direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Het Wolfshof
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0098.BPHetWolfshof-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Hoofdstraat-oost 74 en Spoorstraat 1, 3, 5 en 7 in Wolvega is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemer is voornemens om de locatie Spoorlaan 1 in Wolvega te herontwikkelen, door de bestaande bebouwing te slopen en daarvoor in de plaats een appartementencomplex te realiseren voor maximaal 35 appartementen.

In de huidige situatie bestaat het plangebied grotendeels uit een leegstaand winkelpand met een bovenwoning/appartement en voor een klein deel uit een locatie waarop een stallingsruimte van een draaiorgel (Grote Dorus) en een clubhuis van een postduivenvereniging zijn gevestigd.

De voorgenomen ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan door het ontbreken van de juiste bouw- en gebruiksmogelijkheden. Omdat er in het geldende bestemmingsplan geen relevante afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zitten, is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit de percelen gelegen aan de Hoofdstraat-oost 74 en Spoorlaan 1, 3, 5 en 7 in Wolvega. Het plangebied ligt naast de ovonde, een kruispunt van belangrijke ontsluitingswegen van de kern Wolvega. Nabij het plangebied zijn op loopafstand twee supermarkten gelegen, verderop een winkelcentrum. Daarnaast ligt het plangebied vrijwel direct langs de spoorlijn Leeuwarden-Zwolle en bedraagt de afstand tot station Wolvega circa vijfhonderd meter.

In het plangebied komen de volgende percelen voor:

  • Gemeente Wolvega, sectie D, nummer 9337;
  • Gemeente Wolvega, sectie D, nummer 837;
  • Gemeente Wolvega, sectie D, nummer 9338;
  • Gemeente Wolvega, sectie D, nummer 9341;
  • Gemeente Wolvega, sectie D, nummer 9340;
  • Gemeente Wolvega, sectie D, nummer 8391;
  • Gemeente Wolvega, sectie D, nummer 8390.

Binnen het plangebied komen gronden voor die momenteel in eigendom zijn van de gemeente Weststellingswerf. Hiervoor wordt met de gemeente te zijner tijd een grondruilovereenkomst gesloten.

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPHetWolfshof-VO01_0001.png"

Figuur 1.1: ligging plangebied, het plangebied is globaal rood omcirkeld (bron: Opentopo.nl).

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de betreffende percelen te zien zijn. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 3.200 m2.

Het plangebied wordt begrenst door:

  • in het oosten door de spoorlijn Leeuwarden-Zwolle;
  • in het noorden door de ovonde met de wegen Spoorlaan, Lycklamaweg, Hoofdstraat Oost en de Stationsweg. Hier bevindt tevens de spoorwegovergang;
  • in het westen door de nieuwe LIDL met een parkeerterrein;
  • in het zuiden door de Spoorlaan met vrijstaande woningen.

Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPHetWolfshof-VO01_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: PDOK Viewer).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Wolvega'. Dit bestemmingplan is door de gemeenteraad van gemeente Weststellingwerf op 19 september 2011 vastgesteld. Naast dit bestemmingsplan is het 'Facetbestemmingsplan kernen Weststellingwerf op het plangebied van toepassing. Dit plan is op 17 september 2012 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Weststellingwerf. Met het facetbestemmingsplan kernen Weststellingwerf is er voor de bestemming 'Wonen' nadere regels opgenomen teneinde te zorgen dat het aantal woningen binnen het bouwvlak kan kan worden vergroot, mits dit in overeenstemming is met de voorwaarden genoemd in artikel 3.1 van dit bestemmingsplan.

In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van het bestemmingsplan 'Wolvega' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPHetWolfshof-VO01_0003.png"

Figuur 1.3: uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Wolvega' (bron: Ruimtelijkeplannen.nl).

Aan het plangebied is de bestemming 'Centrum' met een bouwvlak voor een deel van het plangebied toegekend. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor gebouwen ten behoeve van het wonen al dan niet in combinatie met bedrijven, detailhandel, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, horecabedrijven en aanbouwen/- uitbouwen/bijgebouwen. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor tuinen, erven, binnenterreinen, woonstraten, voet- en fietspaden, op- en inritten, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, waterlopen, waterhuishoudkundige voorzieningen en voor gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen.

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat deze uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden. Dit geldt ook voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

Het voornemen is de realisatie van een appartementencomplex, bestaande uit twee blokken, waarin plek is voor maximaal 35 appartementen. Hoewel de gronden bestemd zijn voor gebouwen ten behoeve van het wonen, is de realisatie van het appartementencomplex niet toegestaan omdat er geen nieuwe woningen op het plangebied toegevoegd mogen worden. Daarnaast is de bouwhoogte van gebouwen op het plangebied gemaximaliseerd op tien meter, terwijl het beoogde complex een bouwhoogte zal hebben van circa veertien meter. Verder is voor een deel van het plangebied geen bouwvlak opgenomen, waardoor het bouwen van hoofdgebouwen op die gronden is uitgesloten. Resumerend moet worden opgemerkt dat de voorgenomen ontwikkeling in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Aangezien in dit plan geen relevante afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zitten waar gebruik kan worden gemaakt om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een nieuwe planologisch regime voor het plangebied waarmee de beoogde ontwikkeling mogelijk gemaakt kan worden.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Het Wolfshof' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0098.BPHetWolfshof-VO01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie zijn er op het plangebied een leegstaande winkelpand met een bovenwoning/appartement, een stallingsruimte van een draaiorgel (Grote Dorus) en een clubhuis van een postduivenvereniging aanwezig. Het leegstaande winkelpand was destijds een supermarkt en heeft een oppervlakte van circa 1.100 m². Dit pand bevindt zich aan de noordzijde van het plangebied en bestaat voor een groot deel uit één bouwlaag. Aan de zijde van de ovonde beschikt het pand over een bovenwoning/appartement. Aan de zuidzijde van dit pand is een parkeerplaats gelegen met plek voor 65 auto's. Deze parkeerplaats behoorde destijds bij de supermarkt. Meer naar het zuiden zijn de stallingruimte en het clubhuis gelegen.

In figuur 2.1 zijn enkele aanzichten opgenomen van de huidige situatie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPHetWolfshof-VO01_0004.png"

Figuur 2.1: huidige situatie van het plangebied (bron: Globespotter).

Zoals reeds beschreven in de inleiding ligt het plangebied naast een ovonde, wat kan worden aangemerkt tot een kruispunt van belangrijke ontsluitingswegen van de kern Wolvega. Dit betekent dat er releatief veel mensen langs dit gebied rijden. Daarnaast ligt er aan de overkant van het plangebied een supermarkt (de LIDL) en is de binnenstad van Wolvega op loopafstand te bereiken. Gesteld wordt dat het plangebied daardoor een beeldbepalend plek is voor de kern Wolvega. Het winkelpand op het plangebied staat echter voor een lange tijd leeg, waardoor het plangebied voor iedereen een verlaten indruk geeft. Het plangebied en de aanwezige gebouwen doen dan ook afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid ter plaatse, wat niet wenselijk is bij een beeldbepalend plek. Met de realisatie van het beoogde appartementencomplex kan daar verandering in komen.

2.2 Toekomstige situatie

Voor de voorgenomen ontwikkeling is er een beeldkwaliteitsplan opgesteld, waarin de ruimtelijke criteria voor het plangebied wordt beschreven. Dit plan is als Bijlage 1 opgenomen bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan. In het beeldkwaliteitsplan is de ruimtelijke kwaliteit voor de inrichting van het plangebied vastgelegd. Het doel van dit plan is een toetsingskader voor de welstandcommissie na vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. Het plan schrijft bepaalde regels voor, waaraan de inrichting en de vormgeving van het bouwplan aan zullen moeten voldoen.

Zoals reeds aangegeven bestaat het plan uit de realisatie van 35 nieuwbouw appartementen, ten behoeve van de vrije sector. De woningen zullen worden verspreid over twee gebouwen:

  • één blok aan de noordwestkant, in een haakvorm richting de ovonde en de Spoorlaan;
  • een tweede blok zal langs de Spoorlaan worden geplaatst.

