Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Pieter Stuyvesantweg 82, Oldetrijne
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0098.BPStuyvesant82-ON01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het wijzigingsplan 'Pieter Stuyvesantweg 82, Oldetrijne' met identificatienummer NL.IMRO.0098.BPStuyvesant82-ON01 van de gemeente Weststellingwerf;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan- of uitbouw

een toevoeging dan wel een vergroting van een ruimte aan een hoofdgebouw, die in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en qua afmetingen ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;

1.4 achtergevel

de gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw;

1.5 archeologische waarden

waarden van in de bodem aanwezige voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die door hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische betekenis van algemeen belang zijn;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bestaand

het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010)/omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober 2010);

1.8 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.11 bijgebouw

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand, gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw dat qua afmetingen ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten

1.18 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.19 cultuurhistorische waarden

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;

1.20 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 geluidsbelasting

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.22 geluidgevoelige objecten

gebouwen die dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder

1.23 goede landschappelijke inpassing

Van een goede landschappelijke inpassing is sprake als:
 
  1. de aanwijzingen uit Bijlage 1 Handleiding Schaalvergroting Agrarische Sector Gemeente Weststellingwerf (2011) zijn gevolgd;
  2. de uitvoering van de landschappelijke inpassing in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning middels het stellen van voorschriften of het stellen van andere voorwaarden wordt gegarandeerd, waarbij in ieder geval voorschriften of andere voorwaarden worden gesteld omtrent:
  1. de termijn waarbinnen de landschappelijke inpassing is gerealiseerd;
  2. de verplichting tot instandhouding van de goede landschappelijke inpassing.

1.24 hoofdgebouw

een of meer gebouwen, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkste is;

1.25 inrichtingsplan

een inrichtingstekening, al dan niet voorzien van een beschrijving, waarbij ten minste aandacht dient te worden besteed aan de begrenzing van het (beoogde) bouwperceel, de ligging van erfverhardingen, de plaatsing van bouwwerken, de erfbeplanting en de mate waarin lichthinder voor omwonenden wordt beperkt en waarbij de aanwijzingen uit bijlage 1 Handleiding Schaalvergroting Agrarische Sector Gemeente Weststellingwerf (2011) zijn gevolgd;

1.26 kleinschalige bedrijfsactiviteit

de in de bijlage 2 onder categorie 1 en 2 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.27 kleinschalig bedrijfsmatig houden van dieren

een agrarische activiteit met een omvang van minimaal 10 Nge en maximaal 30 Nge, waarbij slechts een zeer beperkt deel van de inkomsten afkomstig is uit de agrarische activiteit, welke planologisch gezien als ondergeschikt aan de woonfunctie kan worden beschouwd;

1.28 landschappelijke waarden

de cultuurhistorische en visuele waarden van het landschap;

1.29 oorspronkelijk boerderijgebouw

een gebouw dat oorspronkelijk als agrarisch bedrijfsgebouw en als agrarische bedrijfswoning heeft gefunctioneerd en dat van het type kop-hals-romp, kop-romp of stelp is;

1.30 permanente bewoning

bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;

1.31 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.32 woonhuis

een gebouw van ten hoogste drie bouwlagen met in beginsel één woning (of meerdere woningen met een eigen toegang op de verdiepingsvloer(en)), dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de bebouwde oppervlakte

van een bouwperceel, bebouwingsstrook, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en 1 m boven peil, met dien verstande dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgeteld;

2.3 de breedte van een gebouw

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels;

2.4 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 de bouwhoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine

2.9 meetverschillen

Bij de toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

2.10 uitzonderingsregel

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de oppervlakte en de inhoud van een bouwwerk worden ten aanzien van de plaatsing ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits deze bouwdelen niet meer dan 1 m buiten het gevel- of dakvlak uitsteken.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarische cultuurgrond met daarbij behorende paden en sloten;
  2. het hobbymatig en/of kleinschalig bedrijfsmatig houden van dieren;
  3. dagrecreatief medegebruik;
en tevens voor:
  1. de instandhouding en het herstel van de landschappelijke waarden van het landschapstype veenpolders ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veenpolders";
maar ook voor de daarbij behorende:
  1. voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen
  4. groenvoorzieningen;
  5. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  6. wegen;
  7. tuinen, erven en terreinen.

