direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wolvega Lindewijk - Deelgebied 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0098.BPWVGLindewijk2-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op uitbreidingswijk Lindewijk aan de oostflank van Wolvega. Het totale plan Lindewijk is opgedeeld in twee woningbouwgebieden van circa 800 woningen. Het oostelijke deel (Lindewijk deelgebied 1) is hierbij als eerste ontwikkeld. In 2006 is de eerste woning hier opgeleverd en tussen 2006-2021 zijn het merendeel van de 580 kavels verkocht. Deze woningen zijn juridische planologische geregeld in het bestemmingsplan Wolvega Lindewijk - Deelgebied 1. Volgens planning is Lindewijk deelgebied 1 in 2024 uitverkocht. Om deze reden heeft de gemeenteraad van Weststellingwerf op 8 juli 2019 unaniem het besluit genomen om de exploitatie van Lindewijk deelgebied 2 voort te zetten. Voor deze ontwikkeling is een Plan van aanpak opgesteld, waarin de keuze wordt onderbouwd om de ontwikkeling als gemeente zelf op te pakken, in plaats van dit te laten doen door marktpartijen. Alvorens de plannen voor deelgebied 2 op te stellen, is eerst een Nota van uitgangspunten opgesteld waarin is aangegeven wat de uitgangspunten en ambities zijn en in hoeverre wordt aangesloten dan wel wordt afgeweken van deelgebied 1. De Nota van uitgangspunten is vervolgens uitgewerkt in een stedenbouwkundig plan die als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

Een volgende stap in het gebiedsontwikkelingsproces is het juridisch-planologisch regelen van deelgebied 2. Dit bestemmingsplan voorziet hierin. Tevens zijn de percelen Lycklamaweg 2-14 meegenomen in het plangebied om deze te voorzien van een actuele juridisch-planologische regeling.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het zuidoostelijke deel van Wolvega en wordt begrensd door:

  • Lindewijk fase 1 aan de oostzijde;
  • de Lycklamaweg aan de noordzijde;
  • de spoorlijn Zwolle-Leeuwarden aan de westzijde;
  • de waterplas aan de zuid(oost)zijde.

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPWVGLindewijk2-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Een uitsnede van het plangebied van dit bestemmingsplan met de omliggende bestemmingsplannen zoals opgenomen op de website ruimtelijkeplannnen.nl is weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPWVGLindewijk2-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan op ruimtelijkeplannen.nl (pdok.nl)

Het vigerende bestemmingplan voor dit plangebied is het bestemmingsplan Wolvega Lindewijk (vastgesteld op 10 september 2001 en goedgekeurd op 18 februari 2003). Een uitsnede van dit bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.3

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPWVGLindewijk2-VA01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede plankaart bestemmingsplan Wolvega Lindewijk

Het deel van het plangebied waar de woningen zijn beoogd, is voorzien van de bestemming 'Woongebied (uit te werken ex. artikel 11 W.R.O.)', Dit betreft het lichtgele vlak. De gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen;
  • c. kleinschalige bedrijven, genoemd in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijven;
  • d. religieuze, medische, sociale, culturele en onderwijsinstellingen;
  • e. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. geluidwerende voorzieningen.

Alhoewel de gronden in het plangebied bestemd zijn voor wonen, geldt er een bouwverbod dat niet meer van toepassing is als er een uitwerkingsplan is opgesteld en in procedure is gebracht. Voor het uitwerken van de bestemming gelden uitwerkingsregels waar het uitwerkingsplan aan moet voldoen:

  • a. de bestemming zal gefaseerd in de tijd worden gerealiseerd. In de periode voor het jaar 2010
    mogen niet meer dan 391 woningen worden gebouwd, in de periode tussen 2010 en 2014 mogen
    niet meer dan 259 woningen worden gebouwd. Deze aantallen mogen worden gewijzigd, indien de situatie op de woningmarkt daarvoor aanleiding geeft, het beleid van rijk en provincie in acht
    nemend;
  • b. het aantal woningen bedraagt maximaal 650, waarbij de woningdichtheid afneemt en daarmee de grootte van de kavels toeneemt van noord naar zuid;
  • c. In het noordwestelijk deel mag in maximaal drie bouwlagen gebouwd worden, tot een hoogte van 12 m. In het zuidelijk deel maximaal één bouwlaag met kap, tot een hoogte van 8 m. Stedenbouwkundige accenten in de vorm van gebouwen tot 25 m zijn toegestaan;
  • d. woningen en andere geluidgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder, welke op grond van het akoestisch onderzoek alleen mogelijk zijn na realisering van geluidsbeperkende voorzieningen, mogen alleen dan worden uitgevoerd, indien de realisering van deze geluidsbeperkende voorzieningen in voldoende mate verzekerd is;
  • e. woningen en andere geluidgevoelige gebouwen in de zin van de Wet geluidhinder mogen slechts
    worden opgericht indien de voorkeurswaarde, dan wel de ter zake door Gedeputeerde Staten
    vastgestelde hogere grenswaarde niet wordt overschreden.

De regels gelden voor zowel deelgebied 1 als deelgebied 2 van Lindewijk. Voor Lindewijk deelgebied 1 is in plaats van een uitwerkingsplan een bestemmingsplan vastgesteld. Omdat (onder andere wat betreft de fasering en het aantal woningen) niet aan de uitwerkingsregels kan worden voldaan, is dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld.

De bestaande percelen aan de Lyclkamaweg 2-14 zijn in het bestemmingsplan voorzien van de bestemmingen 'Maatschappelijke doeleinden' en 'Wonen' (oranjebruin en donkergeel in figuur 1.3). Enkele panden zijn voorzien van de aanduiding 'karakteristiek' waarmee het behoud van de hoofdvorm van de bestaande bebouwing wordt nagestreefd. Ter plaatse van de begraafplaats in de maatschappelijke bestemming is de aanduiding 'begraafplaats' van toepassing.

1.4 Crisis- en herstelwet

Dit bestemmingsplan valt onder het bereik van de Crisis- en herstelwet. Deze wet beoogt een versnelde ontwikkeling en realisering van ruimtelijke en infrastructurele projecten als bijdrage aan de bestrijding van de economische crisis. Het gaat er hierbij met name om dat de procedure van een plan sneller kan worden afgerond, waarmee in dit geval ook vlotter met de realisatie van de woningen kan worden gestart.

Hiertoe bevat de Crisis- en herstelwet een tweetal hoofdstukken met bijzondere wettelijke voorzieningen van tijdelijke aard en een hoofdstuk met wijzigingen van een groot aantal wetten, waaronder de Wet ruimtelijke ordening. Deze wijzigingen hebben een blijvend karakter. Het toepassen van deze wet heeft als grootste voordeel een snelle afhandeling bij beroep. Bij beroep moet de Raad van State de zaak binnen zes maanden na indiening van het beroepschrift afhandelen.

Er is ook geen mogelijkheid voor belanghebbenden om een pro-forma beroep in te dienen en om beroepsgronden aan te voeren na het einde van de beroepstermijn. Een ander voordeel is dat een nieuw besluit na vernietiging (of na een tussenuitspraak) gebaseerd kan worden op de feiten waarop het oude besluit berustte, behalve wanneer die feiten reden waren voor de vernietiging. Bij de Crisis- en herstelwet geldt onder andere de verplichting dat bij het besluit en de bekendmaking of mededeling van het besluit wordt vermeld dat de procedurele versnellingen van de Crisis- en herstelwet van toepassing zijn. De gemeente Weststellingwerf zal dit bij de vaststelling van het bestemmingsplan expliciet vermelden.

1.5 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten volgt. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

De afbakening van het plangebied is weergegeven op de luchtfoto in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPWVGLindewijk2-VA01_0004.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie (pdok.nl)

 

In de huidige situatie bestaat het plangebied overwegend uit agrarische gronden. Aan de zuidzijde is een waterplas aanwezig die dient voor waterberging en de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van Lindewijk. Aan het lint aan de Lycklamaweg zijn enkele woningen en maatschappelijke functies aanwezig bestaande uit een kerk met parochiehuis en begraafplaats. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan het woongebied Lindewijk deelgebied 1. De spoorlijn Leeuwarden - Zwolle vormt de westelijke grens van het plangebied. Daarachter zijn woningen, maatschappelijke functies en centrumfuncties aanwezig.

