direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Paraplubestemmingsplan kleine windturbines Weststellingwerf
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0098.BPFacetWindmolens-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Provinciale Staten van de provincie Fryslân hebben in hun vergadering van 1 juli 2020 de Wijziging Verordening Romte Fryslân 2014 (windturbines) gewijzigd vastgesteld. Door deze wijziging bestaan er in de provincie nu mogelijkheden om onder voorwaarden windturbines bij agrarische bouwpercelen te realiseren. De provincie geeft aan dat de windturbines geregeld kunnen worden in een paraplubestemmingsplan door middel van een afwijkingsmogelijkheid gebaseerd op een aantal voorwaarden en dat een aanvraag aan de provincie moet worden voorgelegd.

De gemeente Weststellingwerf wil naar aanleiding van deze beleidswijziging een gemeentedekkende planologische regeling opstellen met daarin een eensluidende regeling voor windturbines bij agrarische bouwpercelen. Het voorliggende paraplubestemmingsplan voorziet daarin.

1.2 Achtergond

Weststellingwerf wil zo snel mogelijk duurzaam en klimaatneutraal zijn. Dat doel wordt alleen behaald wanneer er voldoende lokale hernieuwbare opwekking plaatsvindt. De Verordening Romte biedt met de recente wijziging de ruimte om dit voor agrarische bedrijven te faciliteren. Zonnepanelen op agrarische bedrijfsdaken waren uiteraard al toegestaan maar de ervaring leert, dat een goede combinatie van zon en wind tot een energieneutraal bedrijf kan leiden. Met de verruiming van het provinciaal beleid wordt het voor meer boeren wellicht haalbaar om energieneutraal te worden. Naast klimaatdoelstellingen en het voorkomen van problemen met- en investeringen in het netwerk, biedt het nieuwe beleid de agrarische bedrijven ook mogelijkheden om een rendabele bedrijfsinvestering te doen waardoor de energielasten dalen.

Op 3 december 2018 heeft de gemeenteraad van Weststellingwerf de motie 'Kleine Windmolens' aangenomen. Hierin wordt onder meer gesteld dat kleine windmolens bijdragen aan het energieneutraal maken van bedrijven en particulieren. Zij moeten de mogelijkheid hebben om met kleinschalige initiatieven eigen energie duurzaam op te wekken. In de raadsvergadering van 2 december 2019 is de motie 'Windmolenbeleid Provincie Fryslân' aangenomen. Met deze motie is opnieuw een oproep aan de provincie Fryslân gedaan voor meer ruimte voor kleine windmoleninitiatieven uit de samenleving. Met het aannemen van deze motie(s) is een eerste basis gelegd voor een ruimhartiger beleid voor het plaatsen van kleine windmolens in de gemeente Weststellingwerf. Nu inmiddels het provinciaal beleid ten aanzien van kleine windturbines bij agrarische bouwpercelen verruimd is, is het opstellen een van gemeentelijke regeling aan de orde. Het ligt hierbij niet voor de hand om voor iedere individuele initiatiefnemer een planologische procedure te volgen. Daarom is er voor gekozen om een 'collectieve planologische regeling' op te stellen, een zgn. 'paraplubestemmingsplan': het 'paraplubestemmingsplan kleinschalige windturbines gemeente Weststellingwerf'. In de raadsmemo van 25 februari 2021 en het daarbij behorende collegevoorstel/-besluitvorming wordt dit besluit bekrachtigd en vormt daarmee de 'beleidsmatig basis' voor dit parapluplan.

1.3 Planvorm

Het is mogelijk om meerdere bestemmingsplannen tegelijkertijd op één of meerdere thema's of onderdelen te wijzigen zodat ze weer zijn voorzien van een goede regeling. Dit kan in de vorm van een zogenaamd paraplubestemmingsplan dat thema's of onderdelen regelt voor de bestemmingsplannen die zijn genoemd in het paraplubestemmingsplan. Omdat de regeling overkoepelend geldt voor een aantal bestemmingsplannen wordt het een paraplubestemmingsplan genoemd.

Het voorliggende paraplubestemmingsplan is daarmee een aanvullende regeling voor het onderwerp windturbines bij agrarische bouwpercelen en herziet de bestaande bestemmingsplannen op dit onderdeel. Het paraplubestemmingsplan voorziet in een regeling om onder (de door de provincie gestelde) voorwaarden windturbines op of aangrenzend aan een agrarisch bouwperceel toe te staan.

