direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Hamersweg 33,35,37 en 39
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0098.BPHamersweg33tm39-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Hamersweg 33,35,37 en 39' met identificatienummer NL.IMRO.0098.BPHamersweg33tm39-VG01 van de gemeente Weststellingwerf;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 achtererf

gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;

1.8 agrarische cultuurgrond

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die worden gebruikt voor het agrarisch bedrijf, dan wel hobbymatig agrarisch in gebruik zijn;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.11 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.12 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de binding met het bedrijfsgebouw of het bedrijfsperceel noodzakelijk is;

1.13 bestaand:

het op het moment van inwerkingtreding van het ontwerp van dit plan bestaande dan wel vergunde situatie;

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor uitstalling, zoals de verkoop van auto’s, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair of daarmee gelijk te stellen goederen;

1.25 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.26 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.28 horizontale diepte

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;

1.29 kampeermiddel:

een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.30 kap

een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale vlak;

1.31 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit

de in de Bijlage 1 onder categorie 1 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.32 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.33 Ontslutingsweg

een in- en uitrit van een perceel.

1.34 peil:
  • voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • indien in of op het water wordt gebouwd, het ter plaatse geldende peil;
  • het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;
1.35 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.36 risicovolle inrichting:

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen;

1.37 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.38 vast kampeermiddel:

een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond (plaatsgebonden) en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

1.39 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.40 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere regelingen (wetten, verordeningen), dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Artikel 2 Wijze van meten

bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, liftkokers, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de bebouwde oppervlakte:

van een bouwperceel, bebouwingsstrook, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en 1 m boven peil, met dien verstande dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgeteld;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Meetverschillen:

Bij de toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

Uitzonderingsregel:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de oppervlakte en de inhoud van een bouwwerk worden ten aanzien van de plaatsing ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits deze bouwdelen niet meer dan 1 m buiten het gevel- of dakvlak uitsteken.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgrond;
    met daaraan ondergeschikt:
    • 1. ontsluitingswegen en paden;
    • 2. waterhuishoudkundige voorzieningen;
    • 3. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
    • 4. recreatief medegebruik in de vorm van fiets-, wandel- en ruiterpaden;

met de daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  • b. dagrecreatief medegebruik;


en tevens voor:

  • c. de instandhouding en het herstel van de landschappelijke waarden van het landschapstype woudontginningen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - woudontginningen", waarvan de waarden zijn gespecificeerd in Bijlage 2 behorende bij deze regels,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • d. voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • i. wegen;
  • j. tuinen, erven en terreinen.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verbredingsactiviteiten;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  • d. het gebruik van gronden voor mestopslag;
  • e. het gebruik van gronden ten behoeve van boomteelt, houtteelt en boomfruitteelt;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het houden van vee.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. voor de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - woudontginningen":
    • 1. het graven, vergraven, verbreden of dempen van sloten, poelen, petgaten en andere watergangen;
    • 2. het kappen/rooien van bomen en/of houtgewas voorzover deel uitmakende van een landschapsstructuur;
    • 3. het afgraven of ophogen van gronden met meer dan 0,20 m over een grotere oppervlakte dan 20 m²;
    • 4. het egaliseren, frezen en diepploegen van gronden;
    • 5. het aanleggen en verharden van dwars op de verkavelingstructuur gelegen wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een grotere plaatselijke oppervlakte dan 200 m².
3.4.2 Uitzondering vergunningplicht

Lid 3.4.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud en normale agrarische explotatiewerkzaamheden;
  • b. al in uitvoering waren op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • c. gelet op de in Bijlage 2, behorende bij deze regels, omschreven landschappelijke waarden van deze gronden, van geringe betekenis moeten worden geacht. Als zijnde van geringe betekenis worden in ieder geval de navolgende werken en werkzaamheden aangemerkt:
    • 1. het graven en dempen van lengtesloten (ten opzichte van de slagenverkaveling) indien hierdoor geen percelen met een grotere breedte dan 100 m ontstaan en het dempen van dwarssloten;
    • 2. werken en werkzaamheden binnen de denkbeeldige rechthoek van een agrarisch bedrijf, met uitzonering van het vellen, rooien of beschadigen van houtwallen;
    • 3. het verharden van kavelpaden voorzover smaller dan 3m;
    • 4. het dunnen van boswallen en bossingels in het kader van (agrarisch) natuurbeheer.
3.4.3 Beoordelingscriteria

Een vergunning als bedoeld in lid 3.4.1 kan alleen worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarde behorende bij de woudontginningen, waarvan de waarden zijn gespecificeerd in Bijlage 2 van deze regels.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door:

de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Natuur' ten behoeve van de realisering van natuur, met dien verstande dat de regels van Artikel 4 Groen na de wijziging van overeenkomstige toepassing zijn.