2.2 Beschrijving initiatief

Stedenbouwkundig plan en ruimtelijke kwaliteit

Voor de ontwikkeling van het gebied is een stedenbouwkundig plan opgesteld, dat te zien is in bijlage 1. Het bieden van een hoge ruimtelijke kwaliteit vanuit het landschap, de omgeving en de historie heeft hierbij als belangrijk uitgangspunt gediend. Het plangebied gaat uit van het volgende stedenbouwkundig ontwerp:

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPWVGLindewijk2-VA01_0005.png"

Figuur 2.2 Stedenbouwkundig ontwerp (Wissing)

In het stedenbouwkundig plan is een kenschets opgenomen van de ontstaansgeschiedenis van Wolvega en van het plangebied. In het document is ook aangegeven dat de landschappelijke setting met aandacht voor de natuur- en landschapswaarden bepalend is geweest voor de hoofdopzet van Lindewijk. Een fors deel van Lindewijk maakt deel uit van het ecosysteem van de Lindevallei. Het water dringt vanuit het zuiden door in de woonwijk, waarbij van zuid naar noord de betekenis van het water afneemt. De beoogde groenstructuur is geënt op het oorspronkelijke verkavelingspartroon. In het zuidelijk deel van Lindewijk geeft het water richting aan de stedenbouwkundige structuur. Hier zijn en worden landtongen gerealiseerd, die tot ver in de waterplas doorlopen. Het water tussen de landtongen komt halverwege het plangebied samen in een brede waterstrook. De verkeersstructuur volgt dit ook en is nader verwoord is de paragraaf hierna.

Omdat de looptijd van Lindewijk deelgebied 2 lang is en de specifieke woningvraag nog grotendeels onbekend is, is het stedenbouwkundig plan flexibel opgezet. Hierin is alleen het landschappelijk raamwerk voor de openbare ruimte vastgelegd dat in de loop der tijd ingevuld kan worden met bouwblokken. De typen woningen, de aantallen per bouwvlak of de verkaveling daarvan zijn nog niet vastgelegd. Dit is ook het uitgangspunt geweest voor de opzet van dit bestemmingsplan.

Het plangebied is realiseerbaar in 4 of meer fasen waarbij de eerste fasen aansluitend op Lindewijk deelgebied 1 gerealiseerd worden en de latere fasen aan de westzijde langs de spoorlijn. Het gebied tussen de begraafplaats en de spoorlijn heeft hierin een bijzondere positie, die kan voorzien in een behoefte naar speciale woonvormen zoals seniorenwoningen.

Beeldkwaliteit

De beoogde hoofdopzet voor de beeldkwaliteit is tevens in het stedenbouwkundig plan opgenomen en wordt verder uitgewerkt in een beeldkwaliteitplan. In het stedenbouwkundig plan zijn per deelgebied de beoogde rooilijnen en bouwhoogten aangegeven die vertaald zijn in de juridische regeling van dit bestemmingsplan. Op enkele accentpunten zijn 'blikvangers' beoogd, deze zijn aan de hand van een afwijkingsmogelijkheid in het plangebied te realiseren. Hier is onder voorwaarden een hogere bouwhoogte mogelijk en geldt ook een mogelijkheid voor appartementengebouwen. Paragraaf 5.2.3 gaat hier nader op in.

Verkeer en parkeren

Autoverkeer wordt toegeleid naar de Grote vuurvlinder en vandaar naar de bestaande aansluitingen op de Lycklamaweg. Het uitgangspunt voor langzaam verkeer is dat er meerdere verbindingen ontstaan. Daartoe worden diverse dwarsverbindingen in Lindewijk deelgebied 2 opgenomen. Zo is er onder meer een langzaam verkeersverbinding mogelijk langs de westzijde van kerk in het plangebied.

Voor Lindewijk deelgebied 2 is een mobiliteitstoets uitgevoerd waarin is getoetst of de verkeerstoename op een goede en verkeersveilige wijze kan worden afgewikkeld en of er in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien. Dit is opgenomen in bijlage 3. Hieruit blijkt dat de bereikbaar van het plangebied goed is voor de verschillende vervoerswijzen. De verkeerstoename ten behoeve van de ontwikkeling leidt niet tot knelpunten op het omliggende wegennet. Er dient te worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen. Binnen de plangrenzen is er voldoende ruimte aanwezig om hierin te voorzien. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg. Voor het parkeren is ook in de planregels een regeling opgenomen die dit waarborgt (artikel 8).

Duurzaamheid

In het stedenbouwkundig plan is aangegeven dat Lindewijk deelgebied 2 wordt ontworpen als een klimaatadaptieve wijk waarin duurzaamheid hoog in het vaandel staat. De beoogde groen- en waterstructuur dragen hier voor een groot deel aan bij. Dit bestemmingsplan faciliteert dit. Lindewijk deelgebied 2 wordt daarbij ook gasloos ontwikkeld.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Beleid

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) heeft het Rijk de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving geformuleerd. De NOVI is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en sorteert voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In de NOVI is een tabel opgenomen van de nationale belangen in relatie tot de eerdere visie (SVIR) en de nog geldende uitvoeringsregels (Barro, Bro en straks het Besluit kwaliteit leefomgeving). In de NOVI zijn 21 nationale belangen en opgaven opgenomen.

Toetsing

De aangewezen nationale belangen zijn niet van toepassing voor het plangebied. De ontwikkelingen in het plangebied zijn niet in strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Beleid

'De ladder voor duurzame verstedelijking' is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een wijzigingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toetsing

Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied (zie hiervoor paragraaf 3.2.2), maar grenst hier wel direct aan. Deze plek geeft specifieke invulling aan de uitbreiding van Lindewijk deelgebied 2 en vormt een logische locatie gezien de ligging tussen fase 1 en de oudere delen van Wolvega. In de regio is gezien het benodigde oppervlakte, het beoogde stedenbouwkundig karakter zoals genoemd in bijlage 1 geen ruimte voor een dergelijk woonmilieu binnen bestaand stedelijk gebied. Het programma is binnen de beoogde stedenbouwkundige opzet dus niet in te passen in stedelijk gebied binnen de regio. Er is specifiek gekozen voor een uitbreiding van het bestaande deel van Lindewijk op deze locatie en niet in een ander gebied vanuit zorgvuldig ruimtegebruik. De gronden hebben in het geldende bestemmingsplan dan ook al een woonbestemming en kunnen voor woondoeleinden gebruikt worden. Tevens is het plangebied gezien de ligging nabij de snelweg zeer goed ontsloten. Hiermee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Wat betreft de kwantitatieve behoefte, blijkt uit onderzoek (zie hiervoor paragraaf 3.3) dat er behoefte is naar het aantal woningen dat in het plangebied mogelijk wordt gemaakt.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân 2020: De romte diele

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is neergelegd in de Omgevingsvisie Provincie Fryslân. Deze is op 23 september 2020 vastgesteld. In de omgevingsvisie gaat de provincie voor een vitale economie door te investeren in omgevingskwaliteiten. Dit zorgt onder andere voor leefbaarheid en dat leegstand en verpaupering van bebouwing wordt teruggedrongen. Daarnaast gaat de provincie voor een veerkrachtig beleid en een gezonde leefomgeving waarin ingrijpende ontwikkelingen opgevangen kunnen worden en het behoud van de karakteristiek van de provincie wordt nagestreefd door het beschermen van de eigen identiteit.

Wolvega is in de omgevingsvisie aangegeven als regionaal centrum. Regionale centra hebben een compleet aanbod aan lokale en bovenlokale voorzieningen voor het omliggende gebied. Dit geldt voor Wolvega ook voor de mogelijkheden voor woningen. Ze hebben een belangrijke functie voor de leefbaarheid en voor de bereikbaarheid van diverse voorzieningen in hun regio’s. Het is primair aan gemeenten om invulling te geven aan een sterke positie van regionale centra. De gemeente Weststellingwerf kiest er conform het provinciale beleid van de omgevingsvisie voor om 200 woningen in deelgebied 2 van Lindewijk mogelijk te maken.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân

Beleid

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden en in 2018 partieel herzien. In deze verordening is het beleid van de provincie vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen. De Verordening Romte Fryslân wordt naar verwachting eind 2021 vervangen door de Omgevingsverordening Fryslân 2021.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Tot het bestaand stedelijk gebied van een kern rekent de provincie het (aaneengesloten) gebied met stedelijke functies (woonbebouwing, bedrijfsbebouwing in brede zin en maatschappelijke functies), waaronder mede begrepen de daarbij behorende voorzieningen (inclusief groenvoorzieningen) en verkeersinfrastructuur.

