direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wolvega - Grote vuurvlinder
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0098.GroteVuurvlinder-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op deelgebied 1 van de uitbreidingswijk Lindewijk aan de oostflank van Wolvega. Het bestemmingsplan Lindewijk - deelgebied 1 is op 24 september 2018 vastgesteld en maakt in de Grote vuurvlinder vrijstaande woningen mogelijk. Deze kavels zijn moeilijk verkoopbaar gebleken. Een ontwikkelaar heeft daarom een plan ontwikkeld ten behoeve van 8 twee-onder-een kapwoningen in dit gebied. Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan.

Met dit bestemmingsplan wil de gemeente de realisatie van deze twee-onder-één-kapwoningen juridisch-planologisch faciliteren.

De overige woningen die de ontwikkelaar buiten dit gebied wil realiseren, passen binnen de regeling van het geldende bestemmingsplan en zijn om deze reden niet opgenomen in het plangebied van dit bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het zuidoostelijke deel van Wolvega en ligt aan de Grote vuurvlinder nabij de kruising met de Lycklamaweg. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.GroteVuurvlinder-VA01_0001.jpeg"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Een uitsnede van het plangebied van dit bestemmingsplan met de omliggende bestemmingsplannen zoals opgenomen op de website ruimtelijkeplannen.nl is weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.GroteVuurvlinder-VA01_0002.jpeg"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan op ruimtelijkeplannen.nl (pdok.nl)

Het deel van het plangebied waar de twee-onder-één-kapwoningen zijn beoogd, is voorzien van de bestemming Wonen - 1. De gronden zijn hier bestemd voor:

a. woningen, al dat niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep;

met daaraan ondergeschikt:

b. tuinen, erven en binnenterreinen;

c. voet- en fietspaden en op- en inritten;

d. parkeervoorzieningen;

e. groenvoorzieningen;

f. speelvoorzieningen

g. water;

h. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen

met daarbij behorende;

i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

Uit de bouwregels volgt dat hoofdgebouwen vrijstaand dienen te worden gebouwd. Een hoofdgebouw dient in, of ten hoogste 6 meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd. De maximale bouwhoogte bedraagt 11 meter en de maximale goothoogte 6 meter. de afstand tussen het hoofdgebouw en de (niet aangebouwde) zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 meter. De Dakhelling bedraagt minimaal 40 graden en maximaal 55 graden.

Omdat het voorliggende initiatief niet kan voldoen aan de bouwregels, het gaat immers om de bouw van 8 twee-onder-één-kapwoningen, waar uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan, is dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld. Tevens bedraagt de dakhelling van de beoogde woningen 38 graden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten volgt. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

De afbakening van het plangebied is weergegeven op de luchtfoto in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.GroteVuurvlinder-VA01_0003.jpeg"

Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie (pdok.nl)

Het plangebied ligt in het oosten van Wolvega en maakt deel uit van de nieuwbouwwijk Lindewijk deelgebied 1. In de huidige situatie zijn de gronden van het plangebied bouwrijp gemaakt en met gras bezaaid. In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woonfuncties van toepassing. Op ongeveer 80 meter afstand van het plangebied is een maatschappelijke functie aanwezig. Op ongeveer 100 meter van het plangebied is ook een horecafunctie aanwezig, een hotel.

2.2 Beschrijving initiatief

Het voorgenomen initiatief van de ontwikkelaar maakt in totaal de ontwikkeling van 6 vrijstaande woningen, 8 twee-onder-één-kapwoningen en 14 rijwoningen mogelijk. Hieronder is een figuur opgenomen van de voorgenomen ontwikkeling. De realisatie van de 6 vrijstaande woningen en de 14 rijwoningen is binnen het huidige plan mogelijk. Dit bestemmingsplan voorziet alleen in de realisatie van de 8 twee-onder-één-kapwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.GroteVuurvlinder-VA01_0004.png"

Figuur 2.2 Plattegrond gehele ontwikkeling, in het rood het plangebied aangegeven.