1.4 Plangebied

Het paraplubestemmingsplan heeft betrekking op alle gronden binnen geldende bestemmingsplannen waar agrarische bouwpercelen aanwezig zijn en op gronden direct grenzend aan agrarische bouwpercelen. Het gaat hierbij hoofdzakelijk om het bestemmingsplan dat voor het buitengebied geldt, te weten het Bestemmingsplan Buitengebied 2014 (vastgesteld 22 september 2016) Daarnaast is een aantal andere bestemmingsplannen in het onderhavige paraplubestemmingsplan meegenomen, omdat daar agrarische gronden aanwezig zijn die grenzen aan agrarische bouwpercelen. In bijlage 1 van de regels zijn alle bestemmingsplannen opgenomen die met dit paraplubestemmingsplan worden herzien.


De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPFacetWindmolens-ON01_0001.jpg"

Figuur 1: plangebied (bron: Pdok viewer, opentopo achtergrondkaart)

1.5 Memo achtergrond en uitgangspunten

De parapluregeling maakt het mogelijk om voor windturbines met een ashoogte tot 15 meter een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. Voorafgaande aan het opstellen van de regeling is een beknopte memo opgesteld waarin wordt ingegaan op de achtergrond en de uitgangspunten voor deze juridische regeling. Met deze memo wordt aldus het kader geschetst voor de op te stellen parapluregeling. In de memo wordt onder meer ingegaan op de achtergrond en de beleidsmatige context. Ook worden de belangrijkste randvoorwaarden in relatie tot omgevingsaspecten toegelicht. Deze randvoorwaarden zijn waar nodig vertaald in de juridische regeling. De memo is als bijlage 1 toegevoegd aan de toelichting van dit paraplubestemmingsplan.

1.6 Landschappelijk kader windturbines

Eén van de voorwaarden die de provincie aan het toestaan van windturbines bij agrarische bouwpercelen stelt, is de voorwaarde dat windturbines zorgvuldig worden ingepast in de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het landschapstype.

Een windturbine is een zichtbaar element in het landschap. Om de impact op het landschap te beperken moet de turbine een ruimtelijke eenheid vormen met de overige bebouwing en beplanting op het perceel. Ten behoeve van de beoordeling van de zorgvuldige inpassing is een landschappelijk toetsingskader opgesteld, waarin randvoorwaarden voor plaatsing worden opgenomen. Het landschappelijk kader is als bijlage 3 bij de regels van het parapluplan opgenomen. Het landschappelijk kader omvat algemene, overal geldende ruimtelijke randvoorwaarden. Daarnaast omvat het landschappelijk kader eisen en randvoorwaarden per landschapstype: in welk landschapstype worden op basis van het beleid windturbines uitgesloten, waar zou terughoudend met windturbines omgegaan moeten worden en waar zou maatwerk geleverd moeten worden.

Met betrekking tot de voorwaarde dat de windturbines zorgvuldig worden ingepast in de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het landschapstype, zal de beoordeling aldus plaatsvinden aan de hand van het separaat opgestelde 'Landschappelijk kader windturbines Weststellingwerf'.

Hoofdstuk 2 Beleid

Met het vaststellen van het Klimaatakkoord en de ondertekening door de VNG op 29 november 2019 is er landelijk een kader vastgesteld waar initiatieven rekening mee dienen te houden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stuurt aan op het bieden van ruimte voor opwekking van duurzame energie en de Omgevingsvisie Fryslân ('De Romte Diele') zet in op vier urgente opgaven voor de provincie, waaronder 'de energietransitie met kracht voortzetten'. Hieronder wordt beknopt ingegaan op het relevante beleidskader van rijk, provincie en gemeente.

2.1 Rijksbeleid

Op verschillende niveaus gelden beleidsnota's die betrekking hebben op het plangebied. Op rijksniveau is dit onder andere de Nationale Omgevingsvisie. Deze beleidsnota geeft geen specifieke uitgangspunten voor het plangebied van dit bestemmingsplan. Verder zijn op basis van rijksbeleid diverse thema's op het plangebied van toepassing. Hierbij worden uitsluitend regels gesteld ten aanzien van ontwikkelingen. Omdat geen sprake is van nieuwe, ruimtelijk relevante ontwikkelingen, zijn deze thema's niet van belang. In algemene zin wordt gestreefd naar een voortzetting en met name een verbetering van het bestaande kwaliteitsniveau. Dit geldt dan ook voor het plangebied.

Geconcludeerd kan worden dat er met onderhavig paraplubestemmingsplan voor kleine windturbines bij agrarische bedrijven geen stijdigheden optreden met het rijksbeleid.