Uitgaande van vier bouwlagen en een kap, wordt de maximale nokhoogte van het eerste blok in de regels van het voorliggende bestemmingsplan vastgelegd op zestien meter. In het tweede blok zal het gebouw bestaan uit drie bouwlagen en een kap. Hiervan uitgaande wordt in de regels van het voorliggende bestemmingsplan uitgegaan van maximale nokhoogte van dertien meter. Binnen beide nokhoogten is rekening gehouden met enigszins wat marge om flexibiliteit te borgen. Verder krijgen de appartementen een oppervlakte die zal variëren tussen de 70 m² en 140 m².

Het terrein zal toegankelijk zijn voor voertuigen vanaf de zuidoostelijke hoek van het plangebied. Dit is tegenover de kruising van de Spoorlaan en het Griffioenpark. De entree van het parkeerterrein wordt ondergeschikt gemaakt aan de Parallelweg door middel van een in- en uitrit. Daarmee kunnen de bewoners en bezoekers het terrein veilig betreden.

Figuur 2.2 toont een voorlopige situatietekening van de beoogde ontwikkeling en in figuur 2.3 zijn enkele richtinggevende impressies opgenomen van de gevels van de beoogde appartementsgebouwen. Een definitieve beoordeling op detail qua architectuur volgt na de voorontwerp-fase van het voorliggende bestemmingsplan. Het kan zo zijn dat naar aanleiding van de beoordeling het stedenbouwkundig ontwerp enigszins kan veranderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPHetWolfshof-VO01_0005.png"

Figuur 2.2: situatietekening toekomstige situatie (bron: Alynia Architecten Harlingen BV).

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPHetWolfshof-VO01_0006.png"

Figuur 2.3: impressie appartementencomplex (bron: Alynia Architecten Harlingen BV).

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Wonen is een basisbehoefte van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sloop van de huidige bebouwing en in de realisatie van nieuwbouw appartementen binnen de bebouwde kom van Wolvega. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de paragrafen 3.2.3 wordt de sloop-nieuwbouw als gevolg van onderhavige ontwikkeling getoetst aan het provinciale beleid. Daarin wordt aangetoond dat het past binnen het provinciale beleid ten aanzien van wonen. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Toets en conclusie

In voorliggend plan wordt de realisatie van een appartementencomplex met 35 appartementen mogelijk gemaakt. Daarbij worden eerst een leegstaande winkelpand met een bovenwoning/appartement, een stallingruimte en een clubhuis gesloopt. Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.

Op basis van de huidige rechtspraak wordt een project of een plan, waar meer dan elf woningen worden gerealiseerd, aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling (ECLI:NL:RVS:2015:2921/ECLI:NL:RVS:2015:953). Voorliggend plan betreft dan ook een stedelijke ontwikkeling, aangezien er meer dan elf woningen worden gerealiseerd.

De ontwikkeling dient alleen aan de ladder voor duurzame verstedelijking te worden getoetst, wanneer het plan een nieuwe ontwikkeling betreft. In het voorliggende plan worden er nieuwe appartementen gerealiseerd, waardoor de ontwikkeling tot een nieuwe ontwikkeling moet worden aangemerkt. Bij een nieuwe ontwikkeling dient de behoefte aan deze ontwikkeling te worden aangetoond.

De gemeente Weststellingwerf heeft in 2017 de woonvisie 'Woonvisie gemeente Weststellingwerf' vastgesteld die voor de woningbouw in de periode 2017-2021 richtinggevend is. Uit de woonvisie van de gemeente Weststellingwerf blijkt dat er in de gemeente Weststellingwerf behoefte is aan 34 nieuwbouw woningen per jaar. Na 2026 wordt verwacht dat de woningbehoefte zal krimpen. De gemeente Weststellingwerf wil dat de woonkwaliteit in de gemeente gehandhaafd blijft in het licht van toekomstige krimp. Investeren in kwaliteitsverbetering en zo nodig transformatie en vervanging van de bestaande bebouwing heeft daarom prioriteit. Daarnaast wil de gemeente dat de woningvoorraad beter aansluit bij de toekomstige vraag, o.a. verduurzaming en meer levensloopbestendige woningen. Verder is er behoefte aan bijzondere woonvormen voor ouderen, dat woningen betaalbaar zijn en bestaat er een blijvende aandacht voor het verbeteren van de geschiktheid van de woonomgeving in het licht van de vergrijzing. Daarbij gaat het om de inrichting van de openbare ruimte en om de nabijheid van zorg-, welzijns- en winkelvoorzieningen voor dagelijkse boodschappen.

Momenteel werkt de gemeente Weststellingwerf aan een nieuwe woonvisie die gereed zal zijn voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan. De nieuwe woonvisie zal naar alle waarschijnlijkheid meer ruimte voor woningbouw (aantallen) noteren. Daarnaast worden er nieuwe provinciale woningbouwafspraken gemaakt op basis van provinciale prognose uit 2020. In die prognose wordt onder andere uitgegaan van 470 woningen voor de periode 2020-2030.

Zoals reeds beschreven voorziet het voorliggende bestemmingsplan in 35 nieuwe appartementen. Het plangebied ligt aan een entree van de kern Wolvega dat kan worden aangemerkt tot een beeldbepalend plek. Het plangebied ligt nabij de binnenstad van Wolvega en daarmee op loopafstand van vele voorzieningen, onder meer: een supermarkt, apotheek en winkels). Ook ligt het plangebied na bij station Wolvega, waardoor de realisatie van appartementen op deze locatie zeer geschikt is voor mensen die met het openbare vervoer naar werk gaan.

Met de herstructurering van het plangebied in de vorm van een appartementencomplex voor maximaal 35 appartementen kan er worden bijgedragen aan het meer aantrekkelijk maken van een entree van de kern Wolvega. Dit wordt nodig geacht aangezien het plangebied in zijn huidige verschijning voor iedereen een zeer verlaten indruk geeft. Door de oude bebouwing te vervangen voor nieuwbouw, kan er een impuls gegeven worden gegeven aan het plangebied waardoor de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse zal stijgen en de betreffende locatie weer een aantrekkelijke beeldbepalende plek van Wolvega zal worden. Aan de andere kant kan middels de realisatie van het appartementencomplex bijgedragen worden aan de behoefte aan meer (levensloopbestendige) woningen nabij voorzieningen. Gezien de ligging van het plangebied wordt de locatie zeer geschikt geacht voor bijvoorbeeld ouderen die vaak door lichamelijke tekortkomingen graag op korte afstand van diverse voorzieningen willen wonen. Uiteraard zijn ook jongeren een geschikte doelgroep, aangezien deze voor deze groep veel voorzieningen dichtbij huis een prioriteit is bij het vinden van een geschikte woning. Maar de appartementen zijn ook uitermate geschikt voor mensen wie in de nabijheid van een treinstation en met openbaar vervoer naar werk en/of school willen gaan.

Tot slot kan met de realisatie van de appartementen voorzien worden in de behoefte naar meer woningen binnen het middenduursegment en/of woningen voor ouderen/starters. Dit is in overeenstemming met de woningbehoefteonderzoek van de gemeente Weststellingwerf dat voor het gehele grondgebied van de gemeente Weststellingwerf is uitgevoerd. In paragraaf 3.3.2 wordt hier nader op ingegaan.

Resumerend wordt geacht dat de realisatie van het appartementencomplex een meerwaarde zal zijn voor de gemeente Weststellingwerf en daarmee aan de ladder voor duurzame verstedelijking voldoet.

3.2 Provinciaal beleid Friesland

3.2.1 Omgevingsvisie 'De Romte Diele'

De Omgevingsvisie is een van de nieuwe instrumenten uit de Omgevingswet. De visie omvat het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving op een hoog abstractieniveau, voor de lange termijn en is op 23 september 2020 vastgesteld. Het is geen blauwdruk voor hoe Fryslân er over twintig tot dertig jaar eruit komt te zien. In de visie is aangegeven waar de provincie heen wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Hoe dit gestalte moet krijgen is niet precies aangegeven. Wel geeft de visie de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Samen met verschillende organisaties, inwoners en ondernemers in Fryslân geeft de provincie invulling aan deze visie. Dit gebeurt in programma's, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels.

De visie vervangt het strategisch beleid uit het Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterbeheerplan en het Verkeers- en Vervoersplan. Bovendien is de provinciale Natuurvisie, die bestaat sinds de Natuurbeschermingswet (2017) is vereist, hierin opgenomen.