In artikel 2 geeft de provincie aan dat een bestemmingsplan voor een uitbreidingslocatie een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf moet bevatten waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:

  • a. het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
  • b. het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte.

Verder geeft artikel 2 aan dat er vanuit archeologie in het bestemmingsplan moet worden aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de Famke.

Tenslotte staat in artikel 2 dat vanuit zorgvuldig ruimtegebruik in het bestemmingplan een verantwoording moet worden opgenomen waaruit blijkt dat toepassing is gegeven van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waaruit in ieder geval blijkt waarom die functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

Toetsing

Het plangebied maakt behalve de bestaande percelen aan de Lycklamaweg geen deel uit van het bestaand bebouwd gebied zoals in aangegeven in figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPWVGLindewijk2-VA01_0006.png"

Figuur 3.1 Begrenzing bestaand gebouwd gebied (Verordening Romte Fryslân)

Lindewijk deelgebied 2 sluit hier wel bij aan. Uit paragraaf 3.1.2 blijkt dat het programma in stedelijke gebied niet inpasbaar is. Daarom wordt voldaan aan artikel 1 van de verordening. Bovendien hebben de gronden in het geldende bestemmingsplan ook al een woonbestemming.

Ten aanzien van artikel 2 geldt dat paragraaf 2.2 ingaat op de ruimtelijke kwaliteit vanuit het stedenbouwkundig plan in bijlage 1. In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de belangen vanuit het landschap zoals geformuleerd in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte. Ook blijkt uit paragraaf 3.1.2 dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik en uit paragraaf 4.6 dat de archeologische belangen niet in het geding zijn.

Voor artikel 3 van de verordening geldt dat de beoogde woningen zijn opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente. In 2019 zijn er tussen de gemeenten in Zuidoost Fryslân woningbouwafspraken gemaakt voor de periode tot 2026. Voor Weststellingwerf geldt tot 2026 een maximale woningbouwruimte van 463 woningen, waarbij 70 % buitenstedelijk gebouwd kan worden zoals in Lindewijk deelgebied 2.

Op dit moment wordt er gewerkt aan een actualisering van de regionale woningbouwafspraken voor de regio Zuid Oost. Met dit plan wordt het toevoegen van 200 woningen in een uitbreidingsgebied mogelijk gemaakt en zal voor een aanzienlijk deel invulling gegeven worden aan de woningbouwruimte die Weststellingwerf in de geactualiseerde woningbouwafspraken zal krijgen. Met het realiseren van dit plan zal de gemeente een hoger percentage woningen realiseren in uitbreidingsgebieden dan was voorgenomen in de regionale afspraken. Om die reden is een bestuurlijk overleg georganiseerd. Bestuurlijk is uitgesproken dat ingestemd kan worden met dit programma voor de tweede fase, als in het voorstel voor nieuwe regionale woningbouwafspraken (op te stellen door de regio) het plan Lindewijk, fase 2 expliciet benoemd zal worden als uitzondering.

Met de voorgenoemde afspraak wordt er voor dit bestemmingsplan voldaan aan de regels van de provinciale verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Weststellingwerf

Beleid

Met omgevingsvisie Weststellingwerf, ruimte voor kwaliteit van juni 2019 zet de gemeente Weststellingwerf een nieuwe koers in. De omgevingsvisie beschrijft de kaders voor ontwikkelingen in de leefomgeving. Inwoners hebben mee gedacht bij de totstandkoming van deze omgevingsvisie. Daarbij komt dat de omgevingsvisie ruimte biedt voor initiatieven vanuit de samenleving.

Binnen de gemeente Weststellingwerf zijn twee hoofdkernen aan te merken. Het gaat hierbij om Noordwolde en Wolvega. Met name door de ligging aan hoofdinfrastructuur is Wolvega door de jaren heen harder gegroeid dan de overige Weststellingwerfse dorpen. De gemeente heeft daar op ingespeeld door de grotere woonwijken en belangrijke voorzieningen in deze beide kernen te concentreren. Momenteel woont tweederde van de bevolking van Weststellingwerf in Wolvega en Noordwolde. Wolvega heeft daarbij een duidelijk verzorgingsfunctie op de schaal van de gemeente als geheel. Als gevolg van dit beleid kunnen in Weststellingwerf voorzieningen worden aangeboden die anders naar alle waarschijnlijkheid niet (meer) aanwezig zouden zijn. Er is dan ook alle reden om dit beleid voort te zetten. Weststellingwerf zal daarom in Wolvega en Noordwolde blijven investeren in kwaliteitsverbetering van woonwijken en centrumvoorzieningen.

Toetsing 

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van deelgebied 2 van Lindewijk mogelijk. Deze wijk is expliciet aangewezen als ontwikkelingsgebied. Daarbij is aangegeven dat oog is voor woningbouw in alle categorieën. De ontwikkeling die onderliggend plan mogelijk maakt, past binnen de Omgevingsvisie Weststellingwerf.

3.3.2 Woonvisie gemeente Weststellingwerf

Beleid

De Woonvisie gemeente Weststellingwerf (vastgesteld op 27 februari 2017) is richtinggevend voor de woningbouw in de periode 2017-2021. De woningmarkt verandert door demografische- en economische ontwikkelingen en door gewijzigd rijksbeleid. Dit plaatst de gemeente voor nieuwe uitdagingen en vraagt om een actuele blik op bekende thema’s:

  • a. demografie en een veranderende woningvraag: Weststellingwerf krijgt steeds meer te maken met
    demografische veranderingen in de vorm van ontgroening en vergrijzing. Deze trend heeft tot gevolg:
    • 1. een toenemende vraag naar levensloopbestendige- en seniorenwoningen;
    • 2. een toename van kleinere huishoudens.
  • b. scheiding van wonen en zorg;
  • c. verstedelijking: in het algemeen is er een trek waarneembaar naar grotere concentraties van voorzieningen. Grotere aantallen mensen kiezen voor kleinstedelijke woonmilieus.

De veranderende samenstelling van de samenleving leidt tot een veranderende vraag naar woningen. Voor Wolvega betekent deze trend dat het aantal huishoudens voorlopig nog blijft toenemen, maar naar verwachting zal afvlakken. Deze stabilisatie gaat gepaard met een verandering in de bevolkingssamenstelling: minder gezinnen, vergrijzing, een toename van 1- en 2-persoonshuishoudens. De trend is dat senioren in de gemeente niet zozeer op zoek zijn naar appartementen, maar het liefst in een ruime grondgebonden woning blijven wonen, zij het kleiner dan de standaard eengezinswoning. Een grote tuin wordt steeds lastiger te onderhouden, maar een kleine tuin of patio is gewenst. De 1-persoonshuishoudens betreffen naast zelfstandig wonende jongeren ook alleenstaande senioren, die door de ontwikkelingen in de zorg langer zelfstandig wonen. Dit heeft consequenties voor de grootte van woningen / kavels en voor de financiering van woningen. De landelijke trend om meer woningen te bouwen in de middenhuur is ook in Wolvega mogelijk (prijsniveaus tussen circa € 700-900). In dit verband is het ook interessant om te noemen dat bewoners naar het totaalplaatje van de woonlasten kijken (dus inclusief de energielasten).

Het rijksbeleid van scheiden van wonen en zorg betekent dat steeds meer zorgbehoevenden langer in de huidige woning blijven wonen. Voor mensen die dat niet kunnen moeten passende woningen worden aangeboden. Maar de vraag is of deze scheiding op termijn wenselijk is. De trend is namelijk dat er een

toenemende vraag is naar zorg en comfort. Dit leidt tot nieuwe woonconcepten, zoals levensloopwoningen, mantelzorg, maar ook collectief wonen. Senioren die doorstromen laten vervolgens een woning achter voor gezinnen (doorstroming). Om langer zelfstandig wonen mogelijk te maken speelt ook de directe woonomgeving een rol. De openbare ruimte moet ‘senior-proof’ worden ontworpen, voorzieningen en ondersteuning moeten (op afroep) beschikbaar zijn en er is behoefte aan sociaal contact, comfort en veiligheid.