3.2 Bouwregels

  1. op deze gronden mogen geen gebouwen en bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
  2. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 1 m;
    2. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 8 m;
    3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering, openbare nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 10 m;
    4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m;
    5. het bouwen van windturbines is niet toegestaan.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verbredingsactiviteiten;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  4. het gebruik van gronden voor mestopslag;
  5. het gebruik van gronden ten behoeve van boomteelt, houtteelt en boomfruitteelt;

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veenpolders':
  1. het graven, vergraven, verbreden of dempen van sloten, poelen, petgaten en andere watergangen;
  2. het kappen/rooien van bomen en/of houtgewas voorzover deel uitmakende van een landschapsstructuur;
  3. het afgraven of ophogen van gronden met meer dan 0,20 m over een grotere oppervlakte dan 20 m²;
  4. het egaliseren, frezen en diepploegen van gronden;
  5. het aanleggen en verharden van dwars op de verkavelingstructuur gelegen wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een grotere plaatselijke oppervlakte dan 200 m².
3.4.2 Uitzondering vergunningplicht
Lid 3.4.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
  1. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud en normale agrarische exploitatiewerkzaamheden;
  2. al in uitvoering waren op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  3. gelet op de in bijlage 3, behorende bij deze regels, omschreven landschappelijke waarden van deze gronden, van geringe betekenis moeten worden geacht. Als zijnde van geringe betekenis worden in ieder geval de navolgende werken en werkzaamheden aangemerkt:
    1. het graven en dempen van lengtesloten (ten opzichte van de slagenverkaveling) indien hierdoor geen percelen met een grotere breedte dan 100 m ontstaan en het dempen van dwarssloten;
    2. werken en werkzaamheden binnen de denkbeeldige rechthoek van een agrarisch bedrijf, met uitzonering van het vellen, rooien of beschadigen van houtwallen;
    3. het verharden van kavelpaden voorzover smaller dan 3m;
    4. het dunnen van boswallen en bossingels in het kader van (agrarisch) natuurbeheer.
3.4.3 Beoordelingscriteri1
Een vergunning als bedoeld in lid 3.4.1, sub a en b, kan alleen worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veenpolders" waarvan de waarden zijn gespecificeerd in bijlage 2 behorende bij deze regels.

Artikel 4 Wonen - Voormalige boerderijpanden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. tuinen en erven;
  3. kleinschalig bedrijfsmatig houden van dieren,
maar ook voor de daarbij behorende: 
  1. voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. openbare nutsvoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
  