In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven:

  • 1. Fryslân vitaal, leefbaar en bereikbaar houden;
  • 2. Energietransitie met kracht voortzetten;
  • 3. Fryslân klimaatadaptief inrichten;
  • 4. Versterken biodiversiteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPHetWolfshof-VO01_0007.png"

Figuur 3.1: schematische weergave opbouw omgevingsvisie (bron: provincie Fryslân.nl)

Toets/conclusie

Voorliggend plan voorziet in de eerste plaats in de sloop van een leegstaand winkelpand met een bovenwoning/appartement, een clubhuis en een stallingsruimte en vervolgens in de realisatie van een nieuw appartementencomplex bestaande uit twee gebouwen waar ruimte is voor maximaal 35 appartementen. De realisatie van het appartementencomplex zorgt ervoor dat het plangebied weer waardig is als onderdeel van een beeldbepalend plek in Wolvega. De huidige situatie van het plangebied doet immers afbreuk aan de bedoeling van een beeldbepalend plek. Middels de realisatie van nieuwbouw wordt de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving verhoogd en wordt de locatie weer leefbaar. Dit wordt middels een beeldkwaliteitsplan geborgd. Daarbij is in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking aangetoond dat er behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling en dat deze ontwikkeling als een meerwaarde kan worden gezien voor de kern Wolvega en de gemeente Weststellingwerf.

Geacht wordt daarmee dat voorliggend plan in overeenstemming is met de omgevingsvisie 'De Romte Diele'.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden en in 2018 partieel herzien. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Tot het bestaand stedelijk gebied van een kern rekent de provincie het (aaneengesloten) gebied met stedelijke functies (woonbebouwing, bedrijfsbebouwing in brede zin en maatschappelijke functies), waaronder mede begrepen de daarbij behorende voorzieningen (inclusief groenvoorzieningen) en verkeersinfrastructuur.

In artikel 3.1.1 van de verordening zijn regels opgenomen ten aanzien van Wonen. Daarin is aangegeven dat een ruimtelijk plan een woningbouwproject kan bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan indien het project niet meer dan elf woningen bevat en in de plantoelichting is gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

Toets/conclusie

Het plangebied in het voorliggende bestemmingsplan is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan artikel 1 van de Verordening Romte Fryslân.

Voor artikel 3 van de verordening geldt dat de beoogde woningen zijn opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente. In 2019 zijn er tussen de gemeenten in Zuidoost Fryslân woningbouwafspraken gemaakt voor de periode tot 2026. Voor Weststellingwerf geldt tot 2026 een maximale woningbouwruimte van 463 woningen, waarbij 70% buitenstedelijk gebouwd kan worden. De realisatie van 35 appartementen past binnen de woningbouwruimte.

In de lopende gesprekken over nieuwe regionale woningbouwafspraken (2020 -2030) is de ontwikkeling op de oude lidl locatie ook door de gemeente Weststellingwerf benoemd als potentiele woningbouwlocatie van 35 appartementen. Hier is ambtelijk door de provincie mee ingestemd, waardoor wordt geacht dat de voorgenomen ontwikkeling geen belangen van de provincie Friesland raakt.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Weststellingwerf

Met de omgevingsvisie Weststellingwerf, ruimte voor kwaliteit van juni 2019 zet de gemeente Weststellingwerf een nieuwe koers in. De omgevingsvisie beschrijft de kaders voor ontwikkelingen in de leefomgeving. Inwoners hebben mee gedacht bij de totstandkoming van deze omgevingsvisie. Daarbij komt dat de omgevingsvisie ruimte biedt voor initiatieven vanuit de samenleving.

Binnen de gemeente Weststellingwerf zijn twee hoofdkernen aan te merken. Het gaat hierbij om Noordwolde en Wolvega. Met name door de ligging aan hoofdinfrastructuur is Wolvega door de jaren heen harder gegroeid dan de overige Weststellingwerfse dorpen. De gemeente heeft daar op ingespeeld door de grotere woonwijken en belangrijke voorzieningen in deze beide kernen te concentreren. Momenteel woont tweederde van de bevolking van Weststellingwerf in Wolvega en Noordwolde. Wolvega heeft daarbij een duidelijk verzorgingsfunctie op de schaal van de gemeente als geheel. Als gevolg van dit beleid kunnen in Weststellingwerf voorzieningen worden aangeboden die anders naar alle waarschijnlijkheid niet (meer) aanwezig zouden zijn. Er is dan ook alle reden om dit beleid voort te zetten. Weststellingwerf zal daarom in Wolvega en Noordwolde blijven investeren in kwaliteitsverbetering van woonwijken en centrumvoorzieningen.

Toets en conclusie

Het plangebied behoort volgens de omgevingsvisie van gemeente Weststellingwerf tot een gebied waar een proces bezig is voor het compacter en multifunctioneler maken van het centrum van Wolvega. Dit houdt in dat men bezig is om winkelhart compacter te maken en te verbreden naar een nog steviger en levendiger combinatie van winkels, werk, horeca en cultuur. Volgens de visie doen lege (winkel)panden of verwaarloosde delen in een winkelstraat daar afbreuk aan.

Zoals reeds beschreven wordt in het voorliggende plan de realisatie van 35 appartementen aan de Spoorlaan 1 in Wolvega mogelijk gemaakt. Voorafgaand aan de bouw wordt de bestaande bebouwing op het plangebied gesloopt. Met de realisatie van de appartementencomplexen wordt het plangebied weer leefbaar en wordt de ruimtelijke kwalititeit van het gebied verhoogd. Daarnaast kan worden gesteld dat de realisatie van onderhavige ontwikkeling een positieve invloed met zich zal meebrengen voor de meerdere voorzieningen die op een korte afstand van het plangebied liggen. Dit omdat de toekomstige bewoners van de appartementen van die voorzieningen gebruik zullen maken. Daarmee wordt geacht dat voorliggend plan in overeenstemming is met de omgevingsvisie van gemeente Weststellingwerf.

3.3.2 Woonvisie gemeente Weststellingwerf

De Woonvisie gemeente Weststellingwerf (vastgesteld op 27 februari 2017) is richtinggevend voor de woningbouw in de periode 2017-2021. De woningmarkt verandert door demografische- en economische ontwikkelingen en door gewijzigd rijksbeleid. Dit plaatst de gemeente voor nieuwe uitdagingen en vraagt om een actuele blik op bekende thema’s:

  • demografie en een veranderende woningvraag: Weststellingwerf krijgt steeds meer te maken met demografische veranderingen in de vorm van ontgroening en vergrijzing. Deze trend heeft tot gevolg:
    • 1. een toenemende vraag naar levensloopbestendige- en seniorenwoningen;
    • 2. een toename van kleinere huishoudens.
  • scheiding van wonen en zorg;
  • verstedelijking: in het algemeen is er een trek waarneembaar naar grotere concentraties van voorzieningen. Grotere aantallen mensen kiezen voor kleinstedelijke woonmilieus.

De veranderende samenstelling van de samenleving leidt tot een veranderende vraag naar woningen. Voor Wolvega betekent deze trend dat het aantal huishoudens voorlopig nog blijft toenemen, maar naar verwachting zal afvlakken. Deze stabilisatie gaat gepaard met een verandering in de bevolkingssamenstelling: minder gezinnen, vergrijzing, een toename van 1- en 2-persoonshuishoudens. De 1-persoonshuishoudens betreffen naast zelfstandig wonende jongeren ook alleenstaande senioren, die door de ontwikkelingen in de zorg langer zelfstandig wonen. Dit heeft consequenties voor de grootte van woningen / kavels en voor de financiering van woningen. De landelijke trend om meer woningen te bouwen in de middenhuur is ook in Wolvega mogelijk (prijsniveaus tussen circa € 700-900). In dit verband is het ook interessant om te noemen dat bewoners naar het totaalplaatje van de woonlasten kijken (dus inclusief de energielasten).

Het rijksbeleid van scheiden van wonen en zorg betekent dat steeds meer zorgbehoevenden langer in de huidige woning blijven wonen. Voor mensen die dat niet kunnen moeten passende woningen worden aangeboden. Maar de vraag is of deze scheiding op termijn wenselijk is. De trend is namelijk dat er een toenemende vraag is naar zorg en comfort. Dit leidt tot nieuwe woonconcepten, zoals levensloopwoningen, mantelzorg, maar ook collectief wonen. Senioren die doorstromen laten vervolgens een woning achter voor gezinnen (doorstroming). Om langer zelfstandig wonen mogelijk te maken speelt ook de directe woonomgeving een rol. De openbare ruimte moet ‘senior-proof’ worden ontworpen, voorzieningen en ondersteuning moeten (op afroep) beschikbaar zijn en er is behoefte aan sociaal contact, comfort en veiligheid.