De trend dat mensen liever in kleinstedelijke woonmilieus willen wonen is duidelijk waarneembaar in Wolvega. Van de nu gerealiseerde woningen in de Lindewijk komt circa 30% van de bewoners van buiten de gemeente. Dit heeft te maken met de goede ligging in de regio Heerenveen-Zwolle en de goede bereikbaarheid via weg en spoor. De landelijke trend is dat het gebruik van het openbaar vervoer blijft toenemen en dus ook het aantal reizigers op station Wolvega. Naar verwachting zet de trend door dat er overloop is vanuit de regio Zwolle en dat de woningvraag gunstig wordt beïnvloed door het relatief gunstige prijsniveau in de gemeente gecombineerd met de goede bereikbaarheid. Lindewijk kan dus ook in de komende jaren de woningvraag uit de wijdere regio bedienen.

Toetsing

Het beoogde woningaantal in Lindewijk deelgebied 2 is gebaseerd op de realisatie zoals die in Lindewijk deelgebied 1 heeft plaatsgehad. In Lindewijk 1 neemt de woningdichtheid vanaf de Lycklamaweg in zuidelijke richting af, van rijwoningen, naar 2-onder-1 kapwoningen naar vrijstaande woningen. Op basis van dergelijke dichtheden is de inschatting gemaakt dat Lindewijk 2 kan worden voorzien in de realisatie van circa 200 woningen.

Naar aanleiding van de bovenbeschreven trends doet zich de vraag voor hoe er kan worden gestuurd op doelgroepen en aantallen. De 200 woningen worden niet in 2 of 3 jaar gebouwd, maar moeten voor een langere periode de woningvraag in de gemeente bedienen. Bouwen zou ‘vraaggestuurd’ moeten plaatsvinden: er wordt pas een cluster ontwikkeld als er een specifieke vraag is. Dan vindt er immers optimaal aansluiting plaats op de woningvraag. Dit houdt ook in dat er waarschijnlijk in elk deelgebied een verschillende vraag bestaat. Het is dan de kunst om een evenwichtig aanbod te creëren. Dit aanbod is mede gerelateerd aan wat er elders in Wolvega / Weststellingwerf wordt aangeboden. Het streven is om een evenwichtige keuze te maken van welke doelgroepen op welke woningbouwlocaties worden bediend.

Dat de specifieke vraag in een bepaalde periode nog onbekend is, houdt in dat er behoefte is aan een flexibel stedenbouwkundig plan en bestemmingsplan waarin niet exact de typen woningen, de aantallen per bouwvlak of de verkaveling is vastgelegd, maar spelregels worden opgesteld die garanderen dat er daadwerkelijk ‘vraaggestuurd’ wordt gebouwd. Op basis van deze spelregels kan per cluster stapsgewijs invulling worden gegeven aan de vraag.

Het langjarig gemiddelde van de woningbouw in de Lindewijk bedraagt circa 33 woning per jaar, waarvan ongeveer 7 á 8 vrije kavels betreffen. Als gevolg van het beeld dat de diversiteit van de doelgroepen waarvoor gebouwd moet gaan worden toeneemt, moet het aanbod (de woningtypen) ook diverser worden. In deelgebied 1 is er van noord naar zuid een ‘zonering’ van woningtypen (rijtjes in noord, tweekappers in het midden en vrijstaand in zuid). Gebaseerd op de geschetste veranderingen in ‘wonen’ geldt dat Lindewijk 2 een andere zonering krijgt dan Lindewijk 1 of dat er mogelijk juist geen zonering in woningtypen wordt aangehouden. Wel geldt het uitgangspunt dat in afgeronde eenheden wordt gebouwd, waardoor mensen nooit te lang in een bouwput wonen. Een logische fasering is opgenomen in het stedenbouwkundig plan. In de realisatiefase zal per fase worden gekeken naar de omvang, de plek en de variatie van het woningaanbod om een zo groot mogelijke doelgroep te bedienen. De woonclusters moeten gevarieerd zijn, maar niet zo klein dat het voor bouwers niet interessant is om te bouwen. Ook moeten er niet te snel opeenvolgende clusters worden aangeboden. De gemeente houdt hier rekening mee bij de kaveluitgifte.

Ten aanzien van de woonvisie kan geconcludeerd worden dat de ontwikkelingen in het bestemmingsplan hiermee in overeenstemming zijn.

3.3.3 Woningbehoefteonderzoek Weststellingwerf

Beleid

Ten behoeve van de ontwikkeling van Lindewijk deelgebied 2 is door de gemeente een woningbehoefteonderzoek uitgevoerd voor de gehele gemeente. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen

uit welke typen woningen de nieuwbouw zou moeten bestaan om woningbouwontwikkelingen aan te laten sluiten op de woningbehoefte én of de voorgenomen nieuwbouw in de Lindewijk deelgebied 2 gevolgen heeft voor de huishoudensontwikkeling en woningbehoefte van de andere kernen in de gemeente. Daarvoor is inzicht nodig in zowel de kwantitatieve - als de kwalitatieve woningbehoefte. In het woningbehoefteonderzoek in dit in beeld gebracht.

Toetsing

Weststellingwerf krijgt in de komende twintig jaar te maken met veel veranderingen. Allereerst zal het aantal huishoudens, mede onder invloed van de woningbouwprogrammering, nog toenemen tot 2033 maar vanaf 2036 gaat het aantal huishoudens dalen. De huishoudensontwikkeling is bepalend voor de kwantitatieve woningbehoefte. Daarnaast is er sprake van verschuivingen in de samenstelling van de huishoudens die te maken hebben met demografische, maatschappelijke en economische veranderingen: vergrijzing, individualisering en meer alleenstaanden, en relatief meer hogere inkomens. Deze trends zijn niet uniek voor Weststellingwerf maar treden ook regionaal en landelijk op, al kan het tempo waarin verschillen. Als gevolg van deze verschuivingen zal ook de kwalitatieve woningbehoefte veranderen. De vraag naar koopwoningen neemt verder toe en die naar eengezinshuurwoningen neemt af. Tegelijkertijd neemt de vraag naar geschikte ouderenwoningen toe, door de vergrijzing en de wens van ouderen langer zelfstandig thuis te wonen en het extramuraliseringsbeleid van de overheid.

De mogelijkheden om aan de kwalitatieve woonwensen van alle typen huishoudens te voldoen zijn beperkt. De bestaande woningvoorraad is er immers al en kan maar ten dele worden aangepast, het aandeel van de nieuwbouw daarin is doorgaans beperkt. Daarom is het van belang dat de juiste keuzes worden gemaakt om de nieuwbouwprogrammering verder in te vullen. Op basis van het woningmarktmodel is het nieuwbouwprogramma in de komende 10 jaar als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPWVGLindewijk2-VA01_0007.png"

Figuur 3.3 Woningbouwprogramma gemeente Weststellingwerf 2020-2030 (ABF Research)

In totaal is er voor Weststellingwerf de komende 10 jaar op basis van het woningmarktmodel ruimte voor 658 woningen. Het accent zou moeten liggen op meergezinswoningen, evenredig verdeeld over huur- en koopsector. Nieuwbouw van meergezinswoningen komt deels voort uit de vraag van oudere huishoudens naar een geschikte woning. Het gaat dan vooral om de kwaliteiten van die woning (kleinere woningen met buitenruimte die minder werk met zich meebrengt, nultreden, toe- en doorgangelijkheid, et cetera). Laagbouw in de vorm van patiowoningen kunnen bijvoorbeeld ook zeer geschikt zijn. Eengezinswoningen hoeven alleen in de koopsector te worden gebouwd. Nieuwe meergezinshuurwoningen zijn vooral gewenst in de prijsklasse tot de aftoppingsgrens en daarnaast boven de liberalisatiegrens. In de koopsector zouden er in het eengezinssegment bijna twee van de drie woningen in de prijsklasse tussen 250 en 350 duizend euro moeten worden gebouwd en een derde vanaf 350 duizend euro. Bij meergezinskoopwoningen zijn deze beide prijsklassen ook het sterkst vertegenwoordigd, maar is bij een op de vijf woningen ook nog nieuwbouw in de prijsklasse tussen 200 en 250 duizend gewenst.

In het bouwprogramma van Weststellingwerf (van 26 maart 2020) zijn voor veel woningen al plannen gemaakt. Voor de woningen in Lindewijk deelgebied 2 is echter nog geen segmentering bekend. Wel zal er sprake zijn van variatie van woningen en kan de gemeente de resultaten van het woningbehoefteonderzoek in Lindewijk deelgebied 2 verwerken. Daarbij zijn variatie en flexibiliteit van belang voor de doorstroming, aantrekkelijke woonomgevingen en om te kunnen inspelen op veranderingen in de vraag en veranderingen van conjunctuur.