3.5.2 Beoordelingscriteria

Een wijziging als bedoeld in lid 3.5.1 kan alleen worden uitgevoerd als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. het waterbeheer;
  • f. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • g. de landschappelijke waarden, ter plaatse van de aanduiding: "specifieke vorm van agrarisch - woudontginningen", waarvan de waarden zijn gespecificeerd in Bijlage 2 behorende bij deze regels.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen.

    met daaraan ondergeschikt:

  • a. voet- en fietspaden;
  • b. waterlopen;
  • c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;


met de daarbij behorende:

  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als gebouw mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen worden gebouwd;
  • b. de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m³ bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterlopen;
  • b. waterberging;
  • c. waterhuishouding;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. groen- en oeverstroken,


met daaraan ondergeschikt:

  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen,


met daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als gebouw mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen worden gebouwd;
  • b. de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m³ bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

Artikel 6 Woongebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Woongebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
    • 1. een aan huis verbonden beroep;
    • 2. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voor zover bestaand;
  • b. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen.


met daaraan ondergeschikt:

  • c. tuinen erven en binnenterreinen;
  • d. woonstraten, voet- en fietspaden en op- en inritten;
  • e. parkeervoorzieningen, met dien verstande dat op eigen erf geparkeerd dient te worden;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. water;
  • h. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen,


met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  • b. Ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” mag het aangegeven aantal woningen worden gebouwd;
  • c. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • d. de horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 15 m bedragen, dan wel de bestaande horizontale diepte;
  • e. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • f. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte ter plaatse van de aanduiding “maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)” dan wel de bestaande hoogte, indien deze hoger is.
6.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op niet minder dan 2 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 75 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het als zij- en achtererf aan te duiden deel van een bouwperceel niet meer dan 50% mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een platte dakafdekking mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • f. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan 5,5 m dan wel de bestaande bouwhoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte op de zijdelingse perceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m, tenzij sprake is van een aaneen te bouwen aan- en uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap;
  • g. de afstand van een aan- en uitbouw en een bijgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, behoudens bij plaatsing op deze perceelgrens.
6.2.3 Gebouwen nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden geldt dat:

  • a. de inhoud niet meer dan 75 m³ mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 2 m mag bedragen, met uitzondering van licht- en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
  • c. in afwijking van het gestelde in sub a en b mogen erf- en terreinafscheidingen buiten een bouwvlak worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 m mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2.1 sub e en toestaan dat de afstand tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind tot niet minder dan 1 m;
  • b. lid 6.2.2 sub b en toestaan dat een aanbouw voor of op minder dan 2 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw wordt gebouwd, mits:
    • 1. de horizontale diepte voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer dan 2 m bedraagt;
    • 2. deze aanbouwen, in afwijking van het bepaalde in 6.2.2 sub d en e, geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan 4 m, en:
    • 3. het bepaalde in 6.2.2 sub a (bouwen binnen bouwvlak) in acht wordt genomen;
  • c. het bepaalde in 6.2.2 sub c en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot maximaal 100 m², met dien verstande dat het in 6.2.2 sub c genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
  • d. het bepaalde in 6.2.2 sub f en toestaan dat de bouwhoogte aan een aan- of uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap wordt vergroot tot maximaal 1 m lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de dakhelling niet meer bedraagt dan de dakhelling van het hoofdgebouw.
6.3.2 Beoordelingscriteria

De in 6.3.1 genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de stedenbouwkundige situatie, onder meer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval het volgende gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten, anders dan een aan huis verbonden beroep, tenzij het betreft bestaande kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  • c. het gebruik van bijgebouwen voor bed & breakfast.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4 sub a en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

6.5.2 Beoordelingscriteria

De in 4.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de stedenbouwkundige situatie, onder meer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Leiding - Leidingstrook

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Leidingstrook aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor ondergrondse leidingen en de daarbij behorende bouwwerken.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Bouwen

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden voorkomende bestemmingen, mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