De trend dat mensen liever in kleinstedelijke woonmilieus willen wonen is duidelijk waarneembaar in Wolvega. Van de nu gerealiseerde woningen in de Lindewijk komt circa 30% van de bewoners van buiten de gemeente. Dit heeft te maken met de goede ligging in de regio Heerenveen-Zwolle en de goede bereikbaarheid via weg en spoor. De landelijke trend is dat het gebruik van het openbaar vervoer blijft toenemen en dus ook het aantal reizigers op station Wolvega. Naar verwachting zet de trend door dat er overloop is vanuit de regio Zwolle en dat de woningvraag gunstig wordt beïnvloed door het relatief gunstige prijsniveau in de gemeente gecombineerd met de goede bereikbaarheid.

Woningbehoefteonderzoek Weststellingwerf

De gemeente heeft een woningbehoefteonderzoek (WBO) uitgevoerd voor de gehele gemeente, waarin inzicht is gegeven over welke type woningen een nieuwbouwontwikkeling zou moeten bieden, zodat deze aansluiten op de woningbehoefte in de gemeente. Op basis van het onderzoek blijkt dat de gemeente Weststellingwerf in de komende twintig jaar te maken krijgt met vele veranderingen. Allereerst zal het aantal huishoudens, mede onder invloed van de woningbouwprogrammering, nog toenemen tot 2033 maar vanaf 2036 gaat het aantal huishoudens volgens het WBO dalen. De huishoudensontwikkeling is bepalend voor de kwantitatieve woningbehoefte.

Daarnaast is er sprake van verschuivingen in de samenstelling van de huishoudens die te maken hebben met demografische, maatschappelijke en economische veranderingen: vergrijzing, individualisering en meer alleenstaanden, en relatief meer hogere inkomens. Deze trends zijn niet uniek voor Weststellingwerf maar treden ook regionaal en landelijk op, al kan het tempo daarin verschillen. Als gevolg van deze verschuivingen zal ook de kwalitatieve woningbehoefte veranderen. De vraag naar koopwoningen neemt verder toe en die naar eengezinshuurwoningen neemt af. Tegelijkertijd neemt de vraag naar geschikte ouderenwoningen toe, door de vergrijzing en de wens van ouderen langer zelfstandig thuis te wonen en het extramuraliseringsbeleid van de overheid.

De mogelijkheden om aan de kwalitatieve woonwensen van alle typen huishoudens te voldoen zijn beperkt. De bestaande woningvoorraad is er immers al en kan maar ten dele worden aangepast, het aandeel van de nieuwbouw daarin is doorgaans beperkt. Daarom is het van belang dat de juiste keuzes worden gemaakt om de nieuwbouwprogrammering verder in te vullen. Op basis van het woningmarktmodel is het nieuwbouwprogramma in de komende tien jaar als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPHetWolfshof-VO01_0008.png"

Figuur 3.1: Woningbouwprogramma gemeente Weststellingwerf 2020-2030 (Bron: Woonvisie Weststellingwerf).

In totaal is er voor Weststellingwerf de komende tien jaar op basis van het figuur hierboven ruimte voor 658 woningen. Volgens het onderzoek is er meer vraag naar meergezinswoningen dan naar eengezinswoningen (264 vs 134). Er is geen behoefte aan eengezinswoningen in de huursector. Voorts blijkt uit het onderzoek dat er vooral behoefte is aan nieuwe woningen in het middenduursegment (€ 250.000 - € 350.000) en in het dure segment (€ 350.000 - € 465.000). De woningen in het dure segment betreffen voornamelijk meergezinswoningen en in het middenduursegment zowel een- als meergezinswoningen.

Toets en conclusie

Kwantitatieve behoefte

Uit de woonvisie van de gemeente Weststellingwerf blijkt dat er in de gemeente Weststellingwerf behoefte is aan 34 nieuwbouw woningen per jaar. Onderhavig plan voorziet in de realisatie van 35 appartementen, waardoor gesproken kan worden van een overschot (+1).

Momenteel werkt de gemeente Weststellingwerf echter aan een nieuwe woonvisie die gereed zal zijn voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan. Onder meer door het WBO. De nieuwe woonvisie zal naar alle waarschijnlijkheid dus meer ruimte voor woningbouw (aantallen) noteren. Daarnaast worden er nieuwe provinciale woningbouwafspraken gemaakt op basis van provinciale prognose uit 2020. In die prognose wordt onder andere uitgegaan van 470 woningen voor de periode 2020-2030. Geacht wordt dat de realisatie van 35 appartementen binnen de nieuwe programmering zal passen.

Kwalitatieve behoefte

Middels de realisatie van het appartementencomplex kan er bijgedragen worden aan de behoefte aan meer (levensloopbestendige) woningen nabij voorzieningen. Gezien de ligging van het plangebied wordt de locatie zeer geschikt geacht voor bijvoorbeeld ouderen die vaak door lichamelijke tekortkomingen graag op korte afstand van diverse voorzieningen willen wonen. Uiteraard zijn ook jongeren een geschikte doelgroep, aangezien voor deze groep veel voorzieningen dichtbij huis een prioriteit is bij het vinden van een geschikte woning. Maar de appartementen zijn ook uitermate geschikt voor mensen wie in de nabijheid van een treinstation en met openbaar vervoer naar werk en/of school willen gaan. Qua bereikbaarheid en leefbaarheid komen de toekomstige bewoners van de appartementen dan ook niets tekort. Verder zullen de appartementen duurzaam worden gebouwd (o.a. duurzaam materiaalgebruik en gasloos) en worden voorzien van een groen inpassing dat gunstig is voor een goede klimaatadaptie.

Geacht wordt daarmee dat het plan in overeenstemming is met de woonvisie van gemeente Weststellingwerf.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets en conclusie

De beoogde ontwikkeling wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project onder blijft. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Dit betekent dat volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling (aanmeldnotitie), zie Bijlage 2 bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan. In deze aanmeldingsnotitie is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Hieruit volgt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het voorgenomen plan die leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure wordt daarom niet nodig geacht.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPHetWolfshof-VO01_0009.png"

Figuur 4.1: richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets en conclusie

In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied' omdat het plangebied gelegen is in een gebied waar verschillende stedelijke functies zijn te vinden. Daarnaast is het plangebied gelegen na bij een druk bereden ovonde, de spoorweg Leeuwarden-Zwolle en nabij het station van Wolvega. Door de ligging in het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden, met uitzondering van de richtafstand voor het aspect 'Gevaar', uit de VNG-uitgave met een trede worden verlaagd.

Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe appartementen binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

In het onderstaande tabel zijn de in de omgeving aanwezige milieubelastende functies genoemd welke een negatieve invloed kunnen voor het plangebied. Tevens is aangegeven onder welke categorie deze bestemming of functie valt, welke richtafstand geadviseerd wordt en wat de onderlinge afstand van deze activiteiten/functies met het plangebied is. Daarbij is gemeten vanaf de dichtstbijzijnde gevel van het milieubelastende object tot de perceelgrens van het plangebied.

Adres   Type functie   Milieucategorie   Richtafstand gemengd gebied   Afstand met het
plangebied  
Spoorlaan 2   Supermarkt   1   0 m   37 m  
Lycklamaweg 1   Autoreperatie en onderhoud   2   10 m   65 m  
Griffioenpark 2   Supermarkt   1   0 m   81 m  
Markt 55-57   Elektronica winkel   1   0 m   85 m  
Griffioenpark 1   Gemeentehuis   1   0 m   114 m  
Spoorlaan ong.   Treinstation   3.2   50 m   260 m  

Figuur 4.2: Tabel met richtafstanden en milieubelastende functies.

Zoals in de tabel hierboven te zien is bedraagt de onderlinge afstand tussen het plangebied en de milieubelastende functies in de omgeving van het plangebied telkens meer dan de geadviseerde richtafstand uit de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Dit geldt echter alleen voor geur, stof en geluid. De richtafstanden van het aspect gevaar mogen niet met een trede verlaagd worden. In onderstaand tabel is de ligging van het plangebied aan de richtafstanden van het aspect 'Gevaar' nogmaals getoetst.