4.2 Bouwregels

4.2.1 Gebouwen
  1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonboerderijen worden gebouwd;
    2. de afstand van een woonboerderij tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 2 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
    3. de afstand van een woonboerderij tot een weg mag niet minder bedragen dan de bestaande afstand;
    4. het aantal hoofdgebouwen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 1;
    5. het aantal woningen in een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1, dan wel het bestaande aantal indien dit meer bedraagt;
    6. de oppervlakte van een woonboerderij, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 150 m²;
    7. de goot- en bouwhoogte van een woonboerderij mogen niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte;
    8. de dakhelling van een woonboerderij mag niet minder bedragen dan 35°.
  2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen gelden de volgende regels:
    1. aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen moeten op minimaal 2 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw worden gebouwd;
    2. een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of vrijstaand bijgebouw mag op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd, of op een afstand van niet minder dan 2 m tot de zijdelingse perceelgrens;
    3. de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 30 m;
    4. de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen per hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 150 m²;
    5. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
    6. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of vrijstaand bijgebouw niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
  3. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer gelden de algemene bouwregels opgenomen in lid 33.4.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de totale oppervlakte van overkappingen per woonboerderij mag niet meer bedragen dan 30 m²;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de woning niet meer mag bedragen dan 1 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m, maar als de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw wordt gebouwd of als het vlaggenmasten betreft, mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 5 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.3.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 4.2.1, sub a, onder 2 en toestaan dat de afstand van woonboerderijen tot de zijdelingse perceelgrens minder bedraagt dan 2 m.
  2. lid 4.2.1, sub a, onder 3 en toestaan dat een woonboerderij dichter bij een weg wordt gebouwd, mits wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een vastgestelde hogere waarde.
  3. lid 4.2.1, sub a, onder 7 en toestaan dat de goot- en bouwhoogte worden vergroot tot maximaal respectievelijk 4,5 m en 10 m.
  4. lid 4.2.1, sub a, onder 8 en toestaan dat een woonboerderij met kap met een dakhelling van minimaal 20° wordt afgedekt of dat een gebouw geheel of gedeeltelijk plat wordt afgedekt.
  5. lid 4.2.1, sub b onder 1 en toestaan dat aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op minder dan 2 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw worden gebouwd.
  6. lid 4.2.1, sub b, onder 4 voor het bouwen van nieuwe vrijstaande bijgebouwen bij een woonboerderij, met dien verstande dat:
    1. daarvoor alle bestaande beeldverstorende bebouwing is gesloopt, waarbij beeldbepalende gebouwen behouden dienen te blijven; en
    2. de gezamenlijke oppervlakte van de nieuw te bouwen vrijstaande bijgebouwen maximaal 25% bedraagt van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen, met dien verstande dat de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen nooit meer mag bedragen dan 1.000 m2;
    3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
  7. lid 4.2.1, sub b onder 4 voor een groter oppervlak aan vrijstaande bijgebouwen per woonboerderij ten behoeve van het kleinschalig bedrijfsmatig houden van dieren, met dien verstande dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 500 m2;
    2. er minimaal 2 ha grond ten behoeve van het kleinschalig bedrijfsmatig houden van dieren duurzaam in gebruik of in eigendom is van de dierhouder;
    3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
    4. indien er reeds meer dan de toegestane 150 m2 vrijstaande bijgebouwen aanwezig is er enkel toepassing aan dit artikel kan worden gegeven indien de saneringsregeling onder sub f geen uitkomst biedt.
  8. lid 4.2.1, sub b, onder 6 voor een hogere bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de woning;
    2. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
4.3.2 Beoordelingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. de milieusituatie;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. het waterbeheer;
  6. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  7. de landschappelijke waarden.

4.4 Specifieke gebruiksregels

 
4.4.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. het gebruik van andere gebouwen dan woonboerderijen voor bewoning;
  3. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  4. het bedrijfsmatig houden van dieren, waaronder niet wordt verstaan het kleinschalig bedrijfsmatig houden van dieren;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel.
4.4.2 Voorwaardelijke verplichting
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving;
    1. zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 2 bij deze regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  2. In afwijking van het onder sub a bepaalde mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien na verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 2 bij deze regels opgenomen inpassingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.5.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 4.4, sub a en toestaan dat nieuwe kleinschalige kampeerterreinen worden opgericht of bestaande kleinschalige kampeerterreinen worden uitgebreid, mits:
    1. het nieuwe kampeerterrein niet wordt opgericht of een bestaand kampeerterrein wordt uitgebreid in het gebied westelijk van de Van Helomavaart;
    2. de minimale afstand tot een ecologische verbindingszone en/of de Ecologische Hoofdstructuur 100 m is en de minimale afstand tot de bestemming 'Natuur' 50 m is;
    3. het maximale aantal nieuwe terreinen voor kleinschalig kamperen voor het gebied westelijk van De Helomavaart 2 is en voor het gebied ten oosten van de Van Helomavaart 6 is;
    4. op een kleinschalig kampeerterrein een tenthuisje niet is toegestaan in de periode tussen 1 november en 15 maart van elk kalenderjaar;
    5. een tenthuisje een maximale vloeroppervlakte heeft van 40 m²;
    6. het maximale aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein 25 bedraagt;
    7. het kleinschalig kampeerterrein grenst aan het erf van de betreffende beheerder/exploitant en de afstand van het erf tot de verst gelegen standplaats maximaal 150 m bedraagt;
    8. er per standplaats 250 m² bruto kampeerterrein beschikbaar moet zijn;
    9. het kleinschalige kampeerterrein niet in gebruik is tussen 1 november en 15 maart van elk kalenderjaar;
    10. stacaravans en trekkershutten niet zijn toegestaan;
    11. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
    12. kleinschalige recreatiedoeleinden voor de eigen kampeergasten uitsluitend in de voormalige agrarische bebouwing mogen plaatsvinden.
  1. lid 4.4, sub e en toestaan dat een nieuwe theeschenkerij wordt gerealiseerd.
4.5.2 Beoordelingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. de milieusituatie;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. het waterbeheer;
  6. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  7. de landschappelijke waarden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
 
