpleegd (figuur 7 en 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.OVIJkenweg12-VA01_0007.jpg"

Figuur 7. Fragment uit de Archeologische advieskaart voor de periode Steentijd-Bronstijd (RAAP-rapport 2607, kaartbijlage 5, bijlage 11 van het Bestemmingsplan Buitengebied 2014)

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.OVIJkenweg12-VA01_0008.jpg"

Figuur 8. Fragment uit de Archeologische advieskaart voor de periode IJzertijd en later (RAAP-rapport 2607, kaartbijlage 5, bijlage 11 van het Bestemmingsplan Buitengebied 2014)

Voor het projectgebied geldt dat voor zowel de periode Steentijd-Bronstijd als voor de periode IJzertijd en later een archeologisch onderzoek nodig is voor ingrepen groter dan 5.000 m2. Een nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk, omdat de beoogde ontwikkeling en het projectgebied veel kleiner is.

Cultuurhistorie

Het projectgebied is gelegen in de Zuidelijke Wouden van Friesland. Het gebied heeft de volgende kernkwaliteiten:

  • Afwisseling van open, halfopen tot besloten landschap;
  • De hoofdstructuur wordt bepaald door overwegend open brede beekdalen in de midden- en benedenlopen met parallel daaraan de zandruggen met bebouwing en met van beplanting voorziene hoofdwegen;
  • Verkavelingsrichting haaks op de hoofdwegen, veelal van beplanting voorzien;
  • Afwisseling van rationele regelmatige structuren en plaatselijk onregelmatige structuren;
  • Plaatselijke reliëfverschillen;
  • Specifieke vormen van kleinschalige esstructuren;
  • Structurerende elementen als bossen / natuurterreinen, beken, vaarten, wijken, landgoederen, (hout)wallen, houtsingels, bosstroken, pingoruïnes, lint- en vaartdorpen, wegen en paden met laan-beplanting.

Om te toetsen of belangrijke cultuurhistorische waarden worden geraakt door de ontwikkeling, is de CHK (Cultuurhistorische Kaart Fryslân) geraadpleegd. Binnen het projectgebied bevinden zich geen noemenswaardige cultuurhistorische waarden of elementen. Er worden dan ook geen cultuurhistorische waarden aangetast.

Conclusie

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat de voorgenomen uitbreiding van de zorginstelling niet gehinderd wordt door archeologische of cultuurhistorische waarden.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het project is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Op basis van deze kaart blijkt dat in de omgeving van het projectgebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Ook maakt de omgevingsvergunning en de voorgenomen ontwikkeling geen risicoveroorzakende inrichtingen mogelijk in het projectgebied.

De uitbreiding van de zorginstelling is wat betreft externe veiligheid uitvoerbaar.

4.6 Water

Een belangrijk onderdeel van de planvorming is de watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante plannen en besluiten. Ook wordt het waterschap op deze wijze vroegtijdig in de planvorming betrokken.

Het projectgebied ligt in het beheersgebied van het Wetterskip Fryslân. De watertoets is bij het waterschap kenbaar gemaakt via de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap heeft op het project gereageerd met een wateradvies (Bijlage 7).

Toename verharding

Door de ontwikkeling neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe, met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig de versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Het is verboden om zonder watervergunning meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied te bebouwen of verharden. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater.

Door de uitbreiding van de zorginstelling neemt het verhard oppervlak met circa 285 m2 toe. Het bijgebouw van ongeveer 40 m2 wordt gesloopt ten behoeve van de gewenste uitbreiding. Daarmee bedraagt de netto toename van verhard oppervlak circa 245 m2. Wetterskip Fryslân hanteert standaard een compensatiepercentage van 10%. Voor het projectgebied betekent dat een te compenseren wateroppervlak van 25 m2.

Bij de terreininrichting wordt rekening gehouden met de watercompensatie door de bestaande sloot aan de achterzijde van de bebouwing te verbreden zodat hier de benodigde 25 m2 kan worden gecompenseerd.

Het aspect water vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.7 Geluidhinder

Wettelijk kader

In de Wet geluidhinder is bepaald dat elke weg een zone heeft, waarbinnen onderzoek plaats moet vinden naar de geluidbelasting aan de gevels van nieuw te bouwen woningen en gebouwen ten behoeve van andere geluidgevoelige functies. Een uitzondering geldt voor:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur.

Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder wordt voldaan.

Toetsing

De bestaande woning valt binnen de geluidszone van de IJkenweg. Dit is een weg in het buitengebied met een maximaal toegestane snelheid van 60 km/uur en is een verkeersluwe weg die vrijwel alleen voor bestemmingsverkeer dient.

Het projectvoornemen betreft de uitbreiding van een bestaande zorginstelling. Omdat er nieuw wordt gebouwd betekent dit formeel gezien dat er aangetoond moet worden dat het woon- en leefklimaat in het nieuwe deel goed is.

De IJkenweg is overduidelijk ondergeschikt, met een beperkte verkeersfunctie en verkeersintensiteit. Bovendien vindt de uitbreiding plaats achter de bestaande boerderij die de nieuwbouw door haar ligging afschermt. Op grond van deze factoren kan gemotiveerd worden gesteld dat het woon- en leefklimaat in het nieuwe gedeelte goed is, zonder dat er een noodzaak is om akoestisch onderzoek te verrichten.