Twee-onder-één-kapwoningen

De twee-onder-één-kapwoningen kennen twee types, E en F. In figuur 2.3 en 2.4 zijn straatbeelden van de voorgenomen woningen opgenomen. De twee-onder-één-kapwoningen bestaan uit twee bouwlagen met kap en worden tevens voorzien van een aanpandige garage. De dakhelling bedraagt 38 graden. Alle woningen worden met de voorgevel richting de weg gepositioneerd. De woningen krijgen een bouwhoogte van circa 10 meter en een goothoogte van circa 5.7 meter. In figuur 2.5 is een dwarsdoorsnede van de woning, inclusief maatvoeringen weergegeven. De woningen worden ieder met een eigen oprit ontsloten op de aansluitende woonstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.GroteVuurvlinder-VA01_0005.png"

Figuur 2.3 Straatbeeld type e

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.GroteVuurvlinder-VA01_0006.png"

Figuur 2.4 Straatbeeld type f

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.GroteVuurvlinder-VA01_0007.png"

Figuur 2.5 Afmetingen twee-onder-één-kapwoningen

Verkeer en parkeren

Autoverkeer wordt via de Grote vuurvlinder naar de Lycklamaweg geleid. Deze weg sluit aan op de A32 van waaruit Wolvega wordt ontsloten op het hoofdwegennet. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van 8 twee-onder-één-kapwoningen mogelijk. De verkeersgeneratie bedraagt 70 motorvoertuigen per etmaal op basis van CROW publicatie 318. Hierbij wordt uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' en de het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Dit geringe aandeel extra verkeer wikkelt zich af over de Grote vuurvlinder richting de Lycklamaweg en zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. De parkeerbehoefte bedraagt 18 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte van 2,2 parkeerplaatsen per woning, wordt grotendeels binnen de kavels opgelost. Ook worden er parkeerstroken aan de wegzijden gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) heeft het Rijk de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving geformuleerd. De NOVI is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en sorteert voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In de NOVI is een tabel opgenomen van de nationale belangen in relatie tot de eerdere visie (SVIR) en de nog geldende uitvoeringsregels (Barro, Bro en straks het Besluit kwaliteit leefomgeving). In de NOVI zijn de volgende 21 nationale belangen en opgaven opgenomen.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Beleid

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toetsing

Het plangebied ligt binnen het stedelijk gebied. De gronden hebben in het geldende bestemmingsplan al de bestemming wonen en kunnen voor woondoeleinden gebruikt worden. Tevens is het plangebied gezien de ligging nabij de snelweg zeer goed ontsloten. Hiermee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Wat betreft de kwantitatieve behoefte, blijkt uit onderzoek (zie hiervoor paragraaf 3.3) dat er behoefte is naar het aantal woningen dat in het plangebied mogelijk wordt gemaakt.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan Fryslân

Beleid

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân, vastgesteld op 13 december 2006.

De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld.

Wolvega is in het streekplan ingedeeld als regionaal centrum en vormt daarmee een schakel tussen de omliggende kleine dorpen en de stedelijke centra in de provincie. Het beleid is er op gericht om deze regionale functie waar mogelijk te versterken door in te zetten op bundeling en concentratie van wonen en werken en een robuust draagvlak voor voorzieningen.

Voor een vitaal en leefbaar platteland wordt ingezet op een sterke positie van de kernen die een duidelijke regionale verzorgingsfunctie hebben, zoals Wolvega. Ten aanzien van woningbouw wordt uitgegaan van een meer dan evenredige woningtoename in de regionale centra. Dit betekent dat schaal en omvang van de woningbouw de plaatselijke verhoudingen van zo’n kern in dat geval kunnen overstijgen en dat naast de lokale behoefte tevens voor de regionale behoefte mag worden gebouwd. Vanuit het oogpunt van een zorgvuldig ruimtegebruik geldt voorts dat in eerste instantie gekeken dient te worden naar mogelijkheden om nieuwe woningen in bestaand bebouwd gebied op te vangen. Een accent dient te worden gelegd op woningbouwlocaties in de nabijheid van een knooppunt van openbaar vervoer. Deze dienen zoveel mogelijk te worden benut. Daarnaast wordt belang gehecht aan de recreatieve verbindingen met de omgeving, het zo genoemde ‘uitloopgebied’. Lindewijk is expliciet genoemd in het streekplan als uitbreidingslocatie.

Toetsing

De ontwikkeling past binnen het beleid, omdat de ontwikkeling voorziet in verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van bestaand stedelijk gebied en Lindewijk is expliciet genoemd als uitbreidingslocatie voor woningbouw.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân

Beleid

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden en in 2018 partieel herzien. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Tot het bestaand stedelijk gebied van een kern rekent de provincie het (aaneengesloten) gebied met stedelijke functies (woonbebouwing, bedrijfsbebouwing in brede zin en maatschappelijke functies), waaronder mede begrepen de daarbij behorende voorzieningen (inclusief groenvoorzieningen) en verkeersinfrastructuur.