2.2 Provincaal beleid

Op provinciaal niveau geldt de Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele, dat verder is uitgewerkt in de Verordening Romte Fryslân. Voor het onderhavige paraplubestemmingsplan is de Wijziging Verordening Romte Fryslân 2014 (windturbines) van belang. Deze wijziging voorziet in mogelijkheden om onder de volgende voorwaarden maximaal 3 windturbines op of direct grenzend aan het bouwperceel van een bestaand agrarisch bedrijf te realiseren:

  • 1. de windturbines mogen een maximale ashoogte van 15 meter hebben;
  • 2. het op te stellen vermogen is gericht op de energiebehoefte van het agrarisch bedrijf;
  • 3. de turbines moeten zorgvuldig worden ingepast binnen de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten, waarbij de mogelijkheden om te voorzien in de energiebehoefte van het agrarische bedrijf door middel van zonnepanelen op de gebouwen zijn verkend.

In de 'Toelichting wijziging Verordening Romte Fryslân 2014 (windturbines)' wordt het volgende vermeld ten aanzien van 'eigen behoefte', 'inpassing' en 'procedure':

Eigen behoefte

Uit landschappelijke overwegingen willen wij het aantal windturbines beperkt houden. Ook vinden wij het belangrijk dat extra druk op het elektriciteitsnet zoveel mogelijk wordt voorkomen. Om deze redenen is besloten alleen windturbines bij agrarische bedrijven toe te staan als het opgestelde vermogen van de te plaatsen windturbine(s) is gericht op de eigen behoefte van het agrarisch bedrijf. Voor het bepalen van het eigen gebruik kan het gemiddelde energieverbruik van de afgelopen drie jaar als leidraad aangehouden worden. Wij begrijpen echter dat het afstemmen van het vermogen op de eigen behoefte geen exacte wetenschap is. Vooral wanneer gekozen wordt voor een combinatie met zonnepanelen of een mestvergister is het bijna niet te vermijden dat op enig moment toch sprake is van teruglevering aan het net.


Inpassing

In de regels van de verordening wordt van gemeenten gevraagd om de windturbines goed in te passen en daarbij de tevens mogelijkheden voor zon op dak te verkennen. Maatwerk is belangrijk. Wanneer zon op dak een reële optie is voor het bedrijf dan moet zorgvuldig worden afgewogen of vanuit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit het plaatsen van zon op dak dan niet de betere manier is om te voorzien in de eigen energiebehoefte.


Procedure

Het draagvlak dat in de provincie aanwezig is voor windturbines van 15 meter willen wij graag behouden. Wij vinden het daarom belangrijk dat van geval tot geval een gedegen landschappelijke afweging wordt gemaakt tussen de opties voor zon op dak en wind. Wij willen hier ook op toezien. Wij vragen daarom van gemeenten om alleen meteen uitgebreide procedure omgevingsvergunning, wijzigingsplan, postzegelplan of een reguliere procedure op grond van Bijlage II artikel 4 Bor mee te werken aan het plaatsen van windturbines van 15 meter. Concreet betekent dit dat over alle aanvragen voor het plaatsen van één of meerdere windturbine(s)wettelijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening/artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht met de provincie gevoerd zal moeten worden.

Het onderhavige paraplubestemmingsplan voorziet in een regeling om onder (de door de provincie gestelde) voorwaarden windturbines op of aangrenzend aan een agrarisch bouwperceel toe te staan. Daarmee is dit plan in overeenstemming met het provinciaal beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Weststellingwerf

De gemeenteraad van Weststellingwerf heeft op 12 juni 2019 de Omgevingsvisie van Weststellingwerf vastgesteld. In deze Omgevingsvisie staat hoe de gemeente de komende jaren invulling wil geven aan de ruimtelijke ontwikkeling in Weststellingwerf. Ook onderwerpen als omgevingskwaliteit, duurzaamheid en gezondheid zijn belangrijke thema's in de visie.

Ten aanzien van het thema 'duurzaamheid' geeft de Omgevingsvisie het volgende aan:

Weststellingwerf wil zo snel mogelijk duurzaam en klimaatneutraal zijn. Om als gemeente zelf klimaatneutraal te worden, moeten er aandacht zijn voor de volgende zaken:

  • minder energie gaan gebruiken.
  • alle energie die we nodig hebben duurzaam opwekken.
  • naar een 'circulaire economie'.
  • alleen nog duurzame ontwikkelingen.

Bij het uitnodigen tot initiatieven die Weststellingwerf sterker maken hoort een deels nieuw instrumentarium van de kant van de gemeente. Ook moeten de kaders waarbinnen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden voor iedereen duidelijk zijn. Die kaders zijn verwoord in de Weststellingwerf Stellingen. Eén van de stellingen is dat 'bij alle ontwikkelingen binnen de gemeente 'duurzaamheid voorop staat'. Weststellingwerf ziet de omslag naar een duurzame samenleving als cruciaal voor de toekomst. Gekoppeld aan de ambitie om voorop te lopen op het gebied van duurzaamheid worden daarom concrete acties geformuleerd en specifieke duurzaamheidsinstrumenten geïntroduceerd.