De nieuwe woningen die mogelijk worden gemaakt in het plangebied passen binnen de resultaten van het woningbehoefteonderzoek.

3.3.4 Welstand en beeldkwaliteit

Beleid

De gemeente Weststellingwerf heeft haar welstandsbeleid vastgelegd in de Welstandsnota (2004). De bebouwing in Wolvega kenmerkt zich door de overwegende kleinschaligheid van de bebouwing en de vrij hoge bebouwingsdichtheid. Het beleid is erop gericht het bestaande historische karakter te behouden. Extra aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit wordt wenselijk geacht. Voor grotere ontwikkelingsprojecten, zoals Lindewijk, bevat de Welstandsnota geen welstandscriteria. Aangezien Lindewijk een groot ontwikkelingsproject betreft, stelt de gemeenteraad een aanvullend beeldkwaliteitsplan vast. Dit is in bijlage 2 opgenomen.

Toetsing

Voor de bestaande percelen aan de Lycklamaweg gelden de welstandsregels uit de Welstandsnota. Voor Lindewijk deelgebied 2 is een specifiek beeldkwaliteitsplan opgesteld waar na de vaststelling daarvan omgevingsvergunningsaanvragen voor bouwen aan getoetst worden.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Mer-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Voor de ontwerpbestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het wijzigingsplan opgenomen.

Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarden. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Hiervoor is een aanmeldingsnotitie opgesteld (zie bijlage 4) waaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Door het college van B&W is op basis van de aanmeldingsnotitie vastgesteld dat geen MER nodig is voordat het ontwerpbestemmingsplan in procedure gaat.

4.2 Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Toetsing

Aan de noordzijde van het plangebied zijn maatschappelijk functies aanwezig aan de zuidzijde van de Lycklamaweg. Buiten het plangebied gelden er planologische mogelijkheden voor:

  • bedrijfsmatige functies uit milieucategorie 1 en 2 aan de noordzijde van de Lycklamaweg;
  • centrumfuncties aan de Markt, aan de Hoofdstraat Oost en aan de Spoorlaan;
  • maatschappelijke functies aan de Hortensiastraat.

Dit zijn allen functies in ten hoogste milieucategorie 2. Gezien de ligging van het plangebied nabij deze functies en de ligging nabij de spoorlijn en de snelweg is het gehele plangebied aan te merken als een 'gemengd gebied'. Hier geldt een richtafstand van 10 meter tussen de maatschappelijke bestemmingen en de nieuwe woningen. Omdat de afstand hier circa 20 meter is, wordt hieraan voldaan. Bovendien hebben de gronden in het geldende bestemmingsplan ook al een woonbestemming waardoor er qua milieuzonering op planologische gebied niets veranderd.

Vanuit milieuzonering gelden er geen belemmeringen voor het plangebied.

4.3 Geluid

Toetsingskader

Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidhinder als gevolg van weg- en spoorverkeerslawaai van belang. Het plangebied is niet gelegen in een geluidzone voor industrielawaai. In de wet is bepaald dat elke (spoor)weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidshinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds.

Toetsing

Het plangebied ligt nabij de volgende (zoneplichtige) spoorwegen:

  • de spoorweg Leeuwarden - Zwolle;
  • de A32;
  • de Lycklamaweg;
  • de Spoorlaan;
  • de Stationsweg.

Langs de A32 bevindt zich een geluidwal aan de zijde van Lindewijk. Omdat in het plangebied nieuwe geluidgevoelige objecten in de vorm van woningen mogelijk worden gemaakt, is akoestisch onderzoek verricht. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5. Uit het onderzoek blijkt dat ten aanzien van de omliggende (spoor)wegen de voorkeurgrenswaarde wordt overschreven maar dat de berekende waarden onder de maximale ontheffingswaarden liggen. Dit geldt voor de spoorlijn en voor de A32, voor de overige wegen wordt voldaan aan de voorkeurgrenswaarde.

Voor het project is het mogelijk om zonder het nemen van maatregelen een hogere waarde vast te stellen. Doordat de geluidbelasting relatief hoog is, dient wel de geluidwering in de woningen voldoende hoog te worden conform het Bouwbesluit. In plaats van geluidafschermende maatregelen/raildempers, worden de maatregelen dan op woningniveau uitgevoerd. Het is ook mogelijk om langs de spoorlijn een geluidscherm aan te leggen, waardoor de berekende waarde lager wordt. Dit is ook het voornemen van de gemeente. In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen voor een geluidscherm in het plangebied. Het is ook mogelijk om een geluidscherm buiten het plangebied dichter bij het spoor te realiseren. Indien nodig, wordt dit met een aparte juridisch-planologische procedure verder geregeld. De keuze voor de exacte locatie van het geluidscherm wordt in later stadium gemaakt.

De effecten van een mogelijk geluidscherm op de nieuwe woningen in deelgebied 2 en de bestaande woningen nabij het plangebied zijn op hoofdlijnen onderzocht. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 7. Omdat de exacte uitvoering van het geluidscherm nog niet bekend is, kunnen de resultaten van het effectonderzoek enigszins afwijken met de berekende resultaten. In alle gevallen zullen ze in dezelfde orde van grootte liggen.

Uit het onderzoek blijkt dat bij een geluidscherm met een hoogte van minimaal 7,2 meter hoogte pas wordt voldaan aan de voorkeurgrenswaarde. Een dermate hoog scherm is technisch en financieel lastig te bewerkstelligen. Het is gebruikelijk om langs het spoor met een geluidscherm te werken met een hoogte van maximaal 3 meter. De regeling uit het bestemmingsplan is hierop afgestemd. Bij een hoogte van 3 meter wordt echter ook niet voldaan aan de voorkeurgrenswaarde en is tevens het vaststellen van een hogere waarde mogelijk.

Voor de percelen aan de overzijde van het spoor zijn in het onderzoek ook berekening uitgevoerd naar de geluidreflectie bij een situatie zonder en met een geluidscherm. In beide gevallen is sprake van een beperkte geluidtoename van minder dan 1 dB, waarbij de geluidtoename in een situatie zonder geluidscherm iets groter is dan een situatie met een geluidscherm. Deze geluidtoenames zijn niet significant en niet hoorbaar voor het menselijk hoor. Daarom wordt het aanvaardbaar geacht en is het treffen van geluidbeperkende voorzieningen aan de westzijde van het spoor niet nodig.

Voor het bestemmingsplan gelden er vanuit de Wgh geen belemmeringen. Het project is binnen de kaders hiervan uitvoerbaar. Op basis van de resultaten van het akoestisch onderzoek zijn hogere waarden verleend voor de bouwvlakken waarvoor dat nodig is (zie hiervoor het Besluit hogere waarden in bijlage 6). In later stadium is het voornemen van de gemeente om een geluidscherm te realiseren in of nabij het plangebied aan de oostzijde van het spoor.

4.4 Water

Toetsingskader

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.

Toetsing

Watertoetsproces

Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Wetterskip. Het waterschap is verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater. De ontwikkeling is op 28 september 2020 aan het waterschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets (kenmerk: 20200928-2-24354 ), het resultaat van de watertoets is opgenomen als bijlage 8. Dit houdt in dat de aanwezige wateraspecten van invloed zijn op het plan.

In het verleden zijn ook voor de realisatie van de gehele Lindewijk afspraken gemaakt met betrekking tot water die zijn uitgewerkt voor deelgebied 1. De gekozen principes gelden voor een groot deel ook voor deelgebied 2.