In artikel 3.1.1 van de verordening zijn regels opgenomen ten aanzien van Wonen. Daarin is aangegeven dat een ruimtelijk plan een woningbouwproject kan bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan indien het project niet meer dan 11 woningen bevat en in de plantoelichting is gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

Toetsing

Er wordt voor dit bestemmingsplan voldaan aan de regels van de provinciale verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Weststellingwerf, ruimte voor kwaliteit

Beleid

Met omgevingsvisie Weststellingwerf, ruimte voor kwaliteit van juni 2019 zet de gemeente Weststellingwerf een nieuwe koers in. De omgevingsvisie beschrijft de kaders voor ontwikkelingen in de leefomgeving. Inwoners hebben mee gedacht bij de totstandkoming van deze omgevingsvisie. Daarbij komt dat de omgevingsvisie ruimte biedt voor initiatieven vanuit de samenleving.

Binnen de gemeente Weststellingwerf zijn twee hoofdkernen aan te merken. Het gaat hierbij om Noordwolde en Wolvega. Met name door de ligging aan hoofdinfrastructuur is Wolvega door de jaren heen harder gegroeid dan de overige Weststellingwerfse dorpen. De gemeente heeft daar op ingespeeld door de grotere woonwijken en belangrijke voorzieningen in deze beide kernen te concentreren. Momenteel woont tweederde van de bevolking van Weststellingwerf in Wolvega en Noordwolde. Wolvega heeft daarbij een duidelijke verzorgingsfunctie op de schaal van de gemeente als geheel. Als gevolg van dit beleid kunnen in Weststellingwerf voorzieningen worden aangeboden die anders naar alle waarschijnlijkheid niet (meer) aanwezig zouden zijn. Er is dan ook alle reden om dit beleid voort te zetten. Weststellingwerf zal daarom in Wolvega en Noordwolde blijven investeren in kwaliteitsverbetering van woonwijken en centrumvoorzieningen.

Toetsing 

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van 8 twee-onder-één-kapwoningen mogelijk binnen het gebied Lindewijk. Deze wijk is expliciet aangewezen als ontwikkelingsgebied. Daarbij is aangegeven dat oog is voor woningbouw in alle categorieën. De ontwikkeling die onderliggend plan mogelijk maakt past binnen de Omgevingsvisie Weststellingwerf.

3.3.2 Woonvisie gemeente Weststellingwerf

Beleid

De Woonvisie gemeente Weststellingwerf (vastgesteld op 27 februari 2017) is richtinggevend voor de woningbouw in de periode 2017-2021. De woningmarkt verandert door demografische- en economische ontwikkelingen en door gewijzigd rijksbeleid. Dit plaatst de gemeente voor nieuwe uitdagingen en vraagt om een actuele blik op bekende thema’s:

  • a. demografie en een veranderende woningvraag: Weststellingwerf krijgt steeds meer te maken met
    demografische veranderingen in de vorm van ontgroening en vergrijzing. Deze trend heeft tot gevolg:
    • 1. een toenemende vraag naar levensloopbestendige- en seniorenwoningen;
    • 2. een toename van kleinere huishoudens.
  • b. scheiding van wonen en zorg;
  • c. verstedelijking: in het algemeen is er een trek waarneembaar naar grotere concentraties van voorzieningen. Grotere aantallen mensen kiezen voor kleinstedelijke woonmilieus.

De veranderende samenstelling van de samenleving leidt tot een veranderende vraag naar woningen. Voor Wolvega betekent deze trend dat het aantal huishoudens voorlopig nog blijft toenemen, maar naar verwachting na 2035 zal afvlakken. Deze stabilisatie gaat gepaard met een verandering in de bevolkingssamenstelling: minder gezinnen, vergrijzing, een toename van 1- en 2-persoonshuishoudens. De trend is dat senioren in de gemeente op zoek zijn naar appartementen, maar daarnaast ook in een ruime grondgebonden woning willen blijven wonen, zij het kleiner dan de standaard eengezinswoning. Een grote tuin wordt steeds lastiger te onderhouden, maar een kleine tuin of patio is gewenst. De eennpersoonshuishoudens betreffen naast zelfstandig wonende jongeren ook alleenstaande senioren, die door de ontwikkelingen in de zorg langer zelfstandig wonen. Dit heeft consequenties voor de grootte van woningen / kavels en voor de financiering van woningen. De landelijke trend om meer woningen te bouwen in de middenhuur is ook in Wolvega mogelijk (prijsniveaus tussen circa € 700-900). In dit verband is het ook interessant om te noemen dat bewoners naar het totaalplaatje van de woonlasten kijken (dus inclusief de energielasten).