Beleidsbrief Klimaat & Duurzaamheid

Met de vaststelling van de 'Beleidsbrief Klimaat en Duurzaamheid' (april 2020) heeft de gemeenteraad ingestemd met de programmatische wijze waarop het college van B&W inhoud wil geven aan het klimaat en duurzaamheidsbeleid. De beleidsbrief gaat vergezeld van een strategische planning. In deze Beleidsbrief wordt de Strategische Planning van Klimaat en Duurzaamheid beschreven, worden de pijlers verder uitgewerkt en worden binnen de pijlers opgaven geformuleerd. In de beleidsbrief wordt windenergie in de vorm van kleine windmolens als onderwerp benoemd. Eveneens is aangegeven dat de 'kruimelgevallenregeling' wordt toegepast in afwachting op het vaststellen van het facetbestemmingsplan.

Geconcludeerd kan worden dat het voornemen om kleinschalige windturbines bij agrarisch bedrijven door middel van een paraplubestemmingsplan planologisch te faciliteren passend is binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Juridische toelichting

3.1 Uitleg van de regeling

Het parapluplan voorziet in een regeling om onder (de door de provincie gestelde) voorwaarden kleine windturbines op of aangrenzend aan een agrarisch bouwperceel toe te staan. De juridische regeling sluit dan ook zo veel mogelijk aan op de randvoorwaarden zoals gesteld in de provinciale Omgevingsverordening. Het parapluplan is gebaseerd op het behouden van de juridisch-planologische ruimte zoals deze is opgenomen in de geldende bestemmingsplannen. Het parapluplan vormt het juridisch-planologische regime voor het onder voorwaarden mogelijk maken van kleine windturbines op en aangrenzend aan agrarische bouwpercelen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde 'binnenplanse afwijkingsprocedure'.

In de' algemene bouwregels' is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om kleine windturbines te bouwen bij of aangrenzend aan een agrarisch bouwperceel. De voorwaarden die de provincie aan het toestaan van kleine windturbines stelt, zijn als toetsingskader aan de afwijking met een omgevingsvergunning opgenomen. Met betrekking tot de voorwaarde dat de kleine windturbines zorgvuldig worden ingepast in de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het landschapstype, vindt de beoordeling plaats aan de hand van het separaat opgestelde 'Landschappelijk kader windturbines Weststellingwerf', zie bijlage 3

3.2 Opbouw van de regels

De opbouw van de regels is als volgt:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Dit hoofdstuk bestaat uit de inhoudelijke begripsbepalingen die van belang zijn voor de toepassing van het paraplubestemmingsplan. Deze regeling heeft zijn eigen begrippen. Deze begrippen worden daarom toegevoegd of vervangen de bestaande begrippen uit de geldende bestemmingsplannen. Het begrip 'windturbine' is toegevoegd om aan te geven wat hieronder valt. Het begrip sluit aan op het begrip uit de Verordening Romte 2014. Het begrip 'risicovolle inrichting' is opgenomen omdat moet worden voldaan aan bepaalde richtafstanden tot aardgastransportleidingen en hoogspanningsverbindingen. Verder is, om duidelijk te maken wat onder het gebruik van gronden voor kleinschalige duurzame energiewinning wordt verstaan, het begrip 'kleinschalige duurzame energiewinning 'toegevoegd.

Artikel 2 Wijze van meten

Teneinde interpretatieverschillen over het bepalen van de hoogte van een windturbine te voorkomen, wordt gemeten vanaf de ashoogte (zijnde het grondpeil tot het middelpunt van de rotorbladen). Tevens is een meetvoorschrift voor de tiphoogte en rotordiameter van een windturbine opgenomen. Bij de wijze van meten is aangegeven wat hieronder wordt verstaan.

Artikel 3 Van toepassing verklaring

Dit artikel geeft aan op welke gebieden het paraplubestemmingsplan betrekking heeft. De regels in dit bestemmingsplan zijn van toepassing op de in bijlage Lijst van toepassing zijnde bestemmingsplannen opgenomen bestemmingsplannen. In deze bestemmingsplannen wordt met de nieuwe regeling binnen de van toepassing zijnde agrarische bestemmingen het plaatsen van windturbines via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. De overige regels binnen de vigerende bestemmingsplannen blijven onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 2 Regels windturbines

Artikel 4 Algemene bouwregels

In dit artikel is de afwijkingsbevoegdheid opgenomen om windturbines te bouwen bij of aangrenzend aan een agrarisch bouwperceel. De voorwaarden die de provincie aan het toestaan van windturbines stelt, zijn als toetsingskader aan de afwijking met een omgevingsvergunning opgenomen. Voor de toetsing aan de onderdelen b en c van lid 5 Algemene gebruiksregels kan de toelichting van de provincie als leidraad worden genomen.