Ruimtelijke adaptie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Binnen het plangebied is/wordt veel water aangelegd, dat direct is afgekoppeld op de boezem. Dit geldt ook voor de waterplas ten zuiden van het plangebied die is aangesloten op de Linde. In het verleden is het streefpeil in Lindewijk verhoogd tot boezempeil (N.A.P.-0,52 m). De grens tussen het water en de bebouwing is zo gekozen dat de woningen zoveel mogelijk op bestaand al wat hoger gelegen gebied zullen worden gebouwd. De wegen in het Lindewijk zijn ontworpen op circa 100 cm boven het waterpeil. De nieuwe wegen zullen hierop aansluiten. In regenrijke perioden kan de boezem als gevolg van het vele hemelwater en als gevolg van opwaaiing, flink hoger staan dan het streefpeil. Een verhoging van ruim 30 cm is een jaarlijks terugkerend fenomeen, maar hoger komt af en toe ook voor. De oevers zijn echter hoog genoeg en de woningen worden op voldoende hoogte ten opzichte van het streefpeil gebouwd. Om te voorkomen dat bij een waterstand van 30 cm boven het streefpeil toch problemen ontstaan, is besloten om de verbinding tussen Lindewijk en de Linde vanaf deze waterstand af te sluiten met behulp van een keersluis. Op deze manier is voorzien in enerzijds een dynamisch waterpeil, dat past bij het beeld van de Linde, en anderzijds in de behoefte aan veiligheid. Op deze wijze worden overstromingsrisico's voorkomen. Verder helpt de groene en waterrijke inrichting overmatige hitte in het stedelijk gebied te beperken.

Veilig  

Voor het aspect 'veilig' gaat het over overstromingsrisico's. In de paragraaf hiervoor is aangegeven welke uitgangspunten hier voor het plangebied en de gehele woonwijk voor gelden. Binnen het plangebied liggen geen regionale keringen, deze liggen wel ten westen en oosten hiervan. De ontwikkeling in het plangebied brengen hier geen veranderingen in te weeg.


Waterhuishouding

De waterplas aan de zuidzijde van het plangebied heeft een belangrijke functie voor waterhuishouding, waaronder de afvoer van water. De nieuwe watergangen in het plangebied worden hier direct op aangesloten, waardoor schoon hemelwater gemakkelijk afgevoerd kan worden. Voor schouwwatergangen in en rondom het plangebied geldt dat het onderhoud hiervan gewaarborgd moet zijn. Er geldt een zone van 5 meter aan weerszijden van de watergangen die gevrijwaard moet worden van obstakels, zodat deze bereikbaar blijven. Voor ingrepen in deze zone moet een watervergunning worden aangevraagd. Binnen de obstakelvrije zone worden geen obstakels geïntroduceerd.

Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. Dit is de afstand tussen het grondwaterpeil en de aanleghoogte van bebouwing. Zoals hiervoor beschreven wordt hier rekening mee gehouden, waarmee het plan kan voorzien in voldoende drooglegging.

Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename aan verhard oppervlak voor een deel wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Omdat het plangebied direct op de boezem afwatert, geldt een compensatie-eis van 5%. Het dempen van watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak namelijk toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in het gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegingen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Voor dit plan geldt dat het onderdeel is van een grotere ontwikkeling waar in deelgebied 1 al mee is gestart, waarin een forse oppervlakte water is (en wordt geïntroduceerd). Over het watersysteem van Lindewijk is in een eerder stadium al overeenstemming bereikt. Overigens wordt er in het plangebied meer dan voldoende water aangelegd om aan de compensatie-eis te voldoen. De uitgangspunten hiervoor zijn opgenomen in bijlage 1.

Schoon  

Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In het plangebied wordt daarom een gescheiden rioolstelsel gehanteerd. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van milieuvriendelijke en duurzame materialen, zodat afstromend hemelwater niet verontreinigd wordt. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

Vervolg

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet. Voor een definitief wateradvies is het bestemmingsplan in het kader van het vooroverleg toegezonden naar Wetterskip Fryslân. De resultaten hiervan zijn in bijlage 14 opgenomen. Hiermee is de watertoets afgerond.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

Toetsing

Omdat er in het plangebied nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt, zijn er (water)bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze zijn opgenomen in bijlage 9. Er is tevens onderzoek gedaan naar het voorkomen van PFAS. Uit de onderzoeken blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkelingen in het plangebied. Er zijn ook geen verhoogde gehalten aan PFAS aangetroffen in het plangebied.

4.6 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Toetsing

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd-bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).

Conform de steentijd-bronstijd advieskaart geldt dat voor het noordelijke deel van het plangebied een quickscan nodig is (waar bij ingrepen van meer dan 5.000 m2 archeologisch onderzoek gedaan moet worden) en het zuidelijk deel van het plangebied een karteren onderzoek 1 (waar bij ingrepen van meer dan 500 m2 archeologisch onderzoek gedaan moet worden). Conform de ijzertijd-middeleeuwen advieskaart valt het plangebied grotendeels binnen het gebied met karterend onderzoek 1. Hier geldt dat bij ontwikkelingen met een minimale oppervlakte van 5.000 m² archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Omdat de hoeveelheid bodemingrepen deze oppervlakten overstijgt, is in het verleden archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 10. Uit het onderzoek blijkt dat er ten aanzien van archeologie geen belemmeringen gelden.

4.7 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Ieder ruimtelijk plan moet een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Zover hier sprake van is, moet ook aangegeven worden hoe met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij moet de historische (steden)bouwkunde en historische geografie worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven moet worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.

Toetsing

Voor het aspect cultuurhistorie is de Cultuurhistorische kaart van de provincie Fryslân geraadpleegd. In deze kaart is het plangebied niet opgenomen met een aanduiding. Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Het is daarom niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van de bestaande cultuurhistorische waarden te stellen.

Wel heeft de cultuurhistorie een rol gespeeld bij de vormgeving van het stedenbouwkundig plan, zoals in bijlage 1 is aangegeven. Verder is het bebouwingslint aan de Lycklamaweg behoudenswaardig. De juridische regeling hiervoor is afgestemd op de bestaande situatie waarbij voor een groot deel van de gebouwen het behoud van de karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd.

4.8 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekkingen tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ten behoeve van Lindewijk deelgebied 2 is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit is opgenomen in bijlage 11.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

Toetsing

Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden als Natura 2000 en Natuur Netwerk Nederland zoals uit bijlage 11 blijkt. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Rottige Meenthe & Brandemeer op circa 6,7 kilometer afstand. Dit is tevens een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied. Wel ligt het plangebied op enkele honderden meters van een gebied dat onderdeel vormt van het NNN; de Lindevallei en grenst het aan een gebied dat in de provinciale verordening is aangegeven als 'Natuur buiten de EHS'. Uit het onderzoek blijkt dat behalve ten aanzien van stikstofdepositie er geen negatieve effecten zijn te verwachten op de aangrenzende en omliggende natuurgebieden.

De geplande ontwikkeling zou namelijk kunnen leiden tot een toename in stikstofdepositie. In bijlage 12 is hiervoor een stikstofonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen significante negatieve effecten op beschermde gebieden optreden en dat de drempelwaarden niet worden overschreden. Voor dit plan geldt geen vergunningplicht op basis van de Wnb.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Toetsing

Uit het ecologisch onderzoek (bijlage 11) blijkt dat de aanwezigheid van jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels, zoogdieren, beschermde standplaatsen van planten of andere door de Wnb beschermde waarden redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Hierbij geldt het uitgangspunt dat er ten aanzien van kleine marterachtigen vanuit de provincie Fryslân een algemene vrijstelling geldt. Het plangebied lijkt namelijk geschikt te zijn voor kleine marterachtigen. In het kader van de zorgplicht is het noodzakelijk, om in en later stadium van het project, een werkprotocol op te stellen. In dit protocol dient te worden vastgelegd hoe (algemeen) voorkomende soorten en actieve nesten van vogels kunnen worden beschermd tijdens de werkzaamheden. Het uitgangspunt van het protocol moet zijn dat schade aan individuele dieren zoveel mogelijk wordt voorkomen. Bij de verdere uitwerking van het project wordt hier rekening mee gehouden.

Conclusie

Vanuit gebiedsbescherming zijn er ten aanzien van de beschermde gebieden geen negatieve effecten te verwachten.

Voor de soortenbescherming geldt dat er vanuit de Wnb geen beschermende soorten zijn te verwachten en dat bij de uitvoering van de werkzaamheden de zorgplicht moet worden nageleefd. Ten aanzien van ecologie zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op basis van het Bevt moet rekening worden gehouden met het zogenaamde basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidzones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd.

Toetsing

Het plangebied ligt, zoals uit de risicokaart in figuur 4.1 blijkt, buiten de risicozones van risicovolle inrichtingen (zoals het LPG-tankstation aan de Stellingenweg 2), hogedruk aardgastransportleidingen (de onderbroken streeplijn) en transportroutes voor gevaarlijke stoffen (over de A32). Over de spoorlijn Leeuwarden-Zwolle vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPWVGLindewijk2-VA01_0008.png"

Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart

Ten aanzien van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan. In het kader van het wettelijk vooroverleg is aanvullend advies gevraagd aan de FUMO en Brandweer Fryslân om dit aspect nader te motiveren. De adviezen zijn in bijlage 13 opgenomen.