Het rijksbeleid van scheiden van wonen en zorg betekent dat steeds meer zorgbehoevenden langer in de huidige woning blijven wonen. Voor mensen die dat niet kunnen moeten passende woningen worden aangeboden. Maar de vraag is of deze scheiding op termijn wenselijk is. De trend is namelijk dat er een

toenemende vraag is naar zorg en comfort. Dit leidt tot nieuwe woonconcepten, zoals levensloopwoningen, mantelzorg, maar ook collectief wonen. Senioren die doorstromen laten vervolgens een woning achter voor gezinnen (doorstroming). Om langer zelfstandig wonen mogelijk te maken speelt ook de directe woonomgeving een rol. De openbare ruimte moet ‘senior-proof’ worden ontworpen, voorzieningen en ondersteuning moeten (op afroep) beschikbaar zijn en er is behoefte aan sociaal contact, comfort en veiligheid.

De trend dat mensen liever in kleinstedelijke woonmilieus willen wonen is duidelijk waarneembaar in Wolvega. Van de nu gerealiseerde woningen in de Lindewijk komt circa 35% van de bewoners van buiten de gemeente. Dit heeft onder andere te maken met de goede ligging in de regio Heerenveen-Zwolle en de goede bereikbaarheid via weg en spoor. De landelijke trend is dat het gebruik van het openbaar vervoer blijft toenemen en dus ook het aantal reizigers op station Wolvega. Naar verwachting zet de trend door dat er overloop is vanuit de regio Zwolle en dat de woningvraag gunstig wordt beïnvloed door het relatief gunstige prijsniveau in de gemeente gecombineerd met de goede bereikbaarheid. Lindewijk kan dus ook in de komende jaren de woningvraag uit de wijdere regio bedienen.

Toetsing

Met voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van 8 twee-onder-één-kapwoningen mogelijk gemaakt. Alhoewel dit aantal woningen op basis van het geldende bestemmingsplan ook al mogelijk was is, hierbij sprake van een feitelijke toename van het aantal woningen. Uit de woonvisie blijkt dat woningen toevoegen alleen daar gewenst is waar in de toekomst behoefte is aan nieuwe woningen. Nieuwbouw moet geconcentreerd worden in de grotere kern van Wolvega. Hiervan is in onderliggende plan sprake. Naar aanleiding van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling in dit bestemmingsplan voldoet aan de woonvisie.

3.3.3 Welstand en beeldkwaliteit

Beleid

Voor de nieuw te bouwen woningen in het plangebied zijn de welstandsregels van het Beeldkwaliteitsplan, Wolvega Lindewijk - Deelgebied 1 van toepassing.

Toetsing

Het plangebied is in het beeldkwaliteitsplan gelegen in het deelgebied 'Tuindorp' onder j. De regeling van het bestemmingsplan is hiervoor voor zover nodig mee in overeenstemming en voor de verdere uitwerking van de woningen dienen de criteria van het beeldkwaliteitsplan opgevolgd te worden. De uiteindelijke bouwaanvraag zal worden getoetst door de welstandcommissie.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Mer-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Toetsing

In het kader van de totstandkoming van dit bestemmingsplan heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Deze is opgenomen in Bijlage 1 opgenomen. Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is door het bevoegd gezag op basis van deze vormvrije m.e.r.-notitie het besluit genomen dat in het kader van dit plan geen MER noodzakelijk is.

4.2 Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Toetsing

In het geldende bestemmingplan is het plangebied reeds bestemd voor wonen. Met de realisatie van de voorgenomen twee-onder-één-kapwoningen wordt geen afbreuk gedaan aan de bestaande milieuzonering van het plangebied. Hierdoor kan er vanuit worden gegaan dat in de huidige juridisch-planologische regeling sprake is van een verantwoorde milieuzonering. Hier zal in de toekomstige situatie nog steeds sprake van zijn. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.