Landschappelijke inpassing

Het is van belang om de windturbines goed in te passen en daarbij de tevens mogelijkheden voor zon op dak te verkennen. Maatwerk is belangrijk. Vroegtijdig overleg met alle betrokken partijen bij de start van het initiatief wordt daarom sterk aanbevolen. Wanneer zon op dak een reële optie is voor het bedrijf dan moet zorgvuldig worden afgewogen of vanuit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit het plaatsen van zon op dak dan niet de betere manier is om te voorzien in de eigen energiebehoefte. Met betrekking tot de voorwaarde dat de windturbines zorgvuldig worden ingepast in de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het landschapstype, zal de beoordeling plaatsvinden aan de hand van bijlagen 2 en 3 zoals opgenomen bij de regels.

Eigen behoefte

Uit landschappelijke overwegingen is het van belang dat het aantal windturbines beperkt blijft en dat extra druk op het net zoveel mogelijk wordt voorkomen. Om deze redenen mogen alleen bij agrarische bedrijven windturbines worden geplaatst als het opgestelde vermogen van de te plaatsen windturbine(s) is gericht op de eigen behoefte van het agrarisch bedrijf. Voor het bepalen van het eigen gebruik kan het gemiddelde energieverbruik van de afgelopen drie jaar als leidraad aangehouden worden. Voor een berekeningsmethode van deze eigen behoefte in relatie tot de opbrengst van de windturbine kan worden verwezen naar de landelijke Windviewer SDE ++. Wanneer gekozen wordt voor een combinatie met zonnepanelen of een mestvergister is het bijna niet te vermijden dat op enig moment toch sprake is van teruglevering aan het net.

Artikel 5 Algemene gebruiksregels

Het is mogelijk dat in een aantal geldende bestemmingsplannen windturbines niet zijn toegestaan en/of het gebruik van de gronden voor (kleinschalige) duurzame energiewinning planologisch niet mogelijk is op agrarische bouwpercelen en de daarbijbehorende agrarische gronden. Indien hiervan sprake is, dient in combinatie met het bouwen ook het gebruik mogelijk te worden gemaakt. Hiervoor is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die in dat geval in combinatie met artikel 4 lid 5 moet

worden toegepast.

In artikel 5.1, afwijken van de gebruiksregels is opgenomen dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken voor het gebruik van de gronden voor kleinschalige duurzame energiewinning in de vorm van zonne- en windenergie. De provincie geeft in haar beleid aan dat voorafgaand aan het toelaten van windturbines vooraf ook naar de mogelijkheden moet worden gekeken om te voorzien in de energiebehoefte van het agrarische bedrijf door middel van zonnepanelen op de gebouwen. Het plaatsen van zonnepanelen op dak is grotendeels wel vergunningvrij, maar niet altijd. Indien het niet vergunningvrij is, moet de bestemming het wel toelaten. De verbreding van het gebruik -zoals verwoord in artikel 5.1- is uitsluitend toegespitst op kleinschalige duurzame energiewinning, hetgeen perceelgebonden is (zie begrip) en is niet van toepassing op de ontwikkeling van zonneparken. De Verordening Romte Fryslân geeft daarnaast aan dat opstellingen voor zonne-energie, mits voor eigen energieverbruik, alleen zijn toegestaan op het bestaande bouwperceel. De regeling in artikel 5.1 is hier op afgestemd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels en hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

De overige artikelen in dit paraplubestemmingsplan zijn opgenomen omdat dat op basis van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht is. De anti-dubbeltelregeling in hoofdstuk 3, artikel 6 is bedoeld om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw zou kunnen worden gebruik gemaakt. Tenslotte is in hoofdstuk 4 een standaardbepaling voor het overgangsrecht opgenomen (artikel Overgangsrecht) en een slotregel (artikel Slotregel).

Hoofdstuk 4 Milieu-en omgevingsaspecten

Dit bestemmingsplan bestaat uit enkele aanvullingen en aanpassingen van de bestaande regels die in het kader van het bestemmingsplan vooraf geen toetsing aan de diverse omgevingsaspecten zoals water en milieu vragen. Bij het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning zal worden beoordeeld in hoeverre deze genoemde omgevingsaspecten van invloed zijn. De Keur van het Wetterskip Fryslân is onverkort van kracht.

4.1 Ecologie

4.1.1 Algemeen

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. De Wet Natuurbescherming is ingesteld ter bescherming en behoud van alle in het wild levende inheemse planten- en diersoorten. In deze wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet mogen worden gedood, gevangen of verstoord. Beschermde planten mogen niet worden geplukt, uitgestoken of verzameld. Deze wet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige gevolgen voor beschermde inheemse soorten zijn. In beginsel is de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk.