  1. voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² dient, alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door Burgemeester en Wethouders te worden beslist of op grond van het rapport “Archeologisch basisonderzoek ten behoeve van de herziening Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Weststellingwerf”, opgenomen als bijlage 4, behorende bij deze regels, nader archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
 
  1. Indien uit het in sub a genoemde nader archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen Burgemeester en Wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
5.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  3. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
5.3.2 Uitzondering vergunningplicht
Lid 5.3.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
  1. een oppervlakte hebben van meer dan 50 m², maar waarvan die diepte niet meer bedraagt dan 0,3 m beneden maaiveld;
  2. het normale onderhoud betreffen, waaronder in ieder geval normale agrarische werkzaamheden en grondbewerking tot een diepte van 0,3 m beneden maaiveld worden verstaan;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  5. een oppervlak van niet meer dan 50 m² beslaan.
5.3.3 Beoordelingscriteria
  1. Een vergunning als bedoeld in lid 5.3.1 kan alleen worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  2. alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden wordt verleend, dient door Burgemeester en Wethouders te worden beslist of op grond van het rapport “Archeologisch basisonderzoek ten behoeve van de herziening Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Weststellingwerf”, opgenomen als bijlage 3, behorende bij deze regels, nader archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
  3. Indien uit het in sub b genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen Burgemeester en Wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Bestaande afmetingen

Wanneer een bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde:
  • een grotere goothoogte;
  • een grotere bouwhoogte;
  • een grotere oppervlakte;
  • een grotere dakhelling;
  • een kleinere dakhelling,
heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan mag: 
  • de goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en/of dakhelling ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en of dakhelling bedragen;
  • de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling bedragen.

7.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
  1. de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. de milieusituatie;
    3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    4. de verkeersveiligheid;
    5. het waterbeheer;
    6. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
    7. de landschappelijke waarden.
  1. de plaatsing en omvang van (nood)uitgangen ten behoeve van een goede zelfredzaamheid ten aanzien van de externe veiligheid.

7.3 Bouwregels in verband met de Wet geluidhinder

  1. De in het plan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden kunnen, indien daarbij het bouwen van nieuwe woningen is inbegrepen en voor zover het de toepassing van de Wet geluidhinder betreft:
    1. alleen worden verleend in overeenstemming met een door het bevoegd gezag verleende hogere grenswaarde, indien de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer meer dan de voorkeursgrenswaarde is;
    2. ter plaatse van de aanduiding “geluidzone - industrie” alleen worden verleend in overeenstemming met een door het bevoegde gezag verleende hogere grenswaarde.
  1. Bij reconstructie van wegen en de aanleg van plattelandswegen dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder in acht genomen te worden.

7.4 Gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
  1. de inhoud per gebouw mag niet meer bedragen dan 75 m³;
  2. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gebouwen ten behoeve van een recreatief appartement;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  5. het gebruik als opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van voorwerpen, stoffen en materialen op onbebouwde terreinen;
  6. het gebruik van gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen.
  7. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de stalling en/of opslag van voer-, vaar- en vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, met uitzondering van de inpandige stalling van caravans of daarmee gelijk te scharen vormen als vouwwagens, campers of boten en de stalling van caravans;
  8. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
  9. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  10. het opslaan van gerede of ongerede materialen of goederen buiten gebouwen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  11. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen;
  12. het gebruik van gronden voor de bouw en of aanleg van een paardrijbak, met de daarbij behorende bouwwerken, met uitzondering van de bestaande paardrijbakken;
  13. het gebruik van de gronden voor militaire oefeningen.