4.3 Geluid

Toetsingskader

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidhinder als gevolg van weg- en spoorverkeerslawaai van belang. Het plangebied is niet gelegen in een geluidzone voor industrielawaai. In de wet is bepaald dat elke (spoor)weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidgevoelige objecten anderzijds.

Toetsing

Een deel van het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Lycklamaweg en de A32. Om deze reden is in het geldende bestemmingsplan de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg' opgenomen. Langs de A32 bevindt zich een geluidswal aan de zijde van de Lindewijk. In het verleden zijn voor de woningbouwlocaties in Lindewijk waar sprake was van een overschrijding van de voorkeurgrenswaarde hogere waarden verleend. Nu het bestemmingsplan een gewijzigd stedenbouwkundig ontwerp faciliteert, is een actualisatie van het akoestisch onderzoek nodig om te onderzoeken of de geluidbelasting op de woningen past binnen de verleende waarden. De uitkomsten van dit onderzoek zijn opgenomen in bijlage 2. De resultaten zijn hieronder samengevat:

Geluidbelasting vanwege de A32

De berekende geluidbelasting vanwege de A32 voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. De maximale grenswaarden van Lden = 53 dB wordt niet overschreden; de hoogste berekende waarde bedraagt Lden = 52 dB (inclusief 2 dB aftrek op basis van artikel 110 g Wgh).

Het realiseren van de woningen is daarmee mogelijk binnen de randvoorwaarden van de Wgh, waarbij een hogere waarde moet worden vastgesteld.

Een nader onderzoek naar maatregelen vanwege de Rijksweg A32 is niet uitgevoerd. De weg is al voorzien van ZOAB en daarnaast is er afscherming in de vorm van een aarden wal, specifiek bedoeld voor de Lindewijk als geheel.

Geluidbelasting vanwege de Lycklamaweg

De berekende geluidbelasting vanwege de Lycklamaweg voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. De maximale grenswaarden van Lden = 63 dB wordt niet overschreden; de hoogste berekende waarde bedraagt Lden = 53 dB (inclusief 5 dB aftrek op basis van artikel 110 g Wgh) op het noordelijk gelegen bouwvlak. Op het zuidelijk gelegen bouwvlak wordt wel voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Het realiseren van de woningen is daarmee mogelijk binnen de randvoorwaarden van de Wgh, waarbij een hogere waarde moet worden vastgesteld voor het noordelijk gelegen bouwvlak. De benodigde hogere waarden wijken af van de in 2011 vastgestelde hogere waarden, veroorzaakt door de autonome verkeersgroei.

De afweging van maatregelen heeft al in de eerdere bestemmingsplannen plaatsgevonden en wordt vanwege de geringe omvang van het bestemmingsplan niet opnieuw gemaakt.

Voorstel hogere waarden

Voorgesteld wordt om de volgende hogere waarden vast te stellen:

- hogere waarden vanwege A32 Lden = 52 dB beide bouwblokken

- hogere waarden vanwege Lycklamaweg Lden = 53 dB noordelijk bouwblok

Het ontwerpbesluit hogere waarden is met het ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht en daarna vastgesteld.

4.4 Water

Toetsingskader

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.

Toetsing

Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Wetterskip Fryslân. Het waterschap is verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater. De ontwikkeling is op 4 februari 2021 aan het waterschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets (kenmerk: 20210204-2-25466), het resultaat van de watertoets is opgenomen in Bijlage 3. Uit de watertoets blijkt dat de gewone watertoetsprocedure van toepassing is. De resultaten hiervan worden in een volgende versie van het bestemmingsplan opgenomen.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

Toetsing

In het kader van het vigerende bestemmingsplan heeft een bodemonderzoek plaatsgevonden en zijn alle gronden ten behoeve van woningbouw daarvoor geschikt gemaakt. Omdat de gronden geschikt zijn voor de woonfunctie gelden er ten aanzien van bodem geen belemmeringen.

4.6 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Toetsing

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd-bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).

Uit de steentijd-bronstijd advieskaart blijkt dat er mogelijk archeologische resten uit de steentijd in de bodem van het plangebied zitten. Vanuit de provincie is de eis gesteld dat er een karterend onderzoek 1 moet worden verricht indien het gaat om ingrepen van meer dan 500 m2. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie mogelijk van 8 twee-onder-één-kapwoningen mogelijk. Dit is een ontwikkeling van meer dan 500 m2. Waardoor er een karterend onderzoek 1 moet worden uitgevoerd.