Van het verbod op schadelijke handelingen kan onder voorwaarden worden afgeweken, in dat geval kan een ontheffing worden verleend. Voor alle soorten geldt een algemene zorgplicht, wat inhoud dat men zorgvuldig om moet gaan met de flora en fauna ter plaatse. Deze zorgplicht geldt ook als er een ontheffing is verleend voor de beschermde soorten. Een ecologische QuickScan zal in het licht van de Wet natuurbescherming nodig zijn indien bijvoorbeeld op een erf sprake is van afbraak van een object om plaats te maken voor een windmolen, zoals een boerenschuur met uilenbroedplaats.

4.1.2 Natuurtoets

Uit een kleinschalig onderzoek dat in opdracht van de provincie Groningen is uitgevoerd (Eindrapportage Pilot Project Effecten kleine windturbines op vogels en vleermuizen, 2019) blijkt dat kleine windturbines niet of nauwelijks verstoring veroorzaken ten aanzien van vliegroutes van vleermuizen. Ook is de ervaring dat de realisatie van de kleine turbines een minimale hoeveelheden aanvaringsslachtoffers onder vleermuizen en vogels tot gevolg heeft (maximaal 1 aanvaringsslachtoffer/windmolen/jaar). Een en ander heeft te maken met de beperkte hoogte van de turbines, de locatie (dicht bij de bebouwing op en aansluitend op het erf) en de snelheid van de wieken. Om deze voorlopige resultaten van het kleinschalige onderzoek te valideren, laten provincie Groningen en Fryslân in 2021/2022 een grootschaliger onderzoek uitvoeren naar de te verwachten effecten. Vooralsnog is de verwachting dat er geen significant negatieve effecten zijn te verwachten bij het realiseren van de betreffende kleine windturbines op de erven in het landelijk gebied.

De gemeente Weststellingwerf kijkt per initiatief, in overleg met de provincie, of er een natuurtoets uitgevoerd moet worden. Dit heeft te maken met de mogelijke nabijheid van Natura 2000-gebied of weidevogelgebied. De gemeente Weststellingwerf wacht de onderzoeksresultaten van het grootschalig onderzoek af. Als uit het grootschalig onderzoek blijkt dat het niet meer nodig is om een natuurtoets uit te voeren bij het plaatsen van kleine windturbines, zal de gemeente deze werkwijze overnemen.

4.2 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op 27 oktober 2004 zijn het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaarcontour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

Onderzoek

Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied van dit bestemmingsplan, verscheidene risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de betreffende risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPFacetWindmolens-ON01_0002.jpg"

Figuur 2: Uitsnede risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)

Binnen het plangebied waarop dit paraplubestemmingsplan van toepassing is, liggen verscheidene hogedruk aardgastransportleidingen, gasleidingen, regionale wegen en andere risicobronnen. Gebieden kunnen op voorhand niet worden getoetst op de mogelijkheid van de bouw van een windturbine met een ashoogte van maximaal 15 meter. Deze toetsing wordt uitgevoerd bij een aanvraag omgevingsvergunning. In de juridische regeling is om die reden een regel opgenomen die de afstand van windturbines tot risicobronnen borgt.

Gasleidingen

In bijgaande figuur wordt de ligging van de gasinfrastructuur die door de gemeente Weststellingwerf loopt weergegeven. In het noordelijk deel van het plangebied liggen ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen. Zowel de buisleidingexploitanten en exploitanten voor hoogspanningsinfrastructuur adviseren om voldoende afstand te houden tot hun infrastructuur. De afstand van een windmolen tot de gasinfrastructuur moet ten minste 25 meter bedragen (hart leiding), tenzij de leidingbeheerder instemt met een kortere afstand.

Hoogspanningsleidingen

In bijgaande figuur wordt de ligging van hoogspanningsverbindingen die door de gemeente Weststellingwerf lopen weergegeven. Binnen het plangebied bevindt zich hoogspanningsinfrastructuur. De eigenaar van de hoogspanningsleidingen, TenneT, bepaalt de afstand die moet worden aangehouden tussen eigendommen van TenneT en windturbines op basis van het 'Handboek Risicozonering Windturbines'. Omdat geen eis voor certificering is opgenomen en omdat de veiligheidsmaatregelen bij windturbines met een ashoogte van maximaal 15 meter afwijken van de grote exemplaren, heeft TenneT rekening gehouden met de maximale werpafstand bij tweemaal nominaal toerentaal waarbij TenneT de mogelijkheid biedt dat kan worden volstaan met een kortere afstand. De gemeente Weststellingwerf heeft in regels bepaald dat een windturbine op zijn minst op de maximale werpafstand bij twee keer het maximale toerental van hoogspanningsleidingen moeten worden geplaatst. Dat is de afstand die een rotorblad kan afleggen bij het losschieten van de windturbine als deze twee keer zo snel draait dan maximaal mogelijk (nominaal toerental). Het toetsingskader wordt toegepast bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een windturbine, zoals door dit bestemmingsplan geboden. Het plan voldoet hiermee aan de gestelde eisen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPFacetWindmolens-ON01_0003.jpg"