8.2 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik, toegestaan in dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van (bedrijfs)woningen, plattelandswoningen en woonboerderijen in combinatie met:
    1. een aan-huis-verbonden beroep;
    2. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten categorie 1;
    3. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten categorie 2 voorzover bestaand;
    4. bed and breakfast,
met dien verstande dat het gebruik als bed and breakfast niet mag plaatsvinden in vrijstaande bijgebouwen;
  1. het gebruik van (bedrijfs)woningen in combinatie met mantelzorg en (bedrijfsmatige) zorgdienstverlening ten behoeve van de bewoners; met dien verstande dat de uitoefening van deze functies niet in vrijstaande bijgebouwen mag plaatsvinden;
  2. het (tijdelijk) gebruik voor het realiseren of handhaven de bestemmingen, zoals bouwwerkzaamheden, of het normale onderhoud van de gronden;
  3. de opslag van goederen of materialen als onderdeel van de uitoefening van een bedrijf dat volgens het plan is toegestaan;
  4. het plaatsen van onderkomens volgens de gebruiksregels van de bestemmingsregels in hoofdstuk 2 van deze regels;
  5. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, maar alleen als dit noodzakelijk is voor het normale onderhoud van de gronden;
  6. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of ontheffing vereist en deze is verleend;
  7. het gebruiken van bouwwerken en gronden, waarop krachtens de bestemmingsregels gebouwen mogen worden gebouwd, ten behoeve van passieve, actieve en fotovoltaïsche zonne-energie;
  8. kleinschalige opwekking van andere vormen van duurzame energie.

8.3 Afwijken van de gebruiksregels

8.3.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 8.1, sub a en toestaan dat maximaal 2 recreatieve appartementen per (bedrijfs)woning of woonboerderij worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    1. recreatieve appartementen niet in vrijstaande bijgebouwen mogen worden gerealiseerd.
  2. lid 8.1, sub l en toestaan dat gronden worden gebruikt voor de aanleg en/of bouw van een paardrijbak, mits:
    1. de voorzieningen worden gerealiseerd binnen een afstand van ten hoogste 120,00 m gerekend vanaf de voorgevel van een (bedrijfs)woning of woonboerderij;
    2. de voorzieningen alleen worden gerealiseerd en gebruikt ten behoeve van het eigen hobbymatig gebruik van de bewoners van een (bedrijfs)woning of woonboerderij;
    3. de gezamenlijke oppervlakte van de voorzieningen per (bedrijfs)woning of woonboerderij of woonboerderij niet meer bedraagt dan 2.400 m²;
    4. de afstand van de voorzieningen tot de perceelgrens niet minder bedraagt dan 10,00 m;
    5. de voorzieningen achter de achtergevel van de (bedrijfs)woning of woonboerderij worden aangelegd en/of worden gebouwd;
    6. de bouwhoogte van de lichtmasten niet meer bedraagt dan 10,00 m;
    7. er sprake is van objectgerichte verlichting;
    8. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
  3. lid 8.2, sub a voor nieuwe kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten categorie 2, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte die gebruikt wordt voor de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van de bebouwing met een maximum van 150 m² voor (bedrijfs)woningen en plattelandswoningen;
    2. de oppervlakte die gebruikt wordt voor de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van de bebouwing met een maximum van 250 m² voor woonboerderijen;
    3. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    4. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    5. geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
    6. buitenopslag niet is toegestaan.
  4. lid 8.2, sub a en toestaan dat een bed and breakfast in een vrijstaand bijgebouw wordt gerealiseerd.
8.3.2 Beoordelingscriteria
De in lid 8.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen afbreuk wordt gedaan aan:
  1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. de milieusituatie;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. het waterbeheer;
  6. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  7. de landschappelijke waarden, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veenpolders" waarvan de waarden zijn gespecificeerd in bijlage 1 behorende bij deze regels.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages, maar alleen als dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
  2. het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor het plaatsen van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 53 m.

9.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 10.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1, sub a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde in lid 10.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Lid 10.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het wijzigingsplan 'Pieter Stuyvesantweg 82, Oldetrijne'.