Uit de ijzertijd-middeleeuwen advieskaart blijkt dat er mogelijk archeologische resten uit periode ijzertijd-steentijd in de bodem van het plangebied zitten. Vanuit de provincie is de eis gesteld dat er een karterend onderzoek 3 moet worden verricht indien het gaat om ingrepen van meer dan 5000 m2. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van 8 twee-onder-één-kapwoningen mogelijk. Dit is een ontwikkeling van minder dan 5.000 m2. Een karterend onderzoek 3 is dan ook niet nodig.

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan maakt de realisatie van vrijstaande woningen mogelijk. In het kader van dat bestemmingsplan heeft de gemeente een verkennend archeologisch onderzoek laten verrichten. In dit onderzoek zijn geen sporen aangetroffen waaruit zou blijken dat het gebied zodanig archeologisch waardevol is, dat hieruit beperkingen voor het realiseren van woningen of voor de woningbouw zouden voortvloeien.

Ten aanzien van archeologie gelden er geen belemmeringen. Er geldt wel te allen tijden een algemene meldingsplicht wanneer er zaken van belang gevonden worden.

4.7 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Ieder ruimtelijk plan moet een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Zover hier sprake van is, moet ook aangegeven worden hoe met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij moet de historische (steden)bouwkunde en historische geografie worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven moet worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.

Toetsing

Voor het aspect cultuurhistorie is de Cultuurhistorische kaart van de provincie Fryslân geraadpleegd. Er is geen aanduiding voor een cultuurhistorische waarde opgenomen ter plaatse van het plangebied. Binnen het plangebied zijn dan ook geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Het is daarom niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van de bestaande cultuurhistorische waarden te stellen.

4.8 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekkingen tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

Toetsing

Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden als Natura 2000 en Natuur Netwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Rottige Meente & Brandemeer op circa 7,1 kilometer afstand. Dit is tevens een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied. Wel ligt het plangebied op enkele honderden meters van een gebied dat onderdeel vormt van het NNN; de Lendevallei en grenst het aan een gebied dat in de provinciale verordening is aangegeven als 'Natuur buiten de EHS'.

Voor de realisatie van het voorliggende initiatief is het van belang om de stikstofdepostie aan te tonen op de omliggende stikstofgevoelige natura-2000 gebieden. Door middel van een Aerius-berekening is inzichtelijke gemaakt of er sprake is van depositie van stikstof op omliggende natura-2000 gebieden en in welke mate. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.

Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde. De aanleg- en exploitatiefase zijn in dezelfde berekening meegenomen. De aanleg- en exploitatiefase zullen elk nog in hetzelfde jaar plaatsvinden. Voor dit plan geldt geen vergunningplicht op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb).

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Toetsing

In de huidige situatie is het plangebied reeds bouwrijp gemaakt. De bouwrijpe gronden zijn tijdelijk ingezaaid met gras. Daarbij wordt opgemerkt dat deze gronden structureel worden gemaaid, waardoor tussentijds geen bijzondere flora en fauna kan zijn ontstaan.

Wel geldt te allen tijde de zorgplicht. Er kunnen enkele meer algemene soorten voorkomen in het plangebied waarvoor een vrijstelling geldt in geval van schade aan deze soorten. De zorgplicht kan tot uiting worden gebracht door zo te werken dat de dieren de kans krijgen om te vluchten naar een habitat buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden of door dieren naar een dergelijke habitat te verplaatsen.

Conclusie

Vanuit gebiedsbescherming zijn er ten aanzien van de beschermde gebieden geen negatieve effecten te verwachten. Voor de soortenbescherming geldt dat er vanuit de Wnb geen beschermende soorten zijn te verwachten en dat bij de uitvoering van de werkzaamheden de zorgplicht moet worden nageleefd. Ten aanzien van ecologie zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op basis van het Bevb moet rekening worden gehouden met het zogenaamde basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidzones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd.