Figuur 3: Uitsnede HoogspanningsNet Netkaart (bron: hoogspanningsnet.com)

Conclusie

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de bouw van een windturbine met een ashoogte van maximaal 15 meter moet beoordeeld worden of op grond van het aspect externe veiligheid de omgevingsvergunning kan worden verleend. Eventueel kunnen in het kader van externe veiligheid voorwaarden worden gesteld. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Geluid

De kleinschalige windturbine moet voldoen aan de van toepassing zijnde eisen van het Activiteitenbesluit, waaronder de normen voor geluidshinder. Het totale geluidniveau wat een inrichting maximaal mag produceren op de gevel van omwonenden en andere geluidgevoelige objecten is opgenomen in het Activiteitenbesluit. Een windturbine of een combinatie van windturbines moet, ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder, voldoen aan de norm zoals is aangegeven in het Activiteitenbesluit. Voor een kleine windturbine met een rotordiameter van 2 meter of meer is een melding Activiteitenbesluit milieubeheer verplicht. Bij de melding moet een akoestisch onderzoek worden gevoegd.

4.4 Slagschaduw

De windturbine moet voldoen aan de van toepassing zijnde eisen van het Activiteitenbesluit, waaronder de normen voor slagschaduw.

Bij kleine windturbines treedt geen slagschaduw op. Als de zon de rotor van een grote windturbine belicht, leidt dit tot een bewegende schaduw. Doordat de wieken van een grote windturbine heel lang zijn (30 tot 50 meter) ervaren mensen deze schaduw soms als hinderlijk. De lange wieken maken namelijk een lange schaduw en bewegen bovendien relatief langzaam (20 omwentelingen per minuut). Miniturbines kunnen geen slagschaduw maken. Enerzijds heeft dat te maken met een korte en smalle wiek (maximale wieklengte is 2,5 meter) en anderzijds door een hoog aantal (150 tot 400) omwentelingen per minuut. De wieken van een miniturbine zijn te klein en draaien te snel om een hinderlijke schaduw te kunnen veroorzaken.

De wat ‘grotere’ kleinschalige turbines (wieklengte 4,5 tot 8 meter) veroorzaken mogelijk wel slagschaduw. In het activiteitenbesluit en de activiteitenregeling Milieubeheer staan daarom normen voor hinder door slagschaduw. Hier moet de turbine aan voldoen. Als er sprake is van hinder door slagschaduw bij een gevoelig object, dan is men verplicht om een automatische stilstand voorziening aan te brengen bij de windturbine (artikel 3.12 lid 1 van de Activiteitenregeling).

4.5 Veiligheid

In het Bouwbesluit staan technische eisen en normen voor een verantwoorde bouw. In de Bouwverordening en in het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn met name eisen gesteld aan de situering van bouwwerken en de toegestane hoogte. Kleinschalige windturbines worden niet expliciet genoemd in de Bouwverordening en het Bor.

Een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet de gemeente op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) toetsen aan het Bouwbesluit. Dit geldt voor alle bouwwerken en dus ook voor de kleinschalige windturbines. De kleinschalige windturbines moeten voldoen aan de van toepassing zijnde eisen uit het Bouwbesluit, bijvoorbeeld ten aanzien van fundering. De kleinschalige windturbine is daarnaast, voor zover mogelijk, voorzien van het Kleinwind-keurmerk opgesteld door de Nederlandse Windenergie Associatie (NWEA) of een daarmee gelijk te stellen keurmerk.

4.6 Landschap en cultuurhisorie

Windturbines zijn door hun hoogte en de noodzaak van vrije ruimte voor windvang goed zichtbaar vanuit de omgeving. En als zij draaien worden zij juist door die beweging nog eens extra benadrukt. Daarnaast zijn dergelijke bouwwerken van recente oorsprong en daarom worden zij in het algemeen niet ervaren als passend bij het traditionele landschap. Om die reden wordt de impact van windturbines nogal eens als negatief beoordeeld. Al snel kan een turbine beschouwd worden als afbreuk van het landschap.

Om die afbreuk op de landschappelijke kwaliteit te beperken kan een landschappelijke inpassing verlangd worden. Daartoe wordt een landschappelijk kader opgesteld. Initiatiefnemer en gemeente komen in een dergelijk plan overeen waar de turbine geplaatst wordt en welke aanvullende maatregelen genomen worden.