Conclusie

Ten aanzien van geluidhinder mag het project uitvoerbaar worden geacht.

4.8 Verkeer, parkeren en luchtkwaliteit

Normaliter wordt de verkeers- en parkeerprognose bepaald op basis van kengetallen van de CROW. Voor een zorginstelling als deze heeft de CROW geen kengetallen. Het huidige gebruik is daarom als basis voor de verkeersprognose gebruikt, waarbij voor de gewenste uitbreiding gebruik is gemaakt van een worst-case scanario met een hoog autogebruik van gebruikers en bezoekers. Het werkelijke gebruik zal hierdoor vermoedelijk lager uitvallen dan hier verondersteld.

Verkeersgeneratie 

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is het verkeer van en naar het gebouw opgenomen, waarbij gebruik is gemaakt van realistische aannames. In dit geval is rekening gehouden met 10 extra verkeersbewegingen per etmaal licht verkeer van en naar het projectgebied. Er is uitsluitend sprake van extra verkeer als gevolg van bezoekers. Door de uitbreiding van het bedrijf neemt het aantal personeelsleden niet toe, noch is er sprake van extra leveranties.

Verkeersveiligheid

Het project vormt geen belemmering voor de verkeersveiligheid van de 60-km weg. De hulpdiensten (brandweer, ambulance) kunnen op het erf hun voertuigen dichtbij de voor- en achteringang parkeren om snel hulp te kunnen bieden. Hiermee is bij de indeling van de parkeerplaatsen op het erf rekening gehouden.

Parkeren

Uitgangspunt is dat parkeren op eigen terrein plaats moet vinden. Voor het parkeren is de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' als uitgangspunt genomen. Voor verpleeg- en verzorgingshuizen wordt 0,5 - 0,7 parkeerplaatsen per wooneenheid aangehouden. Voor 11 woonunits bedraagt het aantal benodigde parkeerplaatsen daarmee 6-8. Op eigen terrein zijn er in de nieuwe situatie 12 parkeerplaatsen gepland. Gezien de ruimte mag geacht worden dat op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen zijn voorzien. Van parkeerproblemen zal geen sprake zijn.

Luchtkwaliteit

Toetsingskader
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.471 auto's (bij 100% autoverkeer), dan wel 165 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per dag leidt (grenswaarden 2020). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op hun website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10-normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5-normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.

Afweging
Op grond van de nibm-tool (versie 2019) is een project pas in betekende mate bij een toename van het aantal verkeersbewegingen met ruim 1.270 per dag, waarvan 2% vrachtverkeer (weekdaggemiddelde). Het project heeft betrekking op uitbreiding van een zorginstelling. Gezien de aard van het project is de inschatting dat er sprake is van een toename van verkeer. Het aantal extra verkeersbewegingen blijft echter ruim onder het genoemde aantal van 1.270 Het project blijft daarmee onder de nibm-grens en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.

4.9 M.e.r.-beoordeling

Kader

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

Afweging

Het project maakt een uitbreiding mogelijk van een bestaande zorginstelling. Deze activiteit komt niet voor op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Een m.e.r.-beoordeling zoals het Besluit dat bedoelt, is niet aan de orde. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals opgenomen in dit hoofdstuk, blijkt verder dat het project geen belangrijke effecten op de omgeving heeft. Ook op grond hiervan is een verdere beoordeling in het kader van een m.e.r.-procedure niet noozakelijk.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikt de gemeente over de mogelijkheid tot het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van een bouwplan als bepaald in artikel 6.12 Wro en 6.2.1 Bro moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

In dit geval wordt er een overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer, waarin het kostenverhaal is geregeld. Hierin wordt ook rekening gehouden met mogelijke planschade. De vaststelling van een exploitatieplan bij de omgevingsvergunning is dan ook niet nodig.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

De initiatiefnemer heeft ten aanzien van het project om uit te breiden een principeverzoek neergelegd bij de gemeente en is in overleg getreden over de te volgen procedure. De gemeente heeft in een principeuitspraak aangegeven positief tegenover het voornemen te staan en medewerking te willen verlenen aan een bestemmingsplanprocedure of omgevingsvergunning.

De ruimtelijke onderbouwing is voor vooroverleg naar provincie Fryslân gestuurd. De provincie heeft twee opmerkingen en kan voor het overige instemmen met het plan (zie ook bijlage 8):

  • De provincie wil graag dat in de onderbouwing van het project de landschappelijke context meer wordt betrokken. Dat is gebeurd in bijlage 2 bij deze onderbouwing.
  • Daarnaast vraagt de provincie om de stikstofdepositieberekening te herhalen, omdat de eerder toegestuurde berekening nog was gebaseerd op een oudere versie van AERIUS. In bijlage 6 is een correcte berekening opgenomen. Daaruit blijkt (opnieuw) dat er geen overschrijding van de stikstofdepositienorm van 0,00 mol/ha/jaar op voor stikstof gevoelig Natura 2000-gebied plaatsvindt.

Ontwerp

De aanvraag omgevingsvergunning, tezamen met alle relevante bijbehorende stukken, wordt als ontwerp zes weken ter inzage gelegd. Eenieder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. De resultaten worden te zijner tijd in dit hoofdstuk vermeld.