Toetsing

Voor het vigerend bestemmingsplan is door FUMO en brandweer Fryslan een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheid, deze zijn bij dit bestemmingsplan opgenomen als bijlage. Uit de Risicokaart blijkt namelijk dat in de directe nabijheid van het plangebied risicobronnen gelegen zijn waarvan de risicocontouren of invloedsgebieden mogelijk zijn gelegen binnen het plangebied. In figuur 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart opgenomen. De mogelijke risicobronnen voor het plangebied zijn:

• inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden

• transport van gevaarlijke stoffen over de weg

• transport van gevaarlijke stoffen door hogedruk aardgastransportleidingen

Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden

Aan de Stellingenweg 2 te Wolvega is een LPG-tankstation gevestigd. Deze valt buiten het plangebied. De PR 10-6 contouren van de afleverzuil, het ondergrondse reservoir en het vulpunt vallen, zoals af te lezen valt uit figuur 4.1, buiten het plangebied.

Geconcludeerd kan worden dat het PR van het LPG-tankstation geen belemmering vormt voor het onderhavige plan.

Het invloedsgebied van het LPG-tankstation bedraagt 150 meter en valt voor een deel over het plangebied. Dit betekent dat er een verantwoording van het GR plaats dient te vinden. Het onderliggende bestemmingsplan maakt, net als het vigerende bestemmingsplan woningbouw mogelijk. Hierbij gaat het om 8 reguliere twee-onder-één-kapwoningen waar volledig zelfredzame personen zullen wonen. In geval van calamiteiten kunnen deze personen zichzelf in veiligheid brengen. Daarnaast blijkt uit het advies van brandweer Fryslân dat er voldoende secundair bluswater aanwezig is in het gebied. Tevens is het plangebied voor hulpdiensten goed te bereiken vanaf meerdere zijden.

Geconcludeerd kan worden dat het LPG tankstation aan de Stellingenweg 2 geen belemmering vormt voor het GR van onderhavig plan.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

In de nabijheid van het plangebied loopt de Stellingenweg / Om den Noort. Uit het onderzoek van FUMO, dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen, blijkt dat het transport van gevaarlijke stoffen over de Stellingenweg/Om den Noort geen belemmering vormen voor het vigerende bestemmingsplan. Nu het onderhavige bestemmingsplan eveneens de functie wonen mogelijk maakt wordt, zal dit in de toekomstige situatie ook geen belemmering vormen.

Transport van gevaarlijke stoffen door hogedruk aardgastransportleidingen

Op ongeveer 50 meter afstand van het plangebied loopt een hogedruk aardgastransportleiding hierop is het Bevb van toepassing. Het invloedsgebied van de transportleiding valt over het plangebied heen. Het Bevb stelt dat geen kwetsbare objecten mogen voorkomen binnen de 10-6 contouren van leidingen waarin gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Uit het onderzoek van de FUMO blijkt dat het PR geen belemmering vormt voor het vigerend bestemmingsplan. Nu het onderhavige bestemmingsplan eveneens de functie wonen mogelijk maakt zal dit in de toekomstige situatie ook geen belemmering vormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.GroteVuurvlinder-VA01_0008.png"

Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart

Ten aanzien van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Tevens moet worden bekeken of de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de voorgenomen functie.

Toetsing

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland geldt dat in de directe omgeving van het plangebied sprake is van een goede luchtkwaliteit. Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. In het plangebied worden 8 twee-onder-één-kapwoningen gerealiseerd. Dit aantal is dusdanig klein dat op voorhand gesteld kan worden dat dit niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Er zijn er geen belemmeringen voor het plan vanuit dit aspect.

4.11 Trillingen

Toetsingskader

In algemene zin geldt dat door het rijden van treinen over de spoorlijn trillingen kunnen worden opgewekt, die zich voortplanten door de bodem en vervolgens funderingen kunnen aanstoten en in trilling kunnen brengen. Deze trillingen planten zich voort in de gebouwconstructie. Eventuele (objectiveerbare) trillinghinder is afhankelijk van de optredende trillingssterkten en de mate van voorkomen (hoe vaak is een trilling voelbaar). In Nederland bestaan op dit moment geen wettelijke regelingen en normen, die duidelijke grenswaarden met een beoordelingssysteem voor trillingen geven. Sinds 1993 is er wel de meet- en beoordelingsrichtlijn van de SBR “Trillingen deel B – Hinder voor personen in gebouwen", waarin streefwaarden worden gegeven, waarbij redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er geen hinder optreedt. De SBR-publicatie is in 2002 geactualiseerd. Vanwege de toenemende aandacht voor trillingen en trillinghinder langs spoorlijnen (met name waar veelvuldig goederentreinen rijden) is er sinds mei 2019 de “Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen” (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat). In de Handreiking wordt twee afstandscriteria aangegeven ten aanzien van de beoordeling van het aspect trillingen. Vindt een plan of project plaats binnen een afstand van 100 meter van een spoorlijn, dan wordt geadviseerd een onderzoek trillinghinder uit te voeren op basis van paragraaf 10.1 van de Handreiking. Vindt een plan of project plaats binnen 250 meter afstand van een spoorlijn, dan moet worden beoordeeld in hoeverre klachten, bodemopbouw en/ of het treinbeeld aanleiding geven voor het doen van nader onderzoek.