Adres   Type functie   Milieucategorie   Richtafstand Gevaar   Afstand met het plangebied  
Spoorlaan 2   Supermarkt   1   10 m   37 m  
Lycklamaweg 1   Autoreparatie en onderhoud   2   10 m   65 m  
Griffioenpark 2   Supermarkt   1   10 m   81 m  
Markt 55-57   Elektronica winkel   1   0 m   85 m  
Griffioenpark 1   Gemeentehuis   1   0 m   114 m  
Spoorlaan ong.   Treinstation   3.2   50 m   260 m  

Zoals in de tabel hierboven te zien is bedraagt de onderlinge afstand tussen het plangebied en de milieubelastende functies in de omgeving van het plangebied telkens meer dan de geadviseerde richtafstand (Gevaar) uit de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'

Geconcludeerd kan worden dat de nieuwe appartementen binnen het plangebied geen milieuhinder zullen ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Derhalve wordt geacht dat ter plaatse van de nieuwe appartementen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake. Omgekeerd leveren de appartementen geen belemmering op voor omliggende bedrijven, aangezien in de omgeving geen bedrijven zijn gelegen waarvan de ontwikkelingsmogelijkheden in gevaar komen indien op het plangebied woonfuncties worden gerealiseerd. Zie hiervoor ook tabel 4.2 waarin wordt aangetoond dat de richtafstanden ruim worden gehaald.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets en conclusie

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gelegen waarvoor een toetsing aan de Wgv noodzakelijk is.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect geur geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets en conclusie

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend en nader bodemonderzoek (20064616), uitgevoerd door Kruse Milieu BV, om ter plaatse van het plangebied de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen, zie ook Bijlage 3 van de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan voor de concrete inhoud.

Verkennend bodemonderzoek

Allereerst is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (hoofdstuk 4 van de rapportage). Er zijn op drie locaties geboord: Deellocatie A, B en deellocatie C. Bij deellocatie A is een sterk verhoogd PAK-gehalte aangetoond, dat mogelijk achterbleven kan zijn, als zijnde een restverontreiniging tijdens de grondsanering rond 1997. Om inzicht te krijgen in de omvang van de PAK-verontreiniging is een nader bodemonderzoek verricht (hoofdstuk 5 van de rapportage). Bij deellocatie B zijn geen waarnemingen gedaan die op een verontreiniging duiden. Bij deelllocatie C zijn lichte verontreinigingen gevonden, echter leiden deze niet tot een nader bodemonderzoek. Naast de genoemde deellocaties is het te herontwikkelen terreindeel onderzocht. In de bovengrond blijkt dat het loodgehalte de tussenwaarde overschrijdt. Om de bron van de loodverontreinigingen te bepalen zijn er analyses gemaakt (paragraaf 4.6 van de rapportage). Uit de analyses is gebleken dat de verontreiniging de interventiewaarde overschrijdt. Om nader inzicht te krijgen in de omvang van de verontreiniging is een nader bodemonderzoek uitgevoerd (zie wederom hoofdstuk 5 van de rapportage). Tot slot is het grondwater onderzocht. Uit onderzoek is gebleken dat het grondwater bij het peilbuis sterk verontreinigd is met barium. Er heeft derhalve een herbemonstering plaatsgevonden (paragraaf 4.7 van de rapportage). Uit de herbemonstering is gebleken dat het grondwater inderdaad sterk verontreinigd is met barium. Aanvullend onderzoek is formeel gezien noodzakelijk, echter adviseert het onderzoeksbureau dat van een aanvullend kan worden afgezien. Dit omdat het bariumgehalte in het grondwater toe te schrijven is aan een plaatselijk (natuurlijk) verhoogde achtergrondwaarde (zie ook paragraaf 4.7 van de rapportage).

Nader bodemonderzoek

Zoals eerder beschreven is bij deellocatie A een sterk verhoogd PAK-gehalte aangetoond, waardoor nader bodemonderzoek nodig was. Uit nader bodemonderzoek (zie hoofdstuk 5 van de rapportage) is gebleken dat de omvang van de sterke PAK-verontreiniging geschat wordt op circa drie tot vier m³ (4 m² x 0,8 meter). Mogelijk kan dit een puntbron zijn van een zeer beperkte omvang. Er kan geen uitspraak worden gedaan omtrent ernst en spoedeisendheid. De totale omvang van de sterke PAK-verontreiniging is niet bekend. Saneringsmaatregelen zijn alleen noodzakelijk wanneer in de sterk verontreinigde grond wordt gewerkt of op wordt gebouwd. Bij huidig gebruik zijn er geen blootstellingsrisico's, de sterke verontreinigde grondlaag bevindt zich onder de klinkerverharding (met daaronder schoon ophoogzand). Omdat ter plaatse van de verontreiniging een appartementencomplex gebouwd zal worden, dienen de gronden gesaneerd te worden. Voorafgaande aan de sanering dient een plan van aanpak te worden opgesteld, die ter goedkeuring voorgelegd moet worden aan gemeente Weststellingwerf. De sanering mag uitsluitend worden uitgevoerd door erkende bedrijven. Het verminderen of verplaatsen van de sterke verontreinigingen is niet toegestaan, zonder toeestemming van het bevoegde gezag.

Ten behoeve van de sterke loodverontreiniging die tijdens het verkennende bodemonderzoek aan de licht is gekomen, is een nader bodemonderzoek uitgevoerd (zie ook hoofdstuk 5 t/m 7 van de rapportage). De omvang van de sterke loodverontreiniging wordt geschat op circa vijftien m³ (circa 30 m² x 0,5 meter). Er kan geen uitspraak worden gedaan omtrent ernst en spoedeisendheid; de totale omvang van de sterke loodverontreiniging is niet bekend. Saneringsmaatregelen zijn alleen noodzakelijk wanneer in de sterk verontreinigde grond wordt gewerkt of op wordt gebouwd. Bij huidig gebruik zijn er geen blootstellingsrisico's, de sterke verontreinigde grondlaag bevindt zich onder de klinkerverharding (met daaronder schoon ophoogzand). Omdat ter plaatse van de verontreiniging een appartementencomplex gebouwd zal worden, dienen de gronden gesaneerd te worden. Voorafgaande aan de sanering dient een plan van aanpak te worden opgesteld, die ter goedkeuring voorgelegd moet worden aan gemeente Weststellingwerf. De sanering mag uitsluitend worden uitgevoerd door erkende bedrijven. Het verminderen of verplaatsen van de sterke verontreinigingen is niet toegestaan, zonder toestemming van het bevoegde gezag.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er na sanering geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplan, aangezien de overig vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt, na sanering, geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een maatwerkregeling waarmee de sanering van de gronden binnen het plangebied wordt geborgd. Daarmee wordt voorkomen dat de gronden ten behoeve van wonen worden gebruikt en er een complex wordt gebouwd, voordat de gronden gesaneerd zijn en geschikt worden geacht voor het beoogde gebruik. Gelet hierop kan worden geconcludeerd dat er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets en conclusie

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van dertig kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied is gelegen aan de Spoorlaan en Hoofdstraat Oost - Lycklamaweg. Dit betreffen wegen binnen stedelijk gebied waar een maximumsnelheidsregime van vijftig km/u geldt. Op grond van artikel 74 van de Wgh bevindt zich langs deze wegen een geluidszone met een breedte van tweehonderd meter. Aangezien het plangebied zich volledig binnen deze geluidszone bevindt, is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai noodzakelijk om de geluidbelasting van deze wegen als gevolg van verkeersbewegingen te onderzoeken en te kijken of er aan de gevels van de nieuwe appartementen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Uit het akoestisch onderzoek opgenomen als Bijlage 4 bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Spoorlaan de voorkeursgrenswaarde op meerdere gevels overschrijdt. De wettelijke voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Indien de maximale ontheffingswaarde voor wegverkeerslawaai wordt overschreden is bebouwing met een geluidsgevoelige bestemming op die plek in principe niet toegestaan. Tenzij de gevel als 'dove' gevel wordt uitgevoerd of dusdanige maatregelen worden getroffen opdat de geluidbelasting op de betreffende gevel lager wordt dan de maximale ontheffingswaarde. Voor nieuwe woningen gelegen aan een bestaande weg, geldt een maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor buitenstedelijk gebied en 63 dB voor stedelijk gebied. Aangezien het plangebied van onderhavig bestemmingsplan binnen de bebouwde kom ligt, kan worden uitgegaan van 63 dB.