Uit de adviezen blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van de aardgastransportleiding ligt. Het plangebied ligt op meer dan 200 meter vanaf de A32, waardoor op grond van het Bevt er geen risicoanalyse hoeft te worden uitgevoerd. Het invloedsgebied van de A32 bedraagt 355 meter vanwege het transport van LPG en Propaan. Het plangebied ligt dus deels, ter hoogte van de waterplassen in het zuidelijk deel van het plan, binnen het invloedsgebied van de A32. Op grond van het Bevt moet daarom worden ingegaan op zelfredzaamheid, de bereikbaarheid van hulpdiensten en de vluchtmogelijkheden uit het plangebied. Brandweer Fryslân heeft voor de aspecten een advies uitgebracht. Ten aanzien van de bereikbaarheid voor hulpdiensten is aangegeven dat het plangebied vanuit meerdere zijden te bereiken is en dit als voldoende wordt beschouwd. Voor het plangebied geldt een norm voor de opkomsttijd voor hulpdiensten van 10 minuten. In de praktijk ligt de opkomsttijd voor deze nieuwe wijk rond de 12 tot 13 minuten. Dit leidt niet direct tot knelpunten doordat het gaat om nieuwbouwwoningen waarbij sprake is van bebouwing bedoeld voor zelfredzame personen. Er zijn ook voldoende vluchtmogelijkheden uit het plangebied. Bij grotere branden is het noodzakelijk om voor de bluswatervoorziening gebruik te maken van de mogelijkheden in de omgeving zoals sloten, vaarten en brandkranen. Hierbij geldt dat brandkranen de snelste methode zijn om bluswater te verkrijgen. De brandweer hanteert hierbij de vuistregel dat een adres binnen 100 meter moet beschikken over een brandkraan en heeft hiervoor een voorstel gedaan.

Op grond van het voorgaande wordt het restrisico verantwoord geacht. De aanbevelingen uit het advies van Brandweer Fryslân worden zo nodig en mogelijk bij de verdere uitwerking van het project opgevolgd c.q. hier worden in het kader van de omgevingsvergunning afspraken over gemaakt.

4.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Tevens moet worden bekeken of de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de voorgenomen functie.

Daarnaast is in het "Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)" geregeld dat er binnen 300 meter vanaf een rijksweg geen gevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt. Onder gevoelige bestemmingen worden voorzieningen ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderopvang en verzorgings-, verpleeg- of bejaardentehuizen verstaan.

Toetsing

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland geldt dat in de directe omgeving van het plangebied sprake is van een goede luchtkwaliteit. Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. De realisatie van maximaal 200 woningen valt hier ook onder. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Omdat er sprake is van een goede luchtkwaliteit in het plangebied is er ook sprake van een goed woon- en leefklimaat bij de woningen. Ten aanzien van de spoorlijn kan nog worden opgemerkt dat deze is ingericht voor elektrische aangedreven treinen. Ten aanzien de snelweg worden er binnen 300 meter hiervan geen gevoelige functies in het plangebied mogelijk gemaakt. Lindewijk deelgebied 2 richt zich namelijk op reguliere woningbouw.

Ten aanzien van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het plangebied en er wordt voorzien in een goed woon- en leefklimaat.

4.11 Trillingen

Toetsingskader

In algemene zin geldt dat door het rijden van treinen over de spoorlijn trillingen kunnen worden opgewekt, die zich voortplanten door de bodem en vervolgens funderingen kunnen aanstoten en in trilling kunnen brengen. Deze trillingen planten zich voort in de gebouwconstructie. Eventuele (objectiveerbare) trillinghinder is afhankelijk van de optredende trillingssterkten en de mate van voorkomen (hoe vaak is een trilling voelbaar). In Nederland bestaan op dit moment geen wettelijke regelingen en normen, die duidelijke grenswaarden met een beoordelingssysteem voor trillingen geven. Sinds 1993 is er wel de meet- en beoordelingsrichtlijn van de SBR “Trillingen deel B – Hinder voor personen in gebouwen", waarin streefwaarden worden gegeven, waarbij redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er geen hinder optreedt. De SBR-publicatie is in 2002 geactualiseerd. Vanwege de toenemende aandacht voor trillingen en trillinghinder langs spoorlijnen (met name waar veelvuldig goederentreinen rijden) is er sinds mei 2019 de “Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen” (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat). In de Handreiking wordt twee afstandscriteria aangegeven ten aanzien van de beoordeling van het aspect trillingen. Vindt een plan of project plaats binnen een afstand van 100 meter van een spoorlijn, dan wordt geadviseerd een onderzoek trillinghinder uit te voeren op basis van paragraaf 10.1 van de Handreiking. Vindt een plan of project plaats binnen 250 meter afstand van een spoorlijn, dan moet worden beoordeeld in hoeverre klachten, bodemopbouw en/ of het treinbeeld aanleiding geven voor het doen van nader onderzoek.

Toetsing

Omdat het plangebied nabij de spoorlijn Leeuwarden - Zwolle is gelegen (binnen een afstand van 250 meter), is onderzoek gedaan naar trillingen. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 13. Hieruit blijkt dat er op een afstand van meer dan 32 meter vanaf het spoor aan de streefwaarden wordt voldaan en er weinig trillingshinder zal optreden. Op een afstand minder dan 32 meter wordt op basis van een worst-case prognose berekeningen niet voldaan aan de streefwaarden gedurende de nachtperiode. Dit betreft het noordelijke deel van het plangebied dat gelegen is tussen de begraafplaats en de spoorlijn. Zonder aanvullend onderzoek dienen er maatregelen te worden genomen om trillingshinder in de nieuwe woningen te voorkomen. Bij de verdere uitwerking van het project wordt hier ten tijde van de vergunningenfase nader onderzoek naar gedaan. Uit het onderzoek blijkt dat woningbouw in dit gebied vanuit het aspect trillingen oplosbaar is. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is niet in geding. Tenslotte wordt in het onderzoek geadviseerd om op een afstand van minder dan 60 meter van de spoorlijn houten vloerconstructies te vermijden. Bij de verdere uitwerking van het project wordt hier ook rekening mee gehouden in de vergunningenfase. Om dit te waarborgen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de woonbestemming.

4.12 Kabels, leidingen en zoneringen

Toetsingskader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Toetsing

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Systematiek

Digitaal plan

Het bestemmingsplan omvat de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels. Dit is opgenomen in een GML-bestand. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de regels behorende tot dit plan en zijn vertaald naar de verbeelding.

Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger "online" informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. Het bestemmingsplan is opgezet volgens de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP). Deze standaard is wettelijk verplicht en is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zo voorziet de SVBP in een standaardopbouw van een bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is afgestemd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De regels

De regels bevatten allereerst een bestemmingsomschrijving. Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Door middel van aanduidingen worden op enkele specifieke locaties extra bestaande functiemogelijkheden geboden. Naast de bestemmingsomschrijving zijn in de regels bouwregels en gebruiksregels opgenomen. In de bouwregels is - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.

De gebruiksregels verbieden bepaalde vormen van gebruik of begrenzen toegelaten vormen van gebruik binnen een bestemming (specifieke gebruiksregels) dan wel verbieden alle gebruik in strijd met de gegeven bestemming (algemene gebruiksregels).

In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (die op dit moment nog niet zijn voorzien), waaruit blijkt dat de bouw- en gebruiksregels niet voldoende blijken te zijn. In deze gevallen kan door het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouw- en gebruiksregels. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.

Het overgangsrecht is gericht op bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Ook tientallen jaren aanwezige bouwwerken, die niet met een vergunning zijn gebouwd, of langdurig aanwezig gebruik worden met het overgangsrecht beschermd. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming geraakt met de gegeven bestemming.

Tenslotte bestaan er vanuit de wetgeving (buiten het bestemmingsplan om) ook vergunningsvrije mogelijkheden, zoals opgenomen in het Besluit omgevingsrecht.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Deze paragraaf geeft een toelichting op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van alle bestemmingen en aanduidingen zoals die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen.