Toetsing

Het plangebied ligt op ongeveer 750 meter van de spoorlijn Leeuwarden- Zwolle. Hierdoor is nader onderzoek niet nodig. Er zijn geen belemmeringen voor het plan vanuit dit aspect.

4.12 Kabels, leidingen en zoneringen

Toetsingskader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Toetsing

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Systematiek

Digitaal plan

Het bestemmingsplan omvat de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels. Dit is opgenomen in een GML-bestand. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de regels behorende tot dit plan en zijn vertaald naar de verbeelding.

Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger "online" informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. Het bestemmingsplan is opgezet volgens de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP). Deze standaard is wettelijk verplicht en is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zo voorziet de SVBP in een standaardopbouw van een bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is afgestemd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De regels

De regels bevatten allereerst een bestemmingsomschrijving. Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Door middel van aanduidingen worden op enkele specifieke locaties extra bestaande functiemogelijkheden geboden. Naast de bestemmingsomschrijving zijn in de regels bouwregels en gebruiksregels opgenomen. In de bouwregels is - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.

De gebruiksregels verbieden bepaalde vormen van gebruik of begrenzen toegelaten vormen van gebruik binnen een bestemming (specifieke gebruiksregels) dan wel verbieden alle gebruik in strijd met de gegeven bestemming (algemene gebruiksregels).

Het overgangsrecht is gericht op bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Ook tientallen jaren aanwezige bouwwerken, die niet met een vergunning zijn gebouwd, of langdurig aanwezig gebruik worden met het overgangsrecht beschermd. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming geraakt met de gegeven bestemming.

Tenslotte bestaan er vanuit de wetgeving (buiten het bestemmingsplan om) ook vergunningsvrije mogelijkheden, zoals opgenomen in het Besluit omgevingsrecht.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Deze paragraaf geeft een toelichting op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van alle bestemmingen en aanduidingen zoals die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen.


In perceelsgerichte bestemmingen is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken. Het hoofdgebouw is in de regels (in artikel hoofdgebouw:gedefinieerd als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel. De andere (bijbehorende) bouwwerken die hier ondergeschikt of verbonden aan zijn, zijn (in artikel 3.2.2) gedefinieerd als aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen. Het kan om aangebouwde of losstaande bouwwerken gaan, die zich op hetzelfde perceel bevinden als het hoofdgebouw.

5.2.1 Wonen - 2

De mogelijkheden voor de nieuwe woningen zijn vertaald naar de bestemming Wonen - 2. Deze bestemming is in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. De woningen (hoofdgebouwen), maar ook aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen dienen binnen de bouwvlakken gebouwd te worden. Door een maximaal bebouwingspercentage van 50% en een maximale oppervlakte voor aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen van 75 m2 te hanteren, wordt voorkomen dat de percelen te vol gebouwd kunnen worden. Met aan afwijkingsmogelijkheid is deze oppervlakte onder voorwaarden te vergroten tot 100 m2. Tevens gelden er mogelijkheden voor aan-huis-verbonden beroepen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode werd een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Hier is geen gebruik van gemaakt.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens op 28 juni 2021 ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het initiatief betreft de bouw van 8 twee-onder-één-kapwoningen in Wolvega. In Hoofdstuk 3 Beleid is aangetoond dat hier behoefte aan is. Voor de uitgifte wordt gerekend met een verkoopprijs welke passend is bij de markt voor Weststellingwerf en vergelijkbaar is met ontwikkelingen in omliggende gemeenten.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De in het bestemmingsplan gelegen bouwgronden zijn in eigendom van de gemeente. De gemeente zorgt voor het bouwrijp maken en de uitgifte van de bouwkavels. Met deze uitgangspunten is er sprake van een sluitende grondexploitatie. Omdat de gronden in het plangebied waar het nieuwe woonmilieu wordt ontwikkeld in eigendom zijn van de gemeente, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk en zal hier van worden afgezien.