De geluidbelasting ten gevolge van de Spoorlaan overschrijdt de voorkeursgrenswaarde op meerdere gevels. De hoogste geluidbelasting bedraagt zestig dB, inclusief vijf dB aftrek, op de westgevel. De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden op de oostgevels.

De geluidbelasting ten gevolge van Lycklamaweg overschrijdt de voorkeursgrenswaarde op de noord- en oostgevel van gebouw 1. De hoogste geluidbelasting bedraagt 56 dB op de noordgevel. Op de overige gevels voldoet de geluidbelasting aan de voorkeursgrenswaarde.

De geluidbelasting ten gevolge van de Stationsweg overschrijdt de voorkeursgrenswaarde niet. De hoogste geluidbelasting bedraagt 48 dB op de noordgevel van gebouw 1.

Motivering hogere grenswaarde, maatregelen

Het college kan een hogere waarde verlenen, volgens artikel 110a lid 5 Wgh, in die gevallen waarin de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de te verwachten geluidbelasting (vanwege de weg) van de uitwendige scheidingsconstructie van de betrokken woningen tot 48 dB:

  • a. onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel
  • b. overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

De voorkeursvolgorde voor het treffen van maatregelen ter beperking van de geluidbelasting is op de eerste plaats bronmaatregelen (bijvoorbeeld beperken aantal voertuigen, toepassen ander wegdek of verlagen rijsnelheid), vervolgens overdrachtsmaatregelen (bijvoorbeeld geluidschermen) en tot slot gevelmaatregelen.

Zowel het treffen van bronmaatregelen als het beperken van het aantal voertuigen wordt niet mogelijk geacht. Ook wordt niet geacht dat zowel de snelheid op de Spoorlaan en Lycklamaweg als het type wegdek verlaagd kunnen worden of aangepast worden door de initiatiefnemer. Overigens betreft dit een separate procedure waar de gemeente een besluit over moet nemen.

Bij maatregelen in de overdracht moet gedacht worden aan een scherm langs de Spoorlaan en Lycklamaweg. Deze maatregel stuit in eerste instantie op stedenbouwkundige bezwaren, aangezien afschermen van het gebouw vanuit stedenbouwkundig oogpunt onacceptabel is. Daarnaast is deze maatregel vanuit financiële oogpunten niet wenselijk, omdat de kosten voor het plaaatsen van een dergelijk scherm aanzienlijk hoog zijn. Daarmee zal de economische uitvoerbaarheid van het plan mogelijk in het geding raken. Ook kan de afstand van het plangebied tot de bron niet vergroot worden. Overdrachtsmaatregelen zijn hierdoor ook verder uitgesloten.

Maatregelen ter reductie van het geluid ten gevolge van de relevante geluidbronnen (Spoorlaan en Lycklamaweg) zijn in relatie tot het onderhavige project vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige of financiële aard, niet realiseerbaar.

Het is realistisch om een hogere waarde aan te vragen van zestig dB voor de Spoorlaan en 56 dB voor de Lycklamaweg voor de in het plan opgenomen appartementen. In de bijlage van het akoestisch onderzoek zijn per appartement uitgebreide rekenresultaten te vinden.

Resultaten geluidbelasting wegverkeerslawaai excl. aftrek ex artikel 110 g Wgh

Ten behoeve van de bepaling van eventuele geluidwerende voorzieningen, dient gerekend te worden met de gecumuleerde geluidbelasting van alle wegen exclusief de aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder. Extra geluidwerende voorzieningen kunnen noodzakelijk zijn om het maximale binnenniveau niet te overschrijden. Het maximaal toelaatbare binnenniveau bedraagt 33 dB in de woning. Conform het Bouwbesluit wordt als uitgangspunt genomen dat een gevel van een gebouw een minimale gevelwering heeft van twintig dB. Derhalve dient bij een geluidbelasting vanaf 53 dB geluidwerende voorzieningen bepaald te worden. In bijlage 2.2 van het akoestisch onderzoek worden de uitgebreide rekenresultaten gegeven.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de maximale geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer ter plaatse van de toetspunten hoger is dan 53 dB op de noord- oost- zuid- en westgevel van gebouw 1 en de west- en zuidgevel van de overige gebouwen. Daarmee wordt voor deze appartementen niet voldaan aan het maximale binnenniveau van 33 dB. Voor deze gevels zijn geluidwerende voorzieningen noodzakelijk. Dit zal in een gevelweringsonderzoek moeten worden aangetoond.

Railverkeerslawaai

Het plangebied is gelegen nabij de spoorweg Leeuwarden - Zwolle en op een korte afstand van Station Wolvega. Een akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai is noodzakelijk om de geluidsbelasting als gevolg van de spoorwegbewegingen op de gevels van de nieuwe appartementen te toetsen en te kijken of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Uit het akoestisch onderzoek opgenomen als Bijlage 4 bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan blijkt eveneens dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB ten gevolge van het spoorweglawaai overschreden wordt op de noord- oost en zuidgevel van gebouw 1, op de oost- en zuidgevel van gebouw 2 en op de noord, oost en zuidgevel van gebouw 3.

Voor railverkeerslawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB (art. 4.9, lid 1 Bgh) en een maximale ontheffingswaarde van 68 dB (art. 4.10 Bgh).

Aangezien maatregelen om de voorkeursgrenswaarde terug te dringen tot aan de voorkeursgrenswaarde net als bij wegverkeerslawaai naar verwachting zullen stuiten op overwegende bezwaren vanuit financiële, stedenbouwkundige en vanuit verkeerskundige oogpunten, dient voor het eerste blok derhalve een hogere waarde te worden aangevraagd van maximaal 67 dB en voor de overige blokken een hogere waarde van maximaal 64 dB.

Cumulatie weg- en railverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder (artikel 110a) is bepaald dat bij het vaststellen van een hogere grenswaarde rekening moet worden gehouden met het eventueel optreden van cumulatie van geluid. Ter bescherming van (toekomstige) bewoners mag de gecumuleerde geluidsbelasting niet onaanvaardbaar hoog worden. Daar waar als gevolg van cumulatie een hogere geluidsbelasting optreedt moet bij het dimensioneren van de gevelisolatie rekening worden gehouden met deze gecumuleerde geluidsbelasting. Op deze manier blijft de geluidskwaliteit van het binnenklimaat in woningen gewaarborgd. Op grond van het Bouwbesluit moet bij het ontwerp van woningen voldaan worden aan de wettelijke binnenniveaus.

Uit berekeningen blijkt dat de cumulatieve geluidbelasting LCUM maximaal 65 dB bedraagt op zowel gebouw 1, 2 als 3. Er zijn extra geluidwerende voorzieningen noodzakelijk om aan het maximaal toelaatbare binnenniveau van 33 dB ter plaatse van de verblijfsgebieden te kunnen voldoen. Dit zal in een gevelwering onderzoek aangetoond moeten worden. Er zal zeker rekening gehouden moeten worden met een gebalanceerd ventilatiesysteem in plaats van natuurlijk ventilatie (ventilatieroosters).