7.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 7.2.1 en lid 7.2.2 en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde gebouwen worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerders is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat;
  • b. lid 7.2.1 en lid 7.2.3 en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerders is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.
7.3.2 Beoordelingscriteria

De in 7.3.1 genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de stedenbouwkundige situatie, onder meer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van grondroeractiviteiten anders dan het aanbrengen van kabels en leidingen en normaal spit- en ploegwerk;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • g. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
7.4.2 Uitzondering vergunningplicht

Het onder 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.4.3 Beoordelingscriteria

De in lid 7.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerders is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Bestaande afmetingen

Wanneer een bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde:

  • een grotere goothoogte;
  • een grotere bouwhoogte;
  • een grotere oppervlakte;
  • een grotere dakhelling;
  • een kleinere dakhelling,

heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan mag:

  • de goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en/of dakhelling ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en of dakhelling bedragen;
  • de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling bedragen.
9.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. het waterbeheer;
    • 6. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
    • 7. de landschappelijke waarden.
  • b. de plaatsing en omvang van (nood)uitgangen ten behoeve van een goede zelfredzaamheid ten aanzien van de externe veiligheid.
9.3 Gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud per gebouw mag niet meer bedragen dan 75 m³;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gebouwen ten behoeve van een recreatief appartement;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • e. het gebruik als opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van voorwerpen, stoffen en materialen op onbebouwde terreinen;
  • f. het gebruik van gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen.
  • g. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de stalling en/of opslag van voer-, vaar- en vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, met uitzondering van de inpandige stalling van caravans of daarmee gelijk te scharen vormen als vouwwagens, campers of boten en de stalling van caravans;
  • h. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
  • i. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • j. het opslaan van gerede of ongerede materialen of goederen buiten gebouwen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  • k. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen;
  • l. het gebruik van gronden voor de bouw en of aanleg van een paardrijbak, met de daarbij behorende bouwwerken, met uitzondering van de bestaande paardrijbakken;
  • m. het gebruik van de gronden voor militaire oefeningen.
10.2 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik, toegestaan in dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het (tijdelijk) gebruik voor het realiseren of handhaven de bestemmingen, zoals bouwwerkzaamheden, of het normale onderhoud van de gronden;
  • b. de opslag van goederen of materialen als onderdeel van de uitoefening van een bedrijf dat volgens het plan is toegestaan;
  • c. het plaatsen van onderkomens volgens de gebruiksregels van de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2 van deze regels;
  • d. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, maar alleen als dit noodzakelijk is voor het normale onderhoud van de gronden;
  • e. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of ontheffing vereist en deze is verleend;
  • f. het gebruiken van bouwwerken en gronden, waarop krachtens de bestemmingsregels gebouwen mogen worden gebouwd, ten behoeve van passieve, actieve en fotovoltaïsche zonne-energie;
  • g. kleinschalige opwekking van andere vormen van duurzame energie.
10.3 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Tot een gebruik, strijdig met dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in Hoofdstuk 2 opgenomen bestemmingsregels zonder de aanleg en instandhouding van de in Bijlage 3 opgenomen landschapsmaatregelen;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in Hoofdstuk 2 opgenomen bestemmingsregels worden gebruikt, uitsluitend indien binnen één jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de in Bijlage 3 opgenomen landschapsmaatregelen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m, met dien verstande dat ten aanzien van de hoogte van antennes van geringe horizontale afmetingen de hoogte kan worden vergroot tot maximaal 15 m voor antennes voor privégebruik en maximaal 30 m voor gemeenschappelijk gebruik;
  • e. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    • 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 6 m² bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
11.2 Beoordelingscriteria

De in 11.1 bedoelde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de stedenbouwkundige situatie, onder meer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale en/of externe veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Parkeer-, laad- en losruimte
12.1.1 Parkeerruimte

Indien de omvang of het gebruik van een bouwwerk daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat bouwwerk hoort.

12.1.2 Afmetingen parkeerruimte

De in 12.1.1 bedoelde parkeerruimte moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

  • a. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,8 bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
  • b. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,5 bij 5 m bedragen.
12.1.3 Laad- en losruimte

Indien het gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat bouwwerk behoort.

12.1.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen, de situering van de parkeerplaatsen en de situering van de laad- en losruimte.

12.1.5 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 12.1.1 en 12.1.3:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop de omgevingsvergunning voor het bouwen is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Hamersweg 33,35,37 en 39" van de gemeente Weststellingwerf.