In perceelsgerichte bestemmingen is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken. Het hoofdgebouw is in de regels (in artikel 1.23) gedefinieerd als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel. De andere (bijbehorende) bouwwerken die hier ondergeschikt of verbonden aan zijn, zijn (in artikel 1.13) gedefinieerd als bijbehorende bouwwerken. Het kan om aangebouwde of losstaande bouwwerken gaan, die zich op hetzelfde perceel bevinden als het hoofdgebouw.

5.2.1 Groen, Verkeer - Verblijfsgebied en Water

De beoogde groen, wegen en verkeersstructuur en waterstructuur zoals is weergegeven in het stedenbouwkundig plan in bijlage 1, is voorzien van de bestemmingen Groen, Verkeer - Verblijfsgebied en Water. De regelingen hiervoor zijn afgestemd op de regeling die voor Lindewijk deelgebied 1 van toepassing zijn. Daarnaast in een deel van de Lycklamaweg opgenomen in deze bestemming.

Dit houdt in dat er geen gebouwen en overkappingen zijn toegestaan (behalve openbare nutsvoorzieningen). Hiermee is gegarandeerd dat de gronden open blijven en dat er op deze gronden geen woningen gebouwd kunnen worden. Tussen deze bestemmingen voor de openbare ruimte geldt uitwisselbaarheid. Zo zijn er in de groenbestemming ook ondergeschikt wegen, parkeerplaatsen en water mogelijk, in de verkeersbestemming groen, water en bruggen en in de waterbestemming ook groen en paden. Op deze wijze is de beoogde openbare ruimte flexibel in te richten volgens de beginselen van het stedenbouwkundig plan.

In de bestemmingen Groen, Verkeer - Verblijfsgebied en ook in de bestemming Wonen is een mogelijkheid opgenomen voor de realisatie van een geluidscherm langs het spoor met een maximale hoogte van 3 meter.

5.2.2 Maatschappelijk

De bestemming Maatschappelijk is van toepassing voor de percelen Lycklamaweg 8-14 waar de bestaande maatschappelijk functies aanwezig zijn, zoals beschreven in paragraaf 2.1. Hier is een regeling voor gekozen die is afgestemd op de bestaande planologische mogelijkheden en de recente standaarden van de gemeente. Dit houdt in dat de bouwvlakken en de hoogten zijn afgestemd op de bestaande situatie. Hierbij zijn de bedrijfswoning en de begraafplaats specifiek aangeduid. In verband met de karakteristieke hoofdvorm van de aanwezige gebouwen, is een regeling van toepassing die het behoud hiervan nastreeft.

5.2.3 Wonen

De mogelijkheden voor de nieuwe woningen zijn vanuit het stedenbouwkundig plan uit bijlage 1 vertaald naar de bestemming Wonen. Dit flexibele stedenbouwkundige plan is vertaald in een flexibele bestemmingsplanregeling waar alleen de bestemmings- en bouwvlakken en de beoogde goot- en bouwhoogten vanuit de basisopzet zijn vastgelegd. Er zijn maximaal 200 woningen in deze bestemming mogelijk. Om in te kunnen spelen op toekomstige marktontwikkelingen, zijn de woonvormen (vrijstaand, halfvrijstaand, rijen) niet vastgelegd in de bestemmingsregeling. Dit geldt ook voor de kapvorm (binnen de op de verbeelding aangegeven hoogten zijn al dan niet woningen met platte daken mogelijk) en het aantal woningen per bestemmingsvlak. De blikvangers op de accentpunten zoals genoemd in het stedenbouwkundig plan zijn aan de hand van een afwijkingsmogelijkheid onder voorwaarden te realiseren. Bij de wijkoverstijgende accenten (zoals genoemd op pagina 54 van bijlage 1) geldt een afwijkingsmogelijkheid om de maximale hoogte onder voorwaarden tot 15 meter te vergroten, ter plaatse van de wijkaccenten is dit tot 12 meter mogelijk. Bij de wijk(overstijgende)accenten zijn onder voorwaarden ook appartementengebouwen mogelijk. Ook geldt er op de overige locaties in deze bestemming een afwijkingsmogelijkheid om de maximale goot- en/of bouwhoogte tot respectievelijk 6 en 11 meter te vergroten.

Voor het overige sluiten de regels inhoudelijk aan bij de regeling van Lindewijk deelgebied 1. Dit wil zeggen dat de woningen (hoofdgebouwen) binnen de bouwvlakken gebouwd moeten worden en dat er op het perceel mogelijkheden gelden voor maximaal 75 m2 aan bijbehorende bouwwerken. Door een maximaal bebouwingspercentage van 50% te hanteren wordt voorkomen dat de percelen te vol gebouwd kunnen worden. Met aan afwijkingsmogelijkheid is deze oppervlakte onder voorwaarden te vergroten tot 100 m2.

5.2.4 Woongebied

De bestemming Woongebied is van toepassing op de bestaande woningen aan de Lycklamaweg 2 en 4. De regeling hiervoor is afgestemd op de geldende planologische mogelijkheden en recente bestemmingsplannen in de gemeente. Dit houdt in dat er woningen in twee lagen met een kap mogelijk zijn, waarbij de woning (het hoofdgebouw) in het bouwvlak gebouwd moet worden met mogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken daarbuiten. In verband met de karakteristieke hoofdvorm van de woning aan de Lyclkamaweg 2, is door middel van een aanduiding een regeling getroffen die het behoud hiervan nastreeft. Ook in deze bestemming behoort de realisatie van een geluidscherm tot de mogelijkheden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

In het kader van vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de direct betrokkenen en verzonden aan de overlegpartners. De resultaten van dit vooroverleg en de inspraak zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. In bijlage 13 is dit beschreven en is aangegeven op wat voor punten het bestemmingsplan is aangepast.

Daarnaast is het bestemmingsplan op de volgende punten ambtshalve aangepast:

  • de bestemming- en bouwvlakken en de hoogtes van de bestemming 'Wonen' zijn op meerdere locaties in het plangebied ruimer en flexibeler gemaakt ten koste van de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied';
  • de afwijkingsmogelijkheid voor appartementengebouwen in de bestemming 'Wonen' is in overeenstemming gebracht met de locaties voor meergezinswoningen op bladzijde 56 van het stedenbouwkundig plan in bijlage 1;
  • de afwijkingsmogelijkheid voor wijkaccenten en wijkoverstijgende accenten in de bestemming 'Wonen' is grotendeels geschrapt waarbij de mogelijkheid om de bouwhoogte te vergroten tot 15 meter geheel is geschrapt en de mogelijkheid om de bouwhoogte te vergroten naar 12 meter op 2 locaties is gebleven;
  • de bestemming van een strook grond ten oosten van de Lycklamaweg 4 dat niet tot dit perceel behoort is gewijzigd van de bestemming 'Woongebied' naar de bestemming 'Groen';
  • de regeling voor het geluidscherm van 3 meter hoogte is flexibeler gemaakt door de aanduiding van de verbeelding te verwijderen en in zijn algemeenheid in de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen' een geluidscherm planologische mogelijk te maken;
  • in de regels en toelichting zijn tekstuele correcties doorgevoerd.

Zienswijze

Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode werd een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De zienswijzen zijn door de gemeente beantwoord, waarbij er per zienswijze is aangegeven of en op welke wijze het bestemmingsplan is aangepast. De reactienota zienswijzen is in bijlage 15 opgenomen.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens op 15 november 2021 gewijzigd vastgesteld. De raadsstukken van de vaststelling zijn tevens opgenomen in bijlage 15 Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het initiatief betreft de bouw van maximaal 200 woningen in Wolvega en de realisatie van openbaar gebied. De woningen worden tegen marktconforme prijzen aangeboden. In hoofdstuk 3 is aangetoond dat hier behoefte aan is. Voor de uitgifte wordt gerekend met een verkoopprijs welke passend is bij de markt voor Weststellingwerf en vergelijkbaar is met ontwikkelingen in omliggende gemeenten. Voor de financiële haalbaarheid is de Grondexploitatie Lindewijk deelgebied 2 opgesteld.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De gronden bedoeld voor het nieuwe woonmilieu in Lindewijk deelgebied 2 zijn in eigendom van de gemeente. De gemeente zorgt voor het bouwrijp maken en de uitgifte van de bouwkavels. Met deze uitgangspunten is er sprake van een sluitende grondexploitatie. Omdat de gronden in het plangebied waar het nieuwe woonmilieu wordt ontwikkeld in eigendom is van de gemeente, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk en zal hier van worden afgezien.