Slotconclusie

Resumerend kan worden geconcludeerd dat wanneer een gevelweringsonderzoek wordt uitgevoerd en er een hogere geluidswaarden door de gemeente wordt vastgesteld, er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkeling.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een maatwerkregeling waarmee de uitvoering van het gevelweringsonderzoek wordt geborgd. Daarmee wordt voorkomen dat er gebouwd wordt voordat er een gevelweringsonderzoek wordt uitgevoerd en de nodige geluidsvoorzieningen zijn bepaald c.q. zijn gerealiseerd. Gelet hierop en afgaande dat er een hogere grenswaarde wordt vastgesteld, zijn vanuit het aspect geluid geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

4.6 Trillingen

In algemene zin geldt dat door het rijden van treinen over de spoorlijn trillingen kunnen worden opgewekt, die zich voortplanten door de bodem en vervolgens funderingen kunnen aanstoten en in trilling kunnen brengen. Deze trillingen planten zich voort in de gebouwconstructie. Eventuele (objectiveerbare) trillinghinder is afhankelijk van de optredende trillingssterkten en de mate van voorkomen (hoe vaak is een trilling voelbaar). In Nederland bestaan op dit moment geen wettelijke regelingen en normen, die duidelijke grenswaarden met een beoordelingssysteem voor trillingen geven. Sinds 1993 is er wel de meet- en beoordelingsrichtlijn van de SBR “Trillingen deel B – Hinder voor personen in gebouwen", waarin streefwaarden worden gegeven, waarbij redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er geen hinder optreedt. De SBR-publicatie is in 2002 geactualiseerd. Vanwege de toenemende aandacht voor trillingen en trillinghinder langs spoorlijnen (met name waar veelvuldig goederentreinen rijden) is er sinds mei 2019 de “Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen” (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat). In de Handreiking wordt twee afstandscriteria aangegeven ten aanzien van de beoordeling van het aspect trillingen. Vindt een plan of project plaats binnen een afstand van honderd meter van een spoorlijn, dan wordt geadviseerd een onderzoek trillinghinder uit te voeren op basis van paragraaf 10.1 van de Handreiking. Vindt een plan of project plaats binnen 250 meter afstand van een spoorlijn, dan moet worden beoordeeld in hoeverre klachten, bodemopbouw en/ of het treinbeeld aanleiding geven voor het doen van nader onderzoek.

Toets en conclusie

Het plangebied ligt nabij de spoorweg Leeuwarden - Zwolle, in een zone van 14 tot 37 meter van de spoorweg. Op basis van de handreiking is een trillingsonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 5 bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat ter plaatse van de twee blokken overschrijdingen worden verwacht van de streefwaarden uit het beoordelingskader voor trillingshinder, de SBR B-richtlijn. Het gaat om maximaal 1 tot 2 passages per dag in de late avonduren (na 23:00 uur) en de vroege morgenuren (voor 7:00 uur). De trillingen zijn vooral hoog rond de spoorwegovergang, en in mindere mate rond het wissel. De spoorsloot zorgt juist voor een dempende werking op de trillingen.

Omdat er overschrijdingen van het beoordelingskader worden verwacht, is onderzoek gedaan naar mitigerende maatregelen. Hierbij is zowel gekeken naar maatregelen aan het spoor, in de bodem als naar maatregelen aan het geplande gebouw. Dit is tevens te vinden in Bijlage 5. Omdat overschrijdingen van de streefwaarden voor trillingshinder niet overal zijn uit te sluiten, dient rekening te worden gehouden met trillingen bij de verdere ontwikkeling van het plan. De maatregelen zijn te lezen in Bijlage 5. Bij het maken van de bouwplannen zal initiatiefnemer rekening houden met de maatregelen, en zo nodig, een aanvullend onderzoek uitvoeren om aan te tonen dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect trillingen. Dit is geregeld in de regels van voorliggend bestemmingsplan om de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan te borgen.

4.7 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets en conclusie

Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt de realisatie van 35 appartementen mogelijk gemaakt. Op basis van de Regeling NIBM wordt een project waarbij 35 woningen nabij twee ontsluitingswegen worden gerealiseerd als niet in betekenende mate aangemerkt. Dit betekent dat de bijdrage aan de luchtkwaliteit niet in betekenende mate is. Daarnaast zijn appartementen in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen geen gevoelige bestemmingen. Extra onderzoek naar luchtkwaliteit wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets en conclusie

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPHetWolfshof-VO01_0010.png"

Figuur 4.2: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie van de risicokaart (zie figuur 4.2) blijkt dat binnen een straal van circa 1,5 km van het plangebied risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Het dichtstbijzijnde risicobron is gelegen op een afstand van circa 760 meter van het plangebied. Dit betreft een inrichting waar ammoniak wordt opgeslagen. Zoals te zien is valt het plangebied ver buiten de invloedssfeer van dit risicobron. Dit geldt tevens voor wat betreft de overige risicobronnen waar het plangebied ver buiten de invloedssferen blijft. Daarmee wordt geacht dat voorliggend plan in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

Vanuit dit aspect worden dan ook geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.9 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Watertoetsproces

Op 30 augustus 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 6. Door de beantwoording van de vragen is naar voren gekomen dat de korte procedure is toegepast. Dit houdt in dat voorliggend plan een beperkte invloed heeft op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. Een aandachtspunt is dat het plangebied vrij ligt voor de boezoem. Dit wil zeggen dat het plangebied niet is beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Er wordt geadviseerd om hiermee rekening te houden bij het bepalen van de aanleghoogte. De initiatiefnemer is hiervan op de hoogte.

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

Gebied   Stedelijk (>200 m2)   Landelijk >1.500 m2)  
Boezem   5%   5%  
Polder   10%   10%  
Vrij afstromend   Maatwerk mogelijk   Maatwerk mogelijk  

Toelichting tabel:

  • 5% heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • de algemene regels keur zijn in het onderstaande tabel verwerkt;
  • maatwerk kan bestaan uit bijvoorbeeld infriltratie of berging van het overtollig hemelwater.

Compensatie wordt niet nodig geacht, aangezien in de huidige situatie voor circa 1.300 m² aan gebouwen ligt en het plangebied voor de rest bestaat uit verharding in de vorm van asfalt. In de toekomstige situatie neemt de verharding aan verharding aanzienlijk af (930 m² vs 1.300 m²) ten opzichte van de huidige situatie. Daarnaast zal er in het plangebied diverse groenvoorzieningen worden gerealiseerd. Dit komt de waterhuishouding ten goede. Ook in het kader van klimaatadaptatie voorziet de toekomstige situatie van het plangebied in een beter woon- en leefklimaat, doordat de verminderde verharding ervoor zorgt dat er minder warmte wordt vastgehouden en dus minder sprake zal zijn van hittestress.

4.10 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toets en conclusie

Voor het in beeld brengen van de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor de aanwezige natuurwaarden binnen en in de omgeving van het plangebied, is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd. Deze quickscan is als Bijlage 7 opgenomen bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan. Hieronder worden de conclusies besproken. Voor de concrete inhoud wordt kortheidshalve verwezen naar Bijlage 7.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland, Weidevogelgebied of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Friesland. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, toename verkeer in gebruiksfase en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een negatief effect op Natura 2000-gebied. Nader onderzoek, zoals het opstellen van een stikstofberekening, wordt niet noodzakelijk geacht.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats, bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats en bezeten vleermuizen er een verblijfplaats.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Vleermuizen en hun vaste verblijfplaatsen zijn beschermd en mogen alleen met een ontheffing negatief beïnvloed worden. Om de functie van de voormalige supermarkt voor vleermuizen vast te kunnen stellen dient aanvullend onderzoek conform het vleermuisprotocol uitgevoerd te worden. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden in de periode half mei-half september (half oktober). Op basis van nader onderzoek kunnen de wettelijke consequenties bepaald worden.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie beschadigd en vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, en die mogelijk gedood worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen `doden’ en het `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’.

Vleermuisonderzoek

Het vleermuisonderzoek is uitgezet en wordt in de periode half mei-half september (half oktober) uitgevoerd. Dit onderzoek zal te zijner tijd als bijlage bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan worden opgenomen.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect ecologie geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan, mits het vleermuisonderzoek is uitgevoerd en invulling is gegeven aan de daaruit voortvloeiende vervolgstappen.

4.11 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Provincie Friesland heeft de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd, voor het maken van een globale inschatting in de mogelijke archeologische waarden binnen een gebied. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd-bronstijd (300.000 - 800 v Chr.) (kaart 1) en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.) (kaart 2). In figuur 4.3 en 4.4 is een fragment weergegeven van de betreffende kaarten met daarin het advies voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPHetWolfshof-VO01_0011.png"

Figuur 4.3: Kaart 1 'steentijd-bronstijd 300.000 - 800 v Chr. (bron: provincie Friesland).

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPHetWolfshof-VO01_0012.png"

Figuur 4.4: Kaart 2 'ijzertijd-middelleeuwen 800 v Chr. - 1500 n Chr. (Bron: provincie Friesland).

Toets en conclusie

Conform de steentijd-bronstijd advieskaart geldt dat voor het plangebied een archeologisch onderzoek nodig is, indien de ingrepen betrekking hebben op een gebied van groter dan 5.000 m2. Aangezien dat niet het geval is, kan een dergelijk onderzoek achterwege blijven.

Conform de ijzertijd-middelleeuwen advieskaart gelden twee adviezen:

  • 1. Voor het deel van het plangebied dat in advies 5 is gelegen, geldt dat er een archeologisch onderzoek nodig is bij ingrepen in een gebied groter dan 2.500 m2. Aangezien het deel van het plangebied waar advies 5 voor geldt niet groter is dan 2.500 m2, kan een dergelijk onderzoek achterwege blijven.
  • 2. Voor het deel van het plangebied dat in advies 3 is gelegen, geldt dat er een quickscan naar archeologie moet worden uitgevoerd bij bodemingrepen groter dan 5.000 m2. Een quickscan kan achterwege blijven, omdat het deel van het plangebied waar advies voor geldt niet groter is dan 5.000 m2.

Resumerend kan worden geconcludeerd dat er zowel geen archeologisch onderzoek als een quickscan noodzakelijk is. Vanuit het aspect archeologie zijn derhalve geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets en conclusie

Voor het aspect cultuurhistorie is de Cultuurhistorische kaart van de provincie Fryslân geraadpleegd. In deze kaart is het plangebied niet opgenomen met een aanduiding. Binnen het plangebied zijn dan ook geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Het is daarom niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van de bestaande cultuurhistorische waarden te stellen. Vanuit het aspect archeologie zijn derhalve geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.12 Verkeer / parkeren

Verkeer

De ontsluiting van het plangebied zal plaatsvinden via de Spoorlaan en Hoofdstraat Oost die verbonden worden met de in- en uitrit van het plangebied, vanuit waar het verkeer het plangebied c.q. de beoogde appartementengebouwen kan bereiken. Zowel de Spoorlaan als Hoofdstraat liggen binnen het bestaande stedelijke gebied en kennen een maximumsnelheidsregime van vijftig km/u. Het plangebied kan worden aangemerkt als matig stedelijk (1000 - 1500 adressen per km²) en is gelet op de nabijheid van de binnenstad gelegen in schil centrum. Deze mate van stedelijkheid is bepaald aan de hand van de openbare gegevens te raadplegen via StatLine 'Kerncijfers wijken en buurten 2021'.

Zoals reeds beschreven in de voorgaande paragrafen zijn er in de huidige situatie van het plangebied een leegstaand winkelpand met een bovenwoning/appartement, een clubhuis en een stallingsruimte aanwezig. Ondanks het winkelpand leeg staat, kan er een supermarkt zich vestigen, omdat het geldende bestemmingsplan dat mogelijk maakt. Het leegstaande winkelpand heeft (inclusief bovenwoning) een oppervlakte van circa 1.100 m², de stallingsruimte een oppervlakte van circa 90 m² en het clubhuis een oppervlakte van circa 145 m².

Op basis van de CROW-publicatie 381 bestaat de verkeersgeneratie van een supermarkt, afgaande van een grote supermarkt (XL), per 100 m² bvo uit maximaal 121,9 verkeersbewegingen per dag. Met een bvo van circa 1.100 m² komt dit neer op maximaal afgerond 1341 verkeersbewegingen per dag. Voor de bovenwoning/appartement wordt geacht dat er kan worden uitgegaan van een duur koopappartement, aangezien niet bekend is tot welk segment de bovenwoning hoort. Uitgaande van een duur koopappartement bestaat de verkeersgeneratie uit maximaal 7,3 verkeersbewegingen per dag. Ten aanzien van de stallingsruimte wordt geacht dat er kan worden aangesloten bij 'bedrijf arbeidsextensief / bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf). Dit omdat de functie van een stallingsruimte dezelfde is als bij een loods. De verkeersgeneratie bestaat dan per 100 m² bvo uit maximaal 5 verkeersbewegingen per dag. Voor 90 m² komt dit neer op 4,5 verkeersbewegingen per dag. Voor wat betreft het clubhuis wordt geacht dat er kan worden aangesloten bij 'Buurt- en dorpscentrum', omdat bij beide functies het bedoeld is dat mensen samenkomen voor gezelligheid. De verkeersgeneratie bestaat dan per 100 m² bvo uit maximaal 64 verkeersbewegingen. Voor 145 m² bvo komt dit neer op afgerond 93 verkeersbewegingen. In totaal bedraagt het aantal verkeersbewegingen in de huidige situatie afgerond 1.446 verkeersbewegingen.

In de toekomstige situatie van het plagebied worden er appartementen gerealiseerd. Er worden vijf middeldure appartementen en 30 goedkope appartementen gerealiseerd. De maximale verkeersgeneratie van een middelduur appartement bestaat op grond van de CROW-publicatie 381 uit dagelijks 5,8 verkeersbewegingen. Voor vijf appartementen komt dit neer op dagelijks maximaal 29 verkeersbewegingen. De maximale verkeersgeneratie van een goedkoop appartement bestaat op grond van de CROW-publicatie 381 uit dagelijks vijf verkeersbewegingen. Voor 30 appartementen komt dit neer op dagelijks maximaal 150 verkeersbewegingen. Samen komt dit neer op dagelijks maximaal 179 verkeersbewegingen.

Gelet op de vorenstaande bestaat de verkeersgeneratie van de toekomstige appartementen ten opzichte van de huidige functies binnen het plangebied uit minder verkeersbewegingen. De afname in het aantal verkeersbewegingen zal gunstig zijn voor de verkeersituatie ter plaatse. Vanuit het aspect verkeer worden derhalve geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

Parkeren

De parkeerbehoefte van voorliggend plan wordt tevens aan de hand van de CROW-publicatie 381 bepaald. Voorliggend plan heeft betrekking op de realisatie van 5 middeldure en 30 goedkope appartementen. Voor middeldure woningen geeft de CROW-publicatie gemiddeld 1,6 parkeerplaatsen aan per appartement en voor goedkope appartementen 1,4 parkeerplaatsen per appartement. Dit komt neer op 8 parkeerplaatsen voor de middeldure appartementen en 42 parkeerplaatsen voor de goedkope appartementen. Samen komt dit neer op 50 parkeerplaatsen. Voorliggend plan (zie figuur 2.2) voorziet in de realisatie van minimaal 50 parkeerplaatsen. Daarmee wordt er voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in de CROW-publicatie 381.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect parkeren geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

Wonen

Voor de gronden binnen het plangebied is de bestemming 'wonen' opgenomen om het wonen op deze gronden toe te laten. Onder de bestemming 'wonen' is het tevens mogelijk om al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-verbonden beroep te realiseren. Voor wat betreft het bouwen van hoofdgebouwen dienen deze binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Een hoofdgebouw dient gestapeld te worden gebouwd en het maximum aantal wooneenheden binnen het bestemmingsvlak mag maximaal 35 wooneenheden bedragen. Naast het reguleren van de planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden bevat de bestemming 'wonen' enkele binnenplanse afwijkingsmogelijkheden waarmee middels een omgevingsvergunning kan worden van de bouwregels. Ook bevat de bestemming 'wonen' specifieke gebruiksregels waarin strijdig gebruik met de bestemming 'wonen' is aangegeven.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Vanuit de gemeente Weststellingwerf wordt er een anterieure overeenkomst opgesteld om te verzekeren dat gemeentelijke kosten zoals rioolaansluitingen, planschadekosten en alle overige kosten verhaald kunnen worden bij de initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en hoeft de gemeenteraad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Friesland

Het voorliggende bestemmingsplan zal eerst als voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd worden. De provincie Friesland kan het plan inzien en aangeven of er bezwaren zijn vanuit de provincie. Dit wordt dan hier beschreven.

Waterschap Wetterskip Fryslân
Op 30 augustus 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Wetterskip Fryslân. De conclusie van die digitale toets is dat de korte procedure is toegepast en dat het plan een beperkte invloed heeft op de wateraspecten die van belang kunnen zijn. Het waterschap heeft voorgesteld om een waterparagraaf op te nemen zoals beschreven in de watertoets. Daar is in paragraaf 4.9 invulling aan gegeven. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

Overige instanties

Het voorliggende bestemmingsplan zal eerst als voorontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Overige instanties die belang hebben bij het plan, zoals de brandweer, Prorail en Fumo (De fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing) kunnen het plan inzien en aangeven of er bezwaren zijn. Dit wordt dan hier beschreven.

7.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ... gedurende zes weken ter inzage gelegen bij het Klant Contact Centrum op het gemeentehuis te Wolvega. Gedurende deze periode zijn ... reacties ingekomen.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.