Om de impact op het landschap te beperken moet de turbine een ruimtelijke eenheid vormen met de overige bebouwing en beplanting op het perceel. Voor een initiatief dient een landschappelijk inpassingsplan opgesteld te worden. Dit gebeurt in overleg met: initiatiefnemer, gemeente (landschapsdeskundige en beleidsmedewerker RO) en de provincie. Welstandscommissie Hûs en Hiem wordt indien nodig betrokken bij dit traject. Maatwerk is belangrijk en mogelijk. Elke locatie en elk project is anders. Vroegtijdig overleg bij de start van het initiatief met alle betrokken partijen wordt daarom sterk aanbevolen. In een gezamenlijk overleg met initiatiefnemer, provincie, gemeente en Hûs en Hiem kan het voorstel dan worden besproken en kunnen de landschappelijke inpassing en de welstandsaspecten (uiterlijke verschijningsvorm) beoordeeld worden.

Landschappelijk inpassingsplan

Als er meerdere vrijstaande turbines worden geplaatst (maximaal 3), dan is het belangrijk de opstelling te plaatsen op een manier die past bij de landschappelijke structuren rondom het erf. Als daar geen aandacht voor zou zijn, kan een erg rommelig of onlogisch beeld ontstaan Voor elk initiatief dient daarom een landschappelijk inpassingsplan opgesteld te worden. Het landschappelijk inpassingsplan omvat in ieder geval:

  • 1. een beschrijving van de landschappelijke hoofdstructuur en de cultuurhistorische betekenis van de locatie en omgeving;
  • 2. een omschrijving van de plaatsing van de windturbines op het erf in relatie tot de kenmerkende landschappelijke structuren;
  • 3. inzicht in de plaatsing van de windturbines in relatie tot het totaalbeeld van het erf en in relatie tot de naastgelegen erven;
  • 4. aandacht voor de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen ende aanwezige beplanting;
  • 5. aspecten die te maken hebben met de verschijningsvorm (zoals de (eenheid) in de hoofdvorm, de hoogte, materialen, kleurgebruik);
  • 6. aandacht voor (de borging van) wateraspecten, bijvoorbeeld in het geval van de plaatsing van een windmolen op of in de nabijheid van een waterkering.

Landschappelijk kader windturbines Weststellingwerf

Gelijktijdig met het opstellen van het parapluplan is een zgn. 'landschappelijk kader' opgesteld, bedoeld om de landschappelijke beoordeling van kleine windmolens bij agrarische bedrijven in de gemeente Weststellingwerf te kunnen toetsen. Dit landschappelijk kader moet een houvast bieden voor de vraag op welke wijze de turbines zorgvuldig kunnen worden ingepast. Deze notitie is opgenomen als bijlage 3 bij de regels van dit parapluplan.

Voor het landschappelijk inpassingsplan dient daarnaast gebruik te worden gemaakt van de handvatten die zijn aangereikt door Hûs en Hiem in de notitie 'Kleine windturbines in Fryslân'. Deze notitie is opgenomen als bijlage 2 bij de regels van dit parapluplan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Als er sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, moeten deze kosten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. De kosten die worden gemaakt voor het opstellen van voorliggende paraplubestemmingsplan worden gefinancierd uit de gemeentelijke middelen.

Grondexploitatieplan

De Wet ruimtelijke ordening verplicht gemeenten om bij ontwikkelplannen een exploitatieplan op te stellen, tenzij het kostenverhaal anderzijds is verzekerd. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente. Het oprichten van kleinschalige windturbines is alleen toegestaan na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bestemmingsregels. De kosten voor de gemeente betreffen het beoordelen van deze aanvragen. Deze kosten worden door middel van leges gedekt. De economische uitvoerbaarheid ligt in de handen van initiatiefnemers. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet aan de orde.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

In artikel 3.1.1. Bro is bepaald dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gepleegd met de voor het onderwerp betrokken overheden of instanties.

In het kader van het vooroverleg is aan de provincie Fryslân gevraagd om een reactie te geven op het paraplubestemmingsplan. De provincie heeft per brief (d.d. 30 maart 2022) laten weten geen opmerkingen op het plan te hebben.

Zienswijzen

Nadat de reacties uit vooroverleg en inspraak zijn beantwoord en eventuele aanpassingen in het plan zijn verwerkt, wordt het ontwerp-paraplubestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn kan eenieder een zienswijzen indienen.

Vaststelling

Nadat de ingekomen zienswijzen zijn beantwoord, wordt het paraplubestemmingsplan – al dan niet gewijzigd – ter vaststelling aangeboden aan de raad. Na publicatie start de beroepstermijn van zes weken. Het vaststellingsbesluit staat